Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2010, 696 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2010, 696 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 juni 2010, BJZ2010014463, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en voor Wonen, Wijken en Integratie;
Gelet op artikel 22 van richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (PbEU L 191) in samenhang met artikel 8 van de Wet geluidhinder, richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU L1) in samenhang met artikel 120 van de Woningwet, de artikelen 13, tweede lid, 14, eerste lid, 15c, derde lid, 16, eerste lid, 21, eerste lid, 29, eerste lid, 32, eerste en vierde lid, 34, eerste lid, 38a, eerste lid, 68, 73 en 74 van de Kernenergiewet, de artikelen 1.1, derde lid, 2.1, derde lid, 2.4, tweede lid, en 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 6, 7, 8, 15, 17, 28, vierde lid, en 38, tweede lid, van de Wet bodembescherming, artikel 55, zesde lid, van de Wet op de huurtoeslag, de artikelen 1.1, zevende lid, 7.2, 8.1, tweede lid, 8.5, 8.40, 8.45, 8.49, vijfde lid, 9.2.2.1, 9.2.2.3, eerste lid, 10.2, tweede lid, 10.15, eerste lid, 10.17, eerste lid, 10.41 tot en met 10.43 en 10.44, derde lid, 10.52, 11.1, 11.2, 11.3,16.6, eerste lid,16.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer, en de voorschiften 2.1a en 4.2 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer, artikel 3.37 van de Wet ruimtelijke ordening en de artikelen 8, achtste lid, en 120a van de Woningwet;
De Raad van State gehoord (advies van 30 juni 2010, no. W08.10.0213/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2010, nr. BJZ2010023807, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en voor Wonen, Wijken en Integratie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1.6, tweede lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het lozen waarvoor de verboden, bedoeld in artikel 6.2, eerste en tweede lid, van de Waterwet, gelden.
B
Artikel 6.3, tweede lid, vervalt en het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.
C
Na artikel 6.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, zoals dat luidde vóór 22 december 2009, met betrekking tot het lozen in het oppervlaktewater en gesteld vóór dat tijdstip, worden aangemerkt als een vergunning voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet.
Het Besluit bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 12, derde lid, wordt «Artikel 11, tweede lid,» vervangen door: Artikel 11, tweede en vierde lid,.
B
In artikel 30 wordt voor de tekst voorafgaand aan het tweede lid de aanduiding «1.» geplaatst.
C
In artikel 31, eerste lid, wordt «artikel 30, onder c,» vervangen door: artikel 30, eerste lid, onder c,.
D
In artikel 61 wordt «57, derde lid,» vervangen door: 57, eerste lid,.
E
De artikelen 67 tot en met 74, 80, 81, en 83 vervallen.
Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.5, tweede lid, wordt «burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen» vervangen door «het bevoegd gezag», wordt «zijn gesteld» vervangen door «is gesteld» en wordt «hun» vervangen door: zijn.
B
In de artikelen 2.1.7, 2.2.1, zesde lid, 2.3.6, eerste en derde lid, 2.3.9 en 2.5.1 wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
C
Artikel 2.12.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bouwwerk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen» vervangen door: het bevoegd gezag.
2. Het derde en het vierde lid vervallen.
D
In artikel 2.12.2a, derde en vierde lid, wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
E
In artikel 2.12.3 wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het bevoegd gezag.
F
In artikel 2.12.4, eerste lid, wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan.
G
Artikel 2.12.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan.
2. In het tweede lid wordt «Burgemeester en wethouders gaan» vervangen door «Het bevoegd gezag gaat», wordt «zij» vervangen door «het» en wordt «hebben» vervangen door: heeft.
In artikel 2 van het Besluit derogatie (luchtkwaliteitseisen) wordt «voorschrift 2.1a» vervangen door: voorschrift 2.1a, onder b,.
In artikel 3a.1, eerste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen wordt «12 kW» vervangen door: meer dan 12 kW.
Het Besluit geluidinformatie huishoudelijke apparaten wordt ingetrokken.
Het Besluit glastuinbouw wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, onderdeel b, onder 11°, komt te luiden:
11°. gassen of gasmengsels in tanks worden opgeslagen, tenzij sprake is van de opslag van propaan waarop het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is of van de opslag van vloeibare kooldioxide.
B
Voorschrift 2.1.5 van bijlage 2 komt te luiden:
2.1.5
In afwijking van voorschrift 2.1.4 worden gasflessen behorende tot het ADR klasse 2 opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van paragraaf 3.1 met uitzondering van de voorschriften 3.1.4 en 3.1.5, en de voorschriften uit paragraaf 3.2 met uitzondering van voorschrift 3.2.1.6, en de voorschriften uit de paragrafen 3.4, 3.7, 3.11, 3.12, 3.15 tot en met 3.20, voorschrift 3.21.1, paragraaf 3.23 en de voorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.16 van PGS 15.
De eerste volzin van dit voorschrift is niet van toepassing op de werkvoorraad gasflessen, de via een leiding op een installatie aangesloten gasflessen en indien de totale waterinhoud van de aanwezige gasflessen niet meer bedraagt dan 125 liter.
Gasflessen als bedoeld in de tweede volzin voldoen aan de voorschriften 6.2.3, 6.2.9 en 6.2.13 van PGS 15.
In artikel 12a, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten wordt «SenterNovem» vervangen door: Agentschap NL.
Het Besluit op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2a, vierde lid, wordt «Artikel 27, vierde lid,» vervangen door: Artikel 27, eerste lid,.
B
Hoofdstuk 5 vervalt.
Het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met zevende lid worden vernummerd tot eerste tot en met zesde lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door: het eerste lid.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «Ieder Onzer Ministers» vervangen door: Onze Minister.
B
In artikel 3a, eerste lid, tweede volzin, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door: artikel 3, tweede lid.
C
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de onderdelen a en b wordt «naar het oordeel van Onze Ministers, in overeenstemming met Onze Ministers, wie het mede aangaat,» vervangen door: naar het oordeel van Onze Minister.
b. In onderdeel c wordt «een verklaring van Onze Ministers, wie het mede aangaat,» vervangen door: een verklaring van Onze Minister.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel e wordt «Onze Ministers» vervangen door: Onze Minister.
b. In de onderdelen f en h wordt «Onze bij het voorschrift aangewezen Minister» vervangen door: Onze Minister.
In artikel 2.6, vierde lid, van het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer wordt «SenterNovem» vervangen door: Agentschap NL.
Het Besluit landbouw milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, eerste lid, onderdeel n, onder 8°, komt te luiden:
8°. opslaan van gassen of gasmengsels in tanks, tenzij sprake is van de opslag van propaan waarop het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is.
B
In artikel 4, derde lid, onderdeel a, onder 1°, wordt «[datum inwerkingtreding]» vervangen door: 1 oktober 2009.
C
Voorschrift 2.6.5 van de bijlage komt te luiden:
2.6.5
In afwijking van voorschrift 2.6.4 worden gasflessen behorende tot het ADR klasse 2 opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van paragraaf 3.1 met uitzondering van de voorschriften 3.1.4 en 3.1.5, en de voorschriften uit paragraaf 3.2 met uitzondering van voorschrift 3.2.1.6, en de voorschriften uit de paragrafen 3.4, 3.7, 3.11, 3.12, 3.15 tot en met 3.20, voorschrift 3.21.1, paragraaf 3.23 en de voorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.16 van PGS 15.
De eerste volzin van dit voorschrift is niet van toepassing op de werkvoorraad gasflessen, de via een leiding op een installatie aangesloten gasflessen en indien de totale waterinhoud van de aanwezige gasflessen niet meer bedraagt dan 125 liter.
Gasflessen als bedoeld in de tweede volzin voldoen aan de voorschriften 6.2.3, 6.2.9 en 6.2.13 van PGS 15.
In artikel 12e, derde lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt «Artikel 12d, tweede lid,» vervangen door: Artikel 12d, tweede en vierde lid,.
Het Besluit omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
1. Categorie 4.4, onderdeel i, komt te luiden:
i. waar:
1°. een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen, anders dan kunstmeststoffen van meststoffengroep 1 of 2, of CMR-stoffen met een opslagcapaciteit van meer dan 10.000 kg aanwezig is;
2°. op enig moment binnen de inrichting in totaal meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking, of CMR-stoffen in verpakking aanwezig is in één of meerdere laad- en losgedeelten voor de tijdelijke opslag van deze stoffen die binnen 48 uur de inrichting verlaten en aan derden zijn geadresseerd, of
3°. op enig moment binnen de inrichting in totaal meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking, of CMR-stoffen in verpakking aanwezig is in één of meerdere opslagvoorzieningen voor de tijdelijke opslag van deze stoffen die langer dan 48 uur binnen de inrichting verblijven en aan derden zijn geadresseerd;.
2. In categorie 8.2, onderdeel b, wordt «8.4» vervangen door: 8.3.
3. In categorie 8.3, onderdeel i, wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd: met uitzondering van het finishen van leer, samenhangend met drukprocessen.
4. In categorie 28.4, onderdeel a, onder 3°, wordt «100» vervangen door: 10.000.
B
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, eerste lid, vervalt in de definitie van «bijbehorend bouwwerk»: op de grond staand.
2. In artikel 2, onderdeel 3, aanhef, wordt «een bijbehorend bouwwerk» vervangen door: een op de grond staand bijbehorend bouwwerk.
3. In artikel 3, onderdeel 1, wordt «een bijbehorend bouwwerk» vervangen door: een op de grond staand bijbehorend bouwwerk.
Artikel 2 van het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. indien het bevoegde gezag heeft vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, naar aanleiding van de resultaten van een bodemonderzoek op grond van:
1°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover daarbij krachtens artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht in samenhang met artikel 8, derde lid, van de Woningwet en de gemeentelijke bouwverordening, bedoeld in dat artikel, de overlegging van een onderzoeksrapport inzake de gesteldheid van de bodem is vereist,
2°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
3°. een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet milieubeheer dan wel een mede op een activiteit waarvoor een zodanige ontheffing is vereist betrekking hebbende aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, van die wet, of
4°. een melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer op grond van een in artikel 8.40 van die wet bedoelde algemene maatregel van bestuur;.
2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. indien het bevoegde gezag naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging, of.
3. In het tweede lid wordt «dat lid, aanhef en onderdeel a, onder 5°,» vervangen door: dat lid, aanhef en onderdeel a,.
In artikel 1, eerste lid, van het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
In artikel 3.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het bevoegd gezag kan.
Het Besluit stralingsbescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 23, eerste en tweede lid, 24, aanhef, 25, eerste lid, 35, eerste lid, 37, eerste lid, 107, eerste lid, en 108, eerste lid, wordt na «vergunning» ingevoegd: van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
B
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en vierde lid vervallen.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
3. In het eerste lid (nieuw) wordt «de aanvraag van een vergunning, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: de aanvraag om een vergunning voor een handeling als bedoeld in de artikelen 23, eerste en tweede lid, 24, 25, eerste lid, 35, eerste lid, en 37, eerste lid.
C
In de artikelen 43, eerste lid (nieuw), onder d, en 113, eerste lid, onder f, wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
D
In de artikelen 44, achtste lid, en 45, onder c en d, wordt «Onze Ministers» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
E
In artikel 47, derde lid, wordt «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d vervalt.
2. Het eerste onderdeel e wordt geletterd d.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.
3. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
De aanvraag om een vergunning voor het vervoeren van splijtstoffen of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer bevat de volgende gegevens:.
b. In onderdeel h, onder 1°, vervalt: , in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,.
c. In de onderdelen h, onder 1°, en j wordt «het derde lid» vervangen door: het tweede lid.
4. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «het tweede lid, onder h en j» wordt vervangen door: het eerste lid, onder h en j.
b. De zinsnede «, genomen in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervalt.
C
In de artikelen 4c, eerste lid, en 32, eerste lid, wordt «Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
D
In artikel 5, eerste lid, onder b, vervalt: , in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.
2. De aanhef komt te luiden:
De aanvraag om een vergunning voor het vervoeren van radioactieve stoffen en voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer bevat de volgende gegevens:.
3. In onderdeel a wordt «artikel 3, tweede lid, onder a tot en met g en l tot en met n, en vierde lid» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onder a tot en met g en l tot en met n, en derde lid.
4. In onderdeel b, onder 1°, vervalt: , in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,.
F
In de artikelen 6 (nieuw), onder b, onder 1°, en d, 14, eerste lid, onder c, onder 2°, en 16, eerste lid, onder c, onder 2°, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door: artikel 3, tweede lid.
G
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «kunnen Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,» vervangen door: kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2. In het derde lid wordt «Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan.
H
In artikel 10, eerste lid, wordt «kunnen Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,» vervangen door: kan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
I
In de artikelen 14, eerste lid, onder b, 16, eerste lid, onder b, 18, tweede lid, onder a, 19, eerste lid, onder a, en 22, eerste lid, onder a, vervalt: , beslissende in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
J
In de artikelen 14, eerste lid, onder c, onder 1°, en 16, eerste lid, onder c, onder 1°, vervalt: in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,.
K
In de artikelen 15, 20 en 27, eerste lid, aanhef, wordt «Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
L
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
3. De aanhef van het eerste lid (nieuw) komt te luiden:
De aanvraag om een vergunning voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen bevat de volgende gegevens:.
M
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.
2. De aanhef komt te luiden:
De aanvraag om een vergunning voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, bevat de volgende gegevens:.
3. In onderdeel a wordt «artikel 24, tweede lid, onder a, b en e tot en met i, en derde lid» vervangen door: artikel 24, eerste lid, onder a, b en e tot en met i, en tweede lid.
4. In onderdeel b wordt «artikel 3, tweede lid, onder c» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onder c.
In artikel 15 van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 wordt «Onze Minister, wie het aangaat,» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Artikel 1, tweede lid, van het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e vervalt: de telecommunicatie,.
2. In onderdeel f wordt «Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
3. In de onderdelen f en g wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. in gevallen, waarin de geheimhouding is vereist in het belang van, of het opleggen van de verplichting tot geheimhouding gevolgen heeft voor de ontwikkeling en de toepassing van technieken of methoden, welke betrekking hebben op of van belang zijn voor de telecommunicatie: Onze Minister van Economische Zaken.
Artikel 1.27, aanhef, van het Invoeringsbesluit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komt te luiden:
Het Besluit milieueffectrapportage wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, eerste lid, van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij wordt na onderdeel k de aanduiding «h.» vervangen door: l.
1. De artikelen IV tot en met VI, VIII, IX, XIV, XXII en XXIII van dit besluit treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. Artikel XV van dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.
3. De artikelen I, II, VII en XI tot en met XIII van dit besluit treden in werking met ingang van vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
4. Artikel XVII van dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
5. De artikelen III, X, XVI en XVIII tot en met XXI van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 13 september 2010
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. van Middelkoop
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De Minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de achtentwintigste september 2010
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Met dit besluit is het Besluit geluidinformatie huishoudelijke apparaten ingetrokken en zijn het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, het Besluit bodemkwaliteit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, het Besluit derogatie (luchtkwaliteitseisen), het Besluit energieprestatie gebouwen, het Besluit glastuinbouw, het Besluit handel in emissierechten, het Besluit op de huurtoeslag, het Besluit kwik en kwikhoudende producten, het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, het Besluit omgevingsrecht, het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering, het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen, het Besluit ruimtelijke ordening, het Besluit stralingsbescherming, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981, het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet, het Invoeringsbesluit Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij op onderdelen gewijzigd. Het betreft een beperkt aantal wijzigingen van gebreken van wetstechnische en inhoudelijk ondergeschikte aard.
Dit wijzigingsbesluit is mede ondertekend door de Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en voor Wonen, Wijken en Integratie. De medeondertekening door de twee eerstgenoemde bewindspersonen houdt verband met de in de artikelen X, XVI, XVIII tot en met XXI opgenomen wijzigingen van enkele op de Kernenergiewet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur.
Een ontwerp van dit besluit is op grond van artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer, artikel 92, eerste lid, van de Wet bodembescherming en artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en in de Staatscourant voorgepubliceerd (Stcrt. 2010, 2826). De Tweede Kamer heeft vervolgens enkele vragen gesteld (Kamerstukken II 2009/10, 29 383, nr. 147). Naar aanleiding van de vragen van de Tweede Kamer is de toelichting op enkele punten aangevuld en verduidelijkt.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is in artikel 1.6, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaald voor welke directe lozingen een vrijstelling wordt verleend van de vergunningplicht op grond van de Waterwet. Lozingen die niet in dit eerste lid zijn genoemd, zijn vergunningplichtig op grond van de Waterwet. Omdat deze vergunningplichtige lozingen niet in artikel 1.6, tweede lid, van het Activiteitenbesluit zijn uitgezonderd, geldt voor die lozingen de zorgplicht (artikel 2.1) van het Activiteitenbesluit. Aangezien het niet wenselijk is de zorgplicht voor deze lozingen te handhaven, wordt onderdeel d toegevoegd aan artikel 1.6, tweede lid, waarmee die toepassing wordt uitgesloten.
Het tweede lid van artikel 6.3 kan geschrapt worden, omdat het na de inwerkingtreding van de Waterwet geen betekenis meer heeft. In dit lid is bepaald dat een vergunning voor een directe lozing als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voor de resterende termijn van die vergunning wordt aangemerkt als een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, van het Activiteitenbesluit. Na de inwerkingtreding van de Waterwet vallen de lozingen die in artikel 6.3, tweede lid, van het Activiteitenbesluit worden bedoeld niet meer onder de reikwijdte van artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit.
Dit overgangsrecht hangt samen met de wijziging van de artikelen 1.6 en 2.2 van het Activiteitenbesluit. Met die wijziging worden lozingen op een oppervlaktewaterlichaam, waaromtrent in dat besluit geen regels zijn gesteld, niet meer vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van artikel 6.2 van de Waterwet. Bestaande maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.2 van dat besluit worden aangemerkt als een watervergunning voor het lozen.
In artikel 12, derde lid, wordt een verwijzing naar artikel 11, vierde lid, van het Besluit bodemkwaliteit opgenomen. Dit betreft artikel 11, vierde lid, zoals dat luidt na de inwerkingtreding van het Aanpassingsbesluit dienstenrichtlijn. De in artikel 11, vierde lid, genoemde gronden voor het geheel of gedeeltelijk weigeren van een erkenning worden als gevolg van deze wijziging ook van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de erkenning op grond van artikel 12, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit. Deze wijziging betreft het herstel van een omissie.
Voor de tekst van de artikel 30 is per abuis de aanduiding «1» niet geplaatst. Artikel 31, eerste lidbevat daarom een onjuiste (onvolledige) verwijzing. Dit onderdeel herstelt deze omissie.
Artikel 61 verwijst naar het niet bestaande derde lid van artikel 57. Dit onderdeel herstelt de kennelijke verschrijving.
De artikelen 67 tot en met 74 zijn bepalingen die strekken tot wijziging van andere besluiten. Naar hun aard zijn deze bepalingen uitgewerkt. Artikel 80 bevat overgangsrecht en is sinds 1 januari 2010 uitgewerkt. De artikelen 81 en 83 zijn inwerkingtredingsbepalingen. Met de inwerkingtreding van de wet van 13 maart 2008 (Stb. 109) tot wijziging van de Wet verontreiniging zeewater op 1 oktober 2008 (Stb. 2008, 382) is artikel 81 uitgewerkt. Artikel 83 is uitgewerkt sinds de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit (Stb. 2007, 571).
Artikel III wijzigt een aantal artikelen van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit). De wijzigingen betreffen alle het vervangen van «burgemeester en wethouders» door het «bevoegd gezag» dan wel wijzigingen die daarmee samenhangen. De desbetreffende artikelen worden hiermee in overeenstemming gebracht met de terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). In dat verband wordt gewezen op de definitie van «bevoegd gezag» in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Woningwet, zoals gewijzigd door de Invoeringswet Wabo. Deze definitie werkt door in het op de Woningwet gebaseerde Gebruiksbesluit. De hier bedoelde wijzigingen hadden eigenlijk bij het Invoeringsbesluit Wabo moeten worden meegenomen, maar zijn daarbij over het hoofd gezien. Overigens zullen, gelet op de situaties waarin een gebruiksmelding moet worden gedaan, burgemeester en wethouders daarvoor in het overgrote deel van de gevallen het bevoegd gezag zijn. In verband met voornoemde wijzigingen kan artikel 2.12.2, derde en vierde lid, van het Gebruiksbesluit vervallen, omdat er niet langer sprake kan zijn van het uiteenlopen van het bevoegd gezag in het kader van de Wabo en het bevoegd gezag voor de gebruiksmelding.
Nederland heeft ingevolge artikel 1 van de beschikking van de Europese Commissie van 7 april 2009, C(2009) 2560, uitstel gekregen van het tijdstip waarop moet worden voldaan aan de NO2 grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Door verwijzing in het Besluit derogatie (luchtkwaliteitseisen) naar voorschrift 2.1a van bijlage 2 van de Wet milieubeheer, heeft het uitstel abusievelijk ook betrekking gekregen op de grenswaarde voor het uurgemiddelde. Aangezien in Nederland voldaan wordt aan de grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 is daarvoor geen derogatie gevraagd aan de Europese Commissie, noch verkregen. Door de toevoeging «onder b», wordt de verwijzing beperkt tot de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 waardoor het besluit geheel in overeenstemming wordt gebracht met de beschikking van de Europese Commissie.
In de tekst van artikel 3a.1, eerste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen zijn per abuis de woorden «meer dan» voor «12 kW» niet geplaatst. Daardoor lijkt de verplichting bij grammaticale uitleg beperkt tot systemen van 12 kW. Dit artikel strekt tot verduidelijking van de tekst.
In onderdeel 6.2 van de memorie van toelichting bij het bij koninklijke boodschap van 9 februari 2007 ingediende wetsvoorstel, dat heeft geresulteerd in de Implementatiewet EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten (Kamerstukken II 2006/07, 30 958, nr. 3, blz. 11–12) is aangegeven dat het Besluit geluidinformatie huishoudelijke apparaten moet worden ingetrokken als gevolg van dit inmiddels tot wet verheven wetsvoorstel (Stb. 2007, 383, in werking getreden op 24 oktober 2007). De EG-richtlijn waarop dat besluit is gebaseerd, is in artikel 22 van de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten (nr. 2005/32/EG, PbEU L 191) namelijk ingetrokken. Abusievelijk heeft de intrekking van voornoemd besluit nog niet plaatsgevonden. Met dit artikel is het besluit overeenkomstig voornoemde aankondiging alsnog ingetrokken. De consument kan na de intrekking van het Besluit geluidinformatie huishoudelijke apparaten, geluidinformatie krijgen via het energielabel en de eisen die worden gesteld op grond van de uitvoeringsmaatregelen ingevolge de Richtlijn ecodesign.
Bij de laatste wijziging van het Besluit glastuinbouw (Stb. 2009, 322) is de opslag van butaan en propaan als grond voor vergunningplicht opgerekt naar de opslag van alle gassen of gasmengsels in tanks, tenzij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is. Dit zou ten onrechte met zich meebrengen dat ook de opslag van vloeibare kooldioxide leidt tot vergunningplicht. Met dit artikel wordt deze kennelijke misslag rechtgezet.
Het Activiteitenbesluit is per 1 januari 2010 gewijzigd. Het Besluit glastuinbouw is echter kort daarvoor (1 oktober 2009) in overeenstemming gebracht met het Activiteitenbesluit, zoals dat tot 1 januari 2010 luidde. Om verschillen te voorkomen, zorgt dit artikel ervoor dat de regeling voor de opslag van gasflessen in het Besluit glastuinbouw in overeenstemming wordt gebracht met de regeling in het Activiteitenbesluit, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2010. De regeling van het Activiteitenbesluit houdt in dat, ook als er gasflessen aanwezig zijn waarop de eisen uit PGS 15, zoals genoemd in de eerste volzin van dit artikel, niet van toepassing zijn (in geval dat de totale inhoud minder bedraagt dan 125 liter aan gasflessen, de gasflessen via een leiding op een installatie zijn aangesloten of het betreft een werkvoorraad aan gasflessen), de gasflessen moeten voldoen aan een aantal regels uit de PGS15.
Beide besluiten zijn aangepast in die zin dat ook opslagruimten waarin gasflessen worden opgeslagen, moeten voldoen aan bepaalde voorschriften uit PGS 15. Een van de voorschriften bevat een afstandseis. Bij nieuw te bouwen opslagruimten moet de voorgeschreven afstandeis in acht worden genomen. Door het opnemen van deze afstandseis kan de situatie zich voordoen dat een bestaande opslagruimte, dat is een opslagruimte die is opgericht voor inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wijziging, moet worden verplaatst.
SenterNovem is per 1 januari 2010 onderdeel van Agentschap NL. Met deze artikelen is de naamswijziging doorgevoerd in het Besluit handel in emissierechten en het Besluit kwik en kwikhoudende producten milieubeheer.
Als gevolg van de wet van 12 maart 2009 tot wijziging van de Wet op de huurtoeslag (uitvoeringstechnische wijzigingen) (Stb. 2009, 138) is de bepaling over de wijze van aanpassen van het norminkomen overgeheveld van artikel 27, vierde lid, van de Wet op de huurtoeslag naar het eerste lid (nieuw) van dat artikel. Met dit onderdeel is de verwijzing in artikel 2a, vierde lid, van het Besluit op de huurtoeslag naar die bepaling daaraan aangepast.
Hoofdstuk 5 van het Besluit op de huurtoeslag, bestaande uit artikel 7, strekte tot uitvoering van artikel 39 van de Wet op de huurtoeslag. Artikel 39 van de Wet op de huurtoeslag bevatte bovendien de wettelijke grondslag voor artikel 7 van het Besluit op de huurtoeslag. Als gevolg van artikel I, onderdeel K, van de bij onderdeel A genoemde wetwijziging is artikel 39 van de Wet op de huurtoeslag vervallen. Hoofdstuk 5 van het Besluit op de huurtoeslag is daarom ook geschrapt.
Deze artikelen bevatten wijzigingen van enkele op de Kernenergiewet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. De wijzigingen zijn wetstechnisch van aard en hebben allen betrekking op de vereenvoudiging en aanduiding van het bevoegd gezag op grond van die wet. De wijzigingen vallen in verschillende categorieën uiteen.
In de wet van 12 november 2009 tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met vereenvoudiging van het bevoegd gezag, invoering van een verplichting tot financiële zekerheidstelling en enkele andere wijzigingen (Stb. 2010, 18) wordt onder andere het bevoegd gezag voor de verlening van vergunningen voor nucleaire inrichtingen en handelingen met splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen vereenvoudigd (artikelen 15 en 29 van de Kernenergiewet). In plaats van de voorheen drie tot soms zes gezamenlijk bevoegde ministers is in het vervolg de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer alleen het bevoegd gezag. Met dit wijzigingsbesluit worden het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit stralingsbescherming, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 met de nieuwe situatie in overeenstemming gebracht. Het betreft technische wijzigingen zoals de aanwijzing van de minister bij wie de aanvraag om een vergunning moet worden ingediend, de adressering van de aanvraag en het overleggen van extra afschriften van de aanvraag, vermelding dat het om een vergunning van (alleen) de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gaat en de aanwijzing van enige taken in verband met de vergunningverlening. In verband met de uitvoeringspraktijk op het gebied van kernenergie is het wenselijk deze wijzigingen op zo kort mogelijke termijn mogelijk door te voeren. De overige wijzigingen van op de Kernenergiewet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur voortvloeiende uit eerdergenoemde wijzigingswet zullen vanwege hun inhoudelijke aard via een afzonderlijk wijzigingsbesluit worden doorgevoerd.
Bij het besluit van 1 september 2005, houdende de overdracht van de zorg voor onderdelen van de Kernenergiewet (Stb. 2005, 443), is de zorg voor de Kernenergiewet en voor de op de Kernenergiewet gebaseerde regelgeving en besluitvorming, voor zover deze behoorde tot de taak van de Minister van Verkeer en Waterstaat, overgegaan naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.1 Het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen is met dit besluit aan deze overgang aangepast.
Bij eerdergenoemde wijziging van de Kernenergiewet (Stb. 2010, 18) is de verantwoordelijkheid voor het register van splijtstoffen en ertsen overgegaan van de Minister van Economische Zaken naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Met de wijziging van artikel 1, eerste lid, van het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen wordt dat besluit hiermee in lijn gebracht.
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om op een aantal plaatsen in het Besluit stralingsbescherming en het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet nog voorkomende verouderde namen van de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te actualiseren. Tevens wordt het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet aangepast aan de overgang van de verantwoordelijkheid voor de telecommunicatie van de Minister van Verkeer en Waterstaat naar de Minister van Economische Zaken. Deze wijzigingen betreffen de artikelen 43, eerste lid (nieuw), onder d, en 113, eerste lid, onder f, van het Besluit stralingsbeschermingen artikel 1, tweede lid, van het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet.
Bij de laatste wijziging van het Besluit landbouw milieubeheer (Stb. 2009, 322) is een onjuiste verwijzing opgenomen. Met dit onderdeel wordt een kennelijke misslag rechtgezet.
De wijziging betreft het herstel van een onjuiste verwijzing.
Deze wijziging komt overeen met die van artikel VII, onderdeel B.
De in artikel 12d, vierde lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen opgenomen gronden voor het weigeren van een erkenning, worden in artikel 12e, derde lid, van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op besluiten tot wijziging van de erkenning op grond van artikel 12b, eerste lid, van dat besluit. Deze wijziging vindt plaats om dezelfde reden als aangegeven bij de wijziging van artikel 12, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit.
Onderdeel A, onder 1, wijzigt bijlage I, onderdeel C, categorie 4.4, onderdeel i, van het Besluit omgevingsrecht, het oude onderdeel o van bijlage 1 van het Activiteitenbesluit. De wijziging verduidelijkt dat ook de overslag en tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in laad- en losgedeelten of opslagvoorzieningen, speciaal bestemd voor de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, tot vergunningplicht kunnen leiden. Het gaat om situaties die worden geregeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen a en b, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer:
– Aan derde geadresseerden verpakte gevaarlijke stoffen die binnen 48 uur de inrichting verlaten;
– Aan derde geadresseerden verpakte gevaarlijke stoffen die langer dan 48 uur binnen de inrichting verblijven.
Voor deze activiteiten met verpakte gevaarlijke stoffen worden minder vergaande veiligheidseisen gesteld dan voor reguliere opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Omdat de veiligheidseisen minder ver gaan, is het van belang dat indien grotere hoeveelheden verpakte gevaarlijke stoffen in een laad- en losgedeelte in een opslagvoorziening voor tijdelijke opslag aanwezig zijn, door het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning voor de inrichting veiligheidsmaatregelen op maat worden voorgeschreven. Deze benadering waarbij rekening gehouden wordt met de specifieke bedrijfsvoering in de opslag- en transportsector, was ook in het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer vastgelegd. In het Activiteitenbesluit is deze lijn voortgezet. Deze wijziging betreft dus geen aanscherping.
De aanleiding van de aanpassing van het onderdeel is een uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 december 2008 (zaaknummer 200808645/1). De voorzitter legt het onderdeel zo uit dat het niet van toepassing is op de tijdelijke opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Dit heeft als gevolg dat inrichtingen met (overslag of) tijdelijke opslag van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen. Daaraan heeft bijgedragen dat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) per 13 februari 2009 een ondergrens is aangebracht voor vervoersgebonden inrichtingen die onder de werking van dat besluit vallen. Hierdoor vallen inrichtingen met opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer onder de werking van het Bevi, als de hoeveelheid van deze stoffen de grenzen uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 niet overschrijdt. Doordat deze inrichtingen niet meer onder de werking van het Bevi vallen, leidt ook onderdeel b, derde punt, van bijlage 1 van het Activiteitenbesluit niet meer tot een vergunningplicht.
De wijziging in onderdeel A, onder 2, betreft het herstel van een onjuiste verwijzing.
Met de wijziging in onderdeel A, onder 3, wordt geregeld dat het op leer bedrukken en het vervolgens aanbrengen van een finishlaag door zeefdrukkerijen en offsetbedrijven geen vergunningplichtige activiteit is. Deze uitzondering was eerder abusievelijk niet opgenomen.
De wijziging in onderdeel A, onder 4, heeft betrekking op de capaciteitsgrens van een inrichting voor het opslaan van buiten de inrichting afkomstige verontreinigde grond, waarboven gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn dan wel een verklaring van geen bedenkingen dienen te geven. Het betreft hier het herstel van een verschrijving die is opgetreden bij het overnemen van de desbetreffende categorie uit bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
De wijzigingen in onderdeel B, onder 1, 2 en 3, met betrekking tot bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht betreffen een reparatie.
Beoogd is dat, overeenkomstig de regeling in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, uitsluitend een op de grond staand bijbehorend bouwwerk zonder omgevingsvergunning kan worden opgericht. Doordat het criterium «op de grond staand» in de definitie van bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, van bijlage II is opgenomen en binnen die definitie uitsluitend is gekoppeld aan een bijbehorend bouwwerk dat wordt gebouwd bij een hoofdgebouw, wordt dit onvoldoende verzekerd. Naar de letter zou het vereiste niet toepasselijk zijn op een bijbehorend bouwwerk dat moet worden aangemerkt als een «uitbreiding van een hoofdgebouw». Het gevolg daarvan is dat bijvoorbeeld een kelder aan een hoofdgebouw zou kunnen worden toegevoegd zonder een omgevingsvergunning. Dit is niet beoogd.
Op grond van het vorenstaande is ervoor gekozen om het criterium «op de grond staand» in de definitie van het begrip bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, van bijlage II te laten vervallen en expliciet te noemen in de artikelen 2, onderdeel 3, en 3, onderdeel 1, van deze bijlage, die betrekking hebben op de bouw van bijbehorende bouwwerken. Hierdoor wordt voldoende verzekerd dat uitsluitend op de grond staande bijbehorende bouwwerken vergunningvrij kunnen worden gebouwd, ook indien sprake is van een uitbreiding van een hoofdgebouw.
Bij de keuze voor deze systematiek is tevens betrokken dat als gevolg van het laten vervallen van het criterium «op de grond staand» uit de definitie van het begrip bijbehorend bouwwerk, in de categorie van planologische afwijkingsmogelijkheden in artikel 4 van bijlage II een ongewenste beperking wordt weggenomen ten opzichte van de systematiek van artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, welk artikel in artikel 4 van bijlage II is opgegaan. Binnen de hier bedoelde categorie van planologische afwijkingsmogelijkheden is het niet noodzakelijk om de eis te stellen dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend op de grond mogen worden gebouwd. Dat betekent dat onder die categorie bijvoorbeeld ook kelders en aan- en uitbouwen op hoger gelegen verdiepingen kunnen vallen. Met de in onderdeel B opgenomen wijzigingen wordt deze lijn gecontinueerd.
Artikel 2 van het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering is wetstechnisch aangepast en verduidelijkt. Hierbij zijn enkele foutieve verwijzingen hersteld.
In verband met de in het kader van de Wabo gehanteerde terminologie dient in artikel 3.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening niet langer «burgemeester en wethouders» als het bevoegde bestuursorgaan te worden aangewezen, maar «het bevoegd gezag». Bij het maken van het Invoeringsbesluit Wabo is dit over het hoofd gezien. Thans wordt dit hersteld.
De citeertitel van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 is met ingang van 1 juli jl. veranderd in Besluit milieueffectrapportage. Gevolg daarvan is dat de wijzigingsopdracht in artikel 1.27 van het Invoeringsbesluit Wabo, waarin nog wordt uitgegaan van de oude citeertitel, niet uitgevoerd zouden kunnen worden. Met dit artikel is de verwijzing in artikel 1.27 van het Invoeringsbesluit Wabo naar de oude citeertitel gewijzigd.
Bij artikel III van het besluit van 3 juli 2009, houdende wijziging van het Besluit glastuinbouw en wijziging van het Besluit landbouw milieubeheer (Stb. 2009, 322) is artikel 1 van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij gewijzigd. Abusievelijk is een nieuw onderdeel l opgenomen met de aanduiding «h». Dit artikel herstelt deze foutieve aanduiding.
De bepalingen van dit besluit treden op verschillende momenten in werking. Dit houdt onder meer verband met het feit dat op grond van de artikelen 8.40 en 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer, alsmede op grond van artikel 92, tweede lid, van de Wet bodembescherming, artikel 10.9 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 76, tweede lid, van de Kernenergiewet de verplichting bestaat om een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in die artikelen voordat deze in werking zal treden toe te zenden aan de beide kamers der Staten-Generaal. Deze zogeheten nahangverplichtingen zijn op een aantal artikelen van dit besluit van toepassing.
Het eerste lid laat artikelen waarvoor geen van bovengenoemde nahangverplichtingen geldt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst in werking treden. Daarbij is ervan uitgegaan dat die datum vóór 1 oktober 2010 zal zijn gelegen. Op die datum treden de Wabo en de daarbij behorende regelgeving in werking. De in het eerste lid genoemde artikelen XIV en XXII, die respectievelijk het Besluit omgevingsrecht en het Invoeringsbesluit Wabo wijzigen, houden hiermee verband. Deze artikelen dienen om wetstechnische redenen vóór 1 oktober 2010 in werking te treden.
Het tweede lid heeft betrekking op artikel XV van het besluit, waarvoor evenmin een nahangverplichting geldt. Dit artikel, waarbij het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering wordt gewijzigd, houdt eveneens verband met de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 en dient om wetstechnische redenen op dezelfde dag als de Wabo en de daarbij behorende regelgeving in werking te treden. Daarom is in het tweede lid voor dat artikel de specifieke inwerkingtredingsdatum van 1 oktober 2010 opgenomen.
Het derde lid ziet op inwerkingtreding van de artikelen waarvoor op grond van de artikelen 8.40 en 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer, alsmede op grond van artikel 92, tweede lid, van de Wet bodembescherming een nahangverplichting geldt van vier weken.
Het vierde lid voorziet in de inwerkingtreding van artikel XVII. Deze wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor op grond van artikel 10.9 van de Wet ruimtelijke ordening een nahangverplichting geldt, zal in werking treden met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de dagtekening van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.
Het vijfde lid bepaalt dat de artikelen X, XVI en XVIII tot en met XXI, inhoudende de wijzigingen van enkele besluiten op grond van de Kernenergiewet, bij een inwerkingtredingsbesluit in werking zullen treden. Dit zal gebeuren tezamen met enkele artikelen van de Wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met vereenvoudiging van het bevoegd gezag, invoering van een verplichting tot financiële zekerheidstelling en enkele andere wijzigingen (Stb. 2010, 18).
Ook artikel III, waarbij het Gebruiksbesluit wordt gewijzigd, zal bij een inwerkingtredingsbesluit in werking treden. Deze wijziging hangt eveneens samen met de Wabo, maar in verband met uitvoeringstechnische aspecten is inwerkingtreding op een later tijdstip dan 1 oktober 2010 opportuun.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. C. Huizinga-Heringa
Van de overdracht is uitgezonderd de zorg voor de lozing van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen op het oppervlaktewater. Zie tevens de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet (Kamerstukken II 2005/06, 30 429, nr. 3, blz. 6).
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-696.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.