Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2015, 394 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatsblad 2015, 394 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 9 juni 2015, nr. IenM/BSK-2015/107104, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op:
– Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (PbEU 2013, L226);
– Richtlijn 2014/80/EU van de Europese Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU 2014, L182);
– Richtlijn 2014/101/EU van de Commissie van 30 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
– de artikelen 4.3 van de Waterwet en 5.1, eerste en derde lid, 5.2, eerste lid, 5.2b, derde en vierde lid, en 5.3, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 2015, no. W.14.15.0179/IV);
Gezien het nader rapport van onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 september 2015, nr. IENM/BSK-2015/183348, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de alfabetische rangschikking wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
milieukwaliteitseis als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, juncto derde lid, onder c, van de wet, ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn prioritaire stoffen of een andere EU-richtlijn of EU-verordening uit hoofde van artikel 16 of 17 van de kaderrichtlijn water of een andere bindende EU-rechtshandeling waarbij milieukwaliteitseisen zijn gesteld ter bescherming van grondwater of oppervlaktewater en waarnaar in de kaderrichtlijn water wordt verwezen;.
b. De begripsomschrijving van «kunstmatig oppervlaktewaterlichaam» komt te luiden: krachtens artikel 4.5 of 4.10 van het Waterbesluit in het nationale waterplan of het regionale waterplan als kunstmatig oppervlaktewaterlichaam aangewezen oppervlaktewaterlichaam;.
c. De begripsomschrijving van «Onze Ministers» komt te luiden: Onze Minister en, voor zover het aangelegenheden betreft, die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren, Onze Minister van Economische Zaken;.
d. De begripsbepaling beginnend met «richtwaarde» vervalt.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «matrix» en «biotataxon» verstaan hetgeen daaronder in artikel 2 van de richtlijn prioritaire stoffen wordt verstaan.
B
In artikel 2, eerste, derde, vierde, vijfde en zevende lid, wordt «geldende richtwaarde» telkens vervangen door: te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de artikelen 2, derde tot en met zevende lid, 3 of 6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren dat het plan voor elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: met ingang van 22 december 2015 is een goede oppervlaktewatertoestand bereikt.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot zevende lid, worden na het eerste lid vijf leden ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2015 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in bijlage I bij dit besluit is bepaald, is bereikt met ingang van 22 december 2021.
3. In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2015 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de in artikel 5a gestelde milieukwaliteitseis betreft, is bereikt met ingang van 22 december 2021.
4. In een geval als bedoeld in artikel 3, lid 8 ter, van de richtlijn prioritaire stoffen geldt in afwijking van het tweede lid in plaats van de datum 21 december 2015 de datum 21 december 2018 en in plaats van de datum 22 december 2021 de datum 22 december 2027.
5. In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2021 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in bijlage I bij dit besluit is bepaald, is bereikt met ingang van 22 december 2027.
6. Voor de oppervlaktewaterlichamen die in het nationale waterplan als schelpdierwater zijn aangewezen, houdt een goede oppervlaktewatertoestand tevens in dat in schelpdieren geen bacteriële besmetting aanwezig is in een mate die schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid.
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «artikel 5» vervangen door: de artikelen 5 en 5a.
D
In artikel 5 wordt «dat is voldaan aan alle ingevolge bijlage I bij dit besluit daarvoor geldende richtwaarden» vervangen door: dat is voldaan aan de Europese milieukwaliteitseisen voor water, genoemd in bijlage I bij dit besluit.
E
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren geldt dat het plan voor elk daarin opgenomen waterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: de concentratie van een prioritaire stof die de neiging heeft te accumuleren in sediment of in biota is, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, aan het eind van de planperiode in sediment en biota niet significant toegenomen.
F
In artikel 6 wordt «richtwaarden» telkens vervangen door: Europese milieukwaliteitseisen voor water.
G
In artikel 7, eerste lid, wordt de zinsnede «Bij de vaststelling van een regionaal waterplan houden provinciale staten voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam rekening met de volgende richtwaarde» vervangen door: Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de artikelen 2, derde tot en met zevende lid, 3 of 6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van een regionaal waterplan dat het plan voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt.
H
In artikel 9 wordt in onderdeel a «richtwaarden» vervangen door «Europese milieukwaliteitseisen voor water» en wordt in onderdeel b «richtwaarde» vervangen door: Europese milieukwaliteitseis voor water.
I
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «Bij de vaststelling van een regionaal waterplan houden provinciale staten rekening met de volgende richtwaarde» vervangen door: Tenzij een afwijkingsgrond als bedoeld in dit besluit van toepassing is, is de vaststelling van een regionaal waterplan voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam gericht op de verwezenlijking van de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water.
2. In het derde lid wordt «richtwaarden» vervangen door «Europese milieukwaliteitseisen voor water» en «bijlage III» door: bijlage II.
3. In het vierde lid wordt «de ingevolge het eerste lid geldende richtwaarde» vervangen door: de ingevolge het eerste lid te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water.
J
Artikel 12 komt te luiden:
1. Tenzij een afwijkingsgrond als bedoeld in dit besluit van toepassing is, wordt de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren voor elke waterwinlocatie waar oppervlaktewater wordt onttrokken, gericht op de verwezenlijking van de Europese milieukwaliteitseisen voor water die voor het onttrokken water zijn opgenomen in bijlage III bij dit besluit.
2. Aan de in het eerste lid bedoelde Europese milieukwaliteitseisen voor water wordt met ingang van 22 december 2009 voldaan.
3. Bij de vaststelling van een plan als bedoeld in het eerste lid wordt gestreefd naar de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water: een verbetering van de kwaliteit, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, van elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam dan wel grondwaterlichaam waarin een waterwinlocatie is gelegen, en van elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam waaruit na oeverinfiltratie op een waterwinlocatie water wordt onttrokken, teneinde het niveau van zuivering van het onttrokken water dat is vereist voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water te verlagen.
4. Op de in het derde lid bedoelde Europese milieukwaliteitseis voor water is artikel 2 niet van toepassing.
K
Na artikel 12 wordt in paragraaf 4 een artikel ingevoegd, luidende:
Bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren geldt dat het plan voor elk daarin opgenomen waterlichaam waarin een waterwinlocatie is gelegen, de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: er is geen sprake van een zodanige achteruitgang van de kwaliteit van het waterlichaam, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, dat het risico bestaat dat het niveau van zuivering dat bij de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water wordt toegepast, moet worden verhoogd.
L
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen b tot en met g worden geletterd d tot en met i.
b. Na onderdeel a worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
b. monitoring van de opkomende stoffen die zijn opgenomen in de aandachtstoffenlijst Rps, bedoeld in artikel 8 ter, eerste lid, van de richtlijn prioritaire stoffen (hierna: aandachtstoffenlijst Rps);
c. monitoring van de stoffen die daarbij zijn aangewezen als indicatoren voor een mogelijke bedreiging voor de kwaliteit van oppervlaktewater of grondwater dat wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water;
c. Onderdeel h (nieuw) komt te luiden:
h. verslaglegging over de monitoringsresultaten en de conclusies die daaraan zijn verbonden, en.
2. In het tweede lid wordt «richtwaarde» vervangen door «Europese milieukwaliteitseis voor water» en «artikel 21, tweede lid, van de kaderrichtlijn water» door: artikel 9, tweede lid, van de richtlijn prioritaire stoffen.
3. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
4. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Ingeval de overeenkomstig het monitoringsprogramma voor een waterlichaam bepaalde gemiddelde waarde van een stof die is opgenomen in bijlage I bij dit besluit, lager is dan de bepalingsgrens en de bepalingsgrens de ingevolge bijlage I bij dit besluit voor die stof geldende Europese milieukwaliteitseis voor water overschrijdt, wordt de voor die stof bepaalde gemiddelde waarde aangemerkt als «lager dan de bepalingsgrens» en niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de chemische toestand van het waterlichaam.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «programma» vervangen door: monitoringsprogramma.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister.
M
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Er is niet voldaan aan de verplichting tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een waterlichaam als bedoeld in artikel 5.2b, vierde lid, van de wet indien voor een stof of kwaliteitselement waarvoor ingevolge dit besluit een Europese milieukwaliteitseis voor water geldt:
a. de toestand van een waterlichaam in een lagere toestandklasse terecht is gekomen, of
b. de kwaliteit van het waterlichaam in de laagste toestandklasse, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, is verslechterd.
2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.
3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Het tweede lid geldt, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in bijlage I bij dit besluit is aangegeven, met ingang van 22 december 2021.
N
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «milieukwaliteitseis» vervangen door: Europese milieukwaliteitseis voor water.
2. In het tweede lid wordt «milieukwaliteitseisen» vervangen door: Europese milieukwaliteitseisen voor water.
O
In artikel 18 wordt na «dit besluit» ingevoegd: en de daarop berustende bepalingen.
P
Bijlage I wordt vervangen door bijlage I die in bijlage 1 bij dit besluit is opgenomen.
Q
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. Tabel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het opschrift wordt «Europees vastgestelde milieukwaliteitsnormen» vervangen door: Europees vastgestelde grondwaterkwaliteitsnormen.
b. De eerste volzin wordt vervangen door: De volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben betrekking op grondwaterlichamen. Zij zijn vastgesteld ter implementatie van de grondwaterkwaliteitsnormen die zijn opgenomen in bijlage I bij de grondwaterrichtlijn.
c. De tweede volzin vervalt.
d. «Richtwaarde» wordt vervangen door: Europese milieukwaliteitseis voor water.
2. Tabel 2 wordt vervangen door tabel 2 die in bijlage 2 bij dit besluit is opgenomen.
R
Bijlage III wordt vervangen door bijlage III die in bijlage 3 bij dit besluit is opgenomen.
Het Waterbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4.1 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Ten behoeve van de voorbereiding van het nationale waterplan 2016–2021 worden een voorlopig maatregelenprogramma en een aanvullend monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 3, lid 1bis, onder ii, van de richtlijn prioritaire stoffen opgesteld en uiterlijk op 22 december 2018 door Onze Minister toegezonden aan de Europese Commissie.
B
In artikel 4.5, tweede lid, wordt de zinsnede «alsmede de inventaris, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn prioritaire stoffen» vervangen door: en de informatie, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de richtlijn prioritaire stoffen en de inventaris, bedoeld in artikel 5 van die richtlijn.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 15 oktober 2015
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Uitgegeven de vierde november 2015
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
In de kolommen zijn achtereenvolgens aangegeven:
1. het nummer van de prioritaire stof in de kaderrichtlijn water en de richtlijn prioritaire stoffen
2. het CAS-nummer (zie noot 1)
3. het EU-nummer (zie noot 2)
4. de naam van de prioritaire stof en de aanwijzing van prioritaire stoffen als prioritaire gevaarlijke stof (voor de desbetreffende stof aangeduid met (X)). Wanneer groepen van stoffen zijn geselecteerd, worden, tenzij anders vermeld, typische voorbeelden daarvan gebruikt bij het bepalen van de milieukwaliteitseisen.
5 en 6. JG-MKE: Europese milieukwaliteitseis voor water, uitgedrukt als jaargemiddelde (JG) in de eenheid [μg/l]. Deze is van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren. Bij de toepassing van de JG-MKE geldt dat voor elk representatief monitoringspunt voor het waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt. De JG-MKE wordt uitgedrukt als de totale concentratie in het volledige watermonster. De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKE wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, geschieden in overeenstemming met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig de kaderrichtlijn water.
In afwijking van het voorgaande hebben de JG-MKE voor cadmium, lood, kwik en nikkel (metalen) betrekking op de opgeloste concentratie. Dit is de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling. In het monitoringsprogramma kan worden bepaald dat bij toetsing van de resultaten van de monitoring aan de JG-MKE een correctie kan worden toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met:
a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de milieukwaliteitseisen beletten, en
b) de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodel.
7 en 8. MAC-MKE: Europese milieukwaliteitseis voor water, uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC) in de eenheid [μg/l]. Bij de toepassing van de MAC-MKE geldt dat voor elk representatief monitoringspunt voor het waterlichaam geen enkele gemeten concentratie boven de norm ligt. Wanneer voor de MAC-MKE «nvt» (niet van toepassing) wordt aangegeven, worden de JG-MKE-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde. De MAC-MKE wordt uitgedrukt als de totale concentratie in het volledige watermonster. In afwijking van het voorgaande hebben de MAC-MKE voor cadmium, lood, kwik en nikkel (metalen) betrekking op de opgeloste concentratie. Dit is de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling. In het monitoringsprogramma kan worden bepaald dat bij toetsing van de resultaten van de monitoring aan de MAC-MKE een correctie kan worden toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met:
a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de milieukwaliteitseisen beletten, en
b) de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodel.
9. MKE Biota: Europese milieukwaliteitseis voor water voor biota, uitgedrukt in de eenheid [μg/kg nat gewicht]
10. datum van realisatie van de milieukwaliteitseis voor water voor de prioritaire stof: 22 december 2015 (voor de desbetreffende stof aangeduid met X)
11. datum van realisatie van de milieukwaliteitseis voor water voor de prioritaire stof: 22 december 2021 (voor de desbetreffende stof aangeduid met X)
12. datum van realisatie van de milieukwaliteitseis voor water voor de prioritaire stof: 22 december 2027 (voor de desbetreffende stof aangeduid met X)
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
12 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Nr. |
CAS-nummer(1) |
EU-nummer(2) |
Naam van de prioritaire stof (X) = tevens aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof |
JG-MKE Landoppervlakte wateren(3) |
JG-MKE Andere oppervlakte wateren(3) |
MAC-MKE Landoppervlakte wateren(3) |
MAC-MKE Andere oppervlakte wateren(3) |
MKE Biota |
2015 |
2021 |
2027 |
1 |
15972-60-8 |
240-110-8 |
Alachloor |
0,3 |
0,3 |
0,7 |
0,7 |
X |
|||
2 |
120-12-7 |
204-371-1 |
Anthraceen (X) |
0,1 |
0,1 |
0,4 |
0,4 |
X |
|||
0,1 |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
X |
|||||||
3 |
1912-24-9 |
217-617-8 |
Atrazine |
0,6 |
0,6 |
2,0 |
2,0 |
X |
|||
4 |
71-43-2 |
200-753-7 |
Benzeen |
10 |
8 |
50 |
50 |
X |
|||
5 |
32534-81-9 |
Gebromeerde diphenylethers (5) (X)(4) |
0,0005 |
0,0002 |
nvt |
nvt |
X |
||||
0,14 |
0,014 |
0,0085 |
X |
||||||||
6 |
7440-43-9 |
231-152-8 |
Cadmium en cadmiumverbindingen (afhankelijk van de waterhardheidsklasse)(6)(X) |
≤ 0,08 (Klasse 1) 0,08 (Klasse 2) 0,09 (Klasse 3) 0,15 (Klasse 4) 0,25 (Klasse 5) |
0,2 |
≤ 0,45 (Klasse 1) 0,45 (Klasse 2) 0,6 (Klasse 3) 0,9 (Klasse 4) 1,5 (Klasse 5) |
≤ 0,45 (Klasse 1) 0,45 (Klasse 2) 0,6 (Klasse 3) 0,9 (Klasse 4) 1,5 (Klasse 5) |
X |
|||
6a |
56-23-5 |
Tetrachloorkoolstof (7) |
12 |
12 |
nvt |
nvt |
X |
||||
7 |
85535-84-8 |
287-476-5 |
C-1013-Chlooralkanen(8) (X) |
0,4 |
0,4 |
1,4 |
1,4 |
X |
|||
8 |
470-90-6 |
207-432-0 |
Chlorfenvinfos |
0,1 |
0,1 |
0,3 |
0,3 |
X |
|||
9 |
2921-88-2 |
220-864-4 |
Chlooryrifos (Chloorpyrifos-ethyl) |
0,03 |
0,03 |
0,1 |
0,1 |
X |
|||
9a |
309-00-2 60-57-1 72-20-8 465-73-6 |
Cyclodieen pesticiden: Aldrin(7) Dieldrin(7) Endrin(7) Isodrin(7) |
Σ = 0,01 |
Σ = 0,005 |
nvt |
nvt |
X |
||||
9b |
nvt |
DDT totaal(7) (9) |
0,025 |
0,025 |
nvt |
nvt |
X |
||||
9b |
50-29-3 |
para-para-DDT(7) |
0,01 |
0,01 |
nvt |
nvt |
X |
||||
10 |
107-06-2 |
203-458-1 |
1,2-dichloorethaan |
10 |
10 |
nvt |
nvt |
X |
|||
11 |
75-09-2 |
200-838-9 |
Dichloormethaan |
20 |
20 |
nvt |
nvt |
X |
|||
12 |
117-81-7 |
204-211-0 |
Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) (X)(19) |
1,3 |
1,3 |
nvt |
nvt |
X |
|||
13 |
330-54-1 |
206-354-4 |
Diuron |
0,2 |
0,2 |
1,8 |
1,8 |
X |
|||
14 |
115-29-7 |
204-079-4 |
Endosulfan (X) |
0,005 |
0,0005 |
0,01 |
0,004 |
X |
|||
15 |
206-44-0 |
205-912-4 |
Fluoranteen |
0,1 |
0,1 |
1 |
1 |
X |
|||
0,0063 |
0,0063 |
0,12 |
0,12 |
30 |
X |
||||||
16 |
118-74-1 |
204-273-9 |
Hexachloorbenzeen (X) |
0,000026(21) |
0,000026(21) |
0,05 |
0,05 |
10 |
X |
||
17 |
87-68-3 |
201-765-5 |
Hexachloorbutadieen (X) |
0,00055(21) |
0,00055(21) |
0,6 |
0,6 |
55 |
X |
||
18 |
608-73-1 |
210-158-9 |
Hexachloorcyclohexaan (X) |
0,02 |
0,002 |
0,04 |
0,02 |
X |
|||
19 |
34123-59-6 |
251-835-4 |
Isoproturon |
0,3 |
0,3 |
1,0 |
1,0 |
X |
|||
20 |
7439-92-1 |
231-100-4 |
Lood en loodverbindingen |
7,2 |
7,2 |
nvt |
nvt |
X |
|||
1,2(13) |
1,3 |
14 |
14 |
X |
|||||||
21 |
7439-97-6 |
231-106-7 |
Kwik en kwikverbindingen (X) |
0,0007(21) |
0,0007(21) |
0,07 |
0,07 |
20 |
X |
||
22 |
91-20-3 |
202-049-5 |
Naftaleen |
2,4 |
1,2 |
nvt |
nvt |
X |
|||
2 |
2 |
130 |
130 |
X |
|||||||
23 |
7440-02-0 |
231-111-14 |
Nikkel en nikkelverbindingen |
20 |
20 |
nvt |
nvt |
X |
|||
4(13) |
8,6 |
34 |
34 |
X |
|||||||
24 |
84852-15-3 |
nvt |
Nonylfenolen (X)(22) |
0,3 |
0,3 |
2,0 |
2,0 |
X |
|||
25 |
104-66-9 |
nvt |
Octylfenolen (4-(1,1′,3,3′-tetramethylbutyl)- fenol)(15) |
0,1 |
0,01 |
nvt |
nvt |
X |
|||
26 |
608-93-5 |
210-172-0 |
Pentachloorbenzeen (X) |
0,007 |
0,0007 |
nvt |
nvt |
X |
|||
27 |
87-86-5 |
231-152-8 |
Pentachloorfenol |
0,4 |
0,4 |
1 |
1 |
X |
|||
28 |
nvt |
nvt |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)(11) (16)(X) |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
X |
|||
28 |
50-32-8 |
Benzo(a)pyreen (X) |
1,7 × 10-4 |
1,7 × 10-4 |
0,27 |
0,027 |
5 |
X |
|||
28 |
205-99-2 |
Benzo(b) fluoranteen (X) |
(11) |
(11) |
0,017 |
0,017 |
(11) |
X |
|||
28 |
207-08-9 |
Benzo(k) fluoranteen (X) |
(11) |
(11) |
0,017 |
0,017 |
(11) |
X |
|||
28 |
191-24-2 |
Benzo(g,h,i)-peryleen (X) |
(11) |
(11) |
8,2 × 10-3 |
8,2 × 10-4 |
(11) |
X |
|||
28 |
193-39-5 |
Indeno(1,2,3- cd)pyreen (X) |
(11) |
(11) |
nvt |
nvt |
(11) |
X |
|||
29 |
122-34-9 |
204-535-2 |
Simazine |
1 |
1 |
4 |
4 |
X |
|||
29a |
127-18-4 |
Tetrachloorethyleen(7) |
10 |
10 |
nvt |
nvt |
X |
||||
29b |
79-01-6 |
79-01-6 |
Trichloorethyleen(7) |
10 |
10 |
nvt |
nvt |
X |
|||
30 |
36643-28-4 |
nvt |
Tributyltin verbindingen (X)(17) |
0,0002 |
0,0002 |
0,0015 |
0,0015 |
X |
|||
31 |
12002-48-1 |
234-413-4 |
Trichloorbenzenen |
0,4 |
0,4 |
nvt |
nvt |
X |
|||
32 |
67-66-3 |
200-663-8 |
Trichloormethaan (chloroform) |
2,5 |
2,5 |
nvt |
nvt |
X |
|||
33 |
1582-09-8 |
216-428-8 |
Trifluralin (X)(19) |
0,03 |
0,03 |
nvt |
nvt |
X |
|||
34 |
115-32-2 |
204-082-0 |
Dicofol (X)(19) |
1,3 10-3 |
3,2 10-5 |
nvt(10) |
nvt(10) |
33 |
X |
||
35 |
1763-23-1 |
217-179-8 |
Perfluoroctaan sulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) (X)(19) |
6,5 10-4 |
1,3 10-4 |
36 |
7,2 |
9,1 |
X |
||
36 |
124495-18-7 |
nvt |
Quinoxyfen (X)(19) |
0,15 |
0,015 |
2,7 |
0,54 |
X |
|||
37 |
(18) |
nvt |
Dioxinen en dioxineachtige verbindingen (X) |
nvt |
nvt |
Som van PCDD+PCDF+PCB-DL 0,0065 μg.kg-1 TEQ(14) |
X |
||||
38 |
74070-46-5 |
277-704-1 |
Aclonifen |
0,12 |
0,012 |
0,12 |
0,012 |
X |
|||
39 |
42576-02-3 |
255-894-7 |
Bifenox |
0,012 |
0,0012 |
0,04 |
0,004 |
X |
|||
40 |
28159-98-0 |
248-872-3 |
Cybutryne |
0,0025 |
0,0025 |
0,016 |
0,016 |
X |
|||
41 |
52315-07-8 |
257-842-9 |
Cypermethrin(23) |
8 10-5 |
8 10-6 |
6 10-4 |
6 10-5 |
X |
|||
42 |
62-73-7 |
200-547-7 |
Dichloorvos |
6 10-4 |
6 10-5 |
7 10-4 |
7 10-5 |
X |
|||
43 |
nvt |
Hexabroomcyclododecaan (HBCDD) (X(19))(20) |
0,0016 |
0,0008 |
0,5 |
0,05 |
167 |
X |
|||
44 |
76-44-8 / 1024-57-3 |
200-962-3 / 213-831-0 |
Heptachloor en heptachloorepoxide (X(19)) |
2 10-7 |
1 10-8 |
3 10-4 |
3 10-5 |
6,7 10-3 |
X |
||
45 |
886-50-0 |
212-950-5 |
Terbutryn |
0,065 |
0,0065 |
0,34 |
0.034 |
X |
(1) CAS: Chemical Abstract Services.
(2) EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (EINECS) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (ELINCS).
(3) Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.
Andere oppervlaktewateren omvatten kust- en overgangswateren, inclusief hiervan afgeleide kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen.
(4) Alleen tetra-, penta-, hexa- en heptabroomdifenylether (respectievelijk CAS-nummers 40088-47-9, 32534-81-9, 36483-60-0, 68928-80-3).
(5) Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5) verwijst de MKE naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154.
(6) Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) hebben de JG-MKE en MAC-MKE betrekking op de opgeloste concentraties en zijn de MKE-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3 /l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3 /l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3 /l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3 /l en klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3 /l).
(7) Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was.
(8) Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep van stoffen. De indicatieve parameters moeten worden bepaald door de analysemethoden.
(9) DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3), EU-nummer 200- 024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6); EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor2,2- bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9); EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8); EU-nummer 200-783-0).
(10) Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKE vast te stellen voor deze stoffen.
(11) Voor de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen, is de vermelde biota- MKE en de overeenkomstige JG-MKE voor water de concentratie van benzo(a)pyreen; beide MKE zijn op de toxiciteit van benzo(a)pyreen gebaseerd. Benzo(a)pyreen kan beschouwd worden als een marker voor andere PAK en derhalve dient voor de vergelijking met biota-MKE en de overeenkomstige JG-MKE in water alleen benzo(a)pyreen te worden gemonitord.
(12) Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKE voor vissen. In plaats daarvan kan een alternatieve biotataxon of een andere matrix worden gemonitord, voor zover de toegepaste MKE een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen) en 28 (PAK’s), gelden de biota-MKE voor schelp- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen en PAK in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) gelden de biota-MKE voor vissen, schelp- en weekdieren; zie afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie van 2 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten voor dioxinen, dioxineachtige pcb’s en niet-dioxineachtige pcb’s in levensmiddelen (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 18).
(13) Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen.
(14) PCDD’s: polychloordibenzo-p-dioxinen; PCDF’s: polychloordibenzofuranen; PCB-DL: dioxineachtige polychloorbifenylen; TEQ’s: toxische equivalenten, overeenkomstig de toxische-equivalentiefactoren (2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie.
(15) Octylfenol (CAS 1806-26-4, EU 217-302-5) met inbegrip van isomeer 4-(1,1’,3,3’-tetramethylbutyl)-fenol (CAS 140-66-9, EU 205- 426-2).
(16) Met inbegrip van benzo(a)pyreen (CAS 50-32-8, EU 200-028-5), benzo(b)fluoranteen (CAS 205-99-2, EU 205-911-9), benzo(g,h,i)peryleen (CAS 191-24-2, EU 205-883-8), benzo(k)fluoranteen (CAS 207-08-9, EU 205-916-6), indeno(1,2,3-cd)pyreen (CAS 193-39-5, EU 205-893-2) en met uitzondering van antraceen, fluoranteen en naftaleen, die afzonderlijk worden vermeld.
(17) Met inbegrip van tributyltin-kation (CAS 36643-28-4).
(18) Dit betreft de volgende verbindingen: 7 polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD’s): 2,3,7,8-T4CDD (CAS 1746-01-6), 1,2,3,7,8-P5CDD (CAS 40321-76-4), 1,2,3,4,7,8- H6CDD (CAS 39227-28-6), 1,2,3,6,7,8-H6CDD (CAS 57653-85-7), 1,2,3,7,8,9-H6CDD (CAS 19408-74-3), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDD (CAS 35822-46-9), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDD (CAS 3268-87-9) 10 polychloordibenzofuranen (PCDF’s): 2,3,7,8-T4CDF (CAS 51207-31-9), 1,2,3,7,8-P5CDF (CAS 57117-41-6), 2,3,4,7,8-P5CDF (CAS 57117-31-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDF (CAS 70648-26-9), 1,2,3,6,7,8-H6CDF (CAS 57117-44-9), 1,2,3,7,8,9-H6CDF (CAS 72918- 21-9), 2,3,4,6,7,8-H6CDF (CAS 60851-34-5), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDF (CAS 67562-39-4), 1,2,3,4,7,8,9-H7CDF (CAS 55673-89-7), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDF (CAS 39001-02-0) 12 dioxineachtige polychloorbifenylen (DL-PCB): 3,3’,4,4’-T4CB (PCB 77, CAS 32598-13-3), 3,3’,4’,5-T4CB (PCB 81, CAS 70362- 50-4), 2,3,3’,4,4’-P5CB (PCB 105, CAS 32598-14-4), 2,3,4,4’,5-P5CB (PCB 114, CAS 74472-37-0), 2,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 118, CAS 31508-00-6), 2,3’,4,4’,5’-P5CB (PCB 123, CAS 65510-44-3), 3,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 126, CAS 57465-28-8), 2,3,3’,4,4’,5-H6CB (PCB 156, CAS 38380-08-4), 2,3,3’,4,4’,5’-H6CB (PCB 157, CAS 69782-90-7), 2,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 167, CAS 52663 72-6), 3,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 169, CAS 32774-16-6), 2,3,3’,4,4’,5,5’-H7CB (PCB 189, CAS 39635-31-9).
(19) Deze stoffen zijn met ingang van 22 december 2015 voor het eerst aangewezen als prioritaire gevaarlijke prioritaire stof.
(20) Dit betreft 1,3,5,7,9,11-hexabroomcyclododecaan (CAS 25637-99-4), 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan (CAS 3194-55-6), α- hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-50-6), β-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-51-7) en γ-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-52-8).
(21) Voor deze stof heeft Nederland met het oog op het toezicht op de naleving van de milieukwaliteitseis voor biota, met inachtneming van artikel 3, derde lid, van de richtlijn prioritaire stoffen, een waarde voor de concentratie van de stof in oppervlaktewater afgeleid, waarmee hetzelfde niveau van bescherming wordt geboden dat is beoogd met de milieukwaliteitseis voor biota. Voor kwik- en zijn verbindingen (21) hebben de JG-MKE en MAC-MKE betrekking op de opgeloste concentraties. Op de in de tabel opgenomen JG-MKE mag geen correctie voor de natuurlijke achtergrondconcentratie worden toegepast.
(22) Nonylfenol (CAS 25154-52-3, EU 246-672-0) met inbegrip van isomeren 4-nonylfenol (CAS 104-40-5, EU 203-199-4) en 4- nonylfenol (vertakt) (CAS 84852-15-3, EU 284-325-5).
(23) CAS 52315-07-8 betreft een mengsel van isomeren van cypermethrin, alpha-cypermethrin (CAS 67375-30-8), bèta-cypermethrin (CAS 65731-84-2), theta-cypermethrin (CAS 71697-59-1) en zèta-cypermethrin (52315-07-8).
De volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben betrekking op grondwaterlichamen. Zij zijn door Nederland als drempelwaarden ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, onder b, en zesde lid, van de grondwaterrichtlijn vastgesteld, rekening houdend met bijlage VIII bij de kaderrichtlijn water, met inachtneming van de richtsnoeren, bedoeld in bijlage II, deel A, van die richtlijn en rekening houdend met de minimumlijsten, bedoeld in deel B van genoemde bijlage.
Grondwaterlichamen |
Europese milieukwaliteitseisen voor water voor verontreinigende stoffen |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Code |
Omschrijving |
Type |
Cl mg/l |
Ni μg/l |
As μg/l |
Cd μg/l |
Pb μg/l |
P-tot mg/l |
|
NLGW0001 |
Zand Eems |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0008 |
Zout Eems |
Zout |
Brak&zout |
20 |
18,7 |
0,35 |
7,4 |
6,9 |
|
NLGW0002 |
Zand Rijn-Noord |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0007 |
Zout Rijn-Noord |
Zout |
Brak&zout |
20 |
18,7 |
0,35 |
7,4 |
6,9 |
|
NLGW0009 |
Deklaag Rijn-Noord |
Deklaag |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0015 |
Wadden Rijn-Noord |
Duin |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0004 |
Zand Rijn-Midden |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0003 |
Zand Rijn-Oost |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0010 |
Deklaag Rijn-Oost |
Deklaag |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0005 |
Zand Rijn-West |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0011 |
Zout Rijn-West |
Zout |
Brak&zout |
20 |
18,7 |
0,35 |
7,4 |
6,9 |
|
NLGW0012 |
Deklaag Rijn- West |
Deklaag |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0016 |
Duin Rijn-West |
Duin |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0006 |
Zand Maas |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0013 |
Zout Maas |
Zout |
Brak&zout |
20 |
18,7 |
0,35 |
7,4 |
6,9 |
|
NLGW0017 |
Duin Maas |
Duin |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGW0018 |
Maas-Slenk-diep |
nvt |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
|
NLGW0019 |
Krijt Zuid-Limburg |
nvt |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGWSC0001 |
Zoet grondwater duingebieden |
Duin |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGWSC0002 |
Zoet grondwater dekzand |
Zand |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGWSC0003 |
Zoet grondwater kreekgebieden |
nvt |
Zoet |
160 |
20 |
13,2 |
0,35 |
7,4 |
2,0 |
NLGWSC0004 |
Zout grondwater in ondiepe zandlagen |
Zout |
Brak&zout |
20 |
18,7 |
0,35 |
7,4 |
6,9 |
|
NLGWSC0005 |
Grondwater diepe zandlagen |
nvt |
Brak&zout |
20 |
18,7 |
0,35 |
7,4 |
De volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben betrekking op oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.
Parameter |
Europese Milieukwaliteitseis voor water |
Eenheid |
Noten |
---|---|---|---|
Zuurgraad |
7,0-9,0 |
pH |
|
Kleurintensiteit |
50 |
mg/l |
|
Gesuspendeerde stoffen |
50 |
mg/l |
|
Temperatuur |
25 |
°C |
|
Geleidingsvermogen voor elektriciteit |
80 |
mS/m bij 20°C |
|
Chloride |
150 |
mg/l Cl |
|
Sulfaat |
100 |
mg/l SO4 |
|
Fluoride |
1 |
mg/l F |
|
Ammonium |
1,5 |
mg/l NH4 |
|
Nitraat |
50 |
mg/l NO3 |
|
Fosfaat |
0,9 |
mg/l PO4 |
|
Zuurstof opgelost |
≥ 5 |
mg/l O2 |
|
Natrium |
120 |
mg/l |
|
IJzer opgelost |
0,3 |
mg/l |
|
Mangaan |
500 |
μg/l |
|
Koper |
50 |
μg/l |
|
Zink |
200 |
μg/l |
|
Boor |
1.000 |
μg/l |
|
Arseen |
20 |
μg/l |
|
Cadmium |
1,5 |
μg/l |
|
Chroom (totaal) |
20 |
μg/l |
|
Lood |
30 |
μg/l |
|
Seleen |
10 |
μg/l |
|
Kwik |
0,3 |
μg/l |
|
Barium |
200 |
μg/l |
|
Cyanide |
50 |
μg/l CN |
|
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen |
1 |
μg/l |
1 |
Gewasbeschermingsmiddelen, biociden en hun humaantoxicologisch relevante afbraakproducten per afzonderlijke stof |
0,1 |
μg/l |
1, 2 |
Bacteriën van de coligroep (totaal) |
2.000 |
aantal per 100 ml |
|
Escherichia coli |
2.000 |
aantal per 100 ml |
|
Enterococcen |
1.000 |
aantal per 100 ml |
1. Voor deze groepsparameter wordt in het monitoringsprogramma gespecificeerd welke stoffen gemeten dienen te worden.
2. Voor afbraakproducten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt onderscheid gemaakt op basis van humaantoxicologische relevantie. De Europese milieukwaliteitseis voor water van 0,1 μg/l geldt alleen voor humaantoxicologisch relevante afbraakproducten.
Het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (hierna afgekort als: Bkmw 2009) stelt milieukwaliteitseisen op grond van de Wet milieubeheer ter implementatie van een aantal Europese richtlijnen, te weten de Kaderrichtlijn water (hierna afgekort als: Krw)1, de Richtlijn prioritaire stoffen (hierna afgekort als: Rps)2 en de Grondwaterrichtlijn (hierna afgekort als: Gwr)3. De milieukwaliteitseisen geven de beoogde kwaliteit van waterlichamen (zowel oppervlaktewater als grondwater) in Nederland weer. De milieukwaliteitseisen vormen het vertrekpunt voor de waterplannen in het kader van de Waterwet. De Waterwet en het Waterbesluit regelen met name de bestuurlijke structuur van het waterbeheer. In de waterplannen worden maatregelen opgenomen om de met het Bkmw 2009 beoogde waterkwaliteit te verwezenlijken. Indien de maatregelen niet haalbaar, uitvoerbaar of betaalbaar zijn, kan in de waterplannen een beargumenteerd beroep worden gedaan op de uitzonderingsgronden van de Krw, met name voor de aanwijzing van sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen, of de fasering of verlaging van de kwaliteitseisen voor bepaalde waterlichamen. Deze uitzonderingsgronden zijn eveneens in het Bkmw 2009 geïmplementeerd. Daarnaast bevat het Bkmw 2009 regels over het monitoringsprogramma dat op grond van dit besluit wordt vastgesteld. Dit programma heeft tot doel te controleren of met de uitvoering van de maatregelen van de waterplannen de in het Bkmw 2009 gestelde en in de waterplannen eventueel gefaseerde of verlaagde milieukwaliteitseisen wordt verwezenlijkt.
Het onderhavige besluit tot wijziging van het Bkmw 2009 (hierna: wijzigingsbesluit) heeft de volgende doelstellingen.
1. Implementatie van de Europese «wijzigingsrichtlijn Rps»4, die strekt tot wijziging van de Rps en van de Krw. De implementatietermijn loopt af op 14 september 2015. Op de achtergrond en inhoud van de wijzigingsrichtlijn Rps wordt ingegaan in hoofdstuk 4.
2. Implementatie van de «wijzigingsrichtlijn monitoring»5, die strekt tot wijziging van de Krw. De wijzigingsrichtlijn monitoring omvat wijzigingen van bijlage V bij de Krw. De wijzigingen zijn technisch van aard en beogen de monitoring in overeenstemming te brengen met de geactualiseerde internationale normen die waarborgen dat met de monitoring wetenschappelijk gelijkwaardige en vergelijkbare gegevens worden verkregen. De implementatietermijn loopt af op 20 mei 2016.
3. Implementatie van de Europese «wijzigingsrichtlijn grondwater»6, die strekt tot wijziging van de Gwr. De wijzigingsrichtlijn grondwater omvat wijzigingen van bijlage II bij de Gwr. Deze wijzigingen zijn technisch van aard en hebben met name betrekking op de afleidingsmethodiek voor nationale drempelwaarden, die de lidstaten moeten vaststellen om de goede chemische toestand van grondwaterlichamen te normeren, en op informatie die over (de afleiding van) drempelwaarden in de stroomgebiedbeheerplannen moet worden opgenomen. De implementatietermijn loopt af op 11 juli 2016.
4. Aanpassing en actualisatie van de nationale regelgeving in verband met de intrekking van de Europese viswaterrichtlijn7 en schelpdierwaterrichtlijn8, die met ingang van 22 december 2013 beide in de Krw zijn opgegaan, met handhaving van het door die richtlijnen geboden beschermingsniveau.
5. Redactionele wijzigingen van de nationale regelgeving teneinde de terminologie hiervan beter te laten aansluiten bij de terminologie van de Krw.
6. Actualisatie van de nationale regelgeving ter implementatie van de bepalingen van de Krw over de bescherming van drinkwater.
Alle bepalingen van dit besluit houden verband met de implementatie van Europese regelgeving. Zij hebben geen betrekking op zelfstandig nationaal beleid. Wel wordt invulling gegeven aan beleidsruimte die de Europese regelgeving de lidstaten geeft teneinde rekening te houden met de verschillende omstandigheden die zich tussen de lidstaten voordoen. Deze bepalingen van dit besluit bevatten dus wel nationale beleidskeuzen, maar gaan het kader van de Europese implementatieverplichtingen niet te buiten.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt in de dit verband te wijzen op een recent arrest van het Hof van Justitie van de EU9 (hierna: Europese Hof), waarin een uitleg wordt gegeven aan het vereiste van geen achteruitgang in artikel 4, eerste lid, van de Krw. Om dit vereiste voor de toepassing in Nederland te operationaliseren en een eenduidige uitleg door alle waterbeheerders te verzekeren, is daaraan in artikel 16 van het Bkmw 2009 een nadere invulling gegeven. Uit het arrest blijkt dat het Europese Hof tot dezelfde uitleg komt als in artikel 16 is gegeven, met name dat het vereiste van geen achteruitgang betrekking heeft op een verslechtering van de toestandsklasse voor een kwaliteitselement van de watertoestand, dat naar de afzonderlijke kwaliteitselementen moet worden gekeken en dat in de slechtste toestandsklasse geen verdere verslechtering mag optreden.
Dit besluit omvat de volgende wijzigingen van bestaande nationale regelgeving.
Ad 1.
De implementatie van de wijzigingsrichtlijn Rps vindt met name plaats door wijziging van het Bkmw 2009 en door aanpassing van het monitoringsprogramma, gebaseerd op het Bkmw 2009. Daarnaast bevat het onderhavige besluit een beperkt aantal wijzigingen van het Waterbesluit (gebaseerd op de Waterwet).
In bijlage 1 bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen, die aangeeft hoe elke bepaling van de wijzigingsrichtlijn Rps in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd.
Ad 2.
De implementatie van de wijzigingsrichtlijn monitoring vereist geen nieuwe regelgeving. In artikel 13, eerste lid, van het Bkmw 2009 is namelijk al bepaald dat het monitoringsprogramma wordt vastgesteld met inachtneming van hetgeen daaromtrent in de Krw is bepaald.
In bijlage 2 bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen, die aangeeft hoe de wijzigingsrichtlijn monitoring in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd.
Ad 3.
De implementatie van de wijzigingsrichtlijn grondwater vindt plaats door een zeer beperkte wijziging van het Bkmw 2009.
In bijlage 3 bij deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen, die aangeeft hoe elke bepaling van de wijzigingsrichtlijn grondwater in de Nederlandse regelgeving is geïmplementeerd.
De drempelwaarden in het Bkmw 2009 zijn geactualiseerd naar aanleiding van de ontwikkeling van een nieuwe afleidingsmethodiek die in overeenstemming is met de wijzigingsrichtlijn grondwater.
Ad 4.
In verband met de intrekking van de Europese viswaterrichtlijn en schelpdierwaterrichtlijn is het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water bij de inwerkingtreding van het Bkmw 2009 ingetrokken. In het Bkmw 2009 moet echter nog een bepaling worden opgenomen teneinde het door de eerdere richtlijnen geboden beschermingsniveau te handhaven, zoals de Krw vereist.
Ad 5.
De verbeterde aansluiting van de terminologie van de nationale regelgeving bij de terminologie van de Krw betreft het Bkmw 2009. Het betreft met name de vervanging van het begrip «richtwaarde» door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water».
Ad 6.
De actualisatie van de nationale regelgeving ter implementatie van de bepalingen van de Krw over de bescherming van drinkwater strekt vooral ter uitvoering van de Beleidsnota Drinkwater10. Het betreft vooral de betere afstemming van de milieukwaliteitseisen in het Bkmw 2009 op de nadien vastgestelde kwaliteitseisen op grond van de Drinkwaterwet.
De opbouw van deze nota van toelichting bespreekt de wijzigingen in de volgorde waarin deze in het voorgaande zijn aangegeven.
Hoofdstuk 2 geeft voor het goede begrip van het wijzigingsbesluit een toelichting op de systematiek en werking van het Bkmw 2009 en de verhouding van dat besluit tot de Waterwet en het Waterbesluit.
Hoofdstuk 3 bevat een inleidende toelichting op de achtergrond van de wijzigingsrichtlijn Rps en een inhoudelijk overzicht van de belangrijkste wijzigingen die de wijzigingsrichtlijn Rps in de Rps en de Krw aanbrengt. Vervolgens worden de hoofdlijnen van het onderhavige besluit geschetst, voor zover het de implementatie van de wijzigingsrichtlijn Rps betreft.
Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de implementatie van de wijzigingsrichtlijn monitoring.
Hoofdstuk 5 gaat over de wijzigingen die betrekking hebben op grondwater. Eerst wordt kort ingegaan op de wijzigingsrichtlijn grondwater, vervolgens op de wijze waarop deze is geïmplementeerd en tot slot wordt ingegaan op de actualisatie van de drempelwaarden.
Hoofdstuk 6 beschrijft wat de intrekking van de viswaterrichtlijn en van de schelpdierwaterrichtlijn betekent voor de nationale regelgeving en welke regeling is getroffen om het door die richtlijnen geboden beschermingsniveau te handhaven, zoals de Krw voorschrijft.
Hoofdstuk 7 licht de bepalingen toe die beogen de terminologie van de nationale regelgeving over waterkwaliteit beter te laten aansluiten op de terminologie van de Europese richtlijnen.
Hoofdstuk 8 gaat in op de wijzigingen die betrekking hebben op de bescherming van water dat voor de bereiding van drinkwater is bestemd, en welke Europese en nationale aanleidingen er voor deze wijzigingen waren.
Hoofdstuk 9 gaat in op de uitvoeringslasten die uit het onderhavige besluit voortvloeien.
Hoofdstuk 10 beschrijft de reacties op het ontwerp-besluit die zijn ontvangen in het kader van advisering en consultatie.
De artikelsgewijze toelichting bevat technische informatie over de afzonderlijke artikelen van het onderhavige besluit.
Bijlage 1 bij deze nota van toelichting bevat een transponeringstabel voor de wijzigingsrichtlijn Rps, bijlage 2 voor de wijzigingsrichtlijn monitoring en bijlage 3 voor de wijzigingsrichtlijn grondwater.
Het Bkmw 2009, dat is vastgesteld op grond van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer, stelt milieukwaliteitseisen waaraan de kwaliteit van water in Nederland moet voldoen. Hiermee worden verplichtingen geïmplementeerd die voor Nederland voortvloeien uit de Krw, de Rps en de Gwr. In de Krw zijn een aantal eerdere waterrichtlijnen geïntegreerd, die vervolgens zijn ingetrokken, maar toch in bepaalde opzichten nog relevant blijven voor de nationale praktijk. Het betreft richtlijnen ter bescherming van viswateren, schelpdierwateren en wateren die worden gebruikt voor de bereiding van water dat is bestemd voor menselijk consumptie. Hierop zal in het vervolg van deze nota van toelichting nog uitgebreider worden ingegaan.
Het Bkmw 2009 bevat geen nationale koppen. Naast 1:1 implementatie zonder nationale koppen is uitgangspunt voor de implementatie het maximaal benutten van de ruimte die genoemde Europese richtlijnen bieden om rekening te houden met nationale omstandigheden. De algemene formulering van bepaalde verplichtingen in de richtlijnen brengt met zich mee dat er op nationaal niveau een operationalisering daarvan moet worden gegeven. Daarbij kan, binnen de marges die de richtlijnen daarvoor geven, rekening worden gehouden met de omstandigheden die tussen lidstaten kunnen verschillen. Zo geeft de Gwr de opdracht aan de lidstaten nationale drempelwaarden vast te stellen voor de verontreinigende stoffen in het grondwater die in de betrokken lidstaat relevant zijn. Ook de normstelling voor water dat bestemd is voor de bereiding van drinkwater vergt nationale uitwerking.
De milieukwaliteitseisen van het Bkmw 2009 vormen het vertrekpunt voor de waterplannen, die de maatregelen beschrijven om de doelen te halen. De waterplannen bestaan uit het nationaal waterplan, inclusief de stroomgebiedbeheerplannen, en de plannen van Rijkswaterstaat, provincies en waterschappen. De milieukwaliteitseisen van het Bkmw 2009 werken door in de maatregelen van deze waterplannen, maar zijn uitdrukkelijk niet direct gekoppeld aan besluiten over concrete activiteiten en projecten (de zogenaamde programmatische aanpak). Die besluiten (bijvoorbeeld een watervergunning voor een lozing) moeten wel aan de waterplannen worden getoetst. Indien het wenselijk is dat in het vergunningenbeleid extra eisen worden gesteld om de met het Bkmw 2009 beoogde waterkwaliteit te verwezenlijken, dan moet dat in de waterplannen worden aangegeven.
Zoals aangegeven moeten de waterplannen alle maatregelen bevatten die nodig zijn om de beoogde waterkwaliteit te verwezenlijken. Indien de maatregelen echter niet haalbaar, uitvoerbaar of betaalbaar blijken te zijn, mag, binnen de randvoorwaarden die de Krw geeft en die in het Bkmw 2009 door verwijzing 1:1 zijn overgenomen, in de waterplannen een uitzondering worden gemaakt en mogen minder strikte eisen worden vastgesteld. In Nederland wordt voor veel oppervlaktewaterlichamen gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid om deze als sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen aan te wijzen, waarvoor niet aan het vereiste van verwezenlijking van een goede ecologische watertoestand hoeft te worden voldaan. In plaats daarvan mag een vervangende eis van een goed ecologisch potentieel worden vastgesteld. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid van fasering, waarbij voor de verwezenlijking van de eisen een langere periode wordt uitgetrokken dan in beginsel in de Krw is voorzien. Ook biedt de kaderrichtlijn water nog de mogelijkheid van verlaging van een milieukwaliteitseis indien vaststaat dat geen maatregelen kunnen worden genomen waarmee de beoogde waterkwaliteit kan worden verwezenlijkt. Nederland heeft echter tot nu toe geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, waarvoor de Krw strikte voorwaarden stelt.
De Waterwet en het Waterbesluit regelen, voor zover relevant voor het onderwerp waterkwaliteit, met name de bestuurlijke structuur van het waterbeheer. Hierin is geregeld welk bestuursorgaan de maatregelen moet uitvoeren.
De Europese wijzigingsrichtlijnen die met dit ontwerpbesluit worden geïmplementeerd, hebben geen gevolgen voor de systematiek van de Krw, de Rps en de Gwr. Deze wijzigingsrichtlijnen behelzen slechts aanvullingen en actualisaties van het beleid (monitoring van nieuwe potentiële probleemstoffen). Daarom is er geen aanleiding om de huidige systematiek van het Bkmw 2009 te veranderen, in het bijzonder de koppeling van milieukwaliteitseisen aan de waterplannen op grond van de Waterwet. Het wijzigingsbesluit wijzigt het Bkmw 2009. Het aldus gewijzigde Bkmw 2009 dient als vertrekpunt voor de waterplannen die op grond van de Waterwet worden vastgesteld voor de periode 22 december 2015 – 22 december 2021.
Het wijzigingsbesluit beoogt, net als het huidige Bkmw 2009, de Europese wijzigingsrichtlijnen 1:1 te implementeren; zonder nationale koppen. Ook de Europese wijzigingsrichtlijnen vergen soms een nationale concretisering van in algemene bewoordingen gestelde verplichtingen, omdat de voor de waterkwaliteit relevante omstandigheden tussen de lidstaten verschillen. Dit geeft Nederland gelegenheid om de normstelling voor oppervlaktewater dat bestemd is voor de bereiding van drinkwater te actualiseren en, zoals in de Beleidsnota Drinkwater reeds is aangekondigd, in overeenstemming te brengen met de normstelling in het kader van de Drinkwaterwet. Tevens konden daarbij enkele overbodig geworden parameters worden geschrapt. Het beschermingsniveau dat wordt geboden, is gelijk gebleven. Hetzelfde geldt voor viswateren en schelpdierwateren, waarvoor eveneens geldt dat het beschermingsregime vergaand is vereenvoudigd met handhaving van het beschermingsniveau, dat voortvloeit uit eerdere Europese richtlijnen die in de Krw zijn opgegaan.
De wijzigingsrichtlijn Rps omvat een actualisatie van de Rps en de Krw. Prioritaire stoffen zijn verontreinigende stoffen die op Europees niveau «een significant risico vormen voor of via het aquatische milieu» in het oppervlaktewater. Onder het «aquatische milieu» worden naast het oppervlaktewater ook de daarin levende organismen («biota») en het sediment verstaan. De stoffen worden als «prioritair» aangeduid omdat met prioriteit maatregelen moeten worden genomen om lozingen en andere emissies van deze stoffen geleidelijk te verminderen en liefst helemaal te beëindigen teneinde zo het probleem dat deze stoffen voor het aquatische milieu vormen geleidelijk terug te dringen. Een aantal prioritaire stoffen komt alomtegenwoordig voor (de «alomtegenwoordige PBT’s», in de terminologie van de wijzigingsrichtlijn Rps) en zal nog langdurig in het aquatische milieu zijn terug te vinden.
De prioritaire stoffen zijn aangewezen in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water.
De Rps beoogt het voorkomen van acute chronische toxiciteit voor in het water levende organismen («biota»), van accumulatie van verontreinigende stoffen in het aquatische ecosysteem (in biota en sediment) en van het verlies van habitats en biodiversiteit, alsmede het beschermen van de gezondheid van de mens (de «effectgerichte aanpak»). Daartoe moeten maatregelen worden genomen om de oorzaken van waterverontreiniging in kaart te brengen en om, overeenkomstig het beginsel «de vervuiler betaalt», de emissies van verontreinigende stoffen bij de bron aan te pakken (de «brongerichte aanpak»).
In het kader van de effectgerichte aanpak stelt de Rps milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen vast. Deze milieukwaliteitsnormen omschrijven de gewenste chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen. Een «oppervlaktewaterlichaam» is een oppervlaktewater van grotere omvang, dat uit een oogpunt van waterbeheer dezelfde kenmerken heeft. Naast de chemische toestand omvat de «oppervlaktewatertoestand» tevens de ecologische toestand van een oppervlaktewaterlichaam. De Krw schrijft in essentie voor dat de toestand van oppervlaktewaterlichamen, waaronder de chemische toestand, op 22 december 2015 «goed» moet zijn. Een oppervlaktewaterlichaam verkeert in een «goede chemische toestand» indien voor alle prioritaire stoffen aan de Europees vastgestelde milieukwaliteitsnormen is voldaan. Deze termijn kan volgens de Krw onder voorwaarden worden verlengd en zo nodig kunnen minder strenge milieukwaliteitsnormen worden vastgesteld.
In het kader van de brongerichte aanpak verplichten de Krw en de Rps tot het nemen van maatregelen overeenkomstig artikel 16, eerste en achtste lid, van de Kaderrichtlijn water. De maatregelen hebben tot doel lozingen van prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen en in het bijzonder lozingen van prioritaire gevaarlijke stoffen geleidelijk te beëindigen.
De wijzigingen die de wijzigingsrichtlijn Rps in de Krw en de Rps aanbrengt, moeten door de lidstaten in beginsel worden geïmplementeerd door middel van juridisch verbindende regelgeving. Hiertoe strekt met name het Bkmw 2009. Een aantal wijzigingen krijgt haar beslag in het kader van het Bkmw 2009 in de ministeriële Regeling monitoring Krw en, vooral, het monitoringsprogramma en de onderliggende documenten. Een beperkt aantal verplichtingen is van feitelijke aard en vraagt niet om een juridische implementatie. Dit is weergegeven in de transponeringstabel in bijlage 1 bij deze nota van toelichting.
Het hiernavolgende overzicht geeft de belangrijkste verplichtingen weer, die de wijzigingsrichtlijn Rps voor de lidstaten meebrengt.
1. De lijst van prioritaire stoffen in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water wordt vervangen door een geactualiseerde lijst. De tabel in paragraaf 3.3 geeft een overzicht van de wijzigingen. Aanleiding hiervoor vormt de meest recente wetenschappelijke en technische kennis over risico’s van bepaalde prioritaire stoffen.
2. In bijlage I, deel A, bij de (gewijzigde) Rps worden voor een aantal nieuw geselecteerd prioritaire stoffen voor het eerst milieukwaliteitsnormen (hierna: nieuwe milieukwaliteitsnormen) vastgesteld en voor een aantal al aangewezen prioritaire stoffen de bestaande milieukwaliteitsnormen gewijzigd (hierna: herziene milieukwaliteitsnormen). De tabel in paragraaf 3.3 geeft een overzicht van de nieuwe milieukwaliteitsnormen.
3. Voor de nieuw geselecteerde stoffen moeten in het stroomgebiedbeheerplan en het maatregelenprogramma, bedoeld in de Krw, maatregelen worden opgenomen om uiterlijk op 22 december 2027 aan de nieuwe milieukwaliteitsnormen te voldoen. Voor aangewezen stoffen waarvoor herziene milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, moet al eerder, uiterlijk op 22 december 2021, aan de herziene milieukwaliteitsnormen zijn voldaan. De wijzigingsrichtlijn Rps bevestigt in dit verband de mogelijkheid om met toepassing van de Krw onder voorwaarden deze termijn twee maal te verlengen met de planperiode van 6 jaar, dus uiterlijk tot 22 december 2039, onderscheidenlijk 22 december 2033, dan wel, indien een milieukwaliteitsnorm ook dan nog niet kan worden gehaald, minder strenge milieudoelstellingen vast te stellen. Voor de nieuw geselecteerde stoffen geldt als extra vereiste dat vanaf 22 december 2021 al geen verslechtering van de watertoestand meer mag plaatsvinden.
4. Enkele specifieke bepalingen, vooral in het kader van monitoring, hebben betrekking op persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (de zogenaamde «PBT’s») en andere stoffen die zich gedragen als PBT’s. Dergelijke stoffen zullen nog tientallen jaren in het aquatische milieu terug te vinden zijn in concentraties die daarvoor een significant risico vormen, zelfs nadat er maatregelen zijn getroffen om de emissies van dergelijke stoffen te beperken of te beëindigen.
5. Voor een aantal stoffen hebben de milieukwaliteitsnormen die in bijlage I, deel A, bij de Richtlijn prioritaire stoffen zijn vastgesteld, betrekking op biota in plaats van op de waterkwaliteit. Reden hiervoor vormen de wetenschappelijke inzichten in welke compartimenten van het aquatische milieu (water, sediment of biota, in de wijzigingsrichtlijn Rps als «matrix» aangeduid) een stof waarschijnlijk kan worden teruggevonden en waar het dus het meest waarschijnlijk is dat de concentratie van een dergelijke stof gemeten kan worden. Zo zijn sommige stoffen die in biota accumuleren, (nu nog) moeilijk op te sporen in water, waardoor zeer geavanceerde en daardoor kostbare analysetechnieken nodig zijn. Daarom stelt de wijzigingsrichtlijn Rps voor die stoffen milieukwaliteitsnormen vast, die betrekking hebben op biota. De (wijzigings)richtlijn geeft de lidstaten echter de mogelijkheid om gelijkwaardige milieukwaliteitsnormen voor een alternatieve matrix te stellen. Ook kan de eis voor de matrix biota voor een andere «biotataxon» (d.w.z. een ander soort organisme) worden gesteld.
6. Er is een mechanisme voor een zogenaamde «aandachtstoffenlijst» (hier aangeduid als aandachtstoffenlijst Rps) vastgesteld, waarop stoffen staan die mogelijk een probleem voor de waterkwaliteit vormen. Deze zogenaamde «opkomende» verontreinigende stoffen zijn verontreinigende stoffen die momenteel nog niet in de monitoringsprogramma’s zijn opgenomen, maar die voor het aquatische milieu wel een significant risico kunnen inhouden. Voor deze stoffen moeten er representatieve monitoringsgegevens komen, die, indien nodig, de basis bieden voor eventueel later op te stellen Europees beleid. De nadere invulling van de stoffen die op de aandachtstoffenlijst Rps («watchlist») komen, vindt nog plaats. Wel zijn er al drie farmaceutische stoffen op de eerste aandachtstoffenlijst Rps geplaatst. Op dit moment bevat de Europese regelgeving voor de stoffen op de aandachtstoffenlijst Rps geen milieukwaliteitsnormen, maar alleen monitoringsverplichtingen. De aandachtstoffenlijst Rps is dynamisch en zal geregeld worden geactualiseerd.
7. Voor prioritaire stoffen die de neiging hebben te accumuleren in sediment en/of biota, moeten de lange termijn-tendensen van de concentraties worden gemonitord en geanalyseerd. Er moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de concentraties significant toenemen.
8. Een aantal bepalingen van de wijzigingsrichtlijn Rps heeft anderszins betrekking op monitoring. Deze bepalingen stellen minimumeisen aan de monitoring van de oppervlaktewatertoestand en de analyse van de resultaten daarvan, met het doel een eventuele overschrijding van een milieukwaliteitsnorm op betrouwbare wijze te kunnen opsporen en meten. Hierbij wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden om te meten in een andere matrix of biotataxon dan in de wijzigingsrichtlijn Rps aangegeven.
9. Een aantal prioritaire stoffen is als «gevaarlijk» aangeduid. Dit zijn volgens de omschrijving van het begrip «gevaarlijke stoffen» in artikel 2 van de Kaderrichtlijn water «toxische, persistente en bioaccumuleerbare (groepen van) stoffen of andere (groepen van) stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid.» Voor deze stoffen geldt dat overeenkomstig artikel 16, eerste en achtste lid, van de Kaderrichtlijn water, maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd met de bedoeling om lozingen, emissies en verliezen van deze stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.
10. Een aantal bepalingen van de wijzigingsrichtlijn Rps heeft betrekking op de inhoud van de waterplannen. Deze verplichtingen zijn een afgeleide van de overige verplichtingen ingevolge de richtlijn en hebben vooral een informatieve functie.
11. Een belangrijk onderdeel van de Krw is gericht op het verstrekken van informatie over de oppervlaktewatertoestand en de resultaten van de verbeteringsmaatregelen aan het publiek. De wijzigingsrichtlijn Rps stelt eisen aan de informatievoorzieningen voor het publiek, met name dat er een «centraal informatieportaal» is en dat informatie elektronisch toegankelijk is.
12. De Europese Commissie krijgt verschillende bevoegdheden om onderdelen van de Rps, zoals de aandachtstoffenlijst Rps, aan te passen, teneinde tijdig in te spelen op de relevante technische en wetenschappelijke vooruitgang, een eenvormige implementatie van de richtlijn in de EU te bevorderen en over de door haar benodigde informatie te kunnen beschikken. De lidstaten moeten de hieruit resulterende verplichtingen implementeren.
Dit hoofdstuk beschrijft op hoofdlijnen op welke wijze het onderhavige besluit de wijzigingsrichtlijn Rps implementeert. Voor een nauwkeuriger overzicht van de implementatie wordt verwezen naar de transponeringstabel in de bijlage bij deze nota van toelichting.
Het Bkmw 2009 bevat nu al een omschrijving van het begrip «prioritaire stof». Deze omschrijving, in artikel 1, tweede lid, verwijst naar de omschrijving van dit begrip in de Krw. Hierin wordt weer verwezen naar bijlage X bij de Kaderrichtlijn water, waarin de prioritaire stoffen zijn aangewezen. De prioritaire stoffen worden genoemd in bijlage I bij het Bkmw 2009, waarbij tevens de milieukwaliteitseisen (in de zin van hoofdstuk 5, titel 1, van de Wet milieubeheer) voor die stoffen zijn opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen implementeren de milieukwaliteitsnormen van de Krw, de Gwr en de Rps.
Artikel 5 van het Bkmw 2009 bepaalt dat een oppervlaktewaterlichaam uiterlijk op 22 december 2015 in een goede chemische toestand moet verkeren. Dit is het geval indien overeenkomstig het monitoringsprogramma op grond van artikel 13 van het Bkmw 2009 is vastgesteld dat wordt voldaan aan alle ingevolge bijlage I bij het Bkmw 2009 voor de goede chemische toestand geldende richtwaarden. In bijlage I bij het Bkmw 2009 zijn de Europese milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen opgenomen. Implementatie van de bepalingen van de wijzigingsrichtlijn Rps waarin nieuwe milieukwaliteitsnormen voor nieuw geselecteerde prioritaire stoffen en herziene milieukwaliteitsnormen voor al eerder aangewezen prioritaire stoffen zijn vastgesteld, geschiedt door wijziging van bijlage I bij het Bkmw 2009. Ten behoeve van de overzichtelijkheid wordt de volledige tabel vervangen. Dit is geregeld in artikel I, onder P, van het onderhavige besluit.
In de nieuwe bijlage I bij het Bkmw 2009 wordt ook bepaald of de milieukwaliteitseisen betrekking hebben op de waterkwaliteit of biota (en zo ja, welk biotataxon), waarmee de desbetreffende onderdelen van de wijzigingsrichtlijn Rps zijn geïmplementeerd. Tevens wordt in bijlage I bij het Bkmw 2009 bepaald dat desgewenst, indien aan alle daaromtrent gestelde voorwaarden van de wijzigingsrichtlijn Rps is voldaan, een milieukwaliteitsnorm voor een andere matrix of biotataxon kan worden vastgesteld.
Artikel I, onder C, van het onderhavige besluit bepaalt dat de nieuwe milieukwaliteitsnormen voor de nieuw geselecteerde prioritaire stoffen pas op 22 december 2027 (het nieuwe artikel 4, vierde lid, van het Bkmw 2009) moeten zijn verwezenlijkt. Voor de herziene milieukwaliteitsnormen voor de al aangewezen prioritaire stoffen gaat het om de datum 22 december 2021 (het nieuwe artikel 4, tweede lid, van het Bkmw 2009). Deze regeling voor de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen wijkt af van de algemene regeling in artikel 4, eerste lid, van het Bkmw 2009. Die regeling houdt in dat de milieukwaliteitseisen die in het Bkmw 2009 zijn gesteld, al op 22 december 2015 moeten zijn verwezenlijkt.
In artikel I, onder B, van het onderhavige besluit (het nieuwe artikel 2, vierde lid, van het Bkmw 2009) is geregeld dat de mogelijkheid van verlenging van de gestelde termijn met ten hoogste twee planperioden van zes jaar, zoals geboden in artikel 4, vierde lid, van de Kaderrichtlijn water «mutatis mutandis» (in de woorden van het nieuwe artikel 3, lid 1 bis, van de (gewijzigde) Rps) ook geldt voor de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen.
De andere afwijkingsmogelijkheden die artikel 4 van de Kaderrichtlijn water biedt, zijn volgens de wijzigingsrichtlijn Rps eveneens «mutatis mutandis» van toepassing. Hoewel het de bedoeling is dat Nederland, zo nodig, in de waterplannen op grond van de Waterwet ook voor de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen van die afwijkingsmogelijkheden gebruik kan maken, hoeft dit in het onderhavige besluit niet te worden geregeld omdat de bestaande bepalingen van het Bkmw 2009 hier al in voorzien.
In het nieuwe artikel 5a van het Bkmw 2009 is de bepaling van de wijzigingsrichtlijn Rps geïmplementeerd dat maatregelen moeten worden genomen om een significante toename van de concentraties van prioritaire stoffen die de neiging hebben te accumuleren in biota of sediment tegen te gaan (artikel I, onder E, van het onderhavige besluit).
In onderstaande tabel is aangegeven welke wijzigingen met betrekking tot de milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen in het onderhavige besluit zijn opgenomen. Deze tabel geeft een gedeelte weer van de tabel die is opgenomen in bijlage I bij het Bkmw 2009. In de eerste kolom staat het nummer van de stof in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water. In de kolom die met 4 is aangeduid, staat de naam van de desbetreffende stof en in de kolommen die met 10, 11 en 12 zijn aangeduid worden de data vermeld waarop voor een stof aan de milieukwaliteitsnorm volgens de Rps moet zijn voldaan. «2015» betekent dat volgens de Rps een al geldende milieukwaliteitsnorm uiterlijk op 22 december 2015 moet zijn verwezenlijkt. «2021» betekent dat sprake is van een actualisatie van een al geldende milieukwaliteitsnorm. In de wijzigingsrichtlijn Rps zijn voor de desbetreffende stoffen herziene milieukwaliteitsnormen vastgesteld waaraan uiterlijk op 22 december 2021 moet zijn voldaan. Aan de al geldende milieukwaliteitseisen die voor de desbetreffende stoffen in het huidige Bkmw 2009 zijn opgenomen, moet nog steeds uiterlijk op 22 december 2015 zijn voldaan (behoudens termijnverlenging of doelverlaging, overeenkomstig artikel 4, vierde en vijfde lid, van de Kaderrichtlijn water). De actualisatie brengt geen verandering in die verplichting. «2027» betekent dat sprake is van een prioritaire stof die nog niet was aangewezen en waarvoor volgens de Rps nog geen milieukwaliteitsnorm gold. Voor dergelijke stoffen moet op 22 december 2027 aan de nieuwe milieukwaliteitsnorm zijn voldaan. Alle genoemde data kunnen met ten hoogste twee planperioden van elk zes jaar worden verlengd, indien dit in overeenstemming met artikel 4, vierde lid, van de Kaderrichtlijn water gebeurt («behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt»).
Het huidige artikel 2 van het Bkmw 2009 voorziet al in een algemene regeling die het mogelijk maakt de uitzonderingen toe te passen met betrekking tot alle milieukwaliteitseisen. Verlenging van de termijn om aan een milieukwaliteitseis te voldoen is mogelijk indien aan de voorwaarden van artikel 4, vierde lid, van de Kaderrichtlijn water is voldaan (artikel 2, derde lid, onder b, van het Bkmw 2009). In die bepaling staat als voorwaarde onder meer dat de termijn in beginsel ten hoogste twee maal met de planperiode van 6 jaar kan worden verlengd. Deze voorwaarde is niet gekoppeld aan de datum 22 december 2015, maar kan mutatis mutandis ook worden toegepast op de latere data 22 december 2021 (tot uiterlijk 22 december 2039) en 22 december 2027 (tot uiterlijk 22 december 2039).
1 |
4 |
10 |
11 |
12 |
---|---|---|---|---|
Nr. |
Naam van de prioritaire stof (X) = tevens aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof |
2015 |
2021 |
2027 |
2 |
Anthraceen (X) |
X |
||
X |
||||
5 |
Gebromeerde diphenylethers (X) |
X |
||
X |
||||
15 |
Fluoranteen |
X |
||
X |
||||
20 |
Lood en loodverbindingen |
X |
||
X |
||||
22 |
Naftaleen |
X |
||
X |
||||
23 |
Nikkel en nikkelverbindingen |
X |
||
X |
||||
27 |
Pentachloorfenol (X) |
X |
||
28 |
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (X) |
X |
||
28 |
Benzo(a)pyreen |
X |
||
28 |
Benzo(b)fluor- anteen |
X |
||
28 |
Benzo(k)fluor- anteen |
X |
||
28 |
Benzo(g,h,i)-peryleen |
X |
||
28 |
Indeno(1,2,3- cd)pyreen |
X |
||
34 |
Dicofol (X) |
X |
||
35 |
Perfluoroctaan sulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) (X) |
X |
||
36 |
Quinoxyfen (X) |
X |
||
37 |
Dioxinen en dioxineachtige verbindingen (X) |
X |
||
38 |
Aclonifen |
X |
||
39 |
Bifenox |
X |
||
40 |
Cybutryne |
X |
||
41 |
Cypermethrin |
X |
||
42 |
Dichloorvos |
X |
||
43 |
Hexabroomcyclododecaan (HBCDD) (X) |
X |
||
44 |
Heptachloor en heptachloorepoxide (X) |
X |
||
45 |
Terbutryn |
X |
Er moet volgens de wijzigingsrichtlijn Rps een aandachtstoffenlijst Rps komen (het nieuwe artikel 8 ter van de Richtlijn prioritaire stoffen). Dit zal een dynamische lijst worden, die zal worden geactualiseerd wanneer daartoe aanleiding bestaat. Het monitoringsprogramma moet er in voorzien dat voor de stoffen die op deze lijst komen te staan, monitoring plaatsvindt. Dit is geïmplementeerd in artikel I, onder L, van het onderhavige besluit (het nieuwe artikel 13, eerste lid, onder b, van het Bkmw 2009). Deze bepaling geeft de Minister van I en M opdracht om in het monitoringsprogramma dat op grond van artikel 13 van het Bkmw 2009 (overeenkomstig artikel 8 van de Kaderrichtlijn water) wordt uitgevoerd, ook voorzieningen te treffen waarmee wordt verzekerd dat de concentraties van de opkomende stoffen worden gemonitord. Er zullen voor volledige implementatie dus nog de nodige vervolgstappen worden gezet.
In artikel 13 van het Bkmw 2009 zijn eveneens enkele andere bepalingen van de wijzigingsrichtlijn Rps met betrekking tot monitoring geïmplementeerd.
Bij ministeriële regeling (de Regeling monitoring Krw) wordt geregeld aan welke vereisten het monitoringsprogramma moet voldoen. Overeenkomstig de regeling zal vervolgens het monitoringsprogramma worden aangepast. Het monitoringsprogramma bestaat uit een verwijzing naar documenten waarin onderdelen van de monitoring worden beschreven. De uitvoering van de ministeriële regeling vindt feitelijk plaats door aanpassing van de monitoringsdocumenten. Voor deze werkwijze is in het Bkmw 2009 gekozen om optimaal aan te sluiten bij de monitoringspraktijk. Dit houdt met name in dat gebruik wordt gemaakt van bestaande documenten die zijn vastgesteld in de betrokken gremia van waterbeheerders die de monitoring moeten uitvoeren.
Tenslotte is in artikel 13 van het Bkmw 2009 ook geregeld dat de monitoringsresultaten aan de Europese Commissie moeten worden opgestuurd (in het nieuwe zevende lid).
De eisen die de wijzigingsrichtlijn Rps stelt aan de inhoud van de waterplannen, zijn geïmplementeerd in het Waterbesluit (zie artikel II van het onderhavige besluit).
Ook de eisen van de wijzigingsrichtlijn Rps over de informatieverstrekking aan het publiek zijn in het Waterbesluit geregeld.
In de tabel in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water, waarin de prioritaire stoffen zijn aangewezen, is voor sommige prioritaire stoffen in een aparte kolom aangegeven dat zij als «gevaarlijk» worden aangemerkt. Dit betekent met name dat de lozingen van deze stoffen geleidelijk moeten worden beëindigd. De Rps stelt hiervoor geen termijn. De lozingen van andere prioritaire stoffen, die niet als gevaarlijk zijn aangeduid, moeten worden verminderd.
In de wijzigingsrichtlijn Rps worden enkele prioritaire stoffen voor het eerst als prioritair «gevaarlijke» prioritaire stoffen aangewezen. De Nederlandse regelgeving voorziet op dit moment in een zodanige implementatie van de verplichting, dat zij ook wijzigingen van de lijst van prioritaire gevaarlijke stoffen omvat, zoals in de wijzigingsrichtlijn Rps voorkomen.
Het is hier van belang op te merken dat de aanduiding als prioritaire gevaarlijke stof geen gevolgen heeft voor de milieukwaliteitseisen in het Bkmw 2009, in het kader van de effectgerichte aanpak. Voor alle prioritaire stoffen, ongeacht of ze gevaarlijk zijn of niet, is in bijlage I bij de Richtlijn prioritaire stoffen een milieukwaliteitsnorm vermeld, die voor alle stoffen dezelfde juridische status heeft en bijvoorbeeld ook voor alle stoffen het maken van uitzonderingen met toepassing van artikel 4 van de Kaderrichtlijn water toestaat. De aanduiding «gevaarlijk» heeft alleen gevolgen in het kader van het brongerichte spoor, in verband met de verplichting om in de waterplannen lozingen van prioritaire gevaarlijke prioritaire stoffen geleidelijk te beëindigen.
De wijze van implementatie van de bepalingen van de Krw en de Rps met betrekking tot lozingen van prioritair (gevaarlijke) prioritaire stoffen (in het kader van het brongerichte spoor) wordt vervolgens toegelicht.
Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, iv, van de Kaderrichtlijn water zijn lidstaten verplicht in het stroomgebiedbeheerplan en de maatregelenprogramma’s maatregelen op te nemen teneinde de lozing van prioritaire stoffen te verminderen en de lozing van prioritaire gevaarlijke stoffen geleidelijk te beëindigen. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Kaderrichtlijn water moet de Europese Commissie hiertoe het initiatief nemen door hiervoor voorstellen in te dienen. Vermindering en beëindiging van de lozing van (gevaarlijke) prioritaire stoffen is een belangrijke doelstelling van de Krw, zoals verwoord in artikel 1, onderdeel c, van de Kaderrichtlijn water. Het begrip «lozing» moet in dit verband breed worden gezien. Het omvat naast lozingen ook andere emissies en verliezen. Artikel 11 van de Kaderrichtlijn water noemt de vermindering en beëindiging van lozingen van prioritaire stoffen, onderscheidenlijk prioritaire gevaarlijke stoffen, ook als een van de onderwerpen die in de maatregelenprogramma’s aan de orde moeten komen. Blijkens het derde lid, onderdeel k, van de Kaderrichtlijn water behoren deze maatregelen tot de verplichte «basismaatregelen» die ten minste in een maatregelenprogramma moeten worden opgenomen. Volgens het gestelde onder A, 1., 7.7 in bijlage VII bij de Kaderrichtlijn water moeten de stroomgebiedbeheerplannen een samenvatting van deze maatregelen geven.
De lidstaten zijn vrij om zelf de maatregelen te bepalen en instrumenten te kiezen die volgens hen (het meest) in aanmerking komen om aan de weergegeven verplichtingen te voldoen. In Nederland omvatten de algemene regels die voor een groot aantal potentieel verontreinigende activiteiten zijn gesteld, zoals het Activiteitenbesluit milieubeheer, bepalingen die lozingen verbieden of, in beperkte mate, onder strikte voorwaarden toestaan, waarbij ten minste de beste beschikbare technieken moeten worden toegepast. De algemene regels zijn niet alleen van belang voor puntlozingen, maar ook voor diffuse lozingen. Dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd bij de verlening van watervergunningen op grond van de Waterwet voor puntlozingen. Dit staat ook in bijlage IV bij het Handboek immissietoets; toetsing van lozingen op effecten voor het oppervlaktewater (oktober 2011), dat in een bijlage bij de Regeling omgevingsrecht is aangewezen als BBT-document en dat vergunningverleners daarom juridisch verplicht moeten toepassen. Dit laatste volgt, wat betreft de watervergunningen, uit artikel 6.26 van de Waterwet juncto artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht. De documenten waarin voor een bepaald aspect de beste beschikbare technieken zijn beschreven, worden aangewezen in bijlage 1 bij de Regeling omgevingsrecht. Het handboek is bij ministeriële regeling11 aangewezen als BBT-document.
De Rps bevat geen bepalingen over de lozing van prioritaire gevaarlijke stoffen, die aangeven dat bepaalde maatregelen genomen moeten worden dan wel bepaalde instrumenten moeten worden ingezet, zoals een verbod op vergunningverlening voor lozingen van prioritaire stoffen.
De Nederlandse regelgeving bevat voor de toepassing van de bepalingen inzake lozingen geen lijst van prioritaire gevaarlijke stoffen. Wel is in de lijst van prioritaire stoffen in de tabel de bijlage 1 bij het Bkmw 2009 (waarin in het kader van het effectgerichte spoor voor prioritaire stoffen milieukwaliteitseisen zijn opgenomen) ter informatie aangegeven welke prioritaire stoffen als gevaarlijk zijn aangeduid. In het kader van het effectgerichte spoor heeft deze aanduiding echter geen consequenties.
De Nederlandse regelgeving bevat evenmin een specifiek verbod op vergunningverlening voor lozingen van prioritaire stoffen. Zoals gezegd, dit is in de algemene regels voor potentieel verontreinigende activiteiten en bij de verlening van watervergunningen wel het gehanteerde uitgangspunt. Daarom is een specifieke bepaling hierover niet nodig.
De artikelen 4.6, eerste lid, onderdeel a, 4.11, eerste lid, onderdeel a, en 4.16, eerste lid, onderdeel a, van het Waterbesluit verplichten bij de vaststelling van de waterplannen op grond van de Waterwet (achtereenvolgens het nationale waterplan, het regionale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren) de nodige maatregelen op te nemen ter implementatie van artikel 11 van de Kaderrichtlijn water, waaronder maatregelen ter vermindering of beëindiging van lozingen van (gevaarlijke) prioritaire stoffen. Zoals in het voorgaande al is aangegeven, zijn dergelijke maatregelen daadwerkelijk in de regelgeving voorgeschreven of beleid. Het is op grond van de artikelen 4.6, derde lid, 4.11, tweede lid, en 4.16, tweede lid, van het Waterbesluit verplicht de maatregelen die in een waterplan zijn opgenomen, ook binnen drie jaar operationeel te maken, zodat de uitvoering van de maatregelen juridisch verplicht is.
De wijzigingsrichtlijn monitoring omvat wijzigingen van punt 1.3.6. van bijlage V bij de Krw. De wijzigingen omvatten een actualisatie van verwijzingen naar internationale documenten waarin de wijze van monitoring van de waterkwaliteit is geregeld. Hiermee wordt beoogd dat de monitoring in alle lidstaten plaatsvindt overeenkomstig de stand van de techniek en actuele wetenschappelijke inzichten en dat de monitoring vergelijkbare resultaten oplevert.
Voor de implementatie van de wijzigingsrichtlijn monitoring is het niet nodig om het Bkmw 2009 te wijzigen. Artikel 13, eerste lid, van het huidige besluit bevat namelijk een dynamische verwijzing naar de bepalingen van de Krw die op monitoring betrekking hebben. Het monitoringsprogramma moet volgens deze bepaling worden vastgesteld met inachtneming van hetgeen daaromtrent in de Krw is bepaald. Op grond van artikel 14 van het Bkmw 2009 zijn de waterbeheerders verantwoordelijk voor de uitvoering van de monitoring overeenkomstig het monitoringsprogramma.
Bijlage 2 bij deze nota van toelichting bevat een transponeringstabel voor de wijzigingsrichtlijn monitoring.
Hoewel die richtlijn is vastgesteld door de Europese Commissie en de Krw zelf door het Europees Parlement en de Raad, is toch sprake van een «echte» wijziging van de Krw. In artikel 20, eerste lid, van de Krw is aan de Europese Commissie namelijk een gedelegeerde regelgevingsbevoegdheid toegekend om onder meer punt 1.3.6. van bijlage V aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
De wijzigingsrichtlijn monitoring is genoemd in de aanhef van het onderhavige besluit. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat dit besluit mede ter implementatie van die richtlijn is bedoeld. Tevens is hiermee voldaan aan artikel 2, eerste lid, van de wijzigingsrichtlijn monitoring, waarin is bepaald dat bij de implementatie naar de richtlijn moet worden verwezen.
Wat betreft de datum van inwerkingtreding van de bepalingen ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn monitoring kan het volgende worden opgemerkt. De wijzigingsrichtlijn monitoring moet uiterlijk op 20 mei 2016 zijn geïmplementeerd. In dit geval is het wenselijk dat deze richtlijn tegelijkertijd met de voorliggende wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit in werking treedt, zodat het monitoringsprogramma voor de periode 22 december 2015 – 21 december 2021 niet tussentijds hoeft te worden gewijzigd en vanaf het begin van de planperiode wordt uitgevoerd overeenkomstig de geactualiseerde wetenschappelijke normen. Nog afgezien van de onwenselijkheid van de tussentijdse wijziging als zodanig, zijn de monitoringsresultaten dan bovendien over de hele planperiode onderling vergelijkbaar.
In artikel 18 van het Bkmw 2009 is onder meer bepaald dat een wijziging van de Krw krachtens artikel 20 van die richtlijn voor de toepassing van het Bkmw 2009 gaat gelden met ingang van de dag waarop aan de wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld. Uit het voorgaande volgt dat in dit wijzigingsbesluit in afwijking van artikel 18 uit wordt gegaan van een eerder tijdstip, te weten het tijdstip waarop dit wijzigingsbesluit in werking treedt.
Wat grondwater betreft is dit besluit in de eerste plaats gericht op de implementatie van de wijzigingsrichtlijn grondwater. Dit heeft slechts een zeer beperkte wijziging van het Bkmw 2009 tot gevolg.
Tabel 2 van bijlage II, waarin de drempelwaarden zijn opgenomen die de lidstaten moeten vaststellen om de goede chemische toestand van grondwaterlichamen te normeren, wordt vervangen door een nieuwe tabel, die is gebaseerd op een nieuwe afleidingsmethodiek die door het RIVM is ontwikkeld. Deze is in overeenstemming met de wijzigingsrichtlijn grondwater.
De wijzigingsrichtlijn grondwater omvat wijzigingen van bijlage II bij de Gwr. De wijzigingen hebben betrekking op:
1. de methodiek (richtsnoeren) voor de vaststelling van drempelwaarden voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen overeenkomstig artikel 3 van de Gwr;
2. de toevoeging van twee stoffen waarvoor de lidstaten de vaststelling van drempelwaarden in overweging moeten nemen;
3. de verplichting tot het opnemen van informatie over (de afleiding van) drempelwaarden in de stroomgebiedbeheerplannen.
Voor de implementatie van de wijzigingsrichtlijn grondwater is het niet nodig om het Bkmw 2009 of het Waterbesluit te wijzigen omdat het huidige besluit al hierin voorziet. Bijlage 3 bij deze nota van toelichting bevat een transponeringstabel voor de wijzigingsrichtlijn grondwater.
Hoewel die richtlijn is vastgesteld door de Europese Commissie en de Gwr zelf door het Europees Parlement en de Raad, is toch sprake van een «echte» wijziging van de Gwr. In artikel 8 van de Gwr is aan de Europese Commissie namelijk een gedelegeerde regelgevingsbevoegdheid toegekend. In de aanhef van het besluit is ook de wijzigingsrichtlijn grondwater genoemd. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat dit besluit mede ter implementatie van die richtlijn is bedoeld. Tevens is hiermee voldaan aan artikel 2, tweede lid, van de wijzigingsrichtlijn grondwater, waarin is bepaald dat bij de implementatie naar die richtlijn moet worden verwezen.
Bijlage II, tabel 2, waarin de (door de lidstaten vast te stellen) Europese milieukwaliteitseisen voor de goede chemische toestand (de zogenaamde drempelwaarden) zijn vastgesteld, wordt vervangen door een nieuwe tabel, die is gebaseerd op een nieuwe afleidingsmethodiek. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 5.3. De afleidingsmethodiek is beschreven in het aldaar genoemde RIVM-rapport. Dit rapport is verschenen voordat de wijzigingsrichtlijn grondwater is vastgesteld. Omdat in het rapport met de wijzigingsrichtlijn grondwater nog geen rekening kon worden gehouden, is aan het RIVM gevraagd om ten behoeve van de implementatie van de richtlijn na te gaan of de afleidingsmethodiek die voor de vaststelling van de drempelwaarden is gehanteerd, voldoet aan de vereisten van de wijzigingsrichtlijn grondwater. De nieuwe Europese methodiek geeft geen aanleiding de in Nederland gehanteerde methodiek en de met behulp daarvan afgeleide drempelwaarden aan te passen. Zij zijn in overeenstemming met de wijzigingsrichtlijn grondwater, waarnaar in het Bkmw 2009 een dynamische verwijzing is opgenomen. Verwezen wordt naar de transponeringstabel die is opgenomen in bijlage 3 bij deze nota van toelichting.
Aan de implementatieverplichting met betrekking tot de (gewijzigde) verplichting tot het opnemen van informatie over (de afleiding van) drempelwaarden in de stroomgebiedbeheerplannen wordt al voldaan met de dynamische verwijzing in artikel 4.5, tweede lid, van het Waterbesluit. Hierin is bepaald dat een stroomgebiedbeheerplan de informatie moet omvatten, bedoeld in, onder meer, deel C, van bijlage II bij de Gwr.
Wat betreft de datum van inwerkingtreding van de bepalingen ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn grondwater kan het volgende worden opgemerkt. De wijzigingsrichtlijn grondwater moet uiterlijk op 11 juli 2016 worden geïmplementeerd. In dit geval is het wenselijk dat de wijzigingsrichtlijn tegelijkertijd met de andere wijzigingen van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit in werking treedt, zodat de waterplannen voor de periode 22 december 2015 – 21 december 2021 niet tussentijds hoeven te worden gewijzigd. Dit is ook van belang met het oog op de vaststelling van de overeenkomstig de wijzigingsrichtlijn grondwater vastgestelde drempelwaarden, die zoals elders in deze nota van toelichting is uiteengezet, met het wijzigingsbesluit overeenkomstig een nieuwe afleidingsmethodiek zijn geactualiseerd en met ingang van de nieuwe planperiode van kracht zijn. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.2.
De actualisatie van de drempelwaarden volgt uit artikel 3, zesde lid, van de Gwr. Hierin is bepaald dat de drempelwaarden worden aangepast indien daarvoor aanleiding bestaat. Met het oog daarop worden de drempelwaarden om de zes jaar geëvalueerd. Evaluatie vindt plaats met behulp van onder meer de monitoringsgegevens en eventueel nieuwe inzichten over de methodiek voor het afleiden van drempelwaarden.
De drempelwaarden zijn opgenomen in tabel 2 van bijlage II. Dit besluit vervangt de huidige tabel volledig door een nieuwe tabel. De chemische grondwatertoestand wordt overigens niet alleen door de nationaal vastgestelde drempelwaarden bepaald, maar ook door de Europees vastgestelde grondwaterkwaliteitsnormen, die zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage II. Het wijzigingsbesluit brengt geen wijziging in de grondwaterkwaliteitsnormen.
De wijzigingen zijn een gevolg van nieuwe inzichten. Deze worden in het hiernavolgende toegelicht. Er was geen aanleiding om in de huidige tabel drempelwaarden voor nieuwe probleemstoffen op te nemen, evenmin om drempelwaarden te schrappen omdat een stof voor de grondwaterkwaliteit geen bedreiging meer zou vormen.
De drempelwaarden in de huidige tabel 2 van bijlage II zijn destijds op de volgende wijze tot stand gekomen. Allereerst zijn de effecten van een stof voor de menselijke gezondheid en het ecosysteem bepaald. De laagste waarde was daarbij bepalend. Voor stoffen die van nature in het milieu voorkomen, zoals metalen, is ook rekening gehouden met de achtergrondconcentraties daarvan. Verder is rekening gehouden met de vastlegging, afbraak en verdunning van stoffen in de bodem als gevolg van natuurlijke processen. Dit is gedaan door de waarden met een factor 1,5 te verhogen.
Sinds de vaststelling van het Bkmw 2009 in 2009 heeft het RIVM in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu onderzocht of de afleidingsmethodiek voor drempelwaarden zou kunnen worden vereenvoudigd en verbeterd. Het onderzoeksrapport12 bevat aanbevelingen voor aanpassing van de methodiek. In overleg met de betrokken partijen is een nieuwe methodiek opgesteld en zijn op grond daarvan ook gewijzigde drempelwaarden vastgesteld. De nieuwe drempelwaarden zijn hierdoor al bij partijen bekend en hiermee wordt al rekening gehouden bij de voorbereiding van de stroomgebiedbeheerplannen voor de periode 2015-2021.
De nieuwe methodiek omvat wijzigingen die betrekking hebben op de bepaling van de achtergrondconcentraties van stoffen die van nature in het milieu voorkomen en op de vastlegging, afbraak en verdunning van stoffen in de bodem.
Wat betreft de bepaling van de achtergrondconcentraties zijn allereerst de meetgegevens op een andere wijze geselecteerd. Verder wordt de achtergrondconcentratie niet meer per grondwaterlichaam berekend, maar in plaats daarvan gekoppeld aan de typering van het grondwater als zoet of brak/zout, waarbij 300 mg/l chloride de grens tussen deze typen is. Tot slot wordt nu bij de bepaling van de achtergrondconcentratie de 95 percentiel van de meetgegevens gebruikt, in plaats van de tot nu toe gehanteerde 50 percentiel. De reden hiervoor is dat deze methode ook door andere EU-landen en in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit wordt gehanteerd, zodat het Bkmw 2009 hierop beter gaat aansluiten.
Wat betreft de vastlegging, afbraak en verdunning van stoffen in de bodem wordt de factor 1,5 niet langer toegepast. De reden hiervoor is in de eerste plaats dat er onvoldoende kennis beschikbaar is om deze ingewikkelde processen vast te leggen in een generieke factor. In de tweede plaats zou, om in alle situaties het beoogde beschermingsniveau te kunnen bieden, van een worstcase-situatie moeten worden uitgegaan, wat al snel zou resulteren in een factor 1.
Met behulp van de nieuwe afleidingsmethodiek zijn alle drempelwaarden in de huidige tabel 2 van bijlage II aangepast. Voor chloride, arseen en fosfaat zijn de achtergrondwaarden berekend zoals hierboven aangegeven. Voor arseen geldt daarnaast dat nu ook rekening wordt gehouden met de bescherming van ecosystemen. Voor chloride en fosfaat vallen de nieuwe drempelwaarden meestal hoger uit. Uitzonderingen daarop zijn de achtergrondconcentratie voor chloride voor het grondwaterlichaam Zand Rijn-Midden (dat komt doordat het grondwaterlichaam ook meetlocaties omvat die brak/zout zijn) en de achtergrondconcentratie voor fosfaat in de duingebieden (omdat de fosfaatconcentratie mogelijk marien beïnvloed is of historisch verhoogd door de infiltratie met oppervlaktewater). Voor arseen vallen de nieuwe drempelwaarden over het algemeen lager uit. Deze nieuwe drempelwaarden zijn gebaseerd op de achtergrondconcentraties.
De aanpassing is dus een gevolg van de gehanteerde nieuwe afleidingsmethodiek, waarbij de uitgangspunten zijn heroverwogen, en niet van een aanscherping van het beleid om grondwaterlichamen beter te beschermen.
Voor cadmium, nikkel en lood zijn de achtergrondwaarden die bij de afleiding van de drempelwaarden werden gehanteerd, niet bepaald aan de hand van metingen. Er waren namelijk te veel metingen die onder de (hoge) detectiegrens lagen. Daarom is destijds bij de vaststelling van het Bkmw 2009 besloten de achtergrondwaarden voor heel Nederland uniform vast te stellen op basis van de gangbare detectiegrenzen. De wijziging van de drempelwaarden voor deze drie stoffen is daarom alleen een gevolg van het niet meer toepassen van de factor 1,5. Daardoor vallen de drempelwaarden allemaal lager uit. Daarnaast zijn de drempelwaarden voor chloride en voor fosfaat (P-totaal) vereenvoudigd doordat minder variatie in drempelwaarden optreedt dan voorheen.
Met ingang van 22 december 2013 zijn de viswaterrichtlijn en de schelpdierwaterrichtlijn ingetrokken (artikel 22, tweede lid, van de Kaderrichtlijn water). In artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water is bepaald dat de lidstaten bij de implementatie van de Krw wateren hetzelfde beschermingsniveau moeten bieden als de bestaande Gemeenschapswetgeving, zoals de viswaterrichtlijn en de schelpdierwaterrichtlijn. In paragraaf 6.3 wordt uitgebreider toegelicht op welke wijze het bestaande beschermingsniveau in Nederland wordt voortgezet.
Hoewel de viswaterrichtlijn en schelpdierwaterrichtlijn zijn ingetrokken, moet volgens artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water het door die richtlijnen geboden beschermingsniveau onder de Krw worden voortgezet.
De Kaderrichtlijn water noemt de viswateren en schelpdierwateren niet in het bijzonder, maar wijst in artikel 1, onder ii), van bijlage IV bij de Kaderrichtlijn water als beschermde gebieden waarop de milieudoelstellingen van artikel 4, eerste lid, onder c, van de Kaderrichtlijn water van toepassing zijn, aan: «gebieden die voor de bescherming van economisch significante in het water levende planten- en diersoorten zijn aangewezen». Aangenomen wordt dat de viswateren en schelpdierwateren hieronder vallen. De viswaterrichtlijn en de schelpdierwaterrichtlijn waren vooral gericht op de bescherming van vissen en schelpdieren met het oog op de menselijke consumptie.
De Europese Commissie is in haar antwoord op een vraag uit het Europese Parlement13 ingegaan op de vereisten die volgens haar voor schelpdierwateren voortvloeien uit de Krw. Dit antwoord komt er op neer dan volgens artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water hetzelfde beschermingsniveau moet worden geboden, dat eerder door de schelpdierwaterrichtlijn werd geboden, met name voor de microbiologische parameter «fecale colibacteriën».
In aansluiting hierop wordt het volgende opgemerkt.
Het is onduidelijk wat in artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water precies wordt bedoeld met «hetzelfde beschermingniveau» en met «bestaande Gemeenschapswetgeving». Nederland legt deze bepaling zo uit dat feitelijk dezelfde bescherming moet worden geboden («hetzelfde beschermingniveau») die eerder door de ingetrokken richtlijnen («bestaande Gemeenschapswetgeving») werd geboden. Het is namelijk niet de bedoeling dat de Krw wordt aangegrepen om het eerdere beschermingsniveau terug te draaien. Wel geeft de Krw de lidstaten meer vrijheid om zelf te bepalen op welke wijze hetzelfde beschermingsniveau wordt geboden. Deze richtlijn schrijft hiervoor namelijk geen specifieke instrumenten voor. Bovendien moet de invulling van hetzelfde beschermingsniveau, indien daartoe aanleiding bestaat, worden geactualiseerd overeenkomstig de nieuwste wetenschappelijke inzichten en kennis. Tot slot moet er rekening mee worden gehouden dat de Krw het vereiste van een goede ecologische toestand heeft ingevoerd, waartoe de waterplannen al vanaf 22 december 2009 de nodige maatregelen moesten bevatten. Hierdoor worden, in het kader van het geboden algemene beschermingsniveau, ook viswateren en schelpdierwateren beschermd. Vissen en schelpdieren (macrofauna) maken onderdeel uit van de biologische kwaliteitselementen van de Krw.
De bescherming van viswateren en schelpdierwateren was, ter implementatie van de viswaterrichtlijn en de schelpdierwaterrichtlijn, voorheen geregeld in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water (te onderscheiden van het Bkmw 2009), waarover in het hiernavolgende nog enkele opmerkingen zullen worden gemaakt. In het licht van de uitleg die in het voorgaande aan artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water is gegeven, hoeven de bepalingen van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water niet ongewijzigd van kracht te blijven (of in het Bkmw 2009 te worden overgenomen). Met het onderhavige besluit is beoogd het door die bepalingen feitelijk geboden beschermingsniveau te handhaven. Dit houdt concreet in dat is bezien of naast het na vaststelling van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water ingevoerde algemene beschermingsniveau, dat door het huidige Bkmw 2009 en de (waterplannen op grond van de) Waterwet wordt geboden, voor viswateren en schelpdierwateren nog een specifiek beschermingsniveau nodig is.
Hierbij is geen rekening gehouden met een mogelijk verschil in doelstelling van de milieukwaliteitseisen, omdat waterlichamen aan alle milieukwaliteitseisen van het Bkmw 2009 moeten voldoen en met een milieukwaliteitseis verschillende milieudoelstellingen kunnen zijn gediend. De milieukwaliteitseisen die betrekking hebben op de goede ecologische toestand, zijn gericht op de verwezenlijking van een natuurlijk ecosysteem van oppervlaktewaterlichamen. De milieukwaliteitseisen ter implementatie van de viswaterrichtlijn en schelpdierwaterrichtlijn beogen de bescherming van vissen en schelpdieren met het oog op de menselijke consumptie.
Uitgangspunt is dat de in het Bkmw 2009 opgenomen milieukwaliteitseisen toereikend zijn voor de verwezenlijking van alle milieudoelstellingen van de Europese waterrichtlijnen. Indien aan een milieukwaliteitseis die is gesteld met het oog op een specifieke milieudoelstelling voor een door een Europese richtlijn beschermd gebied, niet in alle waterlichamen hoeft te worden voldaan, moet de gelding van de eis worden beperkt tot de desbetreffende in de waterplannen aangewezen beschermde gebieden.
Het specifieke beschermingsniveau voor viswateren en schelpdierwateren dat door het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water werd geboden, omvatte de volgende elementen:
1. het aanwijzen van viswateren en schelpdierwateren,
2. het stellen van milieukwaliteitseisen voor de aangewezen wateren, en
3. het monitoren van de waterkwaliteit om te controleren of in de aangewezen wateren aan de gestelde milieukwaliteitseisen werd voldaan.
Voor viswateren is in het onderhavige besluit geen specifiek beschermingsniveau meer geboden. Tot dusver waren alle wateren aangewezen als water voor karperachtigen en waren er geen specifieke viswateren in de stroomgebiedbeheerplannen opgenomen. De maatregelen die in de waterplannen moeten worden opgenomen voor de verwezenlijking van de goede ecologisch toestand (voor in de waterplannen aangewezen sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen: een goed ecologisch potentieel), bieden een algemeen beschermingsniveau, dat inhoudelijk gelijkwaardig is met het specifieke beschermingsniveau dat eerder in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water werd geboden. Het vereiste van een goede ecologische toestand is pas met ingang van 22 december 2009 van kracht. Vóór die datum hoefde nog geen vergelijkbaar algemeen beschermingsniveau te worden geboden. In die tijd bood de viswaterrichtlijn nog wel een aanvullend specifiek beschermingsniveau voor viswateren.
Voor schelpdierwateren is in het onderhavige besluit nog wel een specifiek beschermingsniveau geboden. Tot dusver waren in de stroomgebiedbeheerplannen de Waddenzee, Delta en de Voordelta als schelpdierwateren aangewezen. Volgens het onderhavige besluit moeten in de toekomst in de stroomgebiedbeheerplannen (die onderdeel zijn van het nationale waterplan) nog steeds schelpdierwateren worden aangewezen. In die beschermde gebieden geldt als bijzondere milieukwaliteitseis dat schelpdieren vrij moeten zijn van bacteriologische besmetting. In het kader van de monitoring zullen, overeenkomstig de regeling van de goede ecologische watertoestand, monitoringsindicatoren worden opgenomen, die concretiseren wanneer sprake is van bacteriologische besmetting. Ten opzichte van de regeling die eerder was opgenomen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water, is de milieukwaliteitseis voor bacteriële besmetting verruimd, omdat de eerdere milieukwaliteitseis alleen betrekking had op E.coli bacteriën. De aanwezigheid van de E.coli bacterie is een aanwijzing dat er ook andere ziekteverwekkende bacteriën in het water zitten, net zoals de aanwezigheid van intestinale enterokokken. E.coli bacteriën hebben een functie als monitoringsindicatoren voor het voldoen aan de milieukwaliteitseis dat schelpdieren geen bacteriële besmetting mogen vertonen, die risico’s meebrengt voor de volksgezondheid (via de consumptie). In het kader van de monitoring kan, indien nieuwe wetenschappelijke inzichten daartoe aanleiding geven, ook met besmetting met andere bacteriën rekening worden gehouden. Bovendien kan de monitoring voor schelpdierwateren worden afgestemd op de monitoring voor andere doeleinden, zoals monitoring ten behoeve van de Europese verordening inzake controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong[14] (waarvoor het ministerie van VWS verantwoordelijk is). Deze andere monitoringsverplichting heeft eveneens betrekking op bacteriële besmetting, met name de aanwezigheid van de E.coli bacterie. De gekozen aanpak geeft de waterbeheerder maximaal ruimte voor een slimme en kosteneffectieve meet- en beoordelingsmethode.
Voor andere kwaliteitsparameters waarvoor in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water milieukwaliteitseisen waren gesteld, hoeven in het Bkmw 2009 geen milieukwaliteitseisen meer te worden opgenomen om het eerder geboden specifieke beschermingsniveau te handhaven. Het algemene beschermingsniveau dat volgens het Bkmw 2009 moet worden geboden, is gelijkwaardig aan het eerdere specifieke beschermingsniveau. Dit algemene beschermingsniveau omvat onder meer het vereiste van een goede ecologische toestand, dat ten tijde van de schelpdierwaterrichtlijn nog niet gold. Het overnemen van de milieukwaliteitseisen die in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring waren gesteld, in het Bkmw 2009 zou geen toegevoegde waarde meer hebben en kan daarom achterwege worden gelaten.
De bepalingen van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water, die betrekking hadden op monitoring, zullen in de Regeling monitoring Krw worden meegenomen en hoeven derhalve evenmin te worden opgenomen in het Bkmw 2009.
De in het onderhavige besluit gekozen aanpak voor de voortzetting van het bestaande beschermingsniveau voor viswateren en schelpdierwateren is in overeenstemming met het eerder geciteerde standpunt van de Europese Commissie en stemt ook overeen met de aanpak in enkele naburige lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk.
Bij de inwerkingtreding van het Bkmw 2009 was het de bedoeling dat de onderdelen van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water die betrekking hadden op viswateren en schelpdierwateren van kracht zouden blijven tot de intrekking van de viswaterrichtlijn en schelpdierwaterrichtlijn. Daarna zouden de voor voortzetting van het geboden specifieke beschermingsniveau eventueel nog vereiste bepalingen van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water worden overgeheveld naar het Bkmw 2009. Deze constructie was mogelijk gemaakt in artikel 20 van het Bkmw 2009. Hierin is bepaald dat het tijdstip van inwerkingtreding voor de verschillende bepalingen van het Bkmw 2009 verschillend kan worden vastgesteld. Volgens het besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Bkmw 200915, zijn, anders dan de bedoeling was, alle bepalingen van het Bkmw 2009 tegelijkertijd met ingang van 17 maart 2010 in werking getreden, waaronder artikel 19, tweede lid, van het Bkmw 2009 tot intrekking van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water. Doordat het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water onbedoeld al geheel met ingang van 17 maart 2010 was ingetrokken, gold er vanaf dat moment formeel geen specifieke wettelijke bescherming van viswateren en schelpdierwateren meer.
Het voorgaande brengt mee dat op dit moment niet meer hoeft te worden voorzien in de intrekking van het (niet meer bestaande) Besluit kwaliteitseisen en monitoring water.
Het onderhavige besluit omvat een aantal redactionele wijzigingen van het Bkmw 2009, die tot doel hebben de terminologie van het besluit overeenkomstig een wijziging van hoofdstuk 5, titel 1, van de Wet milieubeheer16 beter te laten aansluiten op de systematiek en terminologie voor milieukwaliteitseisen van Europese richtlijnen zoals de Kaderrichtlijn water. Met deze wet, die met ingang van 27 juli 2011 in werking is getreden, werd beoogd de terminologie en systematiek van hoofdstuk 5, titel 1, van de Wet milieubeheer beter te laten aansluiten op de systematiek van milieukwaliteitseisen van verschillende Europese richtlijnen, die soms een andere inhoud hebben dan richtwaarde of grenswaarde in de zin van de Wet milieubeheer, zoals de Krw en ook de richtlijnen luchtkwaliteit en waardoor een nauwkeurige implementatie soms werd bemoeilijkt.
Het ging daarbij om de volgende twee punten.
1. In artikel 5.2b, vierde lid, van de Wet milieubeheer is ter implementatie van het vereiste dat geen achteruitgang van de watertoestand optreedt «verslechtering van de waterkwaliteit» vervangen door «achteruitgang van de watertoestand».
2. In artikel 5.1, derde lid, van de Wet milieubeheer is naast de categorieën «grenswaarde» en «richtwaarde» een nieuwe categorie milieukwaliteitseisen ingevoerd, namelijk de categorie «ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseis».
In verband met de tweede wijziging moeten ook de bewoordingen van het Bkmw 2009 worden aangepast. De aanpassing houdt met name in dat het begrip «richtwaarde» wordt vervangen door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water» omdat het begrip richtwaarde als zodanig niet optimaal aansluit bij het begrip kwaliteitseis van de Krw.
Er wordt niet beoogd inhoudelijk verandering aan te brengen in de systematiek van het Bkmw 2009. De milieukwaliteitseisen van het Bkmw 2009 zijn gekoppeld aan besluiten tot vaststelling van een plan op grond van de Waterwet. Een dergelijk plan moet de maatregelen bevatten die nodig zijn om de milieukwaliteitseis te verwezenlijken. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden af te wijken, voor zover dit volgens de Krw, Gwr of Rps is toegestaan (met name fasering, doelverlaging). Deze afwijkingen moeten worden opgenomen en gemotiveerd in het beheerplan voor de rijkswateren dan wel het toepasselijke regionale waterplan. Andere afwijkingen zijn volgens artikel 2, eerste lid, van het Bkmw 2009 niet toegestaan. Bij peilbesluiten en besluiten inzake watervergunningen dient rekening te worden gehouden met de plannen.
Het begrip richtwaarde bleek in Nederland verwarrend te zijn, omdat de milieukwaliteitsnormen van de Europese waterrichtlijnen in de jurisprudentie en literatuur veelal worden aangeduid als «grenswaarden». Het begrip grenswaarde heeft in hoofdstuk 5, titel 1, van de Wet milieubeheer echter een andere betekenis dan het Europese begrip grenswaarde. Volgens de Wet milieubeheer kan van een grenswaarde nooit worden afgeweken, terwijl volgens de Krw en de eerdere Europese waterrichtlijnen afwijking van een grenswaarde wel mogelijk is. In de systematiek van de Wet milieubeheer moesten de Europese milieukwaliteitsnormen daarom worden aangeduid als «richtwaarde», waarvan, anders dan van een grenswaarde, binnen de randvoorwaarden die de richtlijnen hieraan stellen, wèl afwijking mogelijk is. De wijziging van de Wet milieubeheer was er op gericht aan deze verwarring een einde te maken door invoering van een nieuwe categorie milieukwaliteitseisen, te weten de categorie «ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseisen», in het onderhavige besluit kortheidshalve aangeduid als «Europese milieukwaliteitseisen». Bij de formulering van een Europese milieukwaliteiteis kan beter worden aangesloten op de systematiek en bewoordingen van de toepasselijke Europese richtlijn en hoeft de formulering niet meer te worden aangepast aan de voorheen geldende, soms afwijkende systematiek en bewoordingen van de Wet milieubeheer.
Dit heeft als bijkomend voordeel dat voor de implementatie van de inspanningsverplichting van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water om te streven naar verbetering van de waterkwaliteit met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning, nu geen gebruik meer hoeft te worden gemaakt van het begrip «streefwaarde». Het systeem van de Wet milieubeheer voorzag namelijk alleen in resultaatsverplichtingen, in de vorm van grenswaarden of richtwaarden, en kende geen inspanningsverplichting, in de vorm van streefwaarden. Hiervoor had de wetgever destijds bewust gekozen omdat streefwaarden in zijn visie vooral beleidsmatige betekenis hadden. Omdat Nederland echter verplicht was artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water te implementeren, is in artikel 12, derde lid, van het huidige Bkmw 2009 toch een streefwaarde opgenomen. De nieuwe categorie «Europese milieukwaliteitseis voor water» legt de wijze van juridische doorwerking niet op voorhand vast in twee keuzemogelijkheden, maar biedt ook ruimte voor het stellen van een streefwaarde als dat voor de implementatie van een Europese richtlijn nodig is.
In verband met de gewijzigde wettelijke terminologie wordt in het onderhavige besluit het begrip «richtwaarde» in het Bkmw 2009 telkens vervangen door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water».
Dit begrip wordt in artikel 1 van het Bkmw 2009 omschreven als: milieukwaliteitseis als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, juncto derde lid, onder c, van de wet, ter uitvoering van de Krw, de Gwr, de Rps of een andere EU-richtlijn of EU-verordening uit hoofde van artikel 16 of 17 van de Kaderrichtlijn water of een andere EU-richtlijn of EU-verordening waarbij milieukwaliteitseisen zijn gesteld ter bescherming van grondwater of oppervlaktewater en waarnaar in de Krw wordt verwezen.
De richtlijnen, bedoeld in artikel 16 of 17 van de Kaderrichtlijn water, plegen als dochterrichtlijnen van de Krw te worden aangeduid, maar zijn strikt genomen gelijkwaardig aan de Krw en in technische zin niet gebaseerd op de Krw. Richtlijnen waarnaar in de Krw wordt verwezen, zijn de richtlijnen die betrekking hebben op de zogenaamde beschermde gebieden. Deze worden genoemd in bijlage IV bij de Kaderrichtlijn water. Ook dergelijke Europese milieukwaliteitseisen kunnen derhalve hun beslag vinden in het Bkmw 2009.
In verband met de invoering van de categorie «Europese milieukwaliteitseis» is ook aanpassing noodzakelijk van de formulering van de wijze waarop bij het vaststellen van de waterplannen aan de Europese milieukwaliteitseisen moet worden getoetst. In het huidige Bkmw 2009 is sprake van richtwaarden. In de systematiek van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag hiermee bij het uitoefenen van een aangewezen bevoegdheid «rekening houden». Deze formulering is inherent aan richtwaarden. In het onderhavige besluit is in plaats hiervan bepaald dat de vaststelling van een waterplan is gericht op de verwezenlijking van de Europese milieukwaliteitseis. Dit houdt in dat in het plan de maatregelen moeten worden opgenomen, waarmee de Europese milieukwaliteitseis of de in afwijking daarvan vastgestelde doelstelling tijdig wordt verwezenlijkt. Dit dient aannemelijk te zijn op het moment van vaststelling van het waterplan. Door middel van monitoring wordt de ontwikkeling en het tijdig bereiken van de milieukwaliteitseisen gevolgd. Indien daartoe aanleiding bestaat omdat de milieukwaliteitseisen anders niet bereikt zullen worden, dienen de plannen bij de eerstkomende of daaropvolgende herziening te worden aangepast, hetzij door aanpassing van maatregelen, hetzij door een gemotiveerd beroep te doen op afwijkingsgronden van de richtlijnen.
Het huidige Bkmw 2009 bevat een regeling met betrekking tot de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water dat is bestemd voor menselijke consumptie. Hieronder wordt niet alleen verstaan water dat als drinkwater wordt geleverd, maar ook water dat wordt gebruikt voor de productie van levensmiddelen. In deze nota van toelichting wordt kortheidshalve gesproken van drinkwater, in deze ruime betekenis.
Het onderhavige besluit heeft tot doel het Bkmw 2009 te wijzigen op enkele punten met betrekking tot drinkwater die een gevolg zijn van ontwikkelingen in de regelgeving, die hebben plaatsgevonden na de vaststelling van het Bkmw 2009, en is voorts bedoeld ter uitvoering van enkele beleidsvoornemens die zijn aangekondigd in de Beleidsnota Drinkwater17.Voor het goede begrip wordt onder 6.2 een schets gegeven van de regeling ter bescherming van de drinkwatervoorziening in het huidige Bkmw 2009. Onder 6.3 worden enkele relevante ontwikkelingen sinds de vaststelling van het Bkmw 2009 genoemd, die aanleiding gaven tot de wijziging hiervan. Deze wijzigingen worden besproken onder 6.4.
De eisen die met het oog op de duurzame drinkwatervoorziening zijn opgenomen in het huidige Bkmw 2009, zijn te onderscheiden in milieukwaliteitseisen en monitoringsvereisten.
De milieukwaliteitseisen geven de doelen voor de waterkwaliteit aan en zijn te onderscheiden in:
− de vereiste om te voldoen aan de concentratiewaarden voor stoffen die zijn genoemd in tabel 1 van bijlage III bij het Bkmw 2009 (resultaatsverplichting);
− het vereiste van geen achteruitgang van de waterkwaliteit (resultaatsverplichting);
− het vereiste van verbetering van waterkwaliteit (inspanningsverplichting).
De monitoringsvereisten geven aan op welke wijze wordt gecontroleerd in hoeverre aan de milieukwaliteitseisen is voldaan.
In artikel 12, eerste lid, van het Bkmw 2009 zijn voor oppervlaktewater dat bestemd is voor de bereiding van drinkwater, milieukwaliteitseisen voor verontreinigende stoffen opgenomen. De stoffen en bijbehorende concentratiewaarden zijn vermeld in tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009. De concentratiewaarden komen overeen met een zodanige kwaliteit van het water dat hiervan met toepassing van passende zuiveringstechnieken drinkwater kan worden bereid. De milieukwaliteitseisen hebben betrekking op de kwaliteit van het water op de waterwinlocatie. Onder waterwinlocatie wordt blijkens de begripsomschrijving in artikel 1 van het Bkmw 2009 verstaan het punt waar oppervlaktewater (of grondwater) wordt onttrokken voor de bereiding van drinkwater.
Uitgangspunt voor deze milieukwaliteitseisen was Richtlijn 75/440/EEG.18 Weliswaar is die richtlijn op 22 december 2007 ingetrokken, maar ingevolge artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water moest bij de implementatie van de Krw het door de bestaande richtlijnen geboden beschermingsniveau gewaarborgd blijven. De Krw bevat zelf geen kwaliteitseisen voor water dat bestemd is voor de bereiding van drinkwater. De eisen in Richtlijn 75/440/EEG hadden betrekking op oppervlaktewater. In de Europese regelgeving zijn geen kwaliteitseisen voor grondwater gesteld. Daarom zijn in het Bkmw 2009 alleen milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater gesteld.
De milieukwaliteitseisen op grond van artikel 12, eerste lid, van het Bkmw 2009 hebben de status van «richtwaarden». Dit betekende in de toenmalige systematiek van hoofdstuk 5, titel 1, van de Wet milieubeheer dat bij de vaststelling van de waterplannen waaraan de milieukwaliteitseisen zijn gekoppeld, sprake is van een resultaatsverplichting. Deze verplichting houdt in dat de waterbeheerder die een waterplan vaststelt, alle maatregelen in het plan moet opnemen en vervolgens moet uitvoeren die, tezamen met maatregelen van andere waterbeheerders, nodig zijn om de milieukwaliteitseisen te verwezenlijken. Afwijking van een richtwaarde is mogelijk voor zover dat in overeenstemming is met de afwijkingsmogelijkheden die in de Krw zijn aangegeven. Daarbij moet worden voldaan aan alle voorwaarden die hieraan in de Krw zijn gesteld (artikel 2, eerste lid, van het Bkmw 2009).
Daarnaast is in artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009, een «streefwaarde» opgenomen ter implementatie van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water. Deze milieukwaliteitseis houdt een inspanningsverplichting in om de waterkwaliteit (zowel van oppervlaktewater als van grondwater) zodanig te verbeteren, dat de zuiveringsinspanning voor de bereiding van drinkwater gaandeweg kan worden verminderd. Deze algemene formulering van de milieukwaliteitseis, die aan de Krw is ontleend, bood echter weinig houvast voor de praktijk. Daarom is zij voor toepassing in Nederland geoperationaliseerd in tabel 2 van bijlage III bij het Bkmw 2009. Deze regeling houdt in dat een verbetering wordt afgemeten aan een opschuiving van de waterkwaliteit naar een lagere zuiveringsklasse, van klasse III (grondige zuivering), via klasse II (normale zuivering), naar klasse I (eenvoudige zuivering). De zuiveringsklassen waren omschreven in het Waterleidingbesluit (inmiddels ingetrokken en vervangen door het Drinkwaterbesluit, zie paragraaf 8.3).
Voorts is in artikel 16, tweede lid, van het Bkmw 2009, eveneens ter implementatie van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water, een uitwerking gegeven aan het vereiste van geen achteruitgang van de watertoestand (zowel oppervlaktewater als grondwater), dat is opgenomen in artikel 5.2b, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Voor drinkwater is bepaald dat de zuiveringsinspanning niet mag toenemen (in de zin van een opschuiving naar een hogere zuiveringsklasse, overeenkomstig het Waterleidingbesluit).
Terwijl de Europese milieukwaliteitseisen voor water betrekking hebben op de waterwinlocatie, hebben de verplichtingen om te streven naar verbetering van de waterkwaliteit, onderscheidenlijk om achteruitgang daarvan te voorkomen, volgens de Krw betrekking op waterlichamen. De waterlichamen leveren immers het water op de waterwinlocatie. Voor elke waterwinlocatie moet volgens de Krw dan ook een «bijbehorend» waterlichaam worden aangewezen (artikel 7, eerste lid, van de Kaderrichtlijn water).
De monitoring heeft betrekking op alle stoffen die een risico kunnen vormen voor de duurzame drinkwatervoorziening. Het gaat hierbij niet alleen om stoffen waarvoor concentratiewaarden zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009. De milieukwaliteitseisen die zijn opgenomen in artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009 en artikel 16, tweede lid, van het Bkmw 2009 hebben ook betrekking op andere relevante stoffen.
Sinds de vaststelling van het Bkmw 2009 in 2009 hebben zich de nodige ontwikkelingen voorgedaan, die aanleiding hebben gegeven om het Bkmw 2009 te wijzigen.
In 2009 werd de Drinkwaterwet vastgesteld (de inwerkingtreding vond plaats in 2011). In het kader van die wet zijn voor de kwaliteit van oppervlaktewater dat door de waterwinbedrijven wordt ingenomen voor de bereiding van drinkwater, kwaliteitseisen gesteld die de recente kennis en inzichten weerspiegelen. Die kwaliteitseisen die op grond van de wet in de Drinkwaterregeling zijn opgenomen, wijken af van de milieukwaliteitseisen in tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009.
De kwaliteitseisen in het kader van het Bkmw 2009 hebben betrekking op oppervlaktewater dat is bestemd als grondstof voor de bereiding van drinkwater. Deze eisen richten zich op de waterbeheerders, die ervoor moeten zorgen dat het oppervlaktewater hieraan voldoet zodat het ook op de lange termijn geschikt blijft als grondstof voor de bereiding van drinkwater. De eisen in het kader van de Drinkwaterwet hebben eveneens betrekking op het oppervlaktewater, maar richten zich tot het waterwinbedrijf dat water inneemt voor de bereiding van drinkwater. Deze eisen geven de maximale waarden weer, waarboven een drinkwaterbedrijf een ontheffing moet aanvragen bij de Minister van I en M of de inname van water moet staken. Deze waarden zijn teruggerekend op basis van de normen voor drinkwater die met toepassing van passende zuiveringstechnieken kunnen worden gehaald, zoals deze waren opgenomen in (de inmiddels ingetrokken) Richtlijn 75/440/EG. Het uitgangspunt voor de kwaliteitseisen in het Bkmw 2009, onderscheidenlijk de regelgeving in het kader van de Drinkwaterwet, is dus hetzelfde en geeft om die reden aanleiding tot onderlinge afstemming en actualisering van het Bkmw 2009 op dit punt.
Bij de inwerkingtreding van de Drinkwaterwet is daarnaast het onderscheid in zuiveringsklassen dat in het daarbij ingetrokken Waterleidingbesluit werd gemaakt, komen te vervallen. Dit onderscheid vervulde voor oppervlaktewater een functie voor:
– de operationalisering van de resultaatsverplichting die is opgenomen in artikel 5.2b, vierde lid, van de Wet milieubeheer en is uitgewerkt in artikel 16, tweede lid, onder c, van het Bkmw 2009, om achteruitgang van de watertoestand te voorkomen;
– de operationalisering van de inspanningsverplichting die is opgenomen in artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009 ter implementatie van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water, om de waterkwaliteit te verbeteren teneinde de zuiveringsinspanning te verminderen.
In april 2014 is de Beleidsnota Drinkwater aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin zijn verschillende vervolgacties aangekondigd. In het kader van het Bkmw 2009 zijn vooral de volgende constateringen relevant:
− de Drinkwaterwet, de Wet bodembescherming en het Bkmw 2009 hanteren verschillende normenkaders;
− er zijn geen normen voor grondwater met het oog op de bereiding van drinkwater;
− er zijn geen normen voor nieuwe stoffen (hierna aangeduid als opkomende stoffen, overeenkomstig de terminologie die in de wijzigingsrichtlijn Rps voor (mogelijke) toekomstige probleemstoffen wordt gehanteerd (daarin gaat het om «opkomende PBT-stoffen»).
Door de verschillende normenkaders en het op onderdelen ontbreken van normen kan er volgens de Beleidsnota Drinkwater onduidelijkheid ontstaan of er sprake is van een (potentieel) probleem met de bronnen van drinkwater, waarvoor vervolgacties nodig zijn. Daarom is het wenselijk dat er een eenduidig en gemeenschappelijk vertrekpunt komt voor het nemen van maatregelen door partijen.
Het uitgangspunt voor het onderhavige besluit is, net als voor het huidige Bkmw 2009, dat ten opzichte van de Europese verplichtingen geen extra nationale verplichtingen in het besluit worden opgenomen. Dit betekent niet dat in het Bkmw 2009 alleen bepalingen zijn opgenomen, die letterlijk zijn terug te vinden in Europese richtlijnen. Europese richtlijnen geven een kader aan, dat door de lidstaten moet worden ingebed in het nationale recht en geoperationaliseerd. De implementatie hiervan kan meebrengen dat een nationale invulling van in algemene bewoordingen gestelde Europese verplichtingen nodig is, omdat de Europese bepalingen anders in de lidstaat niet in de praktijk kunnen worden toegepast. Daarnaast kunnen verplichtingen voortvloeien uit artikel 2, eerste lid, van de Drinkwaterwet. Hierin is bepaald dat bestuursorganen zorg dragen voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (zorgplicht).
De wijzigingen die het onderhavige besluit in het Bkmw 2009 aanbrengt, zullen in het hiernavolgende worden toegelicht. Achtereenvolgens wordt, in de volgorde waarin de vereisten in paragraaf 8.2 zijn besproken, ingegaan op:
– de actualisering van de milieukwaliteitseisen voor de stoffen van tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009;
– de herformulering van het vereiste van geen achteruitgang;
– de herformulering van het vereiste van verbetering van de waterkwaliteit ter vermindering van de zuiveringsinspanning;
– de monitoring.
Tot slot wordt, als kader voor de beoogde vervolguitwerking, nog kort stil gestaan bij de invoering van signaleringswaarden.
Het onderhavige besluit brengt de milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater dat is bestemd voor de bereiding van drinkwater, die zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009, in overeenstemming met de kwaliteitseisen voor de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater (het ruwe water), die in het kader van de Drinkwaterwet zijn gesteld. Met de actualisatie van tabel 1 wordt uitvoering gegeven aan het voornemen in de Beleidsnota Drinkwater om de verschillende normenkaders in de regelgeving beter op elkaar af te stemmen, althans voor zover het de afstemming betreft tussen het Bkmw 2009 en de Drinkwaterwet. Hierdoor gelden voor het bevoegd gezag met betrekking tot het oppervlaktewater dat is bestemd voor de bereiding van drinkwater dezelfde normen als voor de drinkwaterbedrijven voor de inname van het water dat zij voor de bereiding van drinkwater gebruiken.
Het normenkader van de Drinkwaterwet is als uitgangspunt gehanteerd en het normenkader van het Bkmw 2009 is daarop afgestemd. Het normenkader van de Drinkwaterwet is namelijk tot stand gekomen na de inwerkingtreding van het Bkmw 2009 en geeft de meest recente inzichten weer.
De actualisatie van de tabel in bijlage III bij het Bkmw 2009 houdt met name in dat voor een aantal parameters (geurverdunningsfactor bij 20°C, organisch gebonden stikstof, chemisch zuurstofverbruik, biochemisch zuurstofverbruik, oppervlakte-actieve stoffen die reageren met methyleenblauw, met waterdamp vluchtige fenolen, minerale olie, choline-esterase remmers, algenbiomassa en som van gewasbeschermingsmiddelen, biociden en hun humaantoxicologisch relevante afbraakproducten) niet langer milieukwaliteitseisen worden gesteld. Deze worden vanuit de optiek van de drinkwatervoorziening niet (meer) als actueel of relevant beschouwd. De norm voor individuele gewasbeschermingsmiddelen, biociden en hun humaantoxicologisch relevante afbraakproducten blijft bestaan. De parameters thermotolerante bacteriën van de coligroep en faecale streptococcen zijn vervangen door Escherichia coli en enterococcen. Daarnaast zijn de normen voor twee parameters (namelijk geleidingsvermogen voor elektriciteit en chloride) ten opzichte van de milieukwaliteitseisen in het huidige Bkmw 2009 iets aangescherpt. Totaalbeeld is dat van de 43 oorspronkelijke parameters er twaalf worden geschrapt en twee beperkt worden aangescherpt. Per saldo houdt dit vooral een belangrijke opschoning in, die ertoe leidt dat onnodige monitoringsactiviteiten en maatregelen achterwege kunnen blijven.
Deze milieukwaliteitseisen krijgen, om redenen die elders in deze nota van toelichting zijn toegelicht, de status van «Europese milieukwaliteitseis» in plaats van «richtwaarde», zoals in het huidige Bkmw 2009.
De verwijzing in artikel 16, tweede lid, onder c, van het huidige Bkmw 2009 naar de indeling in zuiveringsklassen overeenkomstig het Waterleidingbesluit was bedoeld om voor oppervlaktewater de in algemene bewoordingen geformuleerde resultaatsverplichting van geen achteruitgang te operationaliseren. Voor grondwater waren geen zuiveringsklassen onderscheiden. Nu het Waterleidingsbesluit is ingetrokken, is ook in artikel 16 van het Bkmw 2009 de verwijzing naar dat besluit geschrapt.
Gebleken is dat de reikwijdte van het vereiste van geen achteruitgang in het huidige Bkmw 2009 te beperkt is, omdat het alleen betrekking heeft op stoffen waarvoor in bijlage III bij het Bkmw 2009 een milieukwaliteitseis is opgenomen. De verplichting in artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water om met het oog op de duurzame drinkwatervoorziening achteruitgang van de waterkwaliteit te voorkomen, heeft echter niet alleen betrekking op die stoffen. Zij geldt volgens de Krw voor alle stoffen die een risico kunnen meebrengen voor de duurzame drinkwatervoorziening en waarvoor zuivering nodig kan zijn. Hiertoe behoren ook stoffen die voorkomen in grondwater, waarvoor in bijlage III bij het Bkmw 2009 geen enkele milieukwaliteitseis is gesteld, en opkomende stoffen die op termijn een risico kunnen gaan vormen, waarvoor in bijlage III bij het Bkmw 2009 evenmin een milieukwaliteitseis is opgenomen.
Om de in het voorgaande genoemde redenen is het vereiste van geen achteruitgang geherformuleerd. Dit vereiste is nu opgenomen in het nieuwe artikel 12a van het Bkmw 2009. Het vereiste wordt bij nader inzien niet meer gezien als een operationalisering van het wettelijke vereiste van geen achteruitgang in het kader van de monitoring, maar als een zelfstandige milieukwaliteitseis die de verplichting meebrengt dat zo nodig maatregelen in de waterplannen moeten worden opgenomen om aan de eis te voldoen (een resultaatsverplichting). Daarom is het vereiste niet langer opgenomen in artikel 16.
Het onderhavige besluit schrapt de verwijzing in artikel 12, derde en vierde lid, van het huidige Bkmw 2009 naar de indeling in zuiveringsklassen, zoals deze voor oppervlaktewater werden onderscheiden in het voormalige Waterleidingbesluit. Dit is noodzakelijk als gevolg van de intrekking van dat besluit in verband met de inwerkingtreding van de Drinkwaterwet. Dit onderscheid vervulde onder andere voor oppervlaktewater een functie voor de operationalisering van de inspanningsverplichting dat de waterkwaliteit verbetert met het doel de zuiveringsinspanning gaandeweg te verminderen. Voor grondwater geldt dit vereiste weliswaar ook, maar deze was het in het Bkmw 2009 niet geoperationaliseerd. In het Waterleidingbesluit werden namelijk voor grondwater geen zuiveringsklassen onderscheiden.
In verband hiermee is de nieuwe formulering van de inspanningsverplichting in artikel 12, derde lid, van het huidige Bkmw 2009 meer in overeenstemming gebracht met de formulering van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water. Anders dan in artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water is in artikel 12, derde lid, van het voorheen geldende Bkmw 2009, net als in het huidige Bkmw 2009 zoals gewijzigd door dit besluit, nog wel steeds sprake van een inspanningsverplichting tot «verbetering» van de waterkwaliteit. Hier is echter geen sprake van extra nationaal beleid.
Ter verduidelijking wordt een korte toelichting gegeven op de interpretatie van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water en de wijze van implementatie in het Bkmw 2009.
Artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water is enigszins onduidelijk geformuleerd, waardoor niet duidelijk naar voren komt dat er sprake is van twee verplichtingen van de lidstaten. In de eerste plaats is er sprake van een resultaatsverplichting om er voor te zorgen dat geen achteruitgang van de waterkwaliteit optreedt. Dit staat met zoveel woorden in artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water. In de tweede plaats is er sprake van een inspanningsverplichting om de waterkwaliteit te verbeteren, met het doel de zuiveringsinspanning voor de bereiding van drinkwater gaandeweg te verminderen. Deze laatste verplichting is in artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water niet uitdrukkelijk verwoord. De logica gebiedt echter hier de verplichting van verbetering in te lezen omdat de zuiveringsinspanning zonder verbetering van de waterkwaliteit niet kan verminderen. Daarnaast was in artikel 4 van de inmiddels ingetrokken Richtlijn 75/440/EEG wel uitdrukkelijk bepaald dat met het oog op de duurzame drinkwatervoorziening moet worden gestreefd naar verbetering van de waterkwaliteit. Deze verplichting is, gelet op artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water, ook weer opgenomen in artikel 12, derde lid, van het huidige Bkmw 2009. In artikel 4, negende lid, van de Kaderrichtlijn water is bepaald dat bij de implementatie van de Krw het beschermingsniveau dat door eerdere waterrichtlijnen, waaronder de inmiddels ingetrokken Richtlijn 75/440/EEG, werd geboden, moet worden gehandhaafd. Artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water lijkt daarom een minder geslaagde omzetting van de verplichting ingevolge artikel 4 van Richtlijn 75/440/EEG.
Artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water is in het Bkmw 2009 als volgt geïmplementeerd. De resultaatsverplichting is opgenomen in het nieuwe artikel 12a van het Bkmw 2009, dat betrekking heeft op het vereiste van geen achteruitgang. De inspanningsverplichting is opgenomen in het artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009. Op deze wijze kan het verschil in juridische verbindendheid tussen beide verplichtingen beter worden aangegeven.
Het begrip «streefwaarde» dat in artikel 12, derde lid, van het huidige Bkmw 2009 is opgenomen ter implementatie van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water, wordt, om dezelfde redenen als het begrip richtwaarde (betere aansluiting op de systematiek en terminologie van de Europese richtlijnen, waaronder de Krw), vervangen door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water». Deze milieukwaliteitseis houdt een inspanningsverplichting in om te streven naar verbetering van de waterkwaliteit met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning. Het begrip Europese milieukwaliteitseis voor water kan, in de terminologie van het huidige Bkmw 2009, dus zowel een richtwaarde (zie hoofdstuk 7) als een streefwaarde of andere waarde inhouden. Dit blijkt uit de formulering van de eis. Anders dan in het huidige Bkmw 2009, kunnen de status en de juridische doorwerking van een Europese milieukwaliteitseis dus niet uit het begrip zelf worden afgeleid, maar volgen zij uit de inhoudelijke formulering van de eis (in dit geval met name de woorden «wordt gestreefd naar»).
Monitoring heeft tot doel te controleren in hoeverre aan de milieukwaliteitseisen wordt voldaan. Daartoe wordt een selectie gemaakt van alle stoffen die al een risico voor de duurzame drinkwatervoorziening zijn of dat kunnen worden (laatstbedoelde stoffen worden als opkomende stoffen aangeduid).
Om op grond van de monitoring conclusies te kunnen trekken in hoeverre voor een stof aan de milieukwaliteitseisen is voldaan, is het wenselijk de vereisten van artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009 (verbetering van de waterkwaliteit) en artikel 12a van het Bkmw 2009 (geen achteruitgang van de waterkwaliteit) te operationaliseren. Dit zal gebeuren in het kader van de monitoring (Regeling monitoring Krw en het monitoringsprogramma). Daarbij zullen ook betrokken partijen, zoals de waterbeheerders, worden geraadpleegd.
In het hiernavolgende wordt toegelicht welke wijzigingen in de monitoring nodig zijn als gevolg van de wijzigingen van de milieukwaliteitseisen die in het voorgaande zijn toegelicht.
De wijziging van de milieukwaliteitseisen voor de stoffen die worden genoemd in tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009 heeft voor de monitoring tot gevolg dat voor de stoffen waarvoor nu geen milieukwaliteitseisen meer worden gesteld, geen monitoring meer verplicht is om te controleren in hoeverre aan die eisen wordt voldaan. Zoals al eerder werd toegelicht, zijn in de huidige tabel 12 van de 43 stoffen en bijbehorende milieukwaliteitseisen geschrapt.
De wijziging van de milieukwaliteitseis van verbetering van de waterkwaliteit in artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009, waarbij de verwijzing naar de indeling in zuiveringsklassen overeenkomstig het Waterleidingbesluit is geschrapt, betekent dat deze eis op andere wijze zal moeten worden geoperationaliseerd. Daartoe zullen in het kader van de monitoring signaleringswaarden of monitoringsindicatoren worden vastgesteld, die een indicatie geven van het niveau van eenvoudige zuivering. Hierop wordt uitgebreider onder het kopje «signaleringswaarden» ingegaan. De monitoringsindicatoren hebben, anders dan de eerdere zuiveringsklassen die alleen op oppervlaktewater betrekking hadden, zowel betrekking op oppervlaktewater als grondwater.
Uit de monitoringsresultaten blijkt welke trends in de concentraties van stoffen zich in het oppervlaktewater en grondwater voordoen. Op grond daarvan kan, mede aan de hand van de signaleringswaarden of monitoringsindicatoren, een conclusie worden getrokken in hoeverre, in het licht van de inspanningsverplichting, sprake is van (voldoende) verbetering van de waterkwaliteit.
De herformulering van het vereiste van geen achteruitgang wordt op vergelijkbare wijze geoperationaliseerd. Uit de monitoringsresultaten blijkt welke trends in de concentraties van stoffen in het oppervlaktewater en grondwater optreden die mogelijk aanleiding zou kunnen geven tot een toename van de zuiveringsinspanning. Het gaat hier om trends en niet om incidentele toenames van concentraties van stoffen die bij de monitoring worden gesignaleerd.
De geconstateerde ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn voor de waterbeheerder om in het waterplan (aanvullende) maatregelen op te nemen ter verbetering van de waterkwaliteit.
In de Beleidsnota Drinkwater is aangegeven dat de mogelijkheid wordt verkend om met zogenoemde signaleringswaarden voor stoffen die (mogelijk) een specifiek probleem vormen voor de bereiding van drinkwater, bij te dragen aan het gewenste eenduidige vertrekpunt voor het nemen van maatregelen. Daarbij is aangegeven dat tevens zal worden bepaald op welke wijze de signaleringswaarden met bijbehorende acties worden geborgd en welke status ze krijgen.
Signaleringswaarden zullen een status krijgen als hulpmiddel bij de monitoring. Zij krijgen een functie bij de interpretatie van de resultaten van de monitoring van stoffen die in het monitoringsprogramma zijn aangewezen. De aangewezen stoffen vormen (mogelijk) een risico voor de blijvende geschiktheid van oppervlakte- en grondwater voor de bereiding van water dat is bestemd voor de menselijke consumptie.
Volgens artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water (geïmplementeerd in artikel 12, derde lid, (nieuw) van het Bkmw 2009) is het streven er op gericht een zodanige kwaliteit van oppervlakte- en grondwater te verwezenlijken dat met eenvoudige zuivering van het water kan worden volstaan bij de bereiding van water dat is bestemd voor de menselijke consumptie. Daarom zal de hoogte van de signaleringswaarden op eenvoudige zuivering worden gebaseerd.
Signaleringswaarden zijn geen milieukwaliteitseisen in de zin van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. De milieukwaliteitseisen zijn in het Bkmw 2009 opgenomen. Zij zijn gebaseerd op het toepassen van een passende zuivering. Zij verplichten bij (dreigende) overschrijding tot het opnemen van maatregelen in de waterplannen op grond van de Waterwet. De maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van een kwaliteit van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op de waterwinlocatie die met de eis in overeenstemming is. Anders dan milieukwaliteitseisen hebben signaleringswaarden geen juridische doorwerking.
Het monitoringsprogramma wordt vastgesteld door de Ministers van I en M en van EZ op grond van artikel 13, eerste lid, van het Bkmw 2009. De monitoring wordt uitgevoerd door de waterbeheerders. Bij de voorbereiding van het monitoringsprogramma zullen de waterbeheerders en andere belanghebbenden worden betrokken. Daarbij zal uiteraard ook rekening worden gehouden met de opmerkingen die zij over het ontwerp-besluit zijn gemaakt (zie 10).
Het besluit richt zich tot de rijksoverheid, provincies en waterschappen. Het heeft hierdoor geen consequenties voor de administratieve lasten van het bedrijfsleven.
In de bedrijfseffectentoets wordt beoordeeld in hoeverre het onderhavige besluit leidt tot bedrijfseffecten. Referentie voor de bedrijfseffecten vormen de bedrijfseffecten van de vigerende wet- en regelgeving.
De nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen voor een aantal prioritaire stoffen vloeien rechtstreeks voort uit de wijzigingsrichtlijn Rps. Eén op één juridische implementaties van internationale verplichtingen worden niet op bedrijfseffecten getoetst.
De milieukwaliteitseisen die de goede watertoestand weergeven, zijn gericht op de vaststelling van de waterplannen en werken alleen indirect door naar toestemmingverlening voor projecten en activiteiten van bedrijven of naar besluiten van de overheid, zoals peilbesluiten. De goede watertoestand wordt op grond van wetenschappelijke informatie vastgesteld. Maatschappelijke afwegingen zijn pas aan de orde in het kader van de opstelling van de waterplannen op grond van de Waterwet, waarin maatregelen worden opgenomen ter verwezenlijking van de milieukwaliteitseisen. Daarbij kan, mede op grond van maatschappelijke afwegingen, ook een beroep worden gedaan op een van de uitzonderingsgronden, zoals weergegeven in artikel 4, vierde tot en met zevende lid, van de Krw. Tijdens de voorbereiding van de waterplannen is in inspraak voorzien. In de waterplannen kunnen maatregelen worden opgenomen, die consequenties hebben voor bedrijven. De bedrijfseffecten zijn afhankelijk van de keuzes die in de waterplannen worden gemaakt. De effecten moeten in dat kader worden onderzocht en vallen niet onder de bedrijfseffectentoets van dit besluit.
Voor oppervlaktewater dat is bestemd voor de bereiding van drinkwater, zijn vooral milieukwaliteitseisen geschrapt. Twee wijzigingen van de milieukwaliteitseisen zijn bedoeld om deze in overeenstemming te brengen met iets scherpere eisen die al in het kader van de Drinkwaterwet worden gehanteerd. Dit heeft geen bedrijfseffecten. Bovendien geldt ook hiervoor weer dat eventuele consequenties voor bedrijven voortvloeien uit de maatregelen die in de waterplannen worden opgenomen en niet rechtstreeks uit het Bkmw 2009.
De invoering van signaleringswaarden of monitoringsindicatoren vindt plaats in het kader van de monitoring. Monitoring is een verplichting voor de waterbeheerders en heeft geen bedrijfseffecten.
De milieukwaliteitseisen voor viswateren worden geschrapt en de milieukwaliteitseisen voor schelpdierwateren worden beperkt tot bacteriële besmetting, waarvoor eerder in het Bkmw (oud) ook al een vergelijkbare milieukwaliteitseis was opgenomen. Ook dit heeft geen bedrijfseffecten. De eisen richten zich tot de waterbeheerders.
De vervanging van de begrippen richtwaarde en streefwaarde door het begrip «Europese milieukwaliteitseis» is uitsluitend een technische wijziging die geen inhoudelijke veranderingen meebrengt. Deze wijziging heeft geen bedrijfseffecten.
Het onderhavige besluit leidt niet direct tot lasten voor andere overheden. Indirect zullen uit het besluit wel lasten voortvloeien, omdat voor een aantal (potentieel) verontreinigende stoffen monitoring zal moeten plaatsvinden. Dit wordt verder uitgewerkt in het kader van de monitoring, te weten een eventuele wijziging van de Regeling monitoring Krw en bij de vaststelling van het monitoringsprogramma voor de planperiode 2015-2021 van de waterplannen op grond van de Waterwet. De lasten die met de extra monitoringsinspanningen zijn gemoeid, hangen af van de keuzen die in dat kader zullen worden gemaakt en kunnen daarom nu nog niet in beeld worden gebracht.
In hoeverre de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen voor een aantal prioritaire stoffen tot extra lasten leiden hangt, los van de monitoringsverplichtingen, af van de maatregelen die eventueel nodig zijn om daaraan te voldoen. Deze nu nog onbekende maatregelen worden opgenomen in de waterplannen en vallen daarom buiten de lastentoets in het kader van dit besluit.
Overeenkomstig de afspraken in de Code interbestuurlijke verhoudingen is het ontwerpbesluit voor commentaar toegezonden aan het Interprovinciaal overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Van deze organisaties is commentaar ontvangen.
Tevens heeft Rijkswaterstaat een uitvoeringstoets verricht.
Daarnaast is het ontwerpbesluit voor commentaar toegezonden aan een aantal betrokken organisaties. Naar aanleiding hiervan hebben de Vewin, de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) en LTO gereageerd.
De reacties hadden vrijwel uitsluitend betrekking op de signaleringswaarden. Dit onderwerp wordt echter niet geregeld in het wijzigingsbesluit, maar zal worden uitgewerkt op grond van het Bkmw 2009 in het kader van het monitoringsprogramma en, zo nodig, een wijziging van de (ministeriële) Regeling monitoring Krw. Daarbij zullen vanzelfsprekend ook de reacties worden betrokken en de organisaties zullen opnieuw in de gelegenheid worden gesteld om een inbreng te leveren.
De reden dat in het wijzigingsbesluit op de signaleringswaarden is ingegaan, is dat het besluit mede dient ter uitvoering van de Beleidsnota drinkwater. Daarin is sprake van de invoering van signaleringswaarden. Omdat de uitwerking hiervan op grond van het Bkmw 2009 zal plaatsvinden, is in deze nota van toelichting in algemene zin op de signaleringswaarden ingegaan.
De algemene opmerkingen over signaleringswaarden onder het kopje «signaleringswaarden» in paragraaf 8.4 zijn naar aanleiding van de reacties verduidelijkt.
Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer in de Staatscourant voorgepubliceerd19. Twee organisaties hebben van de gelegenheid tot inspraak gebruik gemaakt, namelijk de Vewin en Nefyto.
De Vewin voert enkele onderwerpen op die buiten de reikwijdte van het onderhavige besluit vallen. Het besluit heeft een beperkte strekking, namelijk de implementatie van enkele Europese richtlijnen, zonder toevoeging van extra nationaal beleid, en de uitvoering van enkele onderdelen van de Beleidsnota drinkwater, zonder toevoeging van nieuwe onderwerpen. De Europese richtlijnen betreffen wijziging van bestaande richtlijnen, die geen verandering brengen in de systematiek daarvan. Daarom geven de wijzigingsrichtlijnen op zichzelf geen reden om de systematiek van de wetgeving waarmee de richtlijnen zijn geïmplementeerd, aan te passen. De systematiek houdt in dat op grond van de Wet milieubeheer in het Bkmw 2009 milieukwaliteitseisen worden gesteld alsmede regels om de naleving van die eisen te controleren (monitoring). De maatregelen die nodig zijn om de eisen te verwezenlijken, worden genomen in het kader van de Waterwet, die voorziet in een systematiek van de vaststelling van complementaire waterplannen op verschillende bestuursniveaus. In dat kader vinden de discussies plaats over aard en omvang van de te nemen maatregelen, de financiering daarvan, de coördinatie en eventuele bijstelling van de maatregelen, indien tussentijdse resultaten van het monitoringsprogramma daartoe aanleiding geven.
De Vewin maakt enkele opmerkingen over de tekortschietende samenwerking tussen verantwoordelijke bestuursorganen, waardoor de milieukwaliteitseisen voor drinkwater niet worden gehaald. Voor zover milieukwaliteitseisen niet zijn gerealiseerd, is dat niet een gevolg van dat de huidige systematiek van het waterbeheer in algemene zin niet goed functioneert en niet geschikt is om de milieukwaliteitseisen te realiseren. Dat de milieukwaliteitseisen niet overal tijdig kunnen worden gehaald, is beschreven en gemotiveerd in de huidige stroomgebiedbeheerplannen en in de onderliggende plannen. De mate waarin de milieukwaliteitseisen in de komende jaren worden gerealiseerd blijkt uit trends in de monitoring en komt aan de orde bij de voorbereiding van de nieuwe waterplannen en is mede bepalend voor de daarin op te nemen maatregelen.
Het waterbeheer is, gelet op het wenselijke schaalniveau waarop de beheerstaken het beste kunnen worden uitgeoefend, onvermijdelijk een combinatie van betrokkenheid van de centrale overheid, vanuit de algemene systeemverantwoordelijkheid en als beheerder van rijkswateren, en decentrale overheden, zoals de provincies voor grondwater en de waterschappen als beheerders van de regionale wateren. Er is ook om deze reden geen aanleiding om veranderingen in het systeem van het waterbeheer in het algemeen en de verantwoordelijkheid van de verwezenlijking van de milieukwaliteitseisen veranderingen aan te brengen, nog afgezien van de daarvoor te beperkte grondslag in de Wet milieubeheer om dit in het Bkmw 2009 te regelen en, zoals gezegd, de beperkte insteek van de te implementeren Europese wijzigingsrichtlijnen.
De Vewin geeft voorts aan dat het wenselijk is milieukwaliteitseisen te stellen ter bescherming van grondwater dat voor de bereiding van drinkwater wordt gebruikt. Voor de kwaliteit van grondwater zijn in het Bkmw 2009 ter implementatie van de Gwr reeds voor enkele stoffen drempelwaarden opgenomen en daarnaast is een eis voor nitraat en werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen. Andere normen zijn niet in de Europese regelgeving voorgeschreven. Daarom is er destijds bij de vaststelling van het Bkmw 2009 voor gekozen ze ook niet in de nationale regelgeving te introduceren. In de Beleidsnota drinkwater is evenmin aangegeven dat er alsnog aanvullende milieukwaliteitseisen moeten komen. Wel worden daarin signaleringswaarden genoemd, die zijn bedoeld als hulpmiddel bij de monitoring, onder meer om te kunnen vaststellen in hoeverre wordt voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 7, derde lid, van de Krw. Ook voor de normering van zogenaamde nieuwe stoffen geldt dat in de Beleidsnota drinkwater is aangegeven dat dit via signaleringswaarden wordt geregeld.
Volgens de Beleidsnota drinkwater moet het instrument signaleringswaarden nog verder worden vorm gegeven, wat in het kader van het monitoringsprogramma op grond van het Bkmw 2009 zal gebeuren, maar worden hiermee geen milieukwaliteitseisen bedoeld (zie p. 38 van de nota).
De Vewin geeft verder aan dat het wenselijk is te voorzien in een regeling voor de uitvoering van gebiedsdossiers. Los van de omstandigheid dat de Wet milieubeheer geen grondslag biedt om dit in het kader van het Bkmw 2009 te regelen, is hier ook geen reden voor, omdat de maatregelen die uit de gebiedsdossiers naar voren komen, in de waterplannen kunnen worden opgenomen.
Wat betreft de afstemming van de normen in Bkmw 2009 op de meer recent vastgestelde normen in het kader van de Drinkwaterwet, kan worden opgemerkt dat dit is gebeurd voor de stoffen waarvoor in het Bkmw 2009 milieukwaliteitseisen zijn gesteld. In de Drinkwaterregeling worden voor nog meer stoffen normen gesteld. Deze zijn niet als milieukwaliteitseisen in het Bkmw 2009 opgenomen, maar hebben meer het karakter van een signaleringswaarde en zullen daarom in het monitoringsprogramma worden opgenomen.
De Vewin maakt tenslotte nog opmerkingen over het «early warning-systeem» dat is bedoeld potentieel risicovolle verontreiniging tijdig door monitoring op het spoor te komen. Deze opmerkingen zullen in het kader van het monitoringsprogramma worden meegenomen. Het huidige programma kent al een «early warning-systeem» omdat de waterkwaliteit niet alleen wordt gemonitord op de waterwinlocaties maar ook in de wijde omgeving daarvan, met de bedoeling tijdig te constateren of er risico’s voor de drinkwaterwinning onderweg zijn en maatregelen te nemen om te voorkomen dat de verontreiniging de waterwinlocaties bedreigt.
Nefyto heeft twee opmerkingen over bijlage 3 waarin de Europese milieukwaliteitseisen zijn opgenomen voor oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.
Nefyto merkt op dat de norm voor «gewasbeschermingsmiddelen, biociden en hun humaantoxicologische afbraakproducten per afzonderlijke stof» geen Europese milieukwaliteitseis voor water is, maar een nationale eis die geformuleerd is voor oppervlaktewater bestemd voor de bereiding van drinkwater. Het is inderdaad zo dat deze eis niet specifiek in de Europese richtlijnen is terug te vinden. De norm is echter bedoeld ter implementatie van de verplichting die de lidstaten hebben om drinkwater goed te beschermen en daarvoor kwaliteitsnormen te stellen die zijn afgestemd op de omstandigheden die zich in hun stroomgebiedsdistricten voordoen. Het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water» is omschreven als een milieukwaliteitseis ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening, zoals de Krw. Bedoelde norm is gesteld ter implementatie van verplichtingen die voortvloeien uit de Europese regelgeving en voldoet dus aan de omschrijving van het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water». In verband hiermee is er geen aanleiding om noot 3 onder tabel III aan te passen, zoals Nefyto vraagt.
Verder merkt Nefyto op dat de opmerking in de toelichting dat de normstelling geldt op basis van «90 percentiel van de meetreeks getoetst» niet in het besluit is terug te vinden. Deze opmerking is terecht, want dit zal op grond van artikel 13, tweede lid, van het Bkmw 2009 dat hiervoor een uitdrukkelijke grondslag biedt, worden geregeld in het monitoringsprogramma op grond van het Bkmw 2009 en niet in het besluit zelf. Daarom heeft deze opmerking niet tot aanpassing van het wijzigingsbesluit geleid.
Tot slot is het ontwerpbesluit overeenkomstig artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer op 23 januari 2015 toegezonden aan de Tweede Kamer en aan de Eerste Kamer20. De Tweede Kamer heeft op 18 maart 2015 schriftelijke vragen over het ontwerpbesluit gesteld. Deze zijn op 30 april 2015 beantwoord.21 Het ontwerpbesluit is voor mondeling overleg geagendeerd in het kader van het AO Water op 24 juni 2015.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen zijn een inleidende alinea in hoofdstuk 1 en een nieuw hoofdstuk 2 toegevoegd, waarin de systematiek en werking van het Bkmw 2009 zijn toegelicht.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de geactualiseerde tabel 2 van bijlage II bij het Bkmw 2009 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij het wijzigingsbesluit) een fout te corrigeren. In de laatste kolom van de tabel was voor P-tot «0,2» als milieukwaliteitseis aangegeven. Dit moet «2,0» zijn. In het ontwerp van de stroomgebiedbeheerplannen die ter inzage zijn gelegd, was al van de juiste milieukwaliteitseis uitgegaan. De correctie heeft dus geen gevolgen.
In de aanhef van het besluit worden de wijzigingsrichtlijn Rps en de wijzigingsrichtlijn grondwater genoemd. Hiermee wordt aangegeven dat het besluit mede ter implementatie van die richtlijnen strekt. In de bijlagen bij deze nota van toelichting zijn (volledige) transponeringstabellen voor de beide richtlijnen opgenomen. Hiermee worden tevens voldaan aan artikel 3 van de wijzigingsrichtlijn Rps en artikel 2, tweede lid, van de wijzigingsrichtlijn grondwater geïmplementeerd, waarin is bepaald dat in (of bij de bekendmaking van) de implementatieregelgeving naar de desbetreffende richtlijn moet worden verwezen.
Dit artikel omvat wijzigingen van het Bkmw 2009.
Het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water» wordt gebruikt als verkorte aanduiding van de zinsnede «ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseis», die voorkomt in artikel 5.1, eerste lid, juncto derde lid, onder c, van de Wet milieubeheer. Hiermee wordt bedoeld een milieukwaliteitseis die is vastgesteld ter uitvoering van een Europese richtlijn of verordening voor water, waarin kwaliteitsnormen zijn gesteld ter bescherming van oppervlaktewater of grondwater, met name de Krw, de Gwr en de Rps.
De omschrijving van het begrip «kunstmatig oppervlaktewaterlichaam» is redactioneel verbeterd.
De omschrijving van het begrip «Onze Ministers» is geactualiseerd.
Het begrip «richtwaarde» wordt niet meer gebruikt, zodat deze begripsbepaling kan vervallen.
Verder wordt aan artikel 1 van het Bkmw 2009 een vierde lid toegevoegd, waarin ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn Rps voor een omschrijving van de begrippen matrix en biotataxon wordt verwezen naar artikel 2 van de Richtlijn prioritaire stoffen. Dezelfde verwijzingsmethodiek is al eerder in artikel 1, tweede en derde lid, van het Bkmw 2009 toegepast voor de implementatie van begripsomschrijvingen van de Krw, onderscheidenlijk de Gwr. Onder een matrix wordt, eenvoudig weergegeven, verstaan een compartiment van het aquatisch milieu, te weten water, biota of sediment. Dit is van belang omdat de milieukwaliteitsnormen en de monitoringsvereisten van de Rps niet altijd op water betrekking hebben, maar soms ook op andere matrix. Daarnaast hebben lidstaten, onder voorwaarden, de mogelijkheid om voor de milieukwaliteitsnormen en de monitoringsvereisten een andere matrix te kiezen dan in de Rps is aangegeven.
Onder een biotataxon wordt, eenvoudig weergegeven, verstaan een andere «groep» biota. Dit is van belang omdat de lidstaten volgens de Rps de mogelijkheid hebben om, onder voorwaarden, voor milieukwaliteitsnormen en de monitoringsvereisten een andere biotataxon te kiezen dan in de richtlijn is aangegeven.
De wijzigingen van artikel 2 van het Bkmw 2009 hebben onder meer tot doel het begrip «richtwaarde» te vervangen door « Europese milieukwaliteitseis voor water» (in de zin van «ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseis voor water»).
Artikel 4 van het Bkmw 2009 koppelt de milieukwaliteitseisen voor de goede chemische toestand aan besluiten tot vaststelling van een waterplan op grond van de Waterwet. Dit betekent dat in die plannen de maatregelen moeten worden opgenomen, die nodig zijn om aan de milieukwaliteitseisen te voldoen. De milieukwaliteitseisen zijn niet rechtstreeks gekoppeld aan toestemmingsbesluiten voor individuele projecten en andere activiteiten. Zij kunnen hiervoor wel indirecte relevantie hebben via het waterplan, omdat bij het nemen van besluiten met betrekking tot watervergunningen en peilbesluiten rekening moet worden gehouden met de waterplannen moeten worden getoetst (volgens artikel 5.2, derde lid, en artikel 6.1a van het Waterbesluit).
Artikel 4 van het Bkmw 2009, als gewijzigd door dit besluit, bepaalt dat de vaststelling van een waterplan is gericht op verwezenlijking van de Europese milieukwaliteitseis die inhoudt dat uiterlijk op 22 december 2015 de goede chemische toestand van alle oppervlaktewaterlichamen is bereikt. Voor de nieuwe, onderscheidenlijk herziene, milieukwaliteitseisen die zijn opgenomen in de wijzigingsrichtlijn Rps, gelden afwijkende termijnen waarop een goede chemische toestand van de oppervlaktewaterlichamen moet zijn bereikt, te weten 22 december 2027, onderscheidenlijk 22 december 2021. Dit betekent dat de nodige maatregelen, gericht op het bereiken van de nieuwe milieukwaliteitseisen moeten worden opgenomen in de waterplannen voor de periode 2021–2027. Voor het bereiken van de herziene milieukwaliteitsnormen moeten de nodige maatregelen worden opgenomen in de waterplannen voor de periode 2015–2021.
Voor artikel 2, tweede lid, van de wijzigingsrichtlijn Rps (waarbij artikel 3, zesde lid, van de Richtlijn prioritaire stoffen wordt ingevoegd), dat bepaalt dat geen significante toename van de concentratie van een prioritaire stof in sediment of biota mag optreden, geldt eveneens dat hieraan pas met ingang van 22 december 2021 hoeft te zijn voldaan. Voor de verwezenlijking van deze milieukwaliteitseis geldt dat de nodige maatregelen moeten worden opgenomen in de waterplannen voor de periode 2015–2021.
In de bijzondere situatie die is omschreven in artikel 3, lid 8 ter, van de (gewijzigde) Rps geldt in plaats van de datum 22 december 2021 de datum 22 december 2027 en hoeven de maatregelen niet al op 22 december 2015 in de waterplannen te zijn opgenomen maar pas op 22 december 2018.
De regeling van de afwijkende termijnen staat in het nieuwe tweede, derde en vierde lid van artikel 4 van het Bkmw 2009.
Het nieuwe zesde lid van artikel 4 van het Bkmw 2009 houdt verband met de specifieke bescherming die in schelpdierwateren moet worden geboden. Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.2 van het algemene deel van deze nota van toelichting.
De schelpdierwateren worden aangewezen in het nationale waterplan. Dit houdt verband met het vereiste in bijlage VIII bij de Kaderrichtlijn water dat de stroomgebiedbeheerplannen een vermelding en kaarten van beschermde gebieden omvatten, zoals voorgeschreven in artikel 6 en bijlage IV bij het Bkmw 2009.
De milieukwaliteitseis houdt in dat schelpdieren geen bacteriën mogen bevatten in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Deze eis beoogt bescherming te bieden met het oog op de menselijke consumptie van schelpdieren en is dus niet bedoeld als een kwaliteitsparameter voor de ecologische toestand, waarop artikel 6 van het Bkmw 2009 betrekking heeft. Daarom is de eis toegevoegd aan artikel 4, van het Bkmw 2009, waarin een algemene omschrijving van de goede oppervlaktewatertoestand wordt gegeven. De eis geldt alleen in de schelpdierwateren die zijn aangewezen in het nationale waterplan.
In het kader van de monitoring van de kwaliteit van schelpdierwateren zullen monitoringsindicatoren worden vastgesteld die worden gebruikt om te bepalen of een schelpdierwater voldoet aan de specifieke milieukwaliteitseis voor de goede oppervlaktewatertoestand die in artikel 4, derde lid, van het Bkmw 2009 is gesteld.
De wijzigingen van de artikelen 5, 6, 7, 9 en 17 van het Bkmw 2009 hebben (deels) te maken met de vervanging van het begrip «richtwaarde» door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water». In verband hiermee moet overeenkomstig de systematiek en terminologie in hoofdstuk 5, titel 1, Wm «rekening houden met» (richtwaarde) worden vervangen door «verwezenlijken» (Europese milieukwaliteitseis) Voorts is de redactie van artikel 5 van het Bkmw 2009 aangepast, zodat zij beter aansluit bij vergelijkbare formuleringen in andere bepalingen van het besluit.
Ter implementatie van artikel 2, tweede lid, van de wijzigingsrichtlijn Rps (waarbij artikel 3, zesde lid, van de Richtlijn prioritaire stoffen wordt ingevoegd) is een nieuw artikel 5a in het Bkmw 2009 ingevoegd. Hierin is als milieukwaliteitseis voor de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren bepaald dat een significante toename van de concentratie van een prioritaire stof in sediment of biota moet worden voorkomen. Dit geldt voor prioritaire stoffen die de neiging hebben te accumuleren in sediment of biota.
De in artikel 5a gestelde milieukwaliteitseis is een onderdeel van de goede chemische toestand. Dit betekent dat de afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen van artikel 4 van de Kaderrichtlijn water, op deze eis van toepassing zijn, zoals ook blijkt uit artikel 3, zesde lid, (nieuw) van de Richtlijn prioritaire stoffen.
De in artikel 5a gestelde milieukwaliteitseis geldt volgens de Rps pas met ingang van 22 december 2021. Daarom is in artikel 4 van het Bkmw 2009 een nieuw derde lid opgenomen, waarin deze bepaling is geïmplementeerd.
Behalve de wijzigingen die samenhangen met de vervanging van het begrip «richtwaarde» door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water», die in het voorgaande al zijn toegelicht, wordt in artikel 10, derde lid, van het huidige Bkmw 2009 de onjuiste verwijzing naar «bijlage III» vervangen door een verwijzing naar «bijlage II».
Behalve de wijzigingen die samenhangen met de vervanging van het begrip «richtwaarde» door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water», die in het voorgaande al zijn toegelicht, vinden nog enkele andere wijzigingen plaats.
Artikel 12, eerste lid, van het Bkmw 2009 verplicht bestuursorganen de maatregelen in hun waterplannen op te nemen en uit te voeren, waarmee wordt voldaan aan de resultaatsverplichting om voor elke waterwinlocatie voor de onttrekking van oppervlaktewater te voldoen aan de kwaliteitseisen voor de concentraties van aangewezen stoffen in water. De kwaliteitseisen staan in bijlage III. Tabel 1 van deze bijlage wordt vervangen door een nieuwe tabel die in overeenstemming is gebracht met de waterkwaliteitseisen die in het kader van de Drinkwaterwet zijn gesteld. Tabel 2 van het huidige Bkmw 2009, waarin streefwaarden voor de vermindering van de zuiveringsinspanning zijn opgenomen, komt te vervallen, omdat het Waterleidingbesluit waarin deze waarden waren opgenomen, bij de inwerkingtreding van de Drinkwaterwet is ingetrokken. In verband hiermee wordt in artikel 12, eerste lid, van het Bkmw 2009 de verwijzing naar tabel 1 van bijlage III vervangen door een verwijzing naar bijlage III.
Het derde lid dient ter implementatie van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water, dat een inspanningsverplichting behelst om de waterkwaliteit te verbeteren teneinde geleidelijk de zuiveringsinspanning te verminderen die is vereist voor de bereiding van drinkwater. In het huidige derde lid werd verwezen naar de indeling in zuiveringsklassen in het Waterleidingbesluit. Vanwege de intrekking van dat besluit bij de inwerkingtreding van de Drinkwaterwet is het derde lid aangepast. Anders dan in het Waterleidingbesluit worden in het kader van de Drinkwaterwet geen zuiveringsklassen meer onderscheiden. In het nieuwe derde lid is de formulering van de inspanningsverplichting in artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water als uitgangspunt genomen. De Europese milieukwaliteitseis houdt een inspanningsverplichting in om te streven naar verbetering van de waterkwaliteit met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning. Deze inspanningsverplichting geldt zowel voor oppervlaktewater als grondwater, in tegenstelling tot de in bijlage III opgenomen Europese milieukwaliteitseisen, die voor de daarin genoemde stoffen een resultaatsverplichting inhouden, die alleen voor oppervlaktewater geldt. De Krw stelt geen termijn voor de verwezenlijking van de inspanningsverplichting. De lidstaten zijn verplicht, rekening houdend met de mogelijkheden van verbetering en andere betrokken belangen, een realistische inspanning te leveren. Het bevoegd gezag beoordeelt op basis van de monitoringsresultaten of de kwaliteit zich in voldoende mate in de gewenste richting ontwikkelt en stelt zo nodig vast of, en zo ja welke, maatregelen ter bescherming van de drinkwaterbron in de waterplannen moeten worden opgenomen. Op welke wijze de inspanningsverplichting wordt geoperationaliseerd zal in het kader van de monitoring worden gespecificeerd. De zuiveringsinspanning is niet altijd eenduidig vast te stellen. Om deze reden is de vermindering van de zuiveringsinspanning in de formulering van de inspanningsverplichting als doel aangegeven («teneinde») en niet als toetsingscriterium. In het kader van de monitoring zullen zo nodig andere toetsingscriteria moeten worden ontwikkeld om een eventuele verbetering van de waterkwaliteit te kunnen vaststellen en toetsen aan de inspanningsverplichting. Daartoe zullen signaleringswaarden worden vastgesteld, waarmee de concentratie van een stof wordt aangegeven, waarbij voor de bereiding van drinkwater met eenvoudige zuivering kan worden volstaan.
Het vierde lid maakt voor de Europese milieukwaliteitseis van artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009 een uitzondering op de toepasselijkheid van artikel 2 van het Bkmw 2009. Het begrip Europese milieukwaliteitseis voor water omvat namelijk zowel de richtwaarden die in het huidige Bkmw 2009 zijn opgenomen, als de streefwaarde die is opgenomen in artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009. De Europese milieukwaliteitseisen voor water waren voorheen als richtwaarde opgenomen waarvan alleen op de door de Krw toegestane gronden kon worden afgeweken. Een richtwaarde is een resultaatsverplichting, een streefwaarde een inspanningsverplichting. Artikel 2 van het Bkmw 2009 maakt uitzonderingen mogelijk op de richtwaarden die in het voormalige huidige Bkmw 2009 waren opgenomen. Doordat het begrip richtwaarde wordt vervangen door het begrip Europese milieukwaliteitseis, is artikel 2 van het Bkmw 2009 ook de inspanningsverplichting (streefwaarde) van artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009 gaan omvatten. Een inspanningsverplichting valt echter niet te rijmen met de toepasselijkheid van de strikte uitzonderingen van artikel 2 van het Bkmw 2009. Het niet verwezenlijken van de verbetering van de waterkwaliteit, zoals volgens het derde lid is vereist, is inherent aan een inspanningsverplichting. Er hoeft hiervoor dus geen beroep te worden gedaan op de afwijkingsmogelijkheden overeenkomstig de Krw en de Gwr, waarnaar in artikel 2 van het Bkmw 2009 wordt verwezen. Om die reden is in het vierde lid bepaald dat artikel 2 van het Bkmw 2009 niet toepasselijk is op de Europese milieukwaliteitseis in artikel 12, derde lid, van het Bkmw 2009.
Het huidige onderdeel c van artikel 16, tweede lid, is nu in geactualiseerde vorm opgenomen als het nieuwe zelfstandige artikel 12a.
Artikel 16, tweede lid, onderdeel c, moest worden geactualiseerd omdat voor de operationalisering het vereiste van geen achteruitgang van de waterkwaliteit niet langer kon worden verwezen naar de indeling in zuiveringsklassen in het Waterleidingbesluit. In artikel 12a is daarom aangesloten bij de formulering in artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water. Omdat het zuiveringsniveau niet altijd eenduidig is te bepalen, wordt aangegeven dat het gaat om het risico van een toename van de zuiveringsinspanning. In het kader van de monitoring zal nader worden aangegeven op welke wijze wordt bepaald of al dan niet aan deze resultaatsverplichting is voldaan. De vaststelling van een eventuele achteruitgang vindt primair plaats op grond van een trendanalyse van de waterkwaliteit. Indien sprake is van een ongunstige trend van de waterkwaliteit, die een risico van een toename van de zuiveringsinspanning meebrengt, moeten maatregelen in de waterplannen worden opgenomen en uitgevoerd om dat risico tegen te gaan. Het is daarbij de bedoeling te voorkomen dat de zuiveringsinspanning toeneemt en niet pas in te grijpen een dergelijke toename zich daadwerkelijk voordoet.
De milieukwaliteitseis geldt niet alleen stoffen waarvoor in het Bkmw 2009 een milieukwaliteitseis is gesteld, maar voor elke stof die relevant is voor de duurzame drinkwatervoorziening en wordt gemonitord.
De reden dat artikel 16, tweede lid, onderdeel c, nu als een nieuw zelfstandig artikel 12a is opgenomen is dat het vereiste bij nader inzien beter als een afzonderlijke milieukwaliteitseis kan worden beschouwd dan als een operationalisering in het kader van de monitoring van het wettelijke vereiste van geen achteruitgang.
Artikel 13 van het Bkmw 2009 heeft betrekking op de monitoring van de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Monitoring heeft tot doel na te gaan in hoeverre de waterkwaliteit voldoet aan de milieukwaliteitseisen die in het Bkmw 2009 zijn gesteld.
Het eerste lid bepaalt aan welke vereisten het door de Minister van I en M voor elk stroomgebiedsdistrict vast te stellen monitoringsprogramma inhoudelijk moet voldoen.
Hieraan wordt ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn Rps een nieuw onderdeel b ingevoegd. Dit onderdeel vereist dat het monitoringsprogramma bepaalt op welke wijze de stoffen worden gemonitord, die op de aandachtstoffenlijst Rps van de (gewijzigde) Rps staan. De aandachtstoffenlijst Rps is de lijst van stoffen die op grond van het nieuwe artikel 8 ter, eerste lid, van de (gewijzigde) Rps door de Europese Commissie wordt vastgesteld. Door deze verwijzing hoeft er geen regelgeving meer te worden vastgesteld om een door de Europese Commissie vastgestelde aandachtstoffenlijst Rps te implementeren. Wel moet het monitoringsprogramma zo nodig worden aangepast en uiteraard moet vervolgens ook monitoring van de stoffen op de lijst plaatsvinden.
Het nieuwe onderdeel c bevat een vergelijkbare bepaling. Op grond hiervan kunnen in het monitoringsprogramma opkomende stoffen worden aangewezen, die (op termijn) mogelijk een risico voor de duurzame drinkwatervoorziening vormen. Voor deze stoffen kunnen in het monitoringsprogramma signaleringswaarden worden vastgesteld, die als hulpmiddel dienen bij de beoordeling van de monitoringsresultaten.
In verband met de invoeging van de nieuwe onderdelen b en c heeft tevens een verlettering van de daarop volgende onderdelen van artikel 13, eerste lid, van het Bkmw 2009 plaatsgevonden.
Voorts is in het eerste lid in onderdeel h (nieuw) toegevoegd dat het monitoringsprogramma een beschrijving moet bevatten op welke wijze in de verslaglegging conclusies aan de monitoringsresultaten worden verbonden. Het monitoringsprogramma is bedoeld om na te gaan in hoeverre wordt voldaan aan de milieukwaliteitseisen die in het Bkmw 2009 zijn gesteld. In het kader van de monitoring moeten zo nodig toetsingscriteria worden ontwikkeld om de milieukwaliteitseisen te operationaliseren (zie onder het kopje signaleringswaarden in paragraaf 8.4). Dit geldt met name voor de in algemene bewoordingen geformuleerde resultaatsverplichting dat de waterkwaliteit niet achteruit mag gaan en de inspanningsverplichting dat de waterkwaliteit moet verbeteren. De waterkwaliteit is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle bestuursorganen tezamen.
Het nieuwe derde lid bepaalt dat bij de beoordeling van de chemische toestand van een waterlichaam geen rekening hoeft te worden gehouden met concentraties van een (in bijlage I bij het Bkmw 2009 opgenomen) prioritaire stof die lager liggen dan de bepalingsgrens voor die stof in de desbetreffende matrix waarin wordt gemonitord. Er is dan voor de stof in elk geval aan de milieukwaliteitseis voldaan, zodat de precieze concentratie voor de naleving van deze eis niet van belang is. Deze is ook niet van belang voor het vereiste van «geen achteruitgang van de watertoestand», omdat daarbij wordt uitgegaan van toestandsklassen en bij verslechtering van de toestand van de desbetreffende matrix beneden de bepalingsgrens geen sprake is van een achteruitgang in toestandsklasse.
Omdat er een nieuw derde lid is ingevoegd, zijn het derde tot en met vijfde lid vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.
In het vierde lid (nieuw) is «programma», uit een oogpunt van consistentie van gebruikte begrippen, vervangen door monitoringsprogramma. De verwijzing naar «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» wordt geactualiseerd door een verwijzing naar «Onze Minister», waarmee de Minister van Infrastructuur en Milieu wordt bedoeld.
De wijziging van artikel 16, tweede lid, van het Bkmw 2009 houdt verband met de verplaatsing van onderdeel c. Dit onderdeel is nu opgenomen als nieuw zelfstandig artikel 12a. De reden hiervan is aangegeven in de toelichting bij artikel 12a.
Het vereiste van geen achteruitgang geldt wat betreft nieuwe prioritaire stoffen volgens de Rps pas met ingang van 22 december 2021. Daarom is in artikel 16 van het Bkmw 2009 een nieuw derde lid opgenomen, waarin deze bepaling is geïmplementeerd. In verband hiermee zijn het huidige derde tot en met zesde lid van artikel 16 van het Bkmw 2009 vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.
Met deze wijziging wordt een omissie hersteld. In artikel 18 van het Bkmw 2009 is een dynamische verwijzing opgenomen naar wijzigingsregelgeving die wordt vastgesteld op grond van artikel 20 van de Kaderrichtlijn water, artikel 8 van de Gwr of artikel 3 van de Richtlijn prioritaire stoffen. Deze dynamische verwijzing moet echter niet alleen gelden voor de toepassing van het Bkmw 2009 zelf, maar ook voor de toepassing van de op dit besluit gebaseerde regelgeving, met name de Regeling monitoring Krw en het monitoringsprogramma.
Bijlage I van het Bkmw 2009 is vervangen door een geactualiseerde bijlage waarin alleen nog een tabel is opgenomen met milieukwaliteitseisen voor prioritaire stoffen. De tabel 1 vermeldt de milieukwaliteitseisen voor de op Europees niveau, in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water, aangewezen prioritaire stoffen, die tezamen de goede chemische toestand in de zin van deze richtlijn weergeven. Hierin zijn ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn Rps de nieuwe milieukwaliteitsnormen en de herziene milieukwaliteitsnormen toegevoegd.
De tabel in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water, waarin de prioritaire stoffen zijn aangewezen, is niet afzonderlijk geïmplementeerd maar is, met inbegrip van alle noten, in de tabel geïntegreerd. De nummers van de noten onder de tabel corresponderen zo veel mogelijk met de noten onder de nieuwe tabel in bijlage I bij de Richtlijn prioritaire stoffen. Aansluitend zijn de noten opgenomen onder die afkomstig zijn uit tabel in bijlage X bij de Kaderrichtlijn water, voor zover die niet konden worden geïntegreerd in de noten uit de nieuwe tabel in bijlage I bij de Richtlijn prioritaire stoffen. Het gevolg van deze aanpak, waarbij voor de herkenbaarheid van de implementatie zoveel mogelijk de nieuwe tabel in bijlage I bij de Richtlijn prioritaire stoffen is overgenomen, is dat de verwijzingen naar de noten in de tabel niet geheel in volgorde van de nummers van de noten is. Een aantal noten onder de nieuwe tabel in bijlage I bij de Richtlijn prioritaire stoffen is voor de duidelijkheid boven de tabel gezet ter verklaring van de kopjes boven elke kolom, omdat zij voor de hele kolom relevant zijn.
Tabel 2 van bijlage I bij het huidige Bkmw 2009 is in de tabel geïntegreerd. De reden hiervan is dat er op grond van de Krw, de oorspronkelijke Rps en de wijzigingsrichtlijn Rps verschillende tabellen van toepassing zijn, waardoor het geheel bijzonder complex is geworden, met name omdat voor een aantal stoffen verschillende milieukwaliteitseisen gelden waarvoor verschillende uitvoeringstermijnen zijn gesteld en omdat voor de milieukwaliteitseisen voor verschillende stoffen verschillende uitvoeringstermijnen gelden. Door alle tabellen in één tabel te integreren kan dit beter inzichtelijk worden gemaakt. Dit neemt echter niet weg dat het geheel van milieukwaliteitseisen en bijbehorende uitvoeringstermijnen op grond van de Rps uitermate complex blijft.
Voor een overzicht van de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen wordt verwezen naar de tabel die is opgenomen in de paragraaf 3.3.
Van belang zijn nog de volgende bijzonderheden.
Voor een aantal prioritaire stoffen is in kolom 11 van de tabel aangegeven dat hiervoor de afwijkende termijn 22 december 2021 geldt waarop aan de voor die stof geldende herziene milieukwaliteitsnorm moet zijn voldaan.
Voor een aantal prioritaire stoffen is in kolom 12 van de tabel aangegeven dat hiervoor de afwijkende termijn 22 december 2027 geldt waarop aan de voor die stof geldende nieuwe milieukwaliteitsnorm moet zijn voldaan.
Voor twee stoffen, Hexachloorbenzeen en Hexachloorbutadieen (nummers 16 en 17 in de tabel), is in plaats van de milieukwaliteitseisen die in de Rps voor die stoffen zijn opgenomen en die op biota betrekking hebben, een vervangende milieukwaliteitseis opgenomen, die op de concentraties van deze stoffen in water betrekking heeft en die een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Deze mogelijkheid is geboden in noot 9 onder bijlage I bij de Rps. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een achtergronddocument opgesteld waarin de normafleiding voor HCB en HCBD is beschreven.22 Het RIVM heeft ook de uitgangspunten beschreven voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN voor water, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee de alternatieve MKN zijn afgeleid.23
Voor kwik en kwikverbindingen (nummer 21 in de tabel), is een vervangende milieukwaliteitseis voor water in plaats van de milieukwaliteitseis voor biota vastgesteld. Deze vervangende milieukwaliteitseisen voor water bieden een gelijkwaardig beschermingsniveau als de milieukwaliteitseisen voor biota en leiden dus niet tot inhoudelijke veranderingen en hebben daarom ook geen gevolgen voor de waterplannen.
In paragraaf 5.3 van het algemene deel van deze nota van toelichting is al ingegaan op de redenen voor de vervanging van tabel 2 van bijlage II bij het huidige Bkmw 2009 door een nieuwe tabel. De hierin opgenomen nationaal vastgestelde drempelwaarden voor de goede chemische toestand van een grondwaterlichaam zijn gebaseerd op een nieuwe afleidingsmethodiek. Tevens hebben enkele redactionele aanpassingen plaatsgevonden, die nodig zijn vanwege de vervanging van het begrip «richtwaarde» door het begrip «Europese milieukwaliteitseis voor water», Daarnaast zijn enkele kleine redactionele verbeteringen aangebracht, met het oog op een consistent gebruik van begrippen in het Bkmw 2009.
Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat de drempelwaarden weliswaar op nationaal niveau worden vastgesteld, maar bedoeld zijn ter implementatie van de Gwr. Daarom worden de drempelwaarden, gelet op de omschrijving van dat begrip in artikel 1 van het Bkmw 2009, in tabel 2 aangeduid als Europese milieukwaliteitseisen voor water. Daarnaast zijn er op Europees niveau vastgestelde milieukwaliteitsnormen voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen, die eveneens de status van Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben. Deze zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage II bij het Bkmw 2009.
Artikel 1, juncto bijlage, 2), omvat een wijziging van bijlage II, deel B, bij de grondwaterrichtlijn. Deel B omvat minimumlijsten van verontreinigende stoffen en indicatoren waarvoor de lidstaten de vaststelling van drempelwaarden overeenkomstig artikel 3 moeten overwegen. Aan punt 1 van deel B zijn twee stoffen toegevoegd: Nitriet en Fosfor (totaal)/Fosfaten.
Voor fosfaat is al een drempelwaarde vastgesteld.
Voor nitriet is het voor Nederland echter niet nodig om een drempelwaarde vast te stellen. Op basis van de beperkt beschikbare grondwatergegevens kan namelijk op dit moment niet worden geconcludeerd dat nitriet in Nederland een relevante parameter is. Aangezien nitriet alleen onder specifieke omstandigheden (zuurgraad en redoxcondities) kan voorkomen, is het moeilijk om het voorkomen van deze stikstofverbinding goed in beeld te brengen en daarvoor een norm te bepalen. Er is wel een goed beeld van stikstof in de vorm van nitraat. Daarnaast wordt onderzocht of het meerwaarde heeft om in aanvulling hierop een norm voor totaal stikstof (Ntot) te bepalen, in plaats van een eventuele norm die alleen op nitriet betrekking heeft.
Tabel 1 van bijlage III bij het huidige Bkmw 2009, waarin milieukwaliteitseisen waren opgenomen voor oppervlaktewater dat voor de bereiding van drinkwater wordt gebruikt, wordt vervangen door een geactualiseerde tabel, waarin de milieukwaliteitseisen in overeenstemming zijn gebracht met de kwaliteitseisen voor water die in het kader van de Drinkwaterwet zijn gesteld.
Tabel 2 van het huidige Bkmw 2009 was bedoeld ter operationalisering van de inspanningsverplichting ingevolge artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn water om de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater te verbeteren teneinde de zuiveringsinspanning te verminderen. In tabel 2 waren waarden opgenomen die het niveau van eenvoudige zuivering aangaven. Deze waren ontleend aan het Waterleidingbesluit. Als gevolg van de intrekking van het Waterleidingbesluit ter gelegenheid van de intrekking van de Drinkwaterwet, kunnen deze waarden niet meer worden gehanteerd. Daarom vervalt tabel 2 en wordt tabel 1 niet meer genummerd.
Artikel II omvat twee beperkte wijzigingen van het Waterbesluit.
Het nieuwe artikel 3, lid 1 bis, onder ii, van de Richtlijn prioritaire stoffen vereist dat uiterlijk op 22 december 2018 een voorlopig maatregelenprogramma en een aanvullend monitoringsprogramma door Onze Minister aan de Europese Commissie moet worden toegezonden.
Deze bepaling geeft aan dat ingevolge artikel 4.5, tweede lid, van het Waterbesluit in het stroomgebiedbeheerplan ook de informatie moet worden opgenomen die is bedoeld in het nieuwe artikel 3, vijfde lid, van de Richtlijn prioritaire stoffen. Het stroomgebiedbeheerplan is volgens de Waterwet een onderdeel van het nationale waterplan. Het gaat in artikel 3, vijfde lid, om enkele aspecten van de monitoring en om een toelichting op de keuze voor een andere matrix voor een milieukwaliteitseis dat de matrix die in de Rps is aangegeven.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het besluit. Artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de inwerkingtreding van een besluit dat is vastgesteld op grond van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer, wordt geregeld bij koninklijk besluit. Daarbij dient in het kader van de zogenaamde nahangprocedure waarin artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer voorziet, een termijn van een maand na de bekendmaking van het besluit in het Staatsblad te worden aangehouden.
Het is de bedoeling om het besluit na afloop van die termijn in werking te laten treden, gelet op de implemenatietermijn van de wijzigingsrichtlijn Rps die op 14 september 2015 afloopt. Ingevolge artikel 18 van het Bkmw 2009 treden de wijzigingsrichtlijn monitoring en de wijzigingsrichtlijn Gwr in werking bij afloop van de implementatietermijn, te weten 20 mei 2016, onderscheidenlijk 11 juni 2016.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Bkmw 2009 = Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009
Krw = Kaderrichtlijn water
Rps = richtlijn prioritaire stoffen
Wijz. Rps = wijzigingsrichtlijn prioritaire stoffen
Wijzigingsrichtlijn prioritaire stoffen |
Implementatie in Nederland |
Opmerkingen |
---|---|---|
Art. 1, lid 2 Wijz. Rps |
Behoeft geen implementatie |
Bevat een opdracht aan de Europese Commissie |
Art. 1, lid 2 Wijz. Rps juncto bijlage I Wijz. Pps Vervanging van de eerdere bijlage X Krw door een nieuwe bijlage X Krw (lijst van prioritaire stoffen). |
Art. 1, lid 2, Bkmw 2009 (begripsomschrijving van prioritaire stof; hierdoor is ook bijlage X Krw geïmplementeerd) Alle (gevaarlijke) prioritaire stoffen worden genoemd in de tabel met de milieukwaliteitseisen voor die stoffen, die is opgenomen in bijlage I bij het Bkmw 2009. |
|
Art. 2 eerste deel, Wijz. Rps Definities Krw en richtlijn inzake monitoring |
Is geïmplementeerd in art. 1, lid 2, Bkmw 2009 |
|
Art. 2 tweede deel |
Art. 1, lid 4, Bkmw (nieuw) |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft wijziging art. 3, lid 1, Richtlijn prioritaire stoffen Voor prioritaire stoffen gelden de milieukwaliteitsnormen van bijlage I, deel A. |
Is geïmplementeerd in art. 5 Bkmw 2009 |
De tabel van Bijlage I bij het Bkmw 2009 is vervangen door bijlage I Wijz. Rps. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft wijziging art. 3, lid 1, Rps Voldoen aan bijlage I, deel B. |
Is geïmplementeerd in art. 4 en 5 Bkmw 2009 |
Wordt niet gewijzigd in de Wijz. Rps. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 1bis, i), Rps Herieuwde milieukwaliteitsnormen voor al eerder aangewezen prioritaire stoffen. |
Art. 4, lid 2, Bkmw 2009 (nieuw) |
Aangegeven in de tabel van bijlage I Bkmw 2009 (kolom 11). |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 1bis, ii), Rps Milieukwaliteitsnormen voor nieuw geselecteerde prioritaire stoffen. |
Art. 4, lid 4, Bkmw 2009 (nieuw) In art. 4.6, lid 4; 4.11, lid 2; 4.16, lid 2, van het Waterbesluit Is geregeld dat maatregelen binnen 3 jaar na de vaststelling van het desbetreffende waterplan operationeel moeten zijn. |
Aangegeven in de tabel van bijlage I Bkmw 2009. (kolom 12) |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 1bis, ii), Rps Betreft indiening van een voorlopig maatregelprogramma bij de Europese Commissie, uiterlijk op 22-12-2018. |
Art. 4.1, lid 4, Waterbesluit (nieuw) |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 1bis, ii), Rps Betreft indiening van een aanvullend monitoringsprogramma bij de Europese Commissie, uiterlijk op 22-12-2018. |
Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1 Bkmw 2009. Hierin staat dat de monitoring moet voldoen aan de vereisten van de Krw en de Rps. Het begrip richtlijn prioritaire stoffen omvat volgens de nieuwe omschrijving van het begrip richtlijn prioritaire stoffen in art. 1 Bkmw 2009 ook de wijzigingsrichtlijn. |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 1bis, ii), Rps Voor nieuwe stoffen mag geen verslechtering mag plaatsvinden m.i.v. 22-12-2021. |
Art. 12a Bkmw 2009 (nieuw) |
Deze eis gaat in m.i.v. 22-12-2021. Vanaf dat moment moet het waterplan de voldoen aan het vereiste. In de periode 2021-2027 mag dan geen verslechtering optreden. Vanaf 22-12-2021 moet het waterplan maatregelen bevatten om verslechtering te voorkomen. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 1bis, ii), Rps Uitzonderingen art. 4, leden 4 tot en met 9, Krw zijn mutatis mutandis van toepassing. |
Is geïmplementeerd in art. 2 en 3 Bkmw 2009. Art. 4, lid 2, 3 en 4, Bkmw 2009 (nieuw) |
Art. 2 en 3 Bkmw 2009 bevatten de mogelijkheid om af te wijken van een richtwaarde overeenkomstig de art.4, lid 4 tot en met 9. De bepalingen zijn zo geformuleerd dat deze voor de uitzonderingen van art. 4, leden 5, 6, 7, 8 en 9 Krw «mutatis mutandis» ook kunnen worden toegepast op de herziene milieukwaliteitsnormen voor al eerder aangewezen prioritaire stoffen en op de milieukwaliteitseisen voor nieuw geselecteerde prioritaire stoffen. Voor art. 4, lid 4, Krw is wel een specifieke regeling opgenomen, omdat voor de milieukwaliteitseisen voor nieuw geselecteerde prioritaire stoffen stoffen en voor de herziene milieukwaliteitsnormen voor al eerder aangewezen prioritaire stoffen «mutatis mutandis» andere termijnen gelden dan 22 december 2015. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 2, Toepassing voor bepaalde prioritaire stoffen van de milieukwaliteitsnormen van bijlage I, deel A, Rps op de matrix «biota» (voor de overige prioritaire stoffen hebben de milieukwaliteitsnormen betrekking op de matrix «water»). |
Deze normen zijn opgenomen in de tabel van bijlage 1 bij het Bkmw 2009. Dat aan de milieukwaliteitseisen voor de goede chemische toestand, opgenomen in de tabel van bijlage I, moet worden voldaan, Is geïmplementeerd in art. 5 Bkmw 2009. |
De eerdere tabellen 1 en 2 van Bijlage I bij het Bkmw 2009 zijn voor de overzichtelijkheid samengevoegd en in hun geheel vervangen door een nieuwe tabel. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging van art. 3, lid 2, Rps. Mogelijkheid dat een lidstaat voor een andere matrix of een andere biotataxon dan aangegeven in de Rps een milieukwaliteitsnorm vaststelt. |
Deze normen zijn opgenomen in de tabel van bijlage 1 bij het Bkmw 2009. |
In een noot onder de tabel is aangegeven dat de vervangende milieukwaliteitseisen zijn vastgesteld met inachtneming van art. 3, lid 2, Rps. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging van art. 3, lid 2, Rps Bepalingen m.b.t. monitoring |
Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1 Bkmw 2009. Hierin staat dat de monitoring moet voldoen aan de vereisten van de Krw en de Rps. Het begrip Richtlijn prioritaire stoffen omvat volgens de nieuwe omschrijving van het begrip Richtlijn prioritaire stoffen in art. 1 Bkmw 2009 ook de wijzigingsrichtlijn. |
Zo nodig kunnen bij ministeriële regeling krachtens art. 15 Bkmw 2009 regels worden gesteld. Dit geldt voor alle hieronder volgende verwijzingen naar art. 13, lid 1, Bkmw 2009. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging van art. 3, lid 3bis, Rps Bepalingen m.b.t. monitoring |
Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1, Bkmw 2009. Zie opmerking bij art. 2, lid 2. |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 3 ter,Rps Bepalingen m.b.t. monitoring (bepalingsgrens). |
Art. 13, lid 3, Bkmw 2009 (nieuw) Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1, Bkmw 2009. Zie opmerking bij art. 2, lid 2. |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft invoeging art. 3, lid 4 Bepalingen m.b.t. monitoring. |
Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1 Bkmw 2009. Zie opmerking bij art. 2, lid 2. |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 5, Rps Bepalingen over de inhoud van het stroomgebiedbeheerplan. |
Art. 4.5, lid 2, Waterbesluit (nieuw) |
|
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 5 bis, Rps Toegankelijkheid voor het publiek van plannen, resultaten van maatregelen en stand van zaken bij uitvoering van maatregelen, via een centrale website. |
Behoeft geen wettelijke implementatie. |
Feitelijke implementatie. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 6, Rps – analyse van langetermijn-tendens – monitoring van langetermijn-tendens – meetfrequentie |
Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1 Bkmw 2009. Zie opmerking bij art. 2, lid 2. Monitoring omvat niet alleen metingen, maar ook de interpretatie en presentatie van meetresultaten. Hieronder valt ook de analyse van de langetermijntendens. |
Dit wordt geregeld bij ministeriële regeling op grond van art. 15 Bkmw en in het monitoringsprogramma. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 6, Rps Nemen van maatregelen om signifcante toename van concentraties in biota of sediment tegen te gaan. |
Art. 5a Bkmw 2009 (nieuw) |
Dit vereiste geldt alleen voor prioritaire stoffen die de neiging hebben te accumuleren in sediment en/of biota. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 7, Rps Europese Commissie kan bijlage I, deel B, onder 3, aanpassen. |
Behoeft geen implementatie. De wijziging wordt van kracht aan het eind van de implementatietermijn. Is geïmplementeerd in art. 18, lid 1, Bkmw 2009. |
Opdracht aan de Europese Commissie. |
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 8, Rps Vaststelling van technische richtsnoeren. |
||
Art. 2, lid 2, Wijz. Rps Betreft art. 3, lid 8 ter, Rps Toepasselijke data in relatie tot de vaststelling van richtsnoeren. |
Art. 4, lid 3, Bkmw 2009 (nieuw) |
|
Art. 7 bis, lid 1, Wijz. Rps Coördinatie door Europese Commissie |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 7 bis, lid 2, Wijz. Rps Coördinatie door Europese Commissie |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 8, Wijz. Rps Herziening van bijlage X bij de Krw inzake prioritaire stoffen. |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 8 bis, lid 1, Wijz. Rps Presentatie van de chemische toestand op kaarten in het stroomgebiedbeheerplan |
Behoeft geen wettelijke implementatie. |
Dit is een keuzemogelijkheid waarvan in het stroomgebiedbeheerplan gebruik kan worden gemaakt. |
Art. 8 bis, lid 2, Wijz. Rps Mogelijkheid van minder monitoring voor bepaalde stoffen |
Behoeft geen implementatie. Dit wordt in het monitoringsprogramma geregeld. Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1, Bkmw 2009. Zie opmerking bij art. 2, lid 2. |
|
Art. 8 ter, lid 1, Wijz. Rps Opstelling door de Europese Commissie van een aandachtstoffenlijst Rps |
Behoeft geen implementatie. |
|
Art. 8 ter, lid 2, Wijz. Rps Opstelling door de Europese Commissie van een aandachtstoffenlijst Rps |
Behoeft geen implementatie. |
|
Art. 8 ter, lid 3, Wijz. Rps Monitoring van stoffen van de aandachtstoffenlijst Rps |
Is geïmplementeerd in art. 13, lid 1, Bkmw 2009. Zie opmerking bij art. 2, lid 2. Begripsomschrijving: art. 1 Bkmw 2009 Art. 13, lid 1, onder b, Bkmw 2009 (nieuw) |
Hoewel art. 13, lid 1, Bkmw 2009 al in een toereikende regeling voorzag, is er ter wille van de inzichtelijkheid van de implementatie voor gekozen de aandachtstoffenlijst Rps uitdrukkelijk in het Bkmw 2009 te noemen. |
Art. 8 ter, lid 4, Wijz. Rps Toezending van de resultaten van de monitoring van stoffen van de aandachtstoffenlijst Rps aan de Europese Commissie Rps |
Behoeft geen implementatie |
Verplichting tot feitelijk handelen (zie advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, punt 2). |
Art. 8 quater, Wijz. Rps Strategische aanpak voor waterverontreiniging door farmaceutische stoffen |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 9, Wijz. Rps Comitéprocedure |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 9 bis Wijz. Rps Uitoefening van delegatiebevoegdheid |
Behoeft geen implementatie, m.u.v. leden 6 en 7. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 9 bis, lid 6, Wijz. Rps Wijziging bijlage I, deel B, Rps |
Art. 13, lid 2, Bkmw 2009 (nieuw) Noten bij tabel I Bkmw 2009. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 9 bis, lid 7, Wijz. Rps Vervallen van de bijlagen II en III Rps |
Zie onder: Art. 1, lid 2 Wijz. Rps |
Voor de vervallen bijlage II Rps (waarin bijlage X bij de Krw was opgenomen) is |
Art. 3, lid 1, Wijz. Rps Implementatiedatum Mededeling van implementatie aan de Europese Commissie. |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling |
Art. 3, lid 1, Wijz. Rps Verwijzing naar de richtlijn. |
Zie de verwijzing naar de richtlijn in de aanhef. |
|
Art. 3, lid 2, Wijz. Rps Implementatiedatum Toezending van regelgeving aan de Europese Commissie. |
Behoeft geen implementatie. |
Feitelijke verplichting. |
Art. 4 Wijz. Rps Termijn van inwerkingtreding van de richtlijn. |
Behoeft geen implementatie. |
Europese procedurele bepaling en feitelijke verplichting, in relatie met art. 3, lid 2, Wijz. Rps |
Art. 5 Wijz. Rps Richtlijn is gericht tot de lidstaten |
Behoeft geen implementatie. |
In art. 1 Bkmw en art. 1.1, lid 1, Waterbesluit is een nieuwe omschrijving van het begrip Rps opgenomen, die ook de Wijz. Rps omvat. |
Wijzigingsrichtlijn monitoring |
Implementatie in Nederland |
Opmerkingen |
---|---|---|
Art. 1 Wijziging bijlage V, punt 1.3.6, bij de Krw Het betreft een actualisatie van de verwijzing naar normen voor de monitoring van elementen van de waterkwaliteit |
Art. 13, eerste lid, Bkmw 2009. Art. 18 Bkmw 2009. |
|
Art. 2 Implementatietermijn De lidstaten moeten in de implementatieregelgeving of bij de bekendmaking daarvan verwijzen naar de wijzigingsrichtlijn grondwater |
Behoeft geen implementatie Art. 18 Bkmw 2009. Zie de verwijzing naar de richtlijn in de aanhef. Behoeft geen implementatie |
Ingevolge art. 18 Bkmw 2009 wordt de wijziging van bijlage V bij de Krw krachtens art. 20 van de Krw van kracht op het tijdstip waarop de wijzigingsrichtlijn moet zijn geïmplementeerd. Uit het onderhavige besluit blijkt echter dat deze wijziging al van kracht wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit. |
Art. 3 Inwerkingtreding |
Wijzigingsrichtlijn grondwater |
Implementatie in Nederland |
Opmerkingen |
---|---|---|
Art. 1, juncto bijlage, 1) Wijziging van bijlage II, deel A, bij de grondwaterrichtlijn Het betreft een wijziging van de richtsnoeren voor de vaststelling van drempelwaarden door de lidstaten overeenkomstig artikel 3 van de grondwaterrichtlijn. |
Art. 7 en 9, lid 1, Bkmw 2009 juncto art. 1, lid 2, Bkmw 2009; bijlage II, tabel 2, bij het Bkmw 2009. Art. 18 Bkmw 2009. |
In de tekst boven tabel 2 van bijlage II is verwezen naar de richtsnoeren, bedoeld in deel A van bijlage II, bij de grondwaterrichtlijn. Alleen tabel 2 is opnieuw, met inachtneming van de richtsnoeren (deel A) en rekening houdend met deel B van bijlage II van de wijzigingsrichtlijn vastgesteld. De overige bepalingen van het Bkmw 2009 hoefden niet te worden gewijzigd. |
Art. 1, juncto bijlage, 2) Wijziging van bijlage II, deel B, bij de grondwaterrichtlijn. Deel B omvat minimumlijsten van verontreinigende stoffen en indicatoren waarvoor de lidstaten de vaststelling vandrempelwaarden overeenkomstig artikel 3 moeten overwegen. Aan punt 1 van deel B worden twee stoffen toegevoegd: Nitriet en Fosfor (totaal)/Fosfaten. |
Art. 7 en 9, lid 1, Bkmw 2009 juncto art. 1, lid 2, Bkmw 2009; bijlage II, tabel 2, bij het Bkmw 2009. Art. 18 Bkmw 2009 |
In de tekst boven tabel 2 van bijlage II is verwezen naar deel B van bijlage II, bij de grondwaterrichtlijnen. Voor Nederland is het niet nodig om een drempelwaarde voor nitriet vast te stellen. Voor fosfaat is wel een drempelwaarde vastgesteld. Alleen tabel 2 is opnieuw, met inachtneming van de (wijzigingsrichtlijn) grondwaterrichtlijn, vastgesteld. De overige bepalingen van het Bkmw 2009 hoefden niet te worden gewijzigd. |
Art. 1, juncto bijlage, 3) Wijziging van bijlage II, deel C, bij de grondwaterrichtlijn Het gaat om informatie die de lidstaten in de stroomgebiedbeheerplannen moeten verstrekken over verontreinigende stoffen waarvoor een drempelwaarde is bepaald. |
Art. 4.5, lid 2, Waterbesluit |
In het Waterbesluit is bepaald dat een stroomgebiedbeheerplan de informatie moet omvatten, bedoeld in, onder meer, deel C van bijlage II van de grondwaterrichtlijn. Ingevolge art. 10.2 Waterwet wordt de wijziging van bijlage II bij de grondwaterrichtlijn van kracht op het tijdstip waarop de wijzigingsrichtlijn moet zijn geïmplementeerd. Uit het onderhavige besluit blijkt echter dat deze wijziging al van kracht wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit |
Art. 2 Implementatietermijn De lidstaten moeten in de implementatieregelgeving of bij de bekendmaking daarvan verwijzen naar de wijzigingsrichtlijn grondwater |
Behoeft geen implementatie Art. 18 Bkmw 2009. Zie de verwijzing naar de richtlijn in de aanhef. |
Ingevolge art.18 Bkmw 2009 zou de implementatie van de wijziging van bijlage II bij de grondwaterrichtlijn van kracht worden op het tijdstip waarop de wijzigingsrichtlijn moet zijn geïmplementeerd. Uit het onderhavige besluit volgt echter dat deze wijziging al van kracht wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit. |
Art. 3, lid 1 Inwerkingtreding |
Behoeft geen implementatie |
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB EG 2000, L 327.
Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid (Pb EU 2008, L 348).
Richtlijn nr. 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU 2014, L 372).
Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (PbEU 2013, L 226).
Richtlijn 2014/101/EU van de Commissie van 30 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2014, L 311).
Richtlijn nr. 2014/80/EU van de Europese Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU L 182).
Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen.
Richtlijn 79/923/EEG van de Raad van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater.
Beleidsnota Drinkwater – Schoon drinkwater voor nu en later; bijlage bij de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 25 april 2014, Kamerstukken II 2013/14, 27 625, nr. 316.
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 25 oktober 2011, nr. IENM/BSK-2011/145226 tot wijziging van de Regeling omgevingsrecht (actualisering aanwijzing BBT-documenten, alsmede wijzigingen indieningsvereisten monumenten- en natuuractiviteiten in verband met het herstel van gebreken en het aanbrengen van verduidelijkingen).
A.C.M. de Nijs, W. Verweij, E. Buis, G. Janssen, Methodiekontwikkeling Drempelwaarden Grondwater; Achtergrondconcentraties en Attenuatie- en Verdunningsfactoren RIVM Rapport 607402003/2011, uitgave RIVM, 2011.
Antwoord op een vraag van het lid van het Europese Parlement Jim Allister (nr. H-0927/08), te raadplegen op: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=QT&reference=H-2008-0927&language=NL)).
Verordening (EG Nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.
Besluit van 20 februari 2010, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Stb. 2010, 117).
Wet van 6 juli 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer (verbeterde aansluiting van de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op de kaderrichtlijn water) (Stb. 373)
Beleidsnota Drinkwater – Schoon drinkwater voor nu en later; bijlage bij de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 25 april 2014, Kamerstukken II 2013/14, 27 625, nr. 316.
Richtlijn 75/440/EEG van de Raad van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor productie van drinkwater in de lidstaten (PbEG 1975, L194).
RIVM briefrapport, nummer 601714015/2011, Environmental risk limits for hexachlorobenzene and hexachlorobutadiene in water. Using bioaccumulation data to convert biota standards into water risk limits. C.T.A. Moermond | E.M.J. Verbruggen. http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2011/juni/Environmental_risk_limits_for_hexachlorobenzene_and_hexachlorobutadiene_in_water_Using_bioaccumulation_data_to_convert_biota_standards_into_water_risk_limits
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2015-394.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.