35 925 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2022

Nr. 11 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 november 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 4 oktober 2021 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij brief van 1 november 2021 zijn ze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Jansma

1. Wat is voor u de ondergrens van het aantal hectare in Nederland dat voor landbouw beschikbaar moet blijven?

Een betekenisvolle ondergrens voor agrarische productie is niet te geven omdat het areaal en het productievolume helemaal afhangen van de duurzaamheid van de productiewijze. Voor een niet-duurzame landbouw, dat wil zeggen voor producten die op niet duurzame wijze tot stand komen en voor agrarische grond die niet duurzaam beheerd wordt, is per definitie geen toekomst – in Nederland en elders.

Voor duurzame landbouw zie ik goede perspectieven, die enerzijds sterk locatie-bepaald zijn, dus afhankelijk van de grenzen die de fysieke en sociaaleconomische omgeving stelt. En anderzijds beïnvloed worden door de (nationale en internationale) markt – inclusief die binnen de EU. Om deze reden acht ik het niet zinvol om hierover, zoals bedoeld in de vraagstelling, uitspraken te doen op nationale schaal.

Omdat behoud van een zo groot mogelijke duurzame voedselvoorziening van levensbelang is, richt ik mijn beleid op het voortdurend verbeteren van de voorwaarden daarvoor. Dat behelst niet alleen het op allerhande manieren ondersteunen van agrarisch ondernemers die verder willen verduurzamen, maar ook op het stellen van grenzen aan handelwijzen die de leefomgeving nu en later benadelen. Het behelst ook dat ik mij ervoor inzet om bestaande, duurzaam gebruikte landbouwgronden daar waar zij concurreren met andere vormen van grondgebruik, in beginsel beschikbaar te houden voor hoogwaardige voedselproductie.

2. Wat is voor u de ondergrens van het volume van de landbouwproductie in Nederland?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 1.

3. Kunt u uitgesplitst per jaar aangeven hoeveel geld er in 2020 is uitgegeven aan artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken en hoeveel er is gereserveerd voor 2021 en 2022? Kunt u aangeven waardoor dit verschil komt?

In 2020 is € 529,8 mln. gerealiseerd op de budgetten die nu onder artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken vallen. Voor 2021 is er € 619,5 mln. geraamd en voor 2022 € 462,7 mln. (Stand ontwerpbegroting 2022) De verschillen in de budgetstand kennen diverse oorzaken. De belangrijkste reden voor de hogere uitgaven in 2020 en 2021 ten opzichte is dat er in 2020 en 2021 extra middelen beschikbaar zijn gekomen uit de begrotingsreserve stikstof en dat in deze jaren de derde tranche van de Regio deals uit gefinancierd wordt.

4. Wat is voor u de ondergrens aan oppervlakte visgrond in het Nederlandse gedeelte van de Noordzee dat voor Nederlandse vissers beschikbaar moet blijven?

De ruimte op de Noordzee om te vissen wordt kleiner door met name de opgave voor windenergie op zee en natuurherstel. Het is echter niet mogelijk om op dit moment een ondergrens aan te geven van welke oppervlakte minimaal behouden kan en moet blijven voor de vissers. Bij de verdere ontwikkelingen op de Noordzee zal zoals gebruikelijk het visserijbelang moeten worden afgewogen tegen andere belangen die ook om ruimte op de Noordzee vragen. Zo worden bij de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden in het aanvullend ontwerp voor het Programma Noordzee 2022–2027 enkele voor de visserij belangrijke gebieden in de zuidelijke Noordzee, die al aangewezen waren voor windenergie, geschrapt zodat deze beschikbaar blijven voor de visserij. In het kader van het Noordzeeakkoord zijn middelen beschikbaar voor de vloot om zich aan te passen aan de nieuwe situatie, deze zijn uitgewerkt in de kottervisie.

5. Wanneer verwacht u dat de rechtszaken bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel zijn afgerond?

De planning van de rechtszaken met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel gebeurt door het CBb. Naar verwachting zijn deze rechtszaken voor 1 juli 2022 afgehandeld. Op dit moment zijn er nog 117 openstaande beroepszaken.

6. Hoe lang duurt het nog, als de rechtszaken met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel bij het CBb zijn afgerond, voordat er een lijst komt met initiële beschikkingen zoals omschreven staat in het richtsnoer?

Mijn inzet is er op gericht in de loop van 2022 de initieel toegekende fosfaatrechten openbaar te maken. Momenteel worden hiervoor de voorbereidingen getroffen.

7. Wanneer wordt de goedkeuring van de Europese Commissie voor de beleidsregel jongvee en de vrijstellingsregeling zoogkoeien naar de Kamer gestuurd?

Op 25 september jl. heb ik uw Kamer het betreffende voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet toegestuurd. Het wetsvoorstel ziet onder meer op de wettelijke verankering van de beleidsregel jongvee en de vrijstellingsregeling zoogkoeien en daarmee verduidelijking van het begrip «melkvee». Als zodanig leidt dit niet tot het toekennen van meer fosfaatrechten en is daarmee niet strijdig met de afgegeven staatssteunbeschikking. Op ambtelijk niveau is dit getoetst bij de Europese Commissie en juist gebleken. Daarom is geen (aparte) goedkeuring gevraagd.

8. Wanneer wordt de correspondentie tussen het Ministerie van LNV en de Europese Commissie over de vrijstelling van het fosfaatrechtenstelsel voor jongvee in de zoogkoeienhouderij naar de Kamer gestuurd?

Op 25 september jl. heb ik uw Kamer het betreffende voorstel voor wijziging van de Meststoffenwet toegestuurd. Het wetsvoorstel ziet onder meer op de wettelijke verankering van de vrijstellingsregeling voor jongvee in de zoogkoeienhouderij. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt nader ingegaan op de Europese aspecten van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel gaat niet gepaard met toezending van specifieke correspondentie met de Europese Commissie hierover. Op correspondentie tussen de Minister en de Europese Commissie zijn de openbaarheidsregels van de Europese Unie van toepassing, alsook de geheimhoudingsverplichtingen die voortvloeien uit de Procedureverordening (EU-verordening 1049/2001 («Eurowob») en Verordening (EU) 2015/1589, i.h.b. artikel 30 («Procedureverordening»)). Dat neemt niet weg dat de uitkomsten van het overleg met de Europese Commissie, te weten dat het wetsvoorstel past binnen de afgegeven staatssteunbeschikking en derhalve geen aparte goedkeuringsprocedure nodig is, opgenomen zijn in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel alsmede bij deze beantwoording (zie ook het antwoord op vraag 7).

9. Wanneer worden de stukken die gevraagd werden door de Stichting Fosfaatknelgevallen naar de Kamer gestuurd?

Op 30 april 2021 is namens de Stichting Fosfaatknelgevallen bij mijn ministerie een verzoek om stukken ingediend op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik heb deze zogeheten exhibitievordering van de Stichting op 27 mei 2021 afgewezen omdat de vordering niet voldeed aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten. De strekking van een exhibitievordering heeft, anders dan een Wob-verzoek, niet tot doel om de gevorderde informatie openbaar te maken voor een ieder, maar uitsluitend om deze verstrekt te krijgen aan degene die de vordering instelt.

10. Hoeveel herbeschikkingen zijn er verstuurd aan veehouders om de intrekking via de beleidsregel jongvee (gedeeltelijk) terug te draaien na uitspraak van het vonnis van het CBb in zaak 18/2611 (ECLI:NL:CBB:2019:139)? Hoeveel extra fosfaatrechten heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) toegekend naar aanleiding van bovenstaande uitspraak?

Naar aanleiding van het intrekken van de beleidsregel jongvee hebben ruim 800 bedrijven een herzien besluit ontvangen. Op basis van de herbeoordeling heeft RVO in totaal 256.736 kg (extra) fosfaatrechten toegekend.

11. Wat is uw uitleg over de onrechtmatige staatssteun in de zaak 18/2611 (ECLI:NL:CBb:2019:139) onder punt 4.2? Bent u zich ervan bewust dat door deze onrechtmatige staatssteun er meer fosfaatrechten uitgegeven zijn dan bedoeld en afgesproken is met de Europese Commissie, en dat daardoor knelgevallen niet meer geholpen konden worden?

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in de uitspraak over de zaak 18/2611 (ECLI:NL:CBb:2019:139) in overweging 4.2 mijn verweer geparafraseerd weergegeven. Het CBb passeert dit verweer in overweging 5.6 en spreekt in deze zaak uit dat de verlening van fosfaatrechten «niet in strijd is met de regels met betrekking tot staatssteun». Nu het CBb uitspraak heeft gedaan, is het namens mij gevoerde verweer in deze zaak niet meer relevant en ben ik gehouden om aan deze uitspraak uitvoering te geven. In reactie op het laatste deel van de vraag wil ik niet onvermeld laten, dat in het geval een bedrijf rechtmatig extra fosfaatrechten toekomt deze altijd zijn toegekend, ongeacht de hoeveelheid fosfaatrechten in de markt.

12. Wat is het verschil in reikwijdte en dus ook in de definitie van melkvee tussen de Meststoffenwet en de goedkeuringsbeschikking fosfaatrechtenstelsel?

De goedkeuringsbeschikking fosfaatrechtenstelsel bevat geen eigenstandige definitie van melkvee. De Europese Commissie heeft het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld aan de hand van het wetsvoorstel tot invoering van het fosfaatrechtenstelsel zoals dat destijds aan de Europese Commissie is voorgelegd. De definitie en de reikwijdte van de Meststoffenwet vormen dus het uitgangspunt voor de goedkeuringsbeschikking fosfaatrechtenstelsel.

13. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vervolgonderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de invloed van geitenbedrijven op omwonenden?

Per brief van 9 maart 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) (Kamerstuk 28 973, nr. 241). In mijn brief ben ik ingegaan op de invloed van de COVID-19-crisis op de (planning van) de vervolgonderzoeken en heb ik aangegeven dat het de inschatting is dat het totale VGO-III-onderzoek eind 2024 wordt afgerond. De onderzoekers hebben mij laten weten dat onderdelen van het onderzoek inmiddels weer zijn opgestart. Zodra deelonderzoeken afgerond zijn, zal uw Kamer, zoals toegezegd, geïnformeerd worden. Op basis van de (tussen)resultaten wordt gekeken of er aanknopingspunten zijn voor het nemen van risico reducerende maatregelen.

14. Is er zicht op het einde van de «geitenstop»?

Dat is aan de provincies waar bouw- en of uitbreidingsverboden voor de melkgeitenhouderij van kracht is. Iedere provincie maakt hierbij een eigen afweging.

15. Wanneer wordt het wetsvoorstel betreffende het mogelijk maken van afromingsvrije lease van fosfaatrechten naar de Kamer gestuurd?

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet die onder meer ziet op het mogelijk maken van gedeeltelijk afromingsvrije lease van fosfaatrechten, heb ik op 25 september jl. naar uw Kamer gestuurd.

16. Waarom is het wetsvoorstel voor afromingsvrije lease van fosfaatrechten nog niet naar de Kamer gestuurd, gelet op de wens om het zo snel mogelijk in te voeren?

De Raad van State adviseerde het wetsvoorstel niet naar de Tweede Kamer te sturen dan nadat van de Europese Commissie zekerheid is verkregen of het wetsvoorstel een nieuwe staatssteungoedkeuring nodig maakt. Dit advies is opgevolgd. Inmiddels is ambtelijk met de Europese Commissie afgestemd dat de voorgestelde uitzonderingen op de afromingsplicht geen nieuwe staatssteunnotificatie behoeven, mits de staatssteungoedkeuring van het fosfaatrechtenstelsel in acht wordt genomen en de fosfaatproductie te allen tijde onder het plafond van de fosfaatproductie blijft. Zoals ik in het antwoord op vraag 15 heb aangegeven is het betreffende wetsvoorstel op 25 september jl. naar uw Kamer verzonden.

17. Kunt u de toestemming van de Europese Commissie (in verband met de staatssteunregels) voor de beleidsregel jongvee fosfaatrechten naar de Kamer sturen?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.

18. Hoeveel bent u aanwezig geweest bij de Raadsvergaderingen in Brussel in 2019, 2020, 2021? Hoeveel Raadsvergaderingen waren er in totaal in 2019, 2020 en 2021?

Hierbij het overzicht van de Landbouw- en Visserijraden in 2019, 2020 en 2021:

Landbouw- en Visserijraden 2019

Virtueel of fysiek

Deelname Minister

Januari

Fysiek

Minister deelgenomen

Maart

Fysiek

Ambtelijke vervanging

April

Fysiek

Minister deelgenomen

Mei

Fysiek

Ambtelijke vervanging

Juni

Fysiek

Ambtelijke vervanging

Juli

Afgelast

N.v.t.

September

Fysiek

Minister deelgenomen

Oktober

Fysiek

Ambtelijke vervanging

November

Fysiek

Minister deelgenomen

December

Fysiek

Ambtelijke vervanging

Landbouw- en Visserijraden 2020

Virtueel of fysiek

Deelname Minister

Januari

Fysiek

Minister deelgenomen

Maart

Videoconferentie

Minister deelgenomen

April

Afgelast i.v.m. lockdown

N.v.t.

Mei

Videoconferentie

Minister deelgenomen

Juni

Videoconferentie

Minister deelgenomen

Juli

Fysiek

Minister deelgenomen

Augustus

Informele raad in Koblenz

Minister deelgenomen

September

Fysiek

Minister deelgenomen

Oktober

Fysiek

Minister deelgenomen

November

Videoconferentie

Minister deelgenomen

December

Fysiek

Minister deelgenomen

Landbouw- en Visserijraden 2021

Virtueel of fysiek

Deelname Minister

Januari

Videoconferentie

Minister deelgenomen

Februari

Videoconferentie

Minister deelgenomen

Maart

Fysiek

Minister deelgenomen

April

Videoconferentie

Minister deelgenomen

Mei

Fysiek

Minister deelgenomen

Juni

Fysiek

Minister deelgenomen

Juli

Fysiek

Ambtelijke vervanging

September

Informele raad in Slovenië

Ambtelijke vervanging

Oktober

Fysiek

Ambtelijke vervanging

19. Hoeveel extra natuur is er in 2020 en 2021 bij gekomen (op land en op zee)? Hoeveel hectare natuur is er in Nederland, beschermd en onbeschermd?

Jaarlijks informeer ik uw Kamer, samen met de provincies, via de Voortgangsrapportage Natuur over onder de andere de voortgang bij de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. De zesde, meest recente Voortgangsrapportage Natuur had als peildatum 1 januari 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 200). Hierin is aangegeven dat op 1 januari 2020 696.944 hectare natuur (op het land) binnen het Natuurnetwerk Nederland is gelegen. Al deze natuur valt onder het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland. Een deel van deze natuur valt tevens onder het beschermingsregime van Natura 2000.

De zevende Voortgangsrapportage Natuur ontvangt uw Kamer later dit najaar en heeft als peildatum 1 januari 2021. Hierin zal ook de oppervlakte natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland zijn opgenomen. De oppervlakte natuur binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland wordt jaarlijks geactualiseerd en gerapporteerd in de Voortgangsrapportage Natuur. De achtste Voortgangsrapportage Natuur ontvangt u in het najaar van 2022 en heeft als peildatum 1 januari 2021.

20. Hoeveel piekbelasters telt Nederland? Voor welk percentage stikstofuitstoot zijn deze piekbelasters verantwoordelijk?

De term piekbelaster is niet scherp omlijnd, het gaat om bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle sectoren zijn. Binnen de landbouwsector is de eerste tranche van de Maatregel Gerichte Opkoop (MGO) een voorbeeld van waar het over kan gaan. Deze regeling is gericht op opkoop van veehouderijen die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar gemiddeld op stikstofgevoelige hectares waarop de kritische depositiewaarde wordt overschreden, gelegen binnen een afstand van 10 kilometer. Volgens opgave van het RIVM zijn er ruim 800 veehouderijbedrijven die volgens deze voorwaarden als piekbelasters kunnen worden aangemerkt. Samen stoten deze bedrijven circa 5 kton ammoniak uit. Dit is circa 4% van de totale ammoniakuitstoot in Nederland.

21. Hoeveel stikstofreductie is bereikt in 2020 en 2021?

De emissies uit 2020 en 2021 zijn nu nog niet beschikbaar: (landbouw-)bedrijven hebben tot medio 2021 de tijd om de hiervoor benodigde informatie over 2020 aan te leveren waarna – na verschillende controles door het bevoegd gezag – deze eind 2021 door de Emissieregistratie worden vastgesteld en gepubliceerd. Daarna kan er pas informatie worden verstrekt over de stikstofreductie.

22. Hoeveel boeren die de afgelopen jaren (2019 tot en met 2021) zijn gestopt zijn een ander type houderij begonnen, zoals een geiten-, eenden- of kalverhouderij?

Dit is niet bekend. Deze cijfers worden niet apart bijgehouden.

23. Hoeveel projecten lopen momenteel waarvoor de afkapgrens van 25 kilometer wordt gehanteerd voor vergunningverlening?

De introductie van de afkapgrens is relevant voor alle projecten die op 9 juli 2021 nog niet over een definitieve, onherroepelijke vergunning beschikten. Er dient bij de implementatie van de afkapgrens oog te zijn voor interbestuurlijke besluitvorming, het opstellen van benodigde handreikingen en communicatie richting initiatiefnemers en externe partijen. Naar verwachting kan de afstandsgrens voor projectspecifieke berekeningen eind 2021 of begin 2022 in het rekenprogramma AERIUS worden doorgevoerd.

De uitvoering van het natuurbeleid is gedecentraliseerd, inclusief de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming. Daarnaast heeft een initiatiefnemer de mogelijkheid om de natuurtoetsing te laten aanhaken bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Deze kan ook bij de gemeente worden ingediend. Om die reden is geen inzicht te bieden in de hoeveelheid lopende trajecten die bij de diverse bevoegde gezagen op dit moment in behandeling is.

24. Wat is de huidige status van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland?

Het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) is in uitvoering. In navolging van het NMBP zijn uitvoeringsagenda’s per eiland opgesteld. De verwachting is dat deze voor het eind van het jaar door het eilandbestuur worden vastgesteld. Onderdelen van deze uitvoeringsagenda’s zijn inmiddels gestart en worden uitgevoerd. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitvoeringsagenda’s per eiland zodra deze zijn opgesteld, conform de motie-De Groot (D66) en Bromet (GroenLinks) (Kamerstuk 33 576, nr. 209).

25. Hoeveel procent van het landbouwareaal voldoet aan mogelijke criteria voor uitzonderingen van de huidige plannen om bufferstroken in te zetten in het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn?

In het ontwerp 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheid wil bieden aan waterbeheerders om minder brede teeltvrije zones aan te wijzen waar bredere zones niet nodig of effectief zijn. Om deze afweging gelijk te houden tussen waterbeheerders, zal een wetenschappelijk onderbouwde leidraad worden opgesteld, waarbij onder andere gekeken wordt naar de effectiviteit van een teeltvrije zone onder specifieke omstandigheden en de opgave voor de waterkwaliteit ter plekke. Deze leidraad zal de komende periode worden opgesteld door de ministeries in samenspraak met wetenschappers, waterbeheerders en sector. De huidige planning is om deze leidraad in het tweede kwartaal van 2022 gereed te hebben. De invoering van de teeltvrije zones is in het ontwerp 7e actieprogramma voorzien per 1 januari 2023. Het is op dit moment dan ook nog niet duidelijk wat de totale omvang van het areaal zal zijn.

26. Hoeveel zou het naar schatting kosten om deelname aan het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer volledig te verplichten?

Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) is een faciliterend programma waarbinnen boeren gestimuleerd worden om op het eigen bedrijf maatregelen te nemen die zorgen voor beperking van nutriëntenbelasting uit de landbouw van grond- en oppervlaktewater, voor beter bodembeheer en verbetering van waterberging. Daarbij kan een ondernemer uit een veelheid aan maatregelen kiezen voor die maatregelen die specifiek voor het eigen bedrijf nuttig en geschikt zijn. Met een aantal maatregelen zijn geen tot weinig kosten gemoeid; anderen vragen investeringen. Voor een substantieel effect is het vaak nodig dat boeren in een zeker gebied gezamenlijk maatregelen treffen.

DAW is ontstaan op initiatief van de overkoepelende land- en tuinbouworganisaties (LTO) en beoogt om in samenwerking met waterschappen, provincies en Rijk vrijwillig bij te dragen aan de wateropgaven volgend uit de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water. Door de vrijwilligheid wordt de inzet en het vakmanschap van de boer aangesproken en zo resultaten met DAW bereikt. Het adagium van de DAW is echter «vrijwillig, doch niet vrijblijvend». Het wordt agrarisch ondernemers duidelijk gemaakt dat bijvoorbeeld terugdringen van uit- en afspoeling van nutriënten noodzakelijk is en dat als daar niet op vrijwillige basis aan gewerkt wordt, verplichtingen op termijn onontkoombaar zijn. Gegeven de variëteit aan toegesneden maatregelen met uiteenlopende kosten, is het inschatten van de kosten van een verplichte deelname aan DAW moeilijk, naast dat dit moeilijk te verenigen is met het uitgangspunt van het programma. Het Rijk steunt DAW financieel voor onder andere de kosten van programmamanagement, bodemadviseurs en bijvoorbeeld de ontwikkeling en verspreiding van kennismodules.

27. Wat is de zelfvoorzieningsgraad van de Nederlandse landbouw?

Er is geen nationaal cijfer waarmee de zelfvoorzieningsgraad van de gehele Nederlandse landbouw kan worden vastgesteld, dit verschilt per landbouwproduct.

Zelfvoorzieningsgraden geven echter niet altijd een goede indicatie voor de mate waarin de Nederlandse landbouw in staat is om de Nederlandse bevolking te voorzien van voldoende voedsel. Zo zijn de hoge voorzieningsgraden van de meeste dierlijke producten gebaseerd op de import van grote hoeveelheden veevoer. Ook hangt de zelfvoorzieningsgraad natuurlijk in belangrijke mate af van onder andere het consumptiepatroon maar ook van de teeltmogelijkheden van bepaalde gewassen in een land.

Wageningen Economic Research houdt voor verschillende landbouwproducten zelfvoorzieningsgraden bij, hieronder vindt u de zelfvoorzieningsgraden van een aantal agrarische producten in 20191:

Product

Zelfvoorzieningsgraad in %

Consumptiemelk

73,5

Consumptiemelkproducten

77,5

Boter

407,7

Boter en boterolie

146,7

Kaas

224,6

Room

63,8

Niet-mager melkpoeder

195,3

Mager melkpoeder

104,8

Gecondenseerde melk

147,9

Wei

96,6

Eieren

275,0

Rundvlees

60,0

Kalfsvlees

1060,0

Pluimveevlees

161,0

Varkensvlees

325,0

Paardenvlees

84,0

Schapenvlees

74,0

Totaal aardappelen

219,0

Pootaardappelen

211,0

Consumptieaardappelen

535,0

Zetmeelaardappelen

98,0

Suiker

252,0

Graan

10,0

28. Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Sneller en de Groot (Kamerstuk 31 532, nr. 246) over inzicht in de mate waarin supermarkten en andere ketenpartners bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem?

Met de Kamerbrief Consumentenbestedingen aan duurzaam voedsel (Kamerstuk 31 532, nr. 267) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik met Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) heb afgesproken om ten behoeve van rapportage op het gebied van duurzaamheid gezamenlijk te bekijken hoe deze vorm kan krijgen. Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FLNI) heeft kort daarna aangegeven ook graag nauw betrokken te blijven. Inmiddels wordt er gewerkt aan een eerste onderzoeksopzet. De eerste fase van het beoogde onderzoek heeft als doel om geschikte indicatoren te identificeren. Daarbij zal o.a. worden gekeken naar bestaande rapportages van de bedrijven zelf.

29. Welke stappen zijn gezet om de keten beter te betrekken in de verduurzaming van de gehele voedselketen?

De verduurzaming van de agrarische sector is een opgave voor de gehele voedselketen. Gezamenlijk zullen we werk moeten maken van de transitie. Een transitie waarbij ik niet alleen streef naar ecologische duurzaamheid maar waarbij ook de sociale en economische duurzaamheid geborgd is. Waarbij boeren en tuinders worden gewaardeerd voor de stappen die zij zetten naar verduurzaming. Ketenpartijen kunnen daar een belangrijke rol in spelen. Als Minister van LNV vind ik het daarom van belang om stakeholders uit te nodigen bij te dragen aan de omslag naar duurzame landbouw en mee te denken over passend beleid. Concreet betrek ik partijen onder andere middels het Marktprogramma Verduurzaming Veehouderij, waarbij een meerjarig samenwerkingsverband is opgezet waarin ketenpartijen met concrete pilotprojecten werken aan het verhogen van het duurzame marktaandeel. Ook zie ik een belangrijke rol weggelegd voor supermarkten. Met hen heb ik afspraken gemaakt over een breder aanbod van duurzame producten, betere monitoring en verdere vermindering van voedselverspilling (Kamerstuk 31 532, nr. 255). Inmiddels heb ik met CBL afgesproken gezamenlijk te bekijken hoe duurzaamheidsrapportages van supermarkten vorm kunnen worden gegeven. Richting de consument geeft het Voedingscentrum met behulp van de Schijf van Vijf advies over wat een gezond, veilig en duurzaam voedingspatroon is. Daarnaast biedt het Voedingscentrum ondersteuning bij het gezonder en duurzamer inrichten van de voedselomgeving (aanbieders van voedsel zoals sportkantines, bedrijfsrestaurants, horeca en catering).

30. Welke kosten zijn verbonden aan het niet behalen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met de vertragingen die dat potentieel kan opleveren op andere terreinen?

Nederland zet zich in om de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn te halen. Naar aanleiding van de motie-De Groot en Grinwis (Kamerstuk 27 625, nr. 543) wordt uw Kamer dit najaar geïnformeerd over de mogelijke consequenties van het niet behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Onvoldoende bijdrage door de landbouw uit hoofde van de Nitraatrichtlijn aan de Kaderrichtlijn Water, zal (naast een mogelijke infractieprocedure) kunnen leiden tot de weigering van de Europese Commissie Nederland voor 2022 en verder een derogatie te verlenen voor dierlijke mest. Als gevolg daarvan zal er onder andere meer mest moeten worden afgevoerd en verwerkt. Een schatting uit 2016 van Wageningen Economic Research gaat bij het wegvallen van een derogatie uit dat de kosten van de mestafzet van rundveemest stijgt met circa € 116 mln. (op basis van mestafzetprijzen 2015), toename van de kosten van de rundveehouderij door extra benodigde stikstofkunstmest met circa € 30 mln. En voor fosfaatkunstmest met € 9 mln. In de akkerbouw dalen deze kosten met circa € 3 mln. Daarnaast zal dit gevolgen hebben voor onder meer de mestverwerkingscapaciteit.2

31. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken over landbouw en natuur in het klimaatakkoord? Wat is de stand van zaken van de gebiedsprocessen, per provincie?

Eind oktober 2021 is de uw Kamer via de Klimaatnota, de Monitor Klimaatbeleid en de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het klimaatbeleid. De KEV laat zien wat de te verwachten emissies zijn bij uitvoering van het beleid. De Monitor Klimaatbeleid kijkt terug op de vorderingen over het afgelopen jaar. In de Klimaatnota die uw Kamer reeds ontvangen heeft, duidt het kabinet de voortgang die volgt uit beide rapportages. Voor de onderdelen in het Klimaatakkoord die volgens het kabinet goed gaan en minder goed gaan, verwijs ik uw Kamer naar de Klimaatnota. Nadere informatie over de stand van zaken van de afspraken uit het Klimaatakkoord is beschikbaar via het online dashboard van de Monitor Klimaatbeleid, waarin de voortgang van de belangrijkste afspraken is weergegeven.

De realisatie van de klimaatopgave verloopt deels via gebiedsprocessen. Een van de belangrijkste onderdelen van het Klimaatakkoord waarvoor dat het geval is, is de opgave in de veenweidegebieden. Via onder meer provinciale gebiedsprocessen zijn zes provincies met veenweidegebieden bezig met het opstellen van de eerste generatie veenweidestrategieën. De werkwijze daarbij en de fase waarin de provincies in dit proces zitten, verschilt per provincie. Ik ben met de betreffende provincies in gesprek om dat beeld op te halen. Het streven is dat alle provincies uiterlijk voorjaar 2022 een eerste veenweidestrategie hebben opgesteld.

32. Hoeveel zou het naar schatting kosten om alle garnalenvisserij op de Waddenzee definitief te stoppen?

Een ruwe schatting, op basis van eerdere uitkoop van 19 vergunningen en uitgaande van vrijwillige deelname, is dat de opkoop van de resterende 70 vergunningen circa € 50 mln. zou kosten. In geval van een gedwongen sanering zal het bedrag hoger uit kunnen vallen. Hierbij is geen rekening gehouden met mogelijke kosten voor het effect van het wegvallen van de garnalenvisserij voor de verwerkende- en afzetbedrijven.

33. Hoeveel hectare bos is er de afgelopen tien jaar bij gekomen of verloren gegaan in Nederland?

Iedere vier jaar brengt de Wageningen Universiteit de Nederlandse Bosinventarisatie uit, waarin onder meer de verandering in het bosoppervlak van Nederland is opgenomen, uitgesplitst per provincie. De meest recente versie stamt uit 2017. Eind november 2021 wordt een nieuwe versie uitgebracht voor de periode 2017–2021. Zodra deze gegevens uitgebracht zijn, zal ik uw Kamer deze toesturen.

In de periode 2013–2017 is volgens deze rapportage netto ongeveer 5.400 hectare bos verdwenen, met name als gevolg van omvorming naar andere natuur. Dit getal van 5.400 hectare wijkt enigszins af van de aan de Verenigde Naties gerapporteerde gegevens (netto ontbossing in de periode 2013–2017 van 10.850 hectare), omdat de achteraf in 2017 geconstateerde ruis in de gegevens van 2013 (bijvoorbeeld lommerrijke wijken die foutief gedeeltelijk werden meegeteld als bos) niet meer kan worden aangepast in de rapportage van 2013. Dit is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Van Kooten-Arissen en Wassenberg (Kamerstuk 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2717).

34. Hoeveel hectare natuur is er de afgelopen tien jaar bij gekomen of verloren gegaan in Nederland?

Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 19.

35. Hoeveel hectare visgronden zijn er de afgelopen tien jaar omgezet in natuur of windmolenparken?

De afgelopen jaren zijn de volgende oppervlakten van de Nederlandse Noordzee en Waddenzee gesloten ter bescherming van natuur:

Noordzeekustzone (zie voor de zones en voorwaarden het toegangsbeperkingsbesluit en Beheerplan Natura2000 Noordzeekustzone 2016–2022):

  • Zone I, ca. 14.500 hectare, is gesloten voor alle visserij.

  • Zone II, ca. 21.600 hectare, is gesloten voor bodemberoerende visserij met uitzondering van garnalenvisserij.

Voordelta:

  • Een bodembeschermingsgebied van 29.836 hectare is gesloten voor zware boomkorvisserij (>260 pk).

  • Vijf rustgebieden vrijwel geheel binnen het bodembeschermingsgebied (zie voor de voorwaarden voor de uitzonderingen de relevante toegangsbeperkingsbesluiten en het Natura 2000 Beheerplan Voordelta 2015–2021):

    • o Slikken van Voorne: het jaarrond geldt in ca. 700 hectare een toegangsverbod. Wat betreft visserij is er een uitzondering voor bepaalde zegenvisserij.

    • o Hinderplaat: het jaarrond is ca. 1.250 hectare gesloten voor enige activiteit. Wat betreft visserij is er een uitzondering van 1 september tot 1 mei voor bepaalde sleepnet visserij kleiner dan 260 pk. Daarnaast is staand wantvisserij (met kieuwnetten of warnetten) onder voorwaarden het jaarrond toegestaan.

    • o Bollen van de Ooster: het jaarrond geldt er een absoluut toegangsverbod in het zomerrustgebied, dat beslaat ca. 1550. In het winterrustgebied, ca. 2740, geldt van 1 november tot 1 april een absoluut toegangsverbod. Wat betreft visserij is er onder voorwaarden een uitzondering voor garnalenvisserij in het winterrustgebied van 1 november tot 15 december.

    • o Middelplaat: het jaarrond geldt een verbod om activiteiten te verrichten in een gebied van ca. 340 hectare. Van 1 november tot 1 april is het verboden om in het winterrustgebied van ca. 870 hectare activiteiten te verrichten. Voor visserij geldt een uitzondering voor garnalenvisserij in de periode 1 november tot 15 december.

    • o Bollen van het Nieuwe zand: van 1 november tot 15 mei geldt voor ca. 2.504 hectare een absoluut toegangsverbod. Van 15 mei tot 1 november is in ca. 1.634 hectare elke vorm van bodemberoerende activiteiten niet toegestaan.

  • Een onderzoeksgebied van ca. 40 ha is verboden voor visserij met uitzondering van bepaalde hengel- en zegenvisserij.

Vlakte van de Raan:

  • Ca. 2.200 hectare is gesloten voor bodemberoerende visserij.

Met de uitvoering van het Noordzeeakkoord wordt in 2023 13,7% van het Nederlandse deel van de Noordzee gesloten voor bodemberoerende visserij, waarvan 2,8% wordt gesloten voor alle vormen van visserij. In 2030 is 15% van de Nederlandse Noordzee gesloten voor bodemberoerende visserij.

Waddenzee:

  • Voor de garnalenvisserij is de afgelopen 10 jaar ruim 5.200 ha gesloten.

  • Voor de mosselzaadvisserij is dat ruim 11.000 ha.

Voor wat betreft windmolenparken is er geen sprake van omzetting van visgronden in windmolenparken. De Noordzee kent geen eigendomsrechten buiten de 12- mijlszone en zowel vissers als windparkeigenaren hebben geen alleenrecht op het gebruik van gebieden op de Noordzee. Vormen van passieve visserij en aquacultuur kunnen onder voorwaarden in windparken worden toegestaan. Voor bodemberoerende visserij zijn windparken echter verboden, zoals ook vastgelegd in het Noordzeeakkoord. Dit is met name omdat dit tot hoge (verzekerings)kosten zou leiden voor zowel windparkeigenaren als vissers. Dit kan veranderen wanneer technische innovatie dit in de toekomst wel mogelijk maakt.

Als de vraag zo geïnterpreteerd wordt dat het hier gaat om hoeveel hectare de afgelopen tien jaar als gevolg van de bouw van windparken gesloten is voor bodemberoerende visserij, dan gaat het om de volgende windenergiegebieden:

  • Borssele: 35.600 hectare

  • Hollandse Kust zuid: 33.900 hectare (dat in aanbouw is en waarvan nu al 2 kavels gesloten zijn behalve voor bouwverkeer en vanaf begin volgend jaar de andere 2 kavels ook gesloten zijn)

  • Eneco Luchterduinen: 2600

  • Gemini: 9400

In totaal betreft dit 81.500 hectare. De overige windparken (Prinses Amaliawindpark en Offshore Windpark Egmond aan Zee) zijn ouder dan 10 jaar.

36. Kunt u een overzicht geven van het aantal hectare natuur en hectare bos per provincie?

Zie de tabel hieronder voor de meest recente cijfers van natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), uit de zesde Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200). De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar aan uw Kamer toegestuurd.

De meest recente cijfers over de oppervlakte bos in Nederland stammen uit 2017. Eind november 2021 worden cijfers met als peildatum 1 januari 2021 gepubliceerd. Het grootste deel van de hectares bos maakt tevens deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

 

Hectares natuur binnen het NNN eind 2019

Hectares bos begin 2017

Groningen

21.096

7.144

Fryslân

79.376

12.376

Drenthe

60.842

34.799

Flevoland

26.274

15.760

Noord-Holland

53.247

15.082

Overijssel

59.196

38.064

Utrecht

29.272

19.870

Gelderland

132.738

97.878

Zuid-Holland

26.007

10.476

Zeeland

37.441

4.694

Noord-Brabant

120.651

74.875

Limburg

50.804

34.708

Nederland

696.944

365.726

37. Welke provincie heeft de meeste vierkante meters natuur per inwoner? Welke provincie heeft de minste vierkante meters natuur per inwoner?

Zie de tabel hieronder voor het aantal hectare NNN per inwoner. Voor de meest recente cijfers van natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de zesde Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 200) gebruikt. De zevende Voortgangsrapportage Natuur wordt later dit najaar aan uw Kamer toegestuurd. De cijfers over de inwonersaantallen komen van het CBS, peildatum 1 januari 2021. De provincie Drenthe heeft het hoogste aantal ha NNN per inwoners en de provincie Zuid-Holland het laagste, op basis van onderstaande gegevens.

 

Hectares natuur binnen het NNN eind 2019

Aantal inwoners op 1 januari 2021

(bron: CBS)

Aantal ha NNN per inwoner

Groningen

21.096

586.937

0,036

Fryslân

79.376

651.435

0,122

Drenthe

60.842

494.771

0,123

Flevoland

26.274

428.226

0,061

Noord-Holland

53.247

2.888.486

0,018

Overijssel

59.196

1.166.533

0,051

Utrecht

29.272

1.361.153

0,022

Gelderland

132.738

2.096.603

0,063

Zuid-Holland

26.007

3.726.050

0,007

Zeeland

37.441

385.400

0,097

Noord-Brabant

120.651

2.573.949

0,047

Limburg

50.804

1.115.872

0,046

Nederland

696.944

17.475.415

 

38. Welke gemeente heeft de meeste vierkante meters natuur per inwoner? Welke gemeente heeft de minste vierkante meters natuur per inwoner?

Het natuurbeleid is vanuit het Rijk naar de provincies gedecentraliseerd. Het Rijk beschikt niet over deze informatie.

39. Hoeveel varkenshouders zijn er het afgelopen jaar gestart dan wel gestopt?

Het aantal varkensbedrijven in Nederland bedroeg in 2019 4.090, in 2020 3.560 en in 2021 3.400 (bron CBS) (2021 is voorlopig cijfer). Er worden geen gegevens bijgehouden van varkenshouders die gestart en/of gestopt zijn. Wel nemen 278 varkenshouders deel aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderij.

40. Hoeveel veehouderijen telt Nederland? Hoeveel veehouderijen zijn er het afgelopen jaar gestart dan wel gestopt?

Het aantal veebedrijven in Nederland:

Jaar

Graasdierbedrijven1

Hokdierbedrijven2

2018

32.397

6.122

2019

31.611

5.969

2020

31.084

5.435

Bron: CBS

X Noot
1

Rundvee, schapen, geiten, paarden en pony’s.

X Noot
2

Varkens, kippen, kalkoenen, slachteenden, konijnen, edel pelsdieren.

Er worden geen gegevens bijgehouden van veehouderijen die gestart en/of gestopt zijn.

41. Kunt u in percentages uitdrukken welke sectoren en welke bedrijven binnen de land- en tuinbouwsector hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de meeste stikstofuitstoot?

Het percentage ammoniakemissie per sector binnen de landbouw is terug te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving3. Onderstaande tabel geeft de ammoniakemissie in percentages door land- en tuinbouw per diercategorie in 2018 weer. Het RIVM kan op grond van de AVG geen cijfers op bedrijfsniveau leveren.

Ammoniakemissie door land- en tuinbouw per diercategorie 2018
 

Rundvee

Varkens

Pluimvee

Schapen en geiten

Overig vee

Kunstmest en overig

% van totale ammoniakemissie

57,9%

16,9%

9,0%

2,6%

1,4%

12,2%

De emissie van (glas)tuinbouw bedroeg in 2018 5,2 kton NOx. Dit is omgerekend naar stikstof 1,6 kton. Dit bedraagt circa 0,76% van de totale stikstofuitstoot.

42. Waarom heeft u in de begroting geen aparte post voor subsidiëring van kweekvlees opgenomen? Hoeveel subsidie gaat er naar kweekvlees? Hoeveel subsidie gaat er naar de vleesverwerkende sector c.q. veehouderijen?

De ontwikkeling van kweekvlees is één van de kansrijke initiatieven om te komen tot een duurzamere productie en consumptie van eiwitten. Subsidies kunnen worden verstrekt voor innovaties die passen in het kader van de Kennis- en innovatieagenda Landbouw, Water en Voedsel (KIA LWV). In de begroting worden slechts enkele voorbeelden genoemd waarvoor subsidie kan worden ingezet. Op dit moment is er nog geen subsidieverzoek ingediend door kweekvleesbedrijven. Wel ben ik in 2021 met de kweekvleesbedrijven een traject gestart om de productiemogelijkheden in Nederland verder te verkennen. Tevens werken deze partijen in overleg met LNV aan een voorstel om in te dienen bij het Nationaal Groeifonds.

Voor wat betreft de subsidies aan de vleesverwerkende sector c.q. veehouderijen verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 127 t/m 131.

43. Hoeveel hectare landbouwgrond is er de afgelopen tien jaar bij gekomen of verloren gegaan in Nederland?

In 2021 bedroeg het totale areaal cultuurgrond 1.812.150 ha (voorlopig cijfer). In 2011 bedroeg het totale areaal cultuurgrond 1.858.390 ha. Dat betekent dat in de afgelopen tien jaar het totale areaal cultuurgrond met 46.240 ha is afgenomen.4

44. Welke taken van de oorspronkelijke Dienst Landelijk Gebied (DLG) worden tegenwoordig nog uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?

Een aantal van de werkzaamheden van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) zijn overgenomen door RVO en lopen nog steeds. De overige taken zijn overgenomen door provincies en/of Kadaster. Voor RVO betreft de uitvoering van (inter)nationale projecten, adviestaken en ondersteunende activiteiten; deze taken worden in opdracht van het Rijk uitgevoerd. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • «Programmatische Aanpak Grote Wateren» in samenwerking met Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer.

  • Natura 2000 en PAS.

  • Gebiedsgerichte ondersteuning van de energietransitie in de programma’s Hernieuwbare Energie op Rijksgronden en Opwekking Energie op Rijksgronden in samenwerking met Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf.

  • Mestbeleid: meerjarig samenwerkingsprogramma DAW (Deltaplan Agrarisch Waterbeheer) in samenwerking met LTO en Kadaster.

  • Internationaal Agrobeleid; uitvoeringsgerichte ondersteuning van internationale projecten voor voedselzekerheid, water, landgebruik en gebiedsontwikkeling via het Postennetwerk.

  • Internationaal Natuurbeleid; uitvoeringsgerichte ondersteuning van het natuurbeleid op de BES eilanden.

  • Ecologische advisering natuurwetgeving, aanvraag ontheffingen van ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor de natuur.

  • GIS Competence Center; het destijds bestaande samenwerkingsverband tussen RVO en DLG is geheel gebundeld bij RVO en thans ingebed in een bredere Afdeling Data.

  • Bureau Beheer Landbouwgronden; bij de decentralisatie van het natuur- en plattelandsbeleid naar de provincies zijn de gronden van BBL overgedragen aan de provincies.

  • Advisering bij uiteenlopende programma’s op het gebied van natuur, agrarische en gebiedsvraagstukken, zoals vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), herstructurering glastuinbouw, uitvoering Natuurpakket Westerschelde en ondersteuning van het College van Rijksadviseurs.

45. Hoe wordt de oorspronkelijke loketfunctie van de DLG voor gebiedsgerichte regelingen tegenwoordig ingevuld?

Gebiedsgerichte maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincies, dat geldt ook voor de loketfunctie. De daarbij behorende budgetten en FTE’s zijn ten tijde van de opheffing van DLG voor dat deel overgedragen aan de provincies.

46. Wat is het ijkpunt/peilmoment waarlangs de staat van habitats in het kader van de instandhoudingsverplichting in de Habitatrichtlijn wordt gelegd?

Het ijkpunt of peilmoment voor het bepalen of verslechtering is voorkomen (art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn) is het moment dat de aanwezige soorten en habitats werden beschermd in een Natura 2000-gebied. Volgens de Wet natuurbescherming is een gebied een Natura 2000-gebied zodra het is aangewezen in een aanwijzingsbesluit (in geval van de Vogelrichtlijn) dan wel is geplaatst op de Communautaire Lijst (in geval van de Habitatrichtlijn). Dit moment wordt bij toestemmingsverlening de referentiedatum genoemd. In de praktijk wordt in alle gevallen het moment van aanwijzen als ijkmoment genomen, ook voor Habitatrichtlijngebieden (die eerst worden geplaatst op de Europese lijst en vervolgens worden aangewezen). Vandaar dat de zogenoemde «t0-habitatkaarten» (zoals ook gebruikt in AERIUS) de situatie bij aanwijzing weergeven. De reden hiervoor is dat het behoudsniveau in de aanwijzingsbesluiten (omvang en kwaliteit die minimaal behouden moeten worden) is gekoppeld aan het moment van aanwijzen.

Op landelijk niveau moeten de lidstaten een «gunstige staat van instandhouding» bereiken voor de soorten en habitattypen van communautair belang. Het niveau daarvan mag in beginsel niet lager zijn dan hij was op het moment dat de Habitatrichtlijn in werking trad (1994).

47. Hoe staat het in het kader van precisielandbouw met de invoering van Europese regelgeving die nationale regels vervangt voor het vliegen met drones?

Vanaf 31 december 2020 gelden Europese regels voor drones in Nederland. Deze regels gelden in alle landen van de Europese Unie en zorgen voor veiligheid in de lucht en op de grond. Tot 1 januari 2022 is er een overgangsregeling van kracht voor houders van een RPas Operator Certificate (ROC) voor drone besturing en ROC-light houders met een geldig Operator Certificaat van vóór 31-12-2020. De implementatie van de EU regelgeving geeft drone operators die betrokken zijn bij precisielandbouw meer mogelijkheden dan onder voormalige nationale regelgeving.

Voor meer toelichting verwijs ik graag naar de volgende websites van de rijksoverheid en de Inspectie Leefomgeving en Transport5.

48. Kunt u een overzicht geven van lopende Europese wet- en regelgeving die primair raakt aan de agrarische sector, bijvoorbeeld de Van boer tot bord-strategie, Fit for 55, End the Cage Age et cetera?

Conform de informatie-afspraken die tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en uw Kamer zijn gemaakt, wordt uw Kamer elk kwartaal door mij geïnformeerd over de lopende EU-wetgevingsvoorstellen op LNV-terrein. De meest recente kwartaalrapportage, met het door u gevraagde overzicht, is op 26 oktober naar uw Kamer gestuurd. Terzijde merk ik op dat de door u genoemde voorbeelden geen EU-wetgevingshandelingen zijn en derhalve niet worden genoemd op deze kwartaaloverzichten. De Boer-tot-bord-strategie en End of the cage age zijn Mededelingen en moeten nog in wetgevingshandelingen worden uitgewerkt door de Europese Commissie. Na verschijning van die voorstellen worden ze in het overzicht opgenomen, zoals dat in het kwartaaloverzicht van het derde kwartaal 2021 ook zal gebeuren voor het Fit for 55-onderdeel LULUCF.

49. Welke ideeën bestaan op uw ministerie over het aan piekbelasters aanbieden van een begeleide transformatie van intensieve veehouderij naar voedselbosbouw, dat als teeltmethode geen stikstofemissies veroorzaakt en tegelijkertijd wel stikstof fixeert?

Om de stikstofdepositie door piekbelasters te verminderen wordt in aanmerking komende veehouders de mogelijkheid gegeven hun activiteiten te stoppen met hulp van de reeds opengestelde Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en de nog te publiceren en open te stellen Landelijke beëindigingsregeling veehouderij. Het stopzetten van de veehouderijactiviteiten en het daardoor eventueel vrijkomen van grond bieden kansen om de landbouw te extensiveren. Welke wijze van extensivering het meest passend is hangt van veel factoren af, zoals de kenmerken van de grond, de toekomstplannen van de betrokken landbouwer en de ondernemers in de omgeving en de ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten. De provincie heeft een belangrijke regierol in de gebiedsgerichte aanpak, met de eigenaren van de landbouwgrond. Voedselbosbouw kan een interessante vorm van extensivering zijn, waarvoor gebruik gemaakt kan worden van stimulerende regelingen van Rijk en provincies.

50. Hoe wordt bij de inrichting van de pilot grondfonds bepaald aan welke nieuwe bestemmingssoorten prioriteit wordt toegekend? Ziet u ruimte om voedselbosbouw in deze pilot naar voren te laten komen?

In mijn brief aan uw Kamer over beëindigingsregeling veehouderijlocaties en stikstofaanpak (Kamerstuk 35 334, nr. 164) van 31 augustus 2021 heb ik aangegeven hoe wordt gewerkt aan het uitvoeringsgereed maken van de pilot grondfonds stikstofaanpak (motie van het lid Dik-Faber (CU) c.s., Kamerstuk 35 600, nr. 47). Daarbij is aangegeven dat de pilotgrondfonds zal worden betrokken bij het in samenhang realiseren van de verschillende grote beleidsopgaven in het landelijk gebied en bedoeld is om de realisatie te bespoedigen. Om dat te realiseren ga ik met de medeoverheden afspraken maken, ook gezien hun rol op het terrein van sturing op de ruimtelijke ordening. De integrale gebiedsprocessen en de daaruit voortkomende gebiedsplannen geven de richting aan welke wijze van inrichting het meest passend is. Voedselbosbouw zou in een nieuwe bestemming een uitkomst kunnen zijn.

51. Hoe staat het met het onderzoek naar de belemmeringen voor het omzetten van landbouwgrond in (voedsel)bos?

Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in de verzamelbrief Natuur (september 2021) werk ik momenteel via verschillende lijnen aan het stimuleren van, en aan de verruiming van mogelijkheden voor bomen op landbouwgrond. Ik zet mij in dit kader met name in voor landschapselementen en agroforestry, waarbij voedselbossen als een van de vormen van agroforestry wordt gezien. Daarbij dient gezegd te worden dat er op dit moment geen specifiek onderzoek naar belemmeringen loopt. Voor een belangrijk deel zijn de belemmeringen al in kaart gebracht, onder andere door een rapport vanuit de Green Deal Voedselbossen6 waarin het ministerie participeert, door de WUR7 en door het Louis Bolk Instituut8. Vanuit deze inzichten werk ik daarom waar mogelijk al aan maatregelen, bijvoorbeeld via het NSP, en samen met RVO aan een informatiecampagne over mogelijkheden voor het opgeven van bomen op landbouwgrond in de gecombineerde opgave. Vanuit de huidige rapporten blijkt ook dat belemmeringen op verschillende overheidslagen kunnen spelen, en dat samenhang nodig is om deze beter te begrijpen en tot oplossingen te komen. Voorbeelden zijn geldende beperkingen en voorwaarden ten aanzien van houtopstanden in bestemmingsplannen, waardoor agroforestry in bepaalde gevallen niet past. Daarom organiseer ik nog dit jaar, zoals toegezegd in de verzamelbrief natuur, een werkbijeenkomst met een of meerdere geïnteresseerde provincies en gemeenten om knelpunten in de ruimtelijke ordening alsook de oplossingsrichtingen te verkennen. Door een aantal provincies en gemeentes zijn al oplossingen gevonden voor deze gesignaleerde knelpunten, en gezamenlijk zal daarom bekeken worden hoe deze kennis breder gedeeld en besproken kan worden met andere provincies en gemeentes. Ook zal het thema knelpunten en oplossingen verder geagendeerd worden op de landelijke aftrap van het landelijk netwerk agroforestry begin december.

52. Hoe denkt u op schema te blijven voor de bossenstrategie zonder hier in de huidige begroting volledige financiële dekking voor vrij te stellen? Waar ziet u ruimte om de ontbrekende financiële dekking rond te krijgen?

Zoals uiteengezet in de Bossenstrategie is een deel van de ambitie van de Bossenstrategie is financieel geïnstrumenteerd. Voor de uitbreidingsambitie betreft dit de 3.400 hectare bovenwettelijke compensatie, waarvoor via het Programma Natuur € 210 mln. is vrijgemaakt.

Daarnaast geldt voor de ambitie van 15.000 hectare extra bos die binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gerealiseerd mag worden dat provincies gebruik kunnen maken van onder andere de bestaande middelen voor inrichting, verwerving en beheer uit het Natuurpact. In aanvulling daarop heeft het kabinet middelen beschikbaar gesteld via Staatsbosbeheer om op Rijksgronden minimaal 800 hectare bos aan te planten, vanuit de middelen voor het Klimaatakkoord. Ook het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail kunnen van deze middelen gebruik maken voor bosaanleg. Provincies komen eind van 2021 met een programmering voor de opgave van bosuitbreiding binnen het NNN. Daarnaast zijn er nog diverse initiatieven die, zoals de private investeringsmogelijkheid van koolstofcertificaten via Stichting Nationale Koolstofmarkt, de aanplant kunnen bekostigen.

De 19.000 hectare buiten het NNN worden gerealiseerd in functiecombinaties met andere doelstellingen, zoals waterkwaliteit en waterveiligheid in de uiterwaarden van de grote rivieren of beekdalen en als onderdeel van de woningbouwopgave zodat nieuwe woningen ook in een groene omgeving komen te liggen. Voor dit onderdeel zijn echter nog geen extra middelen voorzien in de huidige begroting. Indien deze gehele opgave, inclusief grondverwerving, met additionele middelen gedekt moet worden, bedraagt dit naar schatting € 1.425 mln. voor de opgave van 19.000 hectare of gemiddeld € 75.000 per hectare.

Naast uitbreiding richt de strategie zich ook op het toekomstbestendig maken van de bestaande bossen. Sommige maatregelen, zoals het bevorderen van loofbomen, kunnen deels worden opgenomen in het gangbare beheer of worden bekostigd met bestaande subsidiestromen, bijvoorbeeld de Europese LIFE en Horizon-subsidies. Andere maatregelen kunnen soms meeliften op autonome ontwikkelingen of investeringen die vanuit een ander (aanpalend)thema gedaan worden, zoals de natuurlijke afname van de wilddruk op de Veluwe door een tijdelijk gebrek aan voedsel of maatregelen die de afvoer van (grond)water vertragen. Hieronder vallen ook de investeringen vanuit het Programma Natuur waar bossen binnen Natura 2000-gebieden van profiteren. Ten slotte rest echter nog een forse opgave waarvoor tot op heden geen structurele financiering bestaat. De orde van grootte van deze opgave, zowel in hectares als kosten, is nog niet scherp in beeld, maar omvat een groot deel van de bossen op arme zandgrond en de door ziekte aangetaste essenbossen op de rijkere gronden. Provincies brengen de opgave medio 2022 in kaart.

53. Kunt u aangeven met welke partners uw ministerie samenwerkt inzake de ontwikkeling van bos op landbouwgrond?

Met betrekking tot de ontwikkeling van bos op landbouwgrond zet ik mij met name in om agroforestry en landschapselementen te stimuleren. Een voorbeeld van een samenwerking met partners in dit kader is het aanvalsplan landschapselementen, waarbij mijn ministerie contact heeft met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), verschillende provincies en partners van het Deltaplan biodiversiteitsherstel, waaronder natuur- en landschapsorganisaties als LandschappenNL en agrarische partijen als Boerennatuur. Een andere samenwerking vindt plaats in het kader van het landelijk netwerk agroforestry, waarvan ik de opbouw momenteel samen met RVO faciliteer en coördineer. De kern van dit netwerk is het creëren van een sterke driehoek van stakeholders vanuit overheid, onderzoek en onderwijs, en de praktijk om kennis nationaal te ontsluiten. Ik ben momenteel op ambtelijk niveau met partijen vanuit deze groepen in gesprek om de opbouw van een landelijk netwerk te verkennen en vorm te geven, waaronder overheden op gemeentelijk en provinciaal niveau (bijvoorbeeld de provincie Gelderland en Brabant), met kennisinstellingen als de WUR, het Louis Bolk instituut en Van Hall Larenstein, en met partners vanuit de praktijk, waaronder de Stichting Agroforestry, de Stichting Voedselbosbouw, ZLTO, en MVO Nederland. Het landelijk netwerk dient als een platform waarin er voor alle partijen die de ontwikkeling van agroforestry in Nederland willen aanjagen een plek is. Begin december vindt daarom een landelijke aftrap van dit netwerk plaats, waar ik alle geïnteresseerde partijen uitnodig om deel te nemen aan dit netwerk en om verder in gesprek te gaan.

54. Wat is het totale budget voor proefdiervrije innovatie over de gehele Rijksbegroting?

Het Ministerie van LNV heeft in 2022 voor dierproevenbeleid en voor alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:

  • Voor het TPI procesbudget: € 500.000,–;

  • Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000,–;

  • Voor het ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (MKMD) is het voor 2022 opgetelde totaalbudget € 2.260.018. Dit bedrag is opgebouwd uit een reservering van € 1.263.536,– voor het MKMD programma 2018–2020 en een reservering van € 996.482,– voor het vervolg programma MKMD 2021–2023.

  • InTraVacc: € 1,7 mln;

  • RIVM, alternatieven voor dierproeven regulatoir: € 850.000,–;

  • Wageningen Food Safety Research (WFSR), inclusief wettelijke onderzoekstaken voedselveiligheid (WOT-vv, proefdiervrije innovatie) ca. € 700.000,–;

  • Plan van aanpak dierproeven en alternatieven/ vermindering-, vervanging- en verfijningsprojecten (3V-projecten) € 300.000,–;

  • Centrale Commissie Dierproeven (CCD): € 2.225.000,–;

  • Samenwerking met andere departementen binnen de NWA-call «Alternatieven voor dierproeven: een nieuwe manier van veiligheidsbeoordeling». Per deelnemend departement is de bijdrage voor 2022 (gemiddeld) € 100.000,–.

    Deze extra bijdrage vanuit de deelnemende departementen (LNV, Defensie, Economische Zaken en Klimaat (EZK), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is totaal € 300.000,– over 3 jaar. OCW/NWO verdubbelt de totale bijdrage van € 1,5 mln, resulterend in een totaal bedrag van € 3,0 mln. (looptijd is 3 jaar t/m 2023).

Naast de bijdrage aan de genoemde NWA call, hebben de andere departementen in 2022 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven:

  • het Ministerie van OCW € 2,3 mln. (voor dierenwelzijn en alternatieven samen uit subsidie aan Biomedical Primate Research Centre (BPRC));

  • het Ministerie van IenW € 350.000,–;

  • het Ministerie van VWS € 700.000,–;

  • het Ministerie van Defensie ca. € 150.000,–.

55. Hoeveel dieren, uitgesplitst naar landbouwdieren, gezelschapsdieren en in het wild levende dieren zijn door de watersnoodramp in Limburg naar schatting gewond geraakt en/of overleden?

Op deze vraag naar het aantal gewonde of overleden dieren door de juli-overstromingen in verschillende categorieën kan geen antwoord met concrete getallen gegeven worden. Er zijn geen op te tellen registraties of schattingscijfers beschikbaar. Agrariërs en terreinbeheerders hebben hun landbouwhuisdieren en grote grazers in veiligheid gebracht waar dat nodig was. Naast de berichten over de 100 kilometer afgedreven koe uit Echt en het bij Roermond geredde kalf zijn er geen berichten over vermiste en aangetroffen levende of verdronken dieren. Onvermijdelijk zullen er in de natuur veel kleine dieren verdronken zijn door de overstroming. Zinvolle schattingen hoeveel dieren dit betreft zijn er echter niet te maken.

56. Kunt u toelichten hoe u de geraamde uitgave van 80 miljoen euro aan «minder intensief landgebruik veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden» uit tabel 19.2 van de Bijlagen bij de Miljoenennota (Kamerstuk 35 925, nr. 2) gaat besteden, aangezien dit bedrag niet is terug te vinden in de ontwerpbegroting? Hoe verhoudt dit zich tot de klimaatmiddelen die in de ontwerpbegroting 2022 staan?

Deze € 80 mln. is bestemd voor de Gerichte opkoop en staat in de LNV begroting 2022 onder Art. 21 / Duurzame Veehouderij (subsidies) en Art. 22 / Natuur en biodiversiteit op land (opdrachten). In totaal is hier € 481,4 mln. voor beschikbaar vanuit het Klimaatakkoord en de Aanpak stikstof.

57. Kunt u aangeven of een deel van de extra middelen (6,8 miljard euro) die het kabinet beschikbaar stelt voor klimaat ten goede komt aan de klimaatopgaven waar LNV voor staat? Zo ja, hoeveel geld is daarvoor beschikbaar en hoe zal dit worden besteed?

Van de extra middelen die het kabinet uittrekt voor klimaat, is een deel bestemd voor de landbouw. Zo wordt een extra investering gedaan van € 15,4 mln. in het Warmtenet Westland. De reden om nu te investeren ligt in de combinatie met aardwarmteprojecten waarvoor de betreffende warmtenetten die komende tijd worden aangelegd groter worden gedimensioneerd om ze ook voor restwarmte te benutten. Tevens komt een maatwerksubsidie van € 23 mln. beschikbaar voor een project voor externe levering van CO2 aan de glastuinbouw. De middelen zijn gereserveerd en staan nog op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën.

Naast deze twee concrete maatregelen zijn ook andere onderdelen relevant voor de klimaatopgave van LNV. Het openstellingsbudget voor de SDE++ regeling 2022 wordt verhoogd, deels ten behoeve van CO2 opslag en deels ten behoeve van andere technologieën waaronder duurzame warmteopties. Het financieel ondersteunen van deze warmteopties zal de noodzakelijke energietransitie in de glastuinbouw bevorderen. Met de extra middelen voor klimaat zal ook het budget voor de MIA/Vamil lijst worden opgehoogd. Landbouwbedrijven kunnen hiervan kunnen profiteren als zij investeren in bedrijfsmiddelen die op de lijst staan voor een investeringsaftrek of versnelde afschrijving.

58. Kunt u toelichten welke stappen u heeft gezet om ervoor te zorgen dat de periodieke rapportages meer inzicht opleveren in de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid dan de vroegere beleidsdoorlichtingen? Zijn de gekozen thema’s voor de periodieke rapportages voldoende afgebakend om te komen tot dat inzicht?

Elke Minister is op basis van de Comptabiliteitswet 2016 verantwoordelijk voor het periodiek onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid. Voorheen vond dit plaats via periodieke beleidsdoorlichtingen en sinds de invoering van de Strategische Evaluatieagenda (SEA) via zogenaamde periodieke rapportages. Ook periodieke rapportages zullen in de praktijk voornamelijk synthese-onderzoeken zijn die gebaseerd worden op onderliggende evaluatieonderzoeken. Om ervoor te zorgen dat periodieke rapportages meer inzichten opleveren dan vroegere beleidsdoorlichtingen is het voorhanden zijn van voldoende en kwalitatief sterke evaluaties op dossierniveau daarom van groot belang. Het Ministerie van LNV heeft de SEA daarom dusdanig ingericht dat het per thema mogelijk is om aan de voorkant actief te sturen op een passende evaluatieagendering. In de begroting is daarom zichtbaar gemaakt hoe wordt toegewerkt naar toekomstige periodieke rapportages: per thema worden zowel de recent opgeleverde als de toekomstig geplande evaluatieonderzoeken (op dossierniveau) weergegeven. Deze onderzoeken kunnen gebruikt worden als onderliggende evaluatieonderzoeken voor toekomstige periodieke rapportages. De gekozen thema’s zijn gebaseerd op een ontwikkeld beleidstheoretisch kader dat recht doet aan de diversiteit aan overlappende beleidsopgaven van LNV.

Om tot betere inzichten te komen wat betreft de doeltreffendheid en doelmatigheid van het LNV-beleid zijn over de gehele beleidscyclus stappen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Aan het begin van de beleidscyclus worden er waar mogelijk beleidstheorieën en monitoringsschema’s opgezet waaraan ook streefwaarden en (als de opzet het toelaat) controlegroepen worden toegevoegd. De komende jaren zullen de inzichten in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid naar verwachting aanzienlijk toenemen door de aanwezigheid van deze monitoringsschema’s. Aan het einde van de beleidscyclus wordt er nadrukkelijk meer aandacht besteed aan de opzet van een goede methodologische uitvraag en helder geformuleerde onderzoeksvragen. Daarbij wordt expliciet gevraagd om de evaluatie uit te voeren middels een goed gefundeerde evaluatie-aanpak waarin wordt aangegeven welke methodes door het onderzoeksbureau gebruikt worden om de doeltreffendheid en doelmatigheid te meten.

59. Kunt u toelichten hoe de evaluatieplanning en de planning van de periodieke rapportages tot stand komt? Waarom worden er vooral bij het thema land- en tuinbouw evaluatieonderzoeken uitgevoerd parallel aan of na afronding van de periodieke rapportage? Welke implicaties heeft dat voor de kwaliteit van die rapportage?

De planning van de evaluaties op dossierniveau hangt af van de fase waarin het beleidsinstrument zit. Een evaluatie levert doorgaans pas interessante inzichten op als er belangrijke mijlpalen in het instrument zijn bereikt. Vervolgens kan bepaald worden of het verstandig is om het instrument aan te passen of om ervoor te kiezen om het instrument integraal door te zetten. Deze onderzoeken op dossierniveau kunnen vervolgens worden gebruikt voor een periodieke rapportage per beleidsthema eens in de 4–7 jaar. Slechts een aantal van de nu geplande evaluaties binnen het thema land- en tuinbouw vallen in hetzelfde jaar als de geplande periodieke rapportage. Het zal dan ook nagenoeg geen impact hebben op de kwaliteit van de rapportage. Evaluaties die gepland staan na de periodieke rapportage van het thema land- en tuinbouw in 2025 kunnen meegenomen worden in de daaropvolgende periodieke rapportage.

60. Kunt u toelichten waarom veruit het grootste deel van de geplande onderzoeken ex post evaluaties zijn? Hoe kijkt u aan tegen het verrichten van ex ante en ex durante evaluaties als instrumenten om lopend beleid te verbeteren?

Het klopt dat veel van de evaluaties een hoofdzakelijke ex-post karakter hebben. Wat belangrijk is om daarbij te vermelden is dat veel onderwerpen een meerjarige opzet hebben. Dit betekent dat er bij deze evaluaties ook veel aandacht wordt besteed aan het ophalen van aanbevelingen ter versterking van deze instrumenten in de toekomst. In die zin hebben veel deze ex-post evaluaties ook een ex-durante component en wanneer er ook nog aandacht wordt besteed aan de achterliggende aannames van het beleid zelfs een ex-ante component. In die zin zijn er dus veel evaluaties met een formele ex-post opzet waar ook veel bijsturing/toekomstgerichte componenten in zitten. Desalniettemin worden er steeds vaker trajecten opgezet om ook ex-ante evaluaties op te zetten bij nieuwe programma’s en instrumenten.

61. Waar is aandacht voor voedselzekerheid in Nederland terug te vinden in de begroting?

Voedselzekerheid in Nederland is geen zelfstandige beleidsdoelstelling. Het is wel een van de doelen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) om te zorgen voor een stabiele voorziening van betaalbare levensmiddelen binnen de Europese Unie. Het GLB vormt daarmee het beleidsmatige en instrumentele kader voor de EU waaronder Nederland.

62. Zijn de sociaal en economische baten en lasten meegenomen bij de vaststelling van het stikstofbeleid waarvoor 672,6 miljoen euro voor is gereserveerd?

Met de maatregelen uit de structurele aanpak wordt stevig ingezet op natuurherstel, opdat geleidelijk ook meer ruimte ontstaat voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Daarbij geldt dat een goede staat van de natuur ook van belang is voor een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling. Bij het opstellen en uitwerken van de maatregelen ten behoeve van het stikstofbeleid wordt zowel gekeken naar wat ecologisch nodig is als wat sociaaleconomisch verantwoord, haalbaar en betaalbaar is.

Het programma stikstofreductie en natuurverbetering zal, zoals vastgelegd in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering, een nadere beschrijving bevatten van de voorziene sociaaleconomische effecten van de maatregelen die onder het programma vallen. Dit is reeds meegedeeld aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 160) en heeft betrekking op de maatregelen die onderdeel zijn van het structurele pakket.

Het bedrag van € 676,6 mln. verwijst naar de middelen die op de LNV-begroting staan voor 2022. In totaal is er ruim 6 mld. gereserveerd voor de aanpak t/m 2030.

63. Is er van de € 6,8 miljard die extra is uitgetrokken voor klimaatbeleid in de Miljoenennota, ook een deel bestemd voor het Ministerie van LNV?

Voor het antwoord op vraag 63 verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.

64. Op welk percentage van de hectares stikstofgevoelige natuur werd in 2019, 2020 en 2021 de kritische depositiewaarde (kdw) onderschreden?

Die gegevens zijn nog niet bekend. Het laatste jaar waarvoor deze gegevens bekend zijn, is 2018. De cijfers over 2019 zullen worden gepubliceerd bij de eerstvolgende release van AERIUS.

65. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de konijnenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,16 mln. beschikbaar voor de konijnenhouderij. Het betreft hier publiek-private onderzoekprojecten (PPS) en beleidsondersteunend onderzoek gericht op het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn in de konijnenhouderij. Dit bedrag is exclusief de lopende financieringsaanvragen.

In artikel 23 Subsidies Kennisverspreiding en groen onderwijs is in 2022 via de Subsidieregeling Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe) € 13,1 mln. beschikbaar voor het programma «Innovatie op het boerenerf». Het doel van het programma is om kennis over verduurzaming en praktijkgerichte innovaties sneller te laten doorstromen naar land- en tuinbouwers. De Sabe is een subsidiemodule waarbij op basis van een openstelling subsidies worden verstrekt. Er is vooraf geen toedeling van het budget naar sectoren gemaakt.

In artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij is in 2022 € 1,3 mln. beschikbaar voor diverse projecten gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij. Deze middelen zijn beschikbaar voor de ondersteuning van de dierlijke sectoren bij het uitvoeren van hun sectorale verduurzamingsplannen. Er is geen verdeling naar sectoren gemaakt en de uiteindelijke financiële bijdragen per sector zijn verschillend van aard en afhankelijk van de opgaven en de aard van organisatie in de sector.

66. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de geitenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij is in 2022 een bedrag van € 249,2 mln. gereserveerd voor de veehouderij. Dit bedrag is niet vooraf verdeeld over sectoren. Deze regeling heeft tot doel reductie van de ammoniakemissie.

De Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij (hierna: Sbv) heeft als doel om integrale en brongerichte technieken en managementmaatregelen voor de veehouderij te onderzoeken en te ontwikkelen in zowel bestaande als in nieuwe stalsystemen. De Sbv wordt gefaseerd voor de verschillende veehouderijsectoren opengesteld op basis van betrouwbare referentiewaarden om stal- en broeikasgasemissies te kunnen meten. Voor 2022 is er € 15,9 mln. beschikbaar. Bij de voorbereiding van elke openstelling wordt bekeken hoe het budget over de diercategorieën wordt verdeeld, gebaseerd op de beschikbare referentiewaarden en de aangevraagde subsidiebedragen per diercategorie in de vorige openstellingen van de Sbv.

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,22 mln. beschikbaar voor de geitenhouderij. Het betreft hier uitgaven ten behoeve van het in maart van dit jaar goedgekeurde PPS-voorstel «Versnelling verduurzaming van de melkgeitenhouderij».

Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

Het Ministerie van LNV heeft voor 2022 € 11,2 mln. begroot voor de preventie en bestrijding van meldings- en/of bestrijdingsplichtige dierziekten via het Diergezondheidsfonds. Het ministerie draagt bij aan bewaking en monitoring van deze ziekten en aan voorzieningen in geval van een dierziekteuitbraak (zoals vaccins, destructiecapaciteit en bestrijdingsmaterialen). Daarnaast draagt het ministerie 50% van de kosten voor de Autoriteit diergeneesmiddelen. De bijdrage van het ministerie is onder te verdelen in € 3,6 mln. voor de rundvee-, € 0,4 mln. vleeskalver-, € 2,4 mln. varkens-, € 1,3 mln. pluimvee-, € 0,8 mln. geiten- en € 0,7 mln. schapensector. Het overige bedrag wordt besteed aan preventie en bestrijding van dierziekten bij wilde dieren, dierentuin dieren en hobbydieren en voor uitvoeringskosten (bezwaar en beroepsprocedures).

67. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de schapenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,05 mln. beschikbaar voor de schapenhouderij. Het gaat hierbij om het programma Kennis op Maat.

Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de schapenhouderij € 0,7 mln. bij aan het Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.

68. Kunt u aangeven wat het verschil tussen verplichtingen en uitgaven voor artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken veroorzaakt?

In de budgettaire tabel van artikel 22 is een afwijking te zien tussen het verplichtingen- en uitgavenbudget in de jaren 2021 t/m 2023. Deze afwijking wordt voornamelijk veroorzaakt door de aangegane verplichtingen van het Programma Natuur. In 2021 zijn de specifieke uitkeringen aan provincies voor de inzet van de gebiedsgerichte maatregelen en boscompensatie beschikt. Daarmee is een bedrag van € 641 mln. verplicht, terwijl de uitbetalingen in 2021, 2022 en 2023 plaatsvinden. Hierdoor ontstaat de hogere raming van verplichtingen t.o.v. de uitgaven in 2021 en gebeurt het tegenovergestelde in de jaren erna.

69. Hoeveel euro van de totale uitgaven van 2022 voor artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken is afkomstig uit kasschuiven van 2021? Hoeveel euro is werkelijk bestemd voor nieuwe uitgaven voor artikel 22 in 2022?

Van de geraamde uitgaven van € 462,7 mln. voor 2022 op artikel 22 is € 37,5 mln. afkomstig uit middelen die via een kasschuif meegenomen zijn uit 2021.

Het verschil van € 425,2 mln. op de totale uitgaven van art. 22, is bestemd voor andere uitgaven.

70. Welk deel van de 6,8 miljard euro extra ten behoeve van klimaat is voor u bestemd?

Voor het antwoord op vraag 70 verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.

71. Aan welke concrete projecten en/of plannen bent u voornemens (uw deel van) de extra 6,8 miljard euro ten behoeve van klimaat te investeren?

Voor het antwoord op vraag 71 verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.

72. Wat zijn de duurzame grenzen binnen de milieugebruiksruimte en welke daarvan worden op welke manier nu overschreden door de verschillende sectoren die worden benoemd (te weten landbouw, tuinbouw en visserij)?

LNV hanteert bij de grenswaarden van de milieugebruiksruimte primair de vigerende kaders voor stikstof (doelen uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering), voor klimaat (Klimaatakkoord) en voor waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water). De doelen die daarin gesteld worden hebben verschillende streefwaarden en vragen van landbouw, tuinbouw en visserij gebiedsgericht verschillende inspanningen. De samenstelling van emissies en de milieubelasting zijn per gebied verschillend. In generieke zin is niet te zeggen op welk manier de verschillende sectoren hieraan bijdragen.

73. Hoe ziet de totstandkoming van de genoemde kritische prestatie-indicatoren eruit en worden sectoren hierbij betrokken?

In lijn met eerdere aankondigingen (zie met name het Realisatieplan voor de LNV-visie9) heb ik opdracht gegeven voor een project om te komen tot een set van kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) voor alle agro-sectoren, waarmee op bedrijfsniveau verduurzaming van de productie kan worden gestimuleerd. Een kennisconsortium samengesteld uit onderzoekers van de WUR, Louis Bolk Instituut en Boerenverstand is gevraagd om op basis van bestaande KPI-systemen (zoals voor zuivel en akkerbouw, maar ook initiatieven op provinciaal niveau, zoals in Drenthe en Noord-Brabant), een dergelijke integrale set van KPI’s op te stellen. Deze worden in verschillende fasen van ontwikkeling besproken met maatschappelijke stakeholders. Eind november a.s. wordt een werkconferentie gehouden om de basisset van «KPI’s voor kringlooplandbouw» te bespreken met deskundigen en betrokkenen uit verschillende gebieden en sectoren. Daarna zal met deze basisset in de praktijk ervaring worden opgedaan in gebiedspilots, waaraan boeren en ketenpartijen gaan deelnemen. Bij de toepassing van de KPI’s zal ruimte (moeten) zijn voor regionaal maatwerk en voor specifieke eisen en omstandigheden die per sector spelen. De resultaten van de pilots zullen in 2022 worden gepresenteerd. Ook zal in 2022 verder onderzoek worden gedaan naar vraagstukken van beschikbaarheid en betrouwbaarheid van (meet)gegevens, gevolgen van het toepassen van KPI’s voor bedrijfsvoering en bedrijfsinkomsten en de mogelijkheid en bereidheid van private en publieke partijen voor het belonen en waarderen van positieve scores.

74. Hoe wordt bepaald of sprake is van een bronmaatregel voor stikstofreductie en welke eisen worden hieraan gesteld?

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof10 maakt duidelijk dat stikstofreductiemaatregelen, die naar hun aard kunnen dienen om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 6, eerste en tweede lid, Habitatrichtlijn (Hrl) (behoud borgen en verslechtering voorkomen) alleen als beschermingsmaatregelen ter mitigatie van effecten van nieuwe plannen en projecten in de zin van artikel 6, derde lid, van de Hrl kunnen worden ingezet als deze niet nodig zijn voor behoud van de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied of het op termijn bereiken van de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen.

75. Welke middelen zijn er uitgetrokken om multifunctionele landbouw te stimuleren?

Dit jaar wordt er € 142.803 uitgetrokken om diverse onderzoeken op het gebied van multifunctionele landbouw te financieren, waaronder een nieuwe «5-meting» meting van de structuur en omzet van multifunctionele activiteiten op agrarische bedrijven in 2020, om op die manier weer actueel inzicht te krijgen in de economische ontwikkeling van de multifunctionele landbouw.

76. Kunt u een (grove) schatting geven van het aantal woningen dat tussen 2019–2021 niet gebouwd is vanwege de stikstofcrisis? Hoeveel woningen schat u dat er tussen 2020 en 2030 minder gebouwd kunnen worden vanwege stikstofbeperkingen, op basis van het huidige beleid?

Ten algemene geldt dat er schaarste is aan stikstofdepositieruimte. De woningbouw ondervindt daar hinder van. Het kabinet doet het maximale om de woningbouw vlot te trekken. Het beschikbaar stellen van depositieruimte via het stikstofregistratiesysteem en de in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering geïntroduceerde partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht wat betreft de gevolgen van de stikstofdepositie door activiteiten van de bouwsector zijn daar voorbeelden van. De ruimte die via het stikstofregistratiesysteem beschikbaar komt vanuit de Srv zal een bijdrage kunnen gaan leveren aan een deel van de woningbouwopgave. Woningbouwprojecten zijn bottom-up geïnitieerde projecten. Om een woningbouwproject te kunnen realiseren, spelen meerdere factoren een rol, niet alleen de beschikbaarheid van stikstofdepositieruimte. Een (grove) inschatting van het aantal woningen dat tussen 2019–2021 niet gebouwd is vanwege stikstofproblematiek is dan ook niet te geven, ook vooruitkijkend naar 2030 is niet te zeggen hoeveel woningen er niet gebouwd kunnen worden vanwege stikstofbeperkingen.

77. Kunt u toelichten waarom u uw stikstofbeleid niet op cijfers uit 2021 baseert maar op stikstofemissiecijfers uit 2018?

Het RIVM verwacht in december 2021 de AERIUS Monitor 2021 te publiceren met depositiedata gebaseerd op de emissies uit 2019. De emissies uit 2020 zijn nu nog niet beschikbaar.

Voor beleidsdoorrekeningen wordt gebruik gemaakt van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV). Deze wordt aan het eind van ieder kalenderjaar gepubliceerd en geeft inzicht in de historische en geprognotiseerde uitstoot van broeikasgassen.

In april 2020 werd voor uitwerking van het structurele pakket met stikstof bronmaatregelen gerekend met de (toen meest recente) KEV 2019, waarbinnen 2018 als basisjaar diende. Nieuwe doorrekeningen van beleid maken gebruik van de meest recente KEV publicatie. Ook AERIUS Monitor maakt gebruik van de meest recente KEV publicatie en data uit de Emissieregistratie. Bijvoorbeeld: AERIUS Monitor 2020 maakt voor historische inzichten en prognoses naar 2030 gebruik van de KEV 2019 en de data uit de Emissieregistratie van 2018.

78. Kunt u een cijfermatige inschatting maken wat de effecten zullen zijn op de stikstofneerslag in Nederland door uw investeringen van 672,6 miljoen euro extra aan stikstofaanpak?

Een inschatting van de effecten van de stikstofbronmaatregelen is in 2020 door het PBL gemaakt. PBL heeft daarbij het effect van de totale investeringen in stikstofbronmaatregelen voor de landbouw tot 2030 becijferd. Volgens die inschatting leveren de maatregelen, met een totaal budget van ruim € 2 miljard, een depositiereductie in 2030 van globaal tussen de 120 en 170 mol N per hectare per jaar op.

79. Wat zijn de totale geraamde uitgaven voor stikstofmaatregelen in 2022, en welke maatregelen zullen hiermee worden genomen?

De totaal geraamde uitgaven in 2022 op de LNV begroting en voor LNV-maatregelen op de Aanvullende Post zijn als volgt:

Uitgavenoverzicht stikstof (x 1.000) Miljoenennota 2022
   

2022

Totaal beschikbare middelen stikstof LNV

 

959.500

Totale reeks op departementale begroting

 

710.500

Totale reeks reservering Aanvullende Post (AP)

 

249.000

     

Maatregelen volledig overgeboekt naar departementale begrotingen

 

672.600

Programma Natuur (LNV art. 22)

LNV

250.000

Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (srv, stikstofdeel) (LNV art. 21/24)

LNV

66.300

Verdunnen mest (LNV art. 21/23)

LNV

56.900

Vergroten aantal uren weidegang (totaal) (LNV art. 21)

LNV

1.000

Gerichte opkoop (LNV art. 21/22)

LNV

249.300

w.v. financiering uit onderuitputting srv

   

w.v. financiering uit begrotingsreserve

 

249.300

Natuurbank (uit begrotingsreserve) (LNV art. 22)

LNV

10.000

Natuurimpuls (uit begrotingsreserve) (LNV art. 22)

LNV

20.900

Mestbeleid (LNV art. 22)

LNV

18.200

     

Middelen deels overgeboekt naar begroting, deels op AP

 

156.900

w.v. op begroting LNV

 

37.900

w.v. resterend op AP

 

119.000

Verlagen ruw eiwitgehalte veevoer (LNV art. 21/23)

LNV

25.400

w.v. op begroting LNV

 

16.400

w.v. resterend op AP (art. 55)

 

9.000

Omschakelprogramma (LNV art. 21)

LNV

110.000

w.v. op begroting LNV

   

w.v. resterend op AP (art. 55)

 

110.000

Programmakosten DGS (LNV art. 22/50)

LNV

21.500

w.v. op begroting LNV

 

21.500

w.v. resterend op AP (intensivering) (art. 55)

   
     

Reservering voor maatregelen op AP (art. 55)

 

130.000

Landelijke beëindigingsregeling (lbv)

LNV

100.000

Reservering pilot grondfonds (financiering uit middelen lbv)

LNV

30.000

Stalmaatregelen

LNV

 

80. Heeft u voor eind 2022 een tussendoel gesteld voor het bereiken van de omgevingswaarde die in de Stikstofwet is vastgelegd voor 2025? Zo ja, op welk niveau? Zo nee, waarom niet?

Deze tussendoelen zijn nog niet vastgesteld. De tussendoelen worden afgeleid van de landelijke omgevingswaarden en mogelijk de ruimtelijke vertaling daarvan. Op basis van welke indicator, voor welke jaartallen en de hoogte van de tussendoelen wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering. Deze wordt naar verwachting medio 2022 vastgesteld.

81. Hoeveel PAS-melders zijn reeds voorzien van een vergunning en hoeveel zijn in afwachting van een vergunning?

Tijdens het PAS zijn er 3637 meldingen ingediend. Tot 6 oktober jl. zijn er voor 2436 meldingen gegevens aangeleverd om te verifiëren. Initiatiefnemers aan wie bijvoorbeeld na het indienen van de melding een vergunning is verleend of als de melding een tijdelijke en inmiddels afgeronde activiteit betrof, hebben logischerwijs geen gegevens aangeleverd. Van 10 meldingen heeft het bevoegd gezag vastgesteld dat geen vergunning nodig is, aangezien middels intern salderen is verzekerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de natuur. Verder zijn 14 meldingen positief geverifieerd en wachten zodoende op het beschikbaar komen van stikstofruimte uit de maatregelen. Voor de andere 2412 meldingen loopt het verificatieproces nog.

82. Zijn er ook niet-landbouw gerelateerde PAS-melders, zoals Lelystad Airport? Zo ja, welke zijn dat?

Er gold tijdens de looptijd van het PAS een meldplicht voor bepaalde activiteiten in verschillende sectoren, te weten: landbouw, infrastructuur, industrie en het gebruik van gemotoriseerde voertuigen voor wedstrijden. In de categorie «landbouw» zijn er 2973 PAS-meldingen (88%) gedaan. De overige meldingen (664) zijn gedaan in een van de andere sectoren.

83. Waarom is er gekozen voor het grotendeels leunen op technische maatregelen voor stikstofreductie, terwijl enerzijds onderzoek laat zien dat deze vaak minder goed presteren dan verwacht, en anderzijds deze maatregelen veelal niet goed samengaan met de klimaatopgave en dierenwelzijn?

Het kabinet heeft een breed pakket aan maatregelen geïntroduceerd, die erop gericht zijn om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen en de natuur te herstellen. Dat gebeurt met management maatregelen (gericht op onder andere weidegang, mestverdunning en veevoer), technische maatregelen (gericht op innovaties m.b.t. stallen, mestverwerking en het omschakelprogramma) en door meerdere beëindigingsregelingen. Het kabinet heeft hierbij nadrukkelijk oog voor de samenhang met andere onderwerpen, zoals de reductie van methaan en lachgas voor de klimaatopgave en het belang van dierenwelzijn.

84. Waarop baseert u uw vertrouwen in de effecten van technische stalmaatregelen, terwijl de eerder verstrekte subsidies van in totaal € 760 miljoen euro voor emissiearme systemen, de emissies nauwelijks hebben doen dalen.

Berekeningen van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) van de ammoniakemissies uit stallen wijzen erop dat de hogere implementatiegraad van de emissiearme huisvestingssystemen heeft geleid tot een emissiereductie van ammoniak van 4,9 kt uit stallen (op basis van vergelijking van de periode 2016–2018 ten opzichte van de periode 2012–2014)11.

Dat neemt niet weg dat uit onderzoek naar luchtwassers blijkt dat bepaalde luchtwassers niet altijd de beoogde emissiereductie realiseren. De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer bij brief van 2 juli 2020 geïnformeerd over de stand van zaken12.

Ook zijn er aanwijzingen dat andere stalsystemen dan luchtwassers niet altijd daadwerkelijk de beoogde emissiereductie realiseren. In mijn brief van 13 oktober 202013 aan uw Kamer heb ik hierover aangegeven: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat het CDM aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». Dit onderzoek is afgelopen zomer gestart en zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2022 worden afgerond.

85. Kunt u aangeven op welke termijn u effecten verwacht van de aanpak van de buitenlandse stikstofuitstoot die neerslaat in de Nederlandse natuur?

In de periode tot 2030 is de verwachting dat stikstof afkomstig van buitenlandse bronnen in Nederland met ongeveer 20% reduceert (gemiddeld 100mol/ha/jaar). Het RIVM heeft deze verwachte reductie gebaseerd op de toekomstige buitenlandse emissies waarvoor de ramingen gebruikt zijn die IIASA in 2017 in opdracht van de Europese Commissie maakte op basis van de officieel aan de EU rapporteerde nationale emissies. In het kader van de NEC-Richtlijn (nationale emissie plafonds) hebben landen in Europa gemeld extra maatregelen te gaan treffen. Duitsland heeft bijvoorbeeld aangekondigd richting 2030 te streven naar een forse emissiereductie. Nederland werkt ook aan een aanpak om met buurlanden te komen tot meer inzicht in en samenwerking gericht op reductie van stikstofdepositie aan weerzijden van de grens.

86. Hoe is de motie van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 000, nr. 30) verwerkt in de stikstofaanpak?

Het gaat hier volgens ons om Kamerstuk 35 600, nr. 30. Het ontwikkelen van een modelensemble vindt plaats in het kader van de uitwerking van het advies van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Als deze studie naar het modelensemble gereed is (naar verwachting in de loop van 2025) zal blijken wat de eventuele doorwerking in de stikstofaanpak is.

De analyse naar alternatieven voor de KDW is afgerond en naar uw Kamer toegestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 251). De conclusie uit de analyse is dat er momenteel geen bruikbare alternatieven zijn voor het vervangen dan wel nuanceren van de kritische depositiewaarden voor gebruik in het toetsingskader. Daarmee leiden deze conclusies niet tot concrete aanpassingen of aanvullingen van de stikstofaanpak.

De gevraagde maatschappelijke kosten-batenanalyse zal invulling krijgen in het op te stellen Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, zoals ook meegedeeld aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 160). Dit programma, dat naar verwachting medio 2022 kan worden vastgesteld, zal een beschrijving bevatten van sociaaleconomische effecten en de weging van de haalbaarheid en betaalbaarheid van de in dit programma opgenomen maatregelen. Daarmee wordt dit onderdeel van de motie dus betrokken bij de invulling van de stikstofaanpak.

87. Kan er een overzicht worden gegeven van alle stikstofgevoelige gebieden in Nederland, Vlaanderen, Noord-Rijn Westfalen en Nedersaksen waarbij wordt samengewerkt met de betrokken EU-lidstaten om de uitstoot van stikstof te reduceren? Kan daarbij ook worden aangegeven welke sectoren of activiteiten in die gebieden zorgen voor deze stikstofdepositie in hun eigen regio en de aangrenzende regio’s, oftewel waar deze neerslaat?

Inzicht in de (ruimtelijke) herkomst en samenstelling van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuurgebieden in de grensregio’s is een van de onderdelen van de buitenlandaanpak waar op dit moment aan wordt gewerkt. Sinds afgelopen juni is in AERIUS Monitor voor Nederland en per hexagoon zichtbaar hoe de stikstofdepositie is verdeeld vanuit de verschillende buitenlanden (België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en overig) en ook de verdeling hiervan over de sectoren (landbouw, verkeer, industrie en overig).

Op dit moment is er geen overzicht beschikbaar van gebieden waar sprake is van grensoverschrijdende samenwerking. Wel zijn we regelmatig met onze buurlanden in gesprek om te komen tot nadere afspraken, waar bijvoorbeeld ook de gezamenlijke verklaring op de Vlaams-Nederlandse Top van 4 november 2020 aan bijdraagt. Ook werkt provincie Noord-Brabant samen met het Ministerie van LNV voor het Natura 2000-gebied Brabantse Wal aan een aanpak als voorbeeld voor andere gebieden rond de grens met Vlaanderen. Hierbij wordt samenwerking gezocht met Vlaamse stakeholders. Parallel wordt in beeld gebracht voor welke gebieden deze aanpak gebruikt kan worden.

88. Op welke manier gaat u het beleid ten aanzien van vernatting van natuurgebieden in veenweidegebieden vormgeven (in het kader van het Urgenda-vonnis)?

Peilverhoging, experimenten met nieuwe teelten en omvorming naar natuur kan een positief effect hebben op nabijgelegen natuurgebieden. De gebiedsgerichte aanpak die vorm wordt gegeven als onderdeel van de veenweide-aanpak is een integrale aanpak, waarbij ook andere programma’s en processen een rol spelen. Bij de op te stellen Regionale veenweidestrategieën is de relatie met de gebiedsgerichte aanpak voor stikstof, de Regionale Energie Strategie (RES), klimaatadaptatie van landbouw en natuur en de relatie met de inzet voor kringlooplandbouw, biodiversiteit, waterbeschikbaarheid, waterkwaliteit en bodemdaling groot.

Wat betreft de veenweide-aanpak, heb ik met mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 562) mijn inzet geschetst met betrekking tot de 1e fase van het Veenplan. Dit Veenplan is gericht op het realiseren van 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030 in de veenweidegebieden in Nederland die in gebruik zijn in de landbouw, te realiseren via een adaptieve en gebiedsgerichte aanpak onder regie van provincies. Het kabinet heeft daarvoor in het Klimaatakkoord totaal € 276 mln. aan rijksmiddelen beschikbaar gesteld. Hiervan is in 2020/2021 € 100 mln. uitgekeerd aan provincies om een start te maken met de regionale veenweidestrategieën en de gebiedsgerichte aanpak als onderdeel van de veenweide-aanpak en € 76 mln. wordt ingezet voor pilots en onderzoek waaronder het nationaal onderzoeksprogramma broeikasgasemissies veenweide (NOBV). De resterende € 100 mln. staat op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën gereserveerd voor de uitrol van maatregelen in de periode 2022–2030. Op dit moment wordt voor het doel van 2030 ingezet op maatregelen op landbouwgronden zoals waterinfiltratie (zoals onderwaterdrainage en drukdrainage), natuurinclusieve landbouw met een hoger grondwaterpeil, kansen voor natte teelten (bijv. lisdodde, eendenkroos, wilde rijst, veenmos – nu nog in ontwikkelingsfase) en omzetten van landbouwgrond naar natte natuur. Het

Veenplan richt zicht daarmee (nog) niet op vernattingsmaatregelen in natuurgebieden.

89. Klopt het dat er voor de vernatting van natuurgebieden geen budget is gereserveerd? Hoe kunt u dit beleid dan uitvoeren?

In het kader van het Programma Natuur zijn middelen gereserveerd voor onder meer hydrologische maatregelen. Deze maatregelen richten zich primair op het tegengaan en herstel van verdroging in en rondom de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dit wordt door middel van een gebiedsgerichte aanpak via de provincies ingezet. Op basis van een inventarisatie van de provincies is ongeveer 20% van het budget van het programma natuur gereserveerd voor hydrologische maatregelen (€ 40–45 mln. per jaar). Dit percentage is zo benoemd in het uitvoeringsprogramma natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 216). Het bedrag is indicatief.

90. Op welke manier gaat u het beleid ten aanzien van vernatting van natuurgebieden vormgeven en welk budget is hiervoor?

Voor het antwoord op vraag 90 verwijs ik naar het antwoord op vraag 89.

91. Is het nieuwe inzicht omtrent «koeienmethaan» verwerkt in deze begroting?

De wetenschappelijke inzichten met betrekking tot methaan, die onder andere in het meest recente Intergovernmental Panel on Climate Change report (IPCC-rapport) staan, worden in VN-verband besproken. Eventuele nieuwe inzichten kunnen, na het doorlopen van een standaardprocedure binnen de VN, leiden tot aanpassing van de internationale klimaatafspraken. Aanpassing van deze afspraken zal doorvertaling krijgen in het klimaatbeleid van Nederland. Dat is vooralsnog niet aan de orde.

92. Kan worden aangegeven welke deelsectoren binnen de landbouw, tuinbouw en visserij last hebben – in verschillende regio’s – van verschillende effecten van klimaatverandering en wat deze effecten zijn (bijv. verzilting of verdroging)?

Op basis van modellen en waarnemingen voorspelt het KNMI vier klimaattrends: het wordt warmer, het wordt natter, het wordt droger en de zeespiegel stijgt. De impact van deze trends verschilt per gebied, sector en teelt. Wateroverlast is bijvoorbeeld een risico in het rivierengebied (vollopen uiterwaarden in het groeiseizoen) en het Heuvelland in Limburg (overstroming Maas en zijtakken). Piekbuien kunnen echter in heel Nederland voor wateroverlast zorgen. Droogte is een risico, met name in de gebieden op de hoge zandgronden in Oost en Zuid Nederland, en raakt alle sectoren daar. Verzilting, als gevolg van onder andere een stijgende zeespiegel in combinatie met bodemdaling, speelt in het westen en noorden van het land langs de kust en in Flevoland. Dit raakt de land- en tuinbouw in de Zuidwestelijke Delta, maar ook enkele kapitaalintensieve zoutgevoelige teelten zoals boomteelt (Boskoop) en bloembollen (Duin- en Bollenstreek, Kop van Noord-Holland). Daarnaast kent de fruitteelt ook een specifiek hitte-risico.

Extremere weersomstandigheden hebben ook impact op veehouderijbedrijven. Te denken valt aan hittestress bij landbouwhuisdieren, gederfde gewasopbrengsten en minder voer van eigen land, en dieren die door extreme (natte of warme) weeromstandigheden minder naar buiten kunnen. De genoemde bodemdaling en verzilting hebben ook gevolgen voor de (melk-)veehouderij in de veenweidegebieden.

De lokale staat van het water- en bodemsysteem en de ruimtelijke inrichting van het gebied moet ervoor gaan zorgen dat het water goed verwerkt wordt in geval van teveel water, maar ook dat het meer dan nu het geval is in het gebied wordt vastgehouden voor perioden van droogte. Ook kan een keuze voor een weerbaarder gewas of ras, en teeltsysteem in zijn geheel, helpen de effecten van klimaatverandering op te vangen. Voor de veeteelt kunnen maatregelen genomen worden om hittestress bij landbouwhuisdieren te verminderen14.

Het is momenteel onvoldoende duidelijk in welke mate de visserij last zal hebben van de effecten van klimaatverandering. Effecten door klimaatverandering zoals temperatuurstijging van het zeewater en verzuring kunnen een effect hebben op huidige doelsoorten en kunnen mogelijkheden bieden voor andere soorten. De mate waarin de visserij kan meebewegen op deze veranderingen zal mede bepalen in hoeverre de visserij last zal ervaren van klimaatverandering.

Het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw15 is ontwikkeld om boeren en tuinders te helpen weerbaarder te worden tegen klimaatverandering, passend bij de lokale omstandigheden. Op grond van dit actieprogramma wordt gewerkt aan onder meer water- en bodemmaatregelen, een regionale aanpak en kennisprojecten zoals Klimaatadaptatie in de praktijk (KLIMAP) en PPS Klimaat- en waterrobuust Laag Nederland.

93. Wat is een «deel [van] de op dit moment benodigde financiële middelen» voor het realiseren van de bos- en natuurareaal? Hoeveel is er benodigd om zowel de 80.000 hectare natuur als de 37.000 hectare nieuw bos te realiseren?

De inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur binnen het Natuurnetwetwerk Nederland is gedekt via de afspraken uit het Natuurpact (2013). De daarbij behorende middelen worden via de algemene uitkering van het Provinciefonds aan de provincies ter beschikking gesteld. Aanvullend is in het Programma Natuur afgesproken dat provincies hieruit de aankoop van zogenoemde sleutelhectares binnen het Natuurnetwerk Nederland kunnen financieren.

Voor de financiering van de uitbreidingsambitie van de Bossenstrategie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 52.

94. Hoeveel van de middelen in het Programma Natuur zijn er gereserveerd voor de ambitie om «versneld het NNN te realiseren in samenwerking met de provincies»? Welk ander of extra instrumentarium dan geld is hiervoor nodig?

De inrichtingsopgave van 80.000 ha nieuwe natuur binnen het Natuurnetwetwerk Nederland is gedekt via de afspraken uit het Natuurpact (2013). De daarbij behorende middelen worden via de algemene uitkering van het Provinciefonds aan de provincies ter beschikking gesteld. Aanvullend hierop is in het Programma Natuur afgesproken dat provincies hieruit de aankoop van zogenoemde sleutelhectares binnen het Natuurnetwerk Nederland kunnen financieren. Hiervoor is niet een vooraf een bedrag gereserveerd; het Rijk beoordeelt voorstellen hiertoe van de provincies.

Provincies beschikken over verschillende instrumenten om de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland te versnellen. Het is aan provincies om te beoordelen welk instrumentarium in hun provincie nodig is om het Natuurnetwerk Nederland conform afspraak in 2027 te realiseren.

95. Wanneer vindt de tussenevaluatie van het Programma Natuur plaats? Op welke manier wordt de uitvoering van het Programma gemonitord?

Eind 2022 / begin 2023 zal er een evaluatie plaatsvinden. Op basis van deze evaluatie zal eventueel bijsturing voor fase 2 (2024 en verder) volgen.

In het programma Natuur zal gemonitord worden op de uitvoering van de maatregelen, het op orde brengen van de condities en het realiseren van doelbereik. Jaarlijks moeten de provincies rapporteren over de voortgang van de voorgenomen maatregelen.

96. Wanneer komt er duidelijkheid over de voorwaarden van de Landelijke Beëindigingsregeling voor Veehouderijlocaties?

Tijdens de internetconsultatie eind dit jaar worden de voorgenomen voorwaarden van de regeling bekend gemaakt. De definitieve regeling wordt naar verwachting medio 2022 gepubliceerd. De hoofdlijnen van de Lbv heb ik reeds aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer van 31 augustus 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 164). Daarin heb ik aangegeven dat de Lbv wordt gericht op locaties met melkvee, pluimvee en varkens. Veehouders kunnen de subsidie per locatie aanvragen. Subsidieaanvragen worden daarbij gerangschikt op kostenefficiëntie en moeten voldoen aan een nog vast te stellen minimale stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden. Veehouderijlocaties met de laagste benodigde vergoeding per mol stikstofreductie komen bij overtekening van het subsidieplafond met voorrang in aanmerking voor subsidie.

97. Welke maatregelen heeft u voor 2022 in de planning om zo veel mogelijk veehouderijen op de hoogte te stellen en deel te laten nemen aan de Landelijke beëindigingsregeling voor veehouderijlocaties (Lbv) en welke middelen zijn hiervoor gereserveerd?

Voor de eerste tranche van de Lbv heeft het kabinet € 720 mln. gereserveerd en voor de tweede tranche € 250 mln. In aanloop naar de bekendmaking van de regeling zal een communicatieplan worden opgesteld. Daarbij zal ingezet worden op rechtstreekse communicatie naar veehouders, naar gemeenten en provincies en naar agrarische bedrijfsadviseurs en accountants. Ook de sectororganisaties worden op de hoogte gebracht en er zal bekendheid aan de Lbv gegeven worden via berichtgeving in de media en via de website van RVO.

98. Welk type agrarische bedrijven heeft zich aangemeld voor de pilot die loopt voor het «Omschakelprogramma» en in welke mate is er sprake van intensieve en reguliere bedrijven?

Er hebben reeds veertien bedrijven een aanvraag ingediend bij het Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw (stand 6 oktober). Van deze veertien aanvragen waren er negen melkveehouderijen, drie varkenshouderijen, één pluimveehouderij en één vleesveebedrijf.

Een onafhankelijke beoordelingscommissie bij het Nationaal Groenfonds, bestaande uit deskundigen met expertise op het gebied van stikstofemissiereductie in de landbouw, duurzaamheid of kringlooplandbouw, beoordeelt de bedrijfsplannen die door deze ondernemingen worden ingediend op de bijdrage aan de duurzaamheidsdoelen van het fonds.

99. Hoeveel geld vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) – in bedrag en percentage – gaat naar terreinbeherende organisaties?

Er vinden in beginsel geen betalingen van directe inkomenssteun plaats aan Terrein Beherende Organisaties (TBO’s). TBO’s zijn namelijk geen direct begunstigde van GLB-subsidies in de eerste pijler. Sinds 2016 mogen TBO’s geen directe inkomenssteun meer aanvragen, omdat hun hoofdactiviteit niet het uitvoeren van een landbouwbedrijf is. Dit is sindsdien niet meer mogelijk als gevolg van een wijziging in de definitie van «actieve landbouwer».

Wel is het mogelijk dat TBO’s een landbouwbedrijf oprichten en op basis hiervan directe inkomenssteun kunnen aanvragen. Op dit moment is er minimaal één TBO, die hierdoor directe inkomenssteun ontvangt. Het bedrag is op het totaal van het GLB zeer klein.

In het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) worden geen subsidies verstrekt aan TBO’s.

Het is wel mogelijk dat TBO’s indirect gefinancierd worden uit het GLB door een verhoging van de pandrechten. Hierbij gaat het om een privaatrechtelijke rechtsverhouding (pandcontract) tussen TBO en pachter, welke zich echter aan onze waarneming onttrekt.

100. Hoeveel GLB-geld – in bedrag en percentage – gaat naar adviesbureaus?

Als gemachtigde kunnen adviesbureaus directe inkomenssteun aanvragen in het kader van de eerste pijler van het GLB. Er zijn adviseurs die onder eigen relatienummer directe inkomenssteun aanvragen, omdat zij landbouw als hoofdactiviteit hebben of een aanvullende accountantsverklaring hebben ingediend. Het gaat hierbij in 2020 om 26 adviseurs voor een bedrag van ruim € 225.000 aan uitbetaalde directe inkomenssteun op het totaal van de directe betalingen van € 717 mln.

Bij het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) noch bij de interventieregeling onder het GMO wordt GLB-steun verleend aan adviesbureaus.

Wel kan indirect GLB-geld verstrekt worden aan adviesbureaus door opdrachten van individuele boeren, producentenorganisaties of agrarische collectieven. Zo is over het uitvoeringsjaar 2020 voor een subsidiebedrag van € 1.316.058 aan vooral teelt technisch advies voldaan door de producentenorganisaties in het kader van de GMO (5,27% van het totale GMO bedrag over 2020).

Daarnaast zijn er maatregelen gericht op vergroting van de duurzaamheid en verdere professionalisering van de sector door het stimuleren van de inhuur van onafhankelijke expertise. Een voorbeeld hiervan is de nationaal gefinancierde Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (SABE), die gericht is op onafhankelijk advies op het gebied van de duurzame landbouw. Het is mogelijk dat deze in 2022 deels uit het GLB wordt gefinancierd.

101. Hoeveel geld is vanuit de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) beschikbaar en hoe kan de boer in aanmerking komen voor de subsidies?

Vanuit het Regeer- en Hoofdlijnen- en Klimaatakkoord is over de jaren 2020–2030 € 172 mln. beschikbaar gesteld voor de Sbv om integrale en brongerichte technieken en managementmaatregelen voor de veehouderij te ontwikkelen. Van het beschikbare budget over 2020–2030 is € 40 mln. geoormerkt voor de varkenshouderij, € 15 mln. voor de pluimveehouderij en € 5 mln. voor de melkgeitenhouderij. Verder wordt de Sbv gefaseerd voor de verschillende veehouderijsectoren opengesteld op basis van betrouwbare referentiewaarden om stal- en broeikasgasemissies te kunnen meten. Per openstelling wordt gekeken welk budget per diercategorie beschikbaar wordt gesteld.

De Sbv bestaat uit een innovatiemodule en een investeringsmodule. In de innovatiemodule wordt subsidie gegeven voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten om nog niet-bewezen innovaties te ontwikkelen. Een veehouder kan in samenwerking met ten minste één onderzoeksorganisatie een subsidieaanvraag indienen bij RVO om een innovatieve techniek of managementmaatregel te onderzoeken en te ontwikkelen. De volgende openstelling van de innovatiemodule is voorzien voor het vierde kwartaal van 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 7). De investeringsmodule is gericht op de investering in de aanschaf en het gebruiksklaar maken van bewezen brongerichte innovaties. Hiervoor kan een veehouder een subsidieaanvraag indienen bij RVO. De investeringsmodule is in 2021 voor de tweede keer opengesteld voor investeringen die specifiek gericht zijn op technieken ten aanzien van pluimveestallen die de emissie van fijnstof tegengaan. De investeringsmodule wordt op een later moment ook opengesteld voor andere diercategorieën. Onderzocht wordt voor welke diercategorieën en voor welke investeringen in bewezen brongerichte innovaties, openstelling mogelijk is. Op basis hiervan wordt besloten over toekomstige openstellingen van de investeringsmodule en de bijbehorende voorwaarden.

102. Waarom komt de kalverhouderij niet in aanmerking voor de beëindigingsregelingen?

Kalverhouderijen komen niet in aanmerking voor deelname aan de (voorgenomen) Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), omdat deze is voorbehouden aan de sectoren die gereguleerd worden met productierechten (melkvee, varkens en pluimvee). Er is overigens een alternatief voor piekbelastende kalverhouderijen: de maatregel gerichte opkoop, die door de provincies wordt uitgevoerd (de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden).

103. Kunt u garanderen dat het nu al openstellen van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv), terwijl er nog geen juridisch houdbare langetermijn-aanpak voor de stikstofcrisis ligt (en de reductiedoelen waarschijnlijk verhoogd zullen worden), niet bijdraagt aan een lock-in voor de sector?

De Sbv bestaat uit twee verschillende modules: de innovatiemodule en de investeringsmodule. De innovatiemodule van de Sbv is nodig zodat nieuwe, brongerichte en integrale technieken en managementmaatregelen beschikbaar komen voor veehouders. Voor de aanpak van stikstof is cruciaal dat bewezen effectieve innovaties beschikbaar komen om daarmee integraal emissiebeperkende methoden te ontwikkelen. Daarom wordt ervoor gekozen om de innovatiemodule open te stellen, en niet te wachten tot de lange termijn maatregelen voor de stikstofaanpak vastgesteld en uitgewerkt zijn. De investeringsmodule is ervoor bedoeld om bedrijven te ondersteunen bij de brede toepassing van bewezen brongerichte en integrale technieken en managementmaatregelen. Bij toekomstige openstellingen van deze investeringsmodule wordt in de bijbehorende voorwaarden rekening gehouden met de stikstofaanpak om lock-in te voorkomen. Als er bij volgende openstellingen redenen zijn om de te ondersteunen investeringen ruimtelijk te richten kan de regeling daarop aangepast worden.

104. Welke rol speelt gecultiveerd vlees als het gaat om integrale plannen voor verduurzaming van de veeteeltsector, bijvoorbeeld via de daarbij behorende Kennis- en innovatieagenda?

Gecultiveerd vlees, ook wel kweekvlees, is een interessante innovatie die een aanvulling zou kunnen worden op het palet van eiwitten waaruit de consument kan kiezen. Kweekvlees biedt een kans om een nieuw en innovatief voedselproductiesysteem te introduceren. Kweekvlees past in de Kennis- en Innovatieagenda Landbouw, Water en Voedsel (KIA LWV).

105. Welke rol speelt gecultiveerd vlees in het vergroten van het dierenwelzijn en de diergezondheid?

Kweekvlees is een manier om dierlijke eiwitten te produceren zonder het dier te hoeven slachten. Het vlees kan gekweekt worden door middel van weefsel verkregen door een biopt, met 1 gram geoogste cellen kan in theorie 10.000 kilogram vlees worden gemaakt. Voor productie van kweekvlees is het dus niet nodig om dieren te houden.

106. Wat is het plan van aanpak en wie zijn betrokken bij het harmoniseren van criteria voor duurzaamheid?

Het project om criteria voor duurzaamheid te harmoniseren is onderdeel van het project «Advancing sustainable animal products» (ASAP), dat zich richt op harmonisatie in de Noordwest-Europese markt op vrijwillige basis. De Noordwest-Europese markten voor dierlijke producten zijn sterk verweven en vormen het belangrijkste afzetgebied voor Nederlandse producenten. Het uitgangspunt bij harmonisatie wordt gezocht in bestaande systemen die in de markt functioneren, zoals systemen die keurmerken vergelijken en labels die een duurzaamheidsscore toekennen aan producten. Het project onderzoekt in hoeverre deze systemen een basis bieden voor een geharmoniseerde manier om de duurzaamheid van dierlijke producten in beeld te brengen in Noordwest-Europa. Hierbij wordt de samenwerking gezocht met een zo breed mogelijk palet aan stakeholders: buitenlandse overheden, marktpartijen zoals supermarkten en verwerkers, maatschappelijke organisaties zoals organisaties die keurmerken beheren, en onderzoekers die bijvoorbeeld expertise hebben op het gebied van life-cycle assessment. Ook wordt de Europese Commissie (EC) over de voortgang geïnformeerd, onder meer vanwege het feit dat de EC in het kader van de Farm2Fork-strategie kaders voor duurzaamheidslabelling op Europees niveau wil introduceren. Naast het project gericht op harmonisatie van duurzaamheidsinformatie, omvat ASAP ook een parallel project gericht op het harmoniseren van dierenwelzijnskeurmerken via een method-of-production-label met aanvullende dierenwelzijnsindicatoren.

107. Is de eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop (MGO) reeds gesloten? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten?

Provincies voeren momenteel de eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop uit. De eindtermijn waarop provincies koopovereenkomsten met ondernemers moeten hebben afgesloten is 4 juli 2022. Uw Kamer zal spoedig daarna worden geïnformeerd over de uitkomsten, inclusief een verwachting wanneer welke stikstofopbrengsten ingeboekt kunnen worden. Dit hangt mede af van het moment waarop de feitelijke bedrijfsactiviteiten na de koopovereenkomst worden beëindigd. Naar verwachting zal uw Kamer in het najaar 2024 geïnformeerd worden over de uiteindelijke uitkomsten van de eerste tranche.

108. Zijn bij de eerste tranche van de MGO alle dier- en fosfaatrechten van veehouders opgekocht en doorgehaald? Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de eerste tranche verwachten?

Bij opkopen van veehouderijen met productierechten worden alle rechten in eigendom opgekocht en doorgehaald. Eén van de voorwaarden voor deelname is dat tenminste 80% van de rechten in eigendom zijn van de ondernemer. Momenteel vindt een tussentijdse evaluatie plaats van de eerste tranche. De resultaten daarvan vormen mede input voor de invulling van de tweede tranche die naar verwachting in het eerste kwartaal 2022 wordt opengesteld. Het rapport van de tussentijdse evaluatie wordt naar verwachting begin december 2021 met uw Kamer gedeeld.

109. Kunt u toelichten waarom u meer gelden wil overhevelen naar de tweede pijler?

Volgend jaar wordt 15% van het budget van de eerste pijler overgeheveld naar de tweede pijler. Dat is in overleg met provincies en waterschappen besloten en reeds genotificeerd bij de Europese Commissie. Dat is meer dan afgelopen jaren toen gemiddeld 8,5% is overgeheveld. Een hoger overhevelingsbudget biedt de mogelijkheid om binnen het NSP met tweede pijler interventies budget gerichter in te zetten op het verbeteren van de economische positie van de boer en het behalen van de milieu- en klimaatdoelen. Dat is in lijn met de inzet om middelen te verschuiven van inkomenssteun naar doelgerichte betalingen.

110. Kan er een overzicht worden gegeven van alle klimaatdoelen in Europa waar de landbouw een rol in zal spelen onder de Green new deal en welke rol het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in dit verband speelt?

De landbouw speelt een rol in het realiseren van:

  • EU klimaatdoel 2050: Klimaatneutraal;

  • EU klimaatdoel 2030: 55% netto-emissiereductie ten opzichte van 1990;

  • ESR (EU)doel 2030: 40% emissiereductie ten opzichte van 2005;

  • LULUCF (EU) doelstelling 2030: 310 Mton koolstofvastlegging;

  • EU Methaan strategie: een focus op het beperken van methaanemissies. Hierin zijn geen concrete doelstellingen genoemd, deze moeten volgen uit nog te publiceren voorstellen voor aanpassing van bestaande EU regelgeving.

De ESR, LULUCF en de EU Methaan strategie zijn onderwerp van onderhandeling en de doelstellingen kunnen veranderen.

Onder het nieuwe GLB (2023–2027) moet minimaal 40% van de bestedingsplannen klimaatrelevant zijn en zal daarmee ondersteunend zijn aan klimaatbeleid in het domein van de landbouw en landgebruik.

111. Vormt de af- of toename van het gebruik van biomassaverbranding onderdeel van het stikstofbeleid? Wordt dit eventueel meegenomen in het basispad voor de ontwikkeling van de stikstofuitstoot?

De af- of toename van biomassaverbranding maakt geen expliciet onderdeel uit van het maatregelenpakket van de structurele aanpak stikstof. Eventuele reductie als gevolg van reeds genomen maatregelen omtrent biomassa worden via het autonome pad (basispad) gemonitord. Er gelden uitstootnormen voor stikstof die in 2022 aangescherpt worden. Daarnaast heeft het Ministerie van EZK de subsidie op kleine pelletkachels gestaakt, omdat de klimaatwinst niet opwoog tegen de nadelen voor luchtkwaliteit, onder andere door stikstofuitstoot.

112. Is er in de begroting een budget vrijgesteld als back-up plan om boeren te onteigenen mocht het kabinet haar stikstofdoelen niet tijdig behalen?

Er zijn middelen beschikbaar voor de maatregelen van het kabinet voor de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82, Kamerstuk 35 334, nr. 133 en Kamerstuk 35 334, nr. 244). Onteigening maakt daarvan geen deel uit.

113. Kunt u uitleg geven wat u voornemens bent te doen met de gebieden die door uw opkoop vrijgekomen zijn, zoals bijvoorbeeld van veehouderijen?

Bij het opkopen van piekbelasters maakt het opkopen van grond en opstallen niet altijd onderdeel uit van de transactie, maar hier wil ik met de pilot grondfonds wel aan bijdragen. Deze pilot richt zich vooralsnog op aankoop van gronden van agrariërs die meedoen aan de Lbv en dit in aanvulling op en in goede samenwerking met medeoverheden zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over Lbv, MGO en grondfonds van 31 augustus 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 164). De integrale gebiedsprocessen en de daaruit voortkomende gebiedsplannen geven de richting aan welke wijze van inrichting het meest passend is. Het vrijkomen van grond biedt onder andere kansen om de landbouw te extensiveren, de natuur te versterken, invulling te geven aan rood-voor-rood, of ruimte te creëren voor woningbouw.

114. Kunt u toelichten of u voornemens bent om het scenario van boeren te onteigenen nader te onderzoeken, mocht het kabinet niet tijdig de stikstofdoelen behalen?

De structurele aanpak stikstof is erop gericht om het evenwicht tussen de natuur en economische activiteiten te herstellen. Het kabinet heeft in april 2020 een maatregelenpakket gepresenteerd met zowel maatregelen gericht op boeren die willen stoppen en boeren die willen blijven. Daarmee is een belangrijke basis gelegd voor de stikstofaanpak. Mede ten behoeve van de formatie brengt het kabinet ook een aantal vervolgstappen in kaart.

Daar waar voortzetting van bepaalde agrarische activiteiten niet of slechts onder andere condities kan worden verenigd met de verplichtingen ten aanzien van de natuur zijn aanpassingen in de bedrijfsvoering of bedrijfsbeëindiging mogelijk aan de orde. Bij realisatie van de stikstofdoelstellingen is vrijwilligheid voor het kabinet het uitgangspunt en vormt eventuele inzet van dwingender instrumenten, waaronder de reeds bestaande mogelijkheid tot onteigening, het sluitstuk. Eventuele noodzaak tot inzet hiervan zal mede afhankelijk zijn van de lokale situatie en omstandigheden die nu in kaart worden gebracht.

115. Kunt u toelichten waar de geschatte optelsom van de operatiekosten van 17 miljard euro voor het onteigenen van boeren in een artikel in de nrc (https://www.nrc.nl/nieuws/2021/09/05/kabinet-plan-voor-onteigening-2-a4057198) vandaan komt?

Afgelopen zomer is PBL gevraagd om twee beleidspakketten te analyseren, zoals terug te vinden is in de «PBL Quickscan van twee beleidspakketten voor het vervolg van de structurele aanpak stikstof» (https://www.pbl.nl/publicaties/quickscan-van-twee-beleidspakketten-voor-het-vervolg-van-de-structurele-aanpak-stikstof, 21 augustus 2021). De variant A die door het PBL is geanalyseerd betreft een budget van € 8 miljard voor gerichte opkoop van fosfaat- en dierrechten en stallen. In dit scenario is er in de kostenraming van uitgegaan dat een derde deel van de opkoop onder onteigeningsvoorwaarden (130 procent vergoeding) kan plaatsvinden. Dit wordt gecombineerd met een budget van netto € 9 miljard om grond op te kopen en vervolgens af te waarderen onder voorwaarde van extensief landbouwkundig gebruik. Dat maakt samen € 17 miljard. Op pagina 12 en 13 van het rapport kunt u de financiële onderbouwing van de variant terugvinden.

116. Kunt u toelichten waarom het opkopen van boeren blijkens een artikel in de nrc (https://www.nrc.nl/nieuws/2021/09/05/kabinet-plan-voor-onteigening-2-a4057198) door uw ambtenaren geraamd wordt op slechts 9 miljard euro en het onteigenen op 17 miljard euro?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 115.

117. Wat is, gelet op de opkoopregelingen en het doorhalen van fosfaatrechten, het feit dat het aantal fosfaatrechten voor de melkveehouderij onder het melkveefosfaatplafond zit en de doorgaande afroming bij een lager afromingspercentage, het perspectief op het zo snel mogelijk verlagen van het afromingspercentage in het fosfaatrechtenstelsel van 20 naar 10%?

Artikel 77b van de Meststoffenwet bepaalt dat uiterlijk twee weken nadat het totaal aantal fosfaatrechten niet meer bedraagt dan het fosfaat productieplafond, het afromingspercentage dient te worden aangepast van 20% naar 10%. Het totaal aantal fosfaatrechten betreft de fosfaatrechten in gebruik bij de melkveehouderij en bij de vleesveehouderij gezamenlijk. Op dit moment bevindt het totaal aantal fosfaatrechten zich nog boven het fosfaatplafond voor de melkveehouderij. Op 1 oktober 2021 was er 85.279.924 kilogram aan fosfaatrechten in gebruik in de melkveehouderij en in de vleesveehouderij. Het totaal aantal fosfaatrechten in de markt zit daarmee boven het sectorale fosfaatplafond voor de melkveehouderij, dat 84.900.000 kg bedraagt.

118. Welke Europese wet- en regelgeving beperkt boeren nu om hun natuurlijke mineralen uit te rijden op eigen land?

De Nitraatrichtlijn stelt een maximum aan het gebruik van dierlijke mest, uitgedrukt in 170 kilogram stikstof per hectare (kg N/ha). Nederland heeft voor de jaren 2020 en 2021 een derogatie op deze Nitraatrichtlijn waardoor boeren, onder voorwaarden, 250 kg N/ha of 230 kg N/ha mogen uitrijden afhankelijk van het gebied waar zij gevestigd zijn. Onder dierlijke meststoffen wordt verstaan: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan. Ook verwerkte dierlijke mest valt dus onder deze richtlijn.

119. Hoe ondersteunt u het verdund aanwenden van mest met water om de ammoniakemissie bij mestaanwending te verminderen?

In december 2021 zullen twee subsidiemodules, gefinancierd uit het Europees Herstelfonds (EHF) opengesteld worden binnen het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3+). Eerder heb ik uw Kamer in mijn brief van 7 juli 2021 (Kamerstuk 28 625, nr. 293) over de invulling van het Economisch herstelfonds geïnformeerd. Binnen de openstelling van één van de twee subsidiemodules, te weten «Investeringen in groen-economisch herstel», is het mogelijk om 60% van onder andere een investering in hemelwateropvang als subsidie te verstrekken aan landbouwers. Voor jonge landbouwers geldt een steunpercentage van 75%. Bij gemiddelde neerslag zou met dit hemelwater, opgevangen vanaf de stal- en schuurdaken, de mest verdund kunnen worden in de verhouding 2 delen mest, 1 deel water. Afhankelijk van het animo voor deze regeling werk ik verder aan een nationale Regeling waterbassins mest. Deze regeling is bedoeld voor het subsidiëren van hemelwateropvang in de regio’s waar oppervlaktewater schaars is.

120. Hoeveel fulltime-equivalent (fte) is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor dierenwelzijn?

Bij het team dierenwelzijn van het ministerie was op 1 oktober 2021 21 fte beschikbaar. De fte’s worden ingezet op dossiers die alle gehouden dieren betreffen waaronder gezelschapsdieren, dierentuindieren (inclusief dierentuinregeling), landbouwhuisdieren en proefdieren. Daarbij werken mensen afhankelijk van ontwikkelingen op verschillende dossiers. Ruwweg is de verdeling: 9 op gezelschapsdieren en proefdieren, 10 op landbouwhuisdieren en 2 voor de afhandeling van WOB verzoeken.

121. Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor vissenwelzijn?

Er is ongeveer 1 fte beschikbaar voor vissenwelzijn.

122. Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor welzijn van landbouwhuisdieren?

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord bij vraag 121.

123. Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van LNV beschikbaar voor welzijn van gezelschapsdieren?

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord bij vraag 121.

124. Is er een berekening beschikbaar van de impact van het geplande mestbeleid op het verwachte kunstmestgebruik?

Nederland heeft het streven om in het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn de Nederlandse landbouwsector een generieke mogelijkheid te bieden om Renure meststoffen te produceren en te gebruiken. Dit zijn producten uit mestverwerking die kunstmest uit fossiele bronnen kunnen vervangen. Dit is momenteel nog niet toegestaan vanuit de Nitraatrichtlijn, maar Nederland streeft in Europees verband naar een mogelijkheid om deze Renure meststoffen als kunstmestvervanger in te zetten. Dit kan leiden tot een vermindering van het gebruik van kunstmest uit fossiele bron. Andersom is het zo dat als het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn door de Europese Commissie als onvoldoende wordt geacht om een derogatie te verkrijgen voor Nederland voor het gebruik van stikstof uit dierlijke mest, het kunstmestgebruik op grasland zal kunnen toenemen door de terugval van 230 kg N/ha (Zand Midden en Zuid, Löss) of 250 kg N/ha (overige delen Nederland) dierlijke mest naar 170 kg N/ha generiek voor heel Nederland. Het verschil zal dan kunnen worden opgevuld met kunstmest.

Mede gelet op deze onzekerheden heeft geen specifieke berekening plaatsgevonden van de verwachte effecten op het kunstmestgebruik.

125. Wat is het huidige aantal fosfaatrechten in de markt, en zit dit onder of boven het fosfaatplafond?

Op 1 oktober 2021 was er 85.279.924 kilogram aan fosfaatrechten in gebruik in de melkveehouderij en in de vleesveehouderij. Het totaal aantal fosfaatrechten in de markt zit daarmee boven het sectorale fosfaatplafond voor de melkveehouderij, dat 84.900.000 kg bedraagt.

126. Welk deel van de (in totaal) geproduceerde mest in de veehouderij wordt niet direct (zonder verwerkingsstappen) weer op het land gebruikt? Welk deel wordt verbrand, vergist en geëxporteerd?

De meest recente cijfers van het CBS zijn uit 2019. In onderstaande tabel wordt voor stikstof en fosfaat inzicht gegeven in de hoeveelheid mest die er wordt geproduceerd, hoeveel mest er beschikbaar is voor bemesting, hoeveel mest er in Nederland wordt afgezet bij akkerbouwers, hoeveel mest er verbrand en geëxporteerd wordt.16 Het CBS houdt geen aparte cijfers bij over de hoeveelheid mest die wordt gebruikt voor vergisting. Na vergisting kan het digestaat op de binnenlandse markt afgezet worden, maar wordt ook vaak geëxporteerd.

Onderwerp

Stikstof (mln.kg)

Fosfaat (mln.kg)

Mestproductie

490

156

Gasvormige verliezen

66

0

     

Beschikbaar voor bemesting

424

156

– Eigen bedrijf

270 (64%)

85 (54%)

– Binnenlandse afzet

91 (21%)

33 (21%)

– Verbranding

19 (4%)

8 (5%)

– Export

44 (10%)

30 (19%)

127. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de varkenshouderij? Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk concreet doel wordt hiermee gediend (zoals het uitfaseren van de kraamkooi, bedrijfsbeëindiging of emissiereductie)?

In 2022 loopt de uitvoering van de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (Srv) onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij door. Hiervoor is in 2022 € 67 mln. gereserveerd. Met de Srv ontvangen deelnemende varkenshouders een subsidie voor het beëindigen van hun bedrijf(slocatie). De Srv is gericht op de reductie van geuroverlast en draagt daarnaast ook bij aan reductie van andere emissies, waaronder stikstof en broeikasgassen.

Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen verwijs ik naar het antwoord op vraag 66.

Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.

In artikel 21 Subsidies Mestbeleid in 2022 is € 3 mln. beschikbaar voor de Regeling kunstmestvervanging en mestverwerking. Er is nog geen toebedeling naar diersoort (varkens/vleeskalveren) aangebracht. De regeling heeft het doel om de stikstofuitstoot te verminderen. Daarnaast is de regeling ook gericht op het reduceren van broeikasgasemissies.

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 1,9 mln. beschikbaar voor de varkenshouderij. Het gaat hierbij om meerdere publiek-private onderzoekprojecten (PPS), beleidsondersteunend onderzoek en Kennis op maat gericht op de varkenshouderij.

Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de varkenshouderij € 2,4 mln. bij aan het Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.

128. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de melkveehouderij? Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Voor de Subsidieregeling zeldzame melkkoeien onder artikel 21 Subsidies Duurzame Veehouderij is in 2022 € 0,5 mln. beschikbaar. Deze regeling heeft tot doel zeldzame melkkoeien te behouden.

Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen verwijs ik naar het antwoord op vraag 66.

Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101. In artikel 21 Subsidies Mestbeleid in 2022 is € 55,1 mln. beschikbaar uit de Subsidieregeling opvang hemelwater waarmee melkveebedrijven op zandgrond de mest verdund kunnen uitrijden om op deze wijze de ammoniakemissie verder te verminderen.

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 beschikbaar voor de melkveehouderij:

  • Innovatieve mestaanwendingsmethoden gericht op reductie van de ammoniakemissie en het verbeteren van de benutting van mineralen in dierlijke mest: € 1,8 mln.

  • Meerdere publiek-private onderzoeksprojecten (PPS-en) en Kennis op maat gericht op onderzoek en kennisverspreiding over verduurzaming van de melkveehouderij: € 1,2 mln.

  • In het kader van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA, onderdeel van NWO) is € 0,6 mln. begroot voor twee onderzoeksprojecten: melkveehouderij in veenweidegebieden met hogere grondwaterstanden en verduurzaming dierlijke productieketen.

Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

In artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij in 2022 zijn de volgende bedragen beschikbaar voor de melkveehouderij:

  • Kennisontwikkeling en -verspreiding over een integrale aanpak van methaan- en ammoniakemissies via het dier- en voerspoor: € 2,6 mln.

  • Onderzoek, pilots en demo’s gericht op emissiereductie van ammoniak en methaan uit stallen en mestopslagen van varkens en voornamelijk melkvee: € 2,6 mln.

  • Kennisverspreiding over emissiearm veevoer waarmee de ammoniakemissie wordt gereduceerd via het Programma Innovatie op het boerenerf: € 3 mln.

  • Vergroting van het aantal uren weidegang via voorlichting, demo’s, onderwijs en scholing: € 1 mln. Hiermee wordt de ammoniakemissie verder verminderd.

  • Voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de rundveehouderij € 3,6 mln. bij aan het Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.

Daarnaast is uit de intensivering enveloppes op de LNV-begroting in 2022 € 2,5 mln. gereserveerd voor de uitvoering van de veevoerpilot in de gangbare melkveehouderij en de pilot stikstofefficiëntie in de biologische melkveehouderij met als doel reductie van de ammoniakemissie.

129. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de kalverhouderij? Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk concreet doel wordt hiermee gediend (zoals investering in alternatieve vloeren voor kalveren)?

Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 0,3 mln. beschikbaar voor de kalverhouderij. Het gaat dan om beleidsondersteunend onderzoek en publiek-private onderzoeksprojecten (PPS-en).

Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

De investeringsregelingen (welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren, ammoniakreductie in stallen voor vleeskalveren) en de kwaliteitsregeling voor de kalversector worden betaald uit Europese middelen (platteland ontwikkelingsprogramma) en staan niet op de begroting van het Ministerie van LNV.

Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de kalverhouderij € 0,4 mln. bij aan het Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.

130. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de pluimveehouderij, uitgesplitst naar de leghennenhouderij en de vleeskuikenhouderij? Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Voor de Gerichte opkoop van veehouderijen verwijs ik naar het antwoord op vraag 66.

Voor het beschikbare budget vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) verwijs ik naar het antwoord op vraag 66 en 101.

In artikel 23 Subsidies Kennis en innovatie is in 2022 € 1,3 mln. beschikbaar voor de vleeskuikenhouderij, en € 0,5 mln. voor leghennenhouderij (inclusief projecten betreffende ouderdieren). Het gaat dan om beleidsondersteunend onderzoek en publiek-private onderzoeksprojecten (PPS-en).

Voor het beschikbare budget vanuit de Sabe en voor de beschikbare middelen in 2022 in artikel 21 Opdrachten Duurzame veehouderij gericht op de transitie naar een duurzame veehouderij verwijs ik naar het antwoord op vraag 65.

Het Ministerie van LNV draagt in 2022 voor de pluimveehouderij € 1,3 mln. bij aan het Diergezondheidsfonds. Ik verwijs u hiervoor verder naar het antwoord op vraag 65.

131. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de eendenhouderij? Voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld? Onder welke regeling valt dit? Welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Er is geen geld van de begroting specifiek voor de eendenhouderij gereserveerd. Voor de bedragen die voor de pluimveehouderij in het algemeen zijn begroot verwijs ik naar het antwoord op vraag 130.

132. Welk gezag is bevoegd om te controleren op de spuit- en teeltvrije zones langs waterwegen, die eventueel ingesteld zullen worden met het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en/of het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP)?

Het aanhouden van teeltvrije zones langs oppervlaktewater is op dit moment al verplicht in relatie tot het gewasbeschermingsmiddelen- en mestbeleid. Deze zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De NVWA en de waterschappen houden hierop toezicht. Voorzien is dat onder het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het Nationaal Strategisch Plan de breedte van deze teeltvrije zones kan worden aangepast.

133. Zou u de rol van Nederland in Europa als het aankomt op de toelating van groene en duurzame gewasbescherming op de Europese markt als een koplopersrol omschrijven? Zo nee, waarom neemt Nederland die rol niet op zich, gezien de kennis die in Nederland aanwezig is?

Nederland speelt een voorlopersrol in de Europese Unie op het gebied van kennis van de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op basis van micro-organismen. Micro-organismen vormen een belangrijke groep binnen de categorie laag-risicomiddelen. De Nederlandse voorlopersrol uit zich in bijdragen van Nederlandse experts in de ontwikkeling van specifiek op deze groep toegesneden toelatingscriteria en een naar verhouding groot aantal aanvraagdossiers voor deze groep van werkzame stoffen die het Ctgb ontvangt ter beoordeling.

134. Op welke wijze wordt het parlement betrokken bij de totstandkoming van de aangekondigde nationale strategie voor het vergroten van biologische productie en consumptie in Nederland?

De planning is om toe te werken naar een strategie die voor de zomer 2022 met uw Kamer wordt gedeeld.

135. Omvat deze aangekondigde strategie de volledige opgave die Brussel vraagt in het kader van de ambities uit de Van boer tot bord-strategie?

De aangekondigde strategie heeft alleen betrekking op het deel uit de van Boer-tot Bord-strategie die gaat over biologische productie en consumptie. In de van Boer tot Bord-strategie is er door de Europese Commissie een doelstelling geformuleerd die stelt dat «tegen 2030 ten minste 25% van de EU landbouwgrond voor biologische landbouw wordt gebruikt en dat de biologische aquacultuur aanzienlijk groeit». Op basis van de Boer tot bord-strategie is op 25 maart 2021 een «Actieplan voor de ontwikkeling van de biologische sector» gepubliceerd. Daarin wordt aan elke lidstaat gevraagd om te komen met een eigen nationale strategie, met eigen nationale doelstellingen. De nationale strategie die door mij wordt opgesteld geeft invulling aan deze vraag.

136. Wat is een voorbeeld van de overschrijding van soortengrenzen bij nieuwe veredelingstechnieken?

Soorten zijn in de plantenwereld duidelijk afgebakend. Binnen het regeerakkoord is afgesproken dat de inzet van moderne veredelingstechnieken zich moet beperken tot binnen de soortgrens. Dus van maïs naar maïs is een voorbeeld van gewenste toepassing. Een voorbeeld van ongewenste overschrijding van die grens zou zijn als DNA, afkomstig uit een ander plantensoort, zoals een varen, overgezet zou worden naar maïs.

137. Kunt u een nadere toelichting geven op de uitvoering van de Nationale Eiwitstrategie als het gaat om de rol van nieuwe eiwitbronnen en het verkrijgen van eiwitten uit nevenstromen, zoals productie van eiwitten in micro-organismen en in de vorm van gecultiveerd vlees?

In de Nationale Eiwitstrategie (NES) worden verschillende sporen aangegeven die potentie hebben om substantieel bij te dragen aan de vermindering van de afhankelijkheid van eiwitten van buiten de EU. Nederland heeft te weinig landbouwgrond om de import van eiwitten met eigen teelt te dekken, vandaar dat ook veel aandacht uitgaat naar hergebruik van eiwitten uit reststromen en productie van nieuwe eiwitten zoals uit micro-organismen. Ook ontwikkelingen zoals gekweekt vlees zijn perspectiefvol, zeker als ook de benodigde grondstoffen in Nederland geproduceerd kunnen worden.

In de reguliere onderzoeksprogramma’s van de WUR wordt al veel aandacht besteed aan vele vraagstukken die spelen rondom de teelt, het hergebruiken van eiwitten uit rest en nevenstromen, nieuwe eiwitten uit microbiële oorsprong, eiwitten uit nieuwe teelten en dierlijke productie (insecten) en de verwerkingsuitdagingen die er liggen om uit deze eiwitten smakelijke en voedzame producten te maken voor humane consumptie. Via publiek private samenwerkingsprojecten in het kader van de Kennis- en Innovatie Agenda Landbouw Water & Voedsel wordt gericht onderzoek gedaan naar toepassingen van nieuwe eiwitten, het oplossen van knelpunten in productie en verwerking van eiwitten en het ontwikkelen en versterken van (nieuwe) ketens.

138. Welke middelen heeft u om een impuls te geven aan het ontwikkelen van nieuwe eiwitbronnen en het verkrijgen van eiwitten uit nevenstromen?

Er zijn veel mogelijkheden om nieuwe eiwitbronnen en hergebruik van zij- en reststromen te benutten. De hiervoor benodigde technologie is deels voorhanden en zal deels nog (verder) ontwikkeld moeten worden. Zo verken ik of het mogelijk is het SBIR-instrumentarium gedurende de looptijd van de strategie verschillende keren in te zetten om dergelijke innovaties te stimuleren. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om praktijk voorbeelden van innovatieve technieken of clusters van innovators te ondersteunen met inzet van kennis, faciliteiten of financiële middelen.

139. Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om een koplopersrol in Europa te nemen wanneer het gaat om groene en duurzame gewasbescherming gezien de kennis die in Nederland aanwezig is?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 133.

140. Welke stappen worden concreet gezet om te komen tot Europese harmonisatie als het gaat om toelating van gewasbeschermingsmiddelen?

Verordening (EG) 1107/2009 vormt het Europese geharmoniseerde kader voor de goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op zonaal en nationaal niveau. Nederland speelt een actieve rol in door de Europese Commissie ingestelde expertwerkgroepen om de gevolgde procedures te optimaliseren en beoordelingsmethodieken te actualiseren.

141. Hoeveel budget is er gereserveerd voor onderzoek naar vissenwelzijn en specifiek naar bedwelmingsmethoden?

Dit jaar is het driejarige Publiek Private Samenwerkingsproject «Stunning Fish at Sea» gestart om het bedwelmen van schol en tarbot aan boord van schepen te operationaliseren. Projectbudget is € 615.000. LNV draagt hier financieel, via topsector agri en food, aan bij.

142. Worden er gesprekken met de sector gevoerd over het bedwelmen van vissoorten? Zo ja, over welke vissoorten?

Ja, Wageningen Research voert gesprekken met diverse bedrijven in het kader van lopend onderzoek. Het betreft de belangrijkste door Nederlandse bedrijven gevangen soorten.

143. Kunt u een opsomming geven van de wetenschappelijke rapporten die in uw opdracht over vissenwelzijn zijn geschreven?

De afgelopen 25 jaar zijn er meer dan 20 rapporten geschreven in het kader van door LNV gefinancierd onderzoek. Een aantal recente rapporten zijn:

  • Abbink, W.; Blom, E.; Pelgrim, Thamar; Vries, P. de; Vis, J.W. van de; Schram, E. (2015): Het effect van een verhoogde ammoniak concentratie in het water op fysiologie, groei en voeropname van Europese paling (Anguilla anguilla). IMARES, (Rapport / IMARES C187/15) – 18 p.

  • Van de Vis, H., Bracke, M., Reimert, H., Burggraaf, D., Blanco, A. en Gerritzen, M. (2015): Bedwelmen en doden van gevangen vissen. IMARES Rapport C017/15, 15 pp.

  • Van de Vis, H., Bracke, M., Reimert, H., Burggraaf, D., Blanco, A. en Gerritzen, M. (2016): Bedwelmen en doden van gevangen vissen: schol. IMARES Rapport C007/16, 20 pp.

Een nog lopend beleidsondersteunend onderzoek met betrekking tot het bedwelmen van vis wordt afgesloten met een eindverslag dat december/januari verschijnt.

144. Kunt u het wetenschappelijke rapport van IMARES en Livestock Research, waar naar gerefereerd wordt in het Palsed Visserij Innovatie eindrapport (onderdeel van het Nederlandse Operationeel Programma «Perspectief voor een duurzame visserij» en gefinancierd door EU visserijfonds, aanvraagnummer: 4600004227858, blz 21), naar de Kamer sturen?

In het Palsed project was het schrijven van een manuscript het projectresultaat van IMARES en Livestock Research. Het manuscript is momenteel in afronding voor publicatie waardoor ik uw Kamer het op dit moment nog niet kan toesturen. Ik zal het uw Kamer toesturen zodra het artikel is afgerond.

145. Op welke wijze geeft Nederland aandacht aan dierenwelzijn binnen de context van de uitwerking van de strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU?

Er zijn specificaties ontwikkeld voor het bedwelmen gevolgd door slacht voor aal, Afrikaanse en Claresse meerval, gekweekte tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars. Momenteel zijn ook gebruiksklare systemen ontwikkeld voor het bedwelmen van aal en Afrikaanse en Claresse meerval.

Sinds 2018 is een nationale regeling van kracht in Nederland voor het elektrisch bedwelmen van aal voor de slacht.

In de afgelopen jaren is ook onderzoek gedaan naar waterkwaliteit in RAS-systemen voor de vissoorten aal, snoekbaars en meerval. Hierbij zijn grenswaarden voor waterkwaliteitsparameters zoals nitraat en nitriet bepaald voor welzijn tijdens de opkweek.

146. Op welke wijze gaat Nederland vormgeven aan de vier deelonderwerpen op dierenwelzijn die aangegeven zijn in de strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU?

Via het Europese fonds (EMVAF) en op basis van het Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur (NSPA) worden gelden ter beschikking gesteld voor vervolgonderzoek op het gebied aquacultuur waaronder vissenwelzijn. Het operationeel programma en het NSPA ligt nu ter goedkeuring voor in Brussel.

147. Welke partijen zijn betrokken bij het nieuwe internationale publiek-privaat programma «Klimaatslim voedsel produceren»?

De Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) is op 23 september 2014 op de klimaattop in New York door Nederland gelanceerd en wordt sindsdien gehost door de FAO.17 () GACSA bevordert voedselzekerheid en klimaatdoelstellingen door het samen brengen van bedrijven, kennisinstellingen, overheden en financiers die werken aan klimaatslimme landbouw. In totaal zijn er 534 partijen aangesloten bij de GACSA.18 () Via regionale netwerken bouwt GACSA nieuwe partnerschappen en versterkt bestaande samenwerking op climate smart agriculture (CSA) om te zorgen voor een weerbaarder mondiaal voedselsysteem. Speerpunt is het ontsluiten van publieke en private kennis op het gebied van CSA om wereldwijd duurzame oplossingen en handelingsperspectieven op het boerenerf beschikbaar te maken.

148. Welke concrete actie wordt er ondernomen om de handel met het Verenigd Koninkrijk optimaal te laten verlopen, bijvoorbeeld als het gaat om pootgoed?

Vanaf het begin is gecommuniceerd dat Brexit gepaard zal gaan met efficiëntieverlies in het handelsverkeer en dat er frictie in het proces van aanpassen aan de nieuwe situatie zal zijn. Daarom heeft de Nederlandse overheid steeds gewezen op het belang van een gedegen voorbereiding door alle betrokken partijen in de handelsketens.

Gebleken is dat de mate van aanpassingsfrictie in sommige gevallen fors kan zijn. Sinds 1 januari jl. is er daarom nauwe samenwerking tussen het Ministerie van LNV, de NVWA, de Europese Commissie, het bedrijfsleven en autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk (VK) om de handel tussen de EU en het VK waar mogelijk te faciliteren en de onvermijdelijke aanpassingsfrictie in goede banen te leiden. Bedrijven kunnen verder doorlopend terecht bij de klantcontactcentra van de voor hen relevante keuringsdiensten. Ook zijn er nog altijd stakeholderbijeenkomsten met LNV, NVWA en bedrijfsleven. Dit maakt dat het contact tussen LNV en NVWA en het bedrijfsleven laagdrempelig is en men elkaar goed weet te vinden bij vragen en/of problemen. Tenslotte worden er ook nog steeds serious games aangeboden aan het bedrijfsleven. Het is nuttig gebleken om het bedrijfsleven op deze manier bij te staan bij het zich aanpassen aan de nieuwe situatie. Er wordt mee doorgegaan zolang dat functioneel is.

Aangezien het VK met het Border Operating Model (BOM) heeft gekozen voor een gefaseerde invoer van grenscontroleprocessen hoeven momenteel nog niet alle zendingen naar het VK voorzien te zijn van een gezondheidscertificaat. Het Nederlandse exporterend bedrijfsleven zal zich dus moeten voorbereiden op deze nog komende veranderingen. Daarbij geldt dat – zoals reeds meerdere malen aan uw Kamer gecommuniceerd – het BOM van het VK nog altijd in ontwikkeling is. Dit brengt voor de agro-food/vers export naar het VK soms nog onzekerheden met zich mee die in bepaalde gevallen pas opgelost kunnen worden als ze zich in de praktijk voordoen.

Met betrekking tot de handel in pootgoed geldt er een EU-importverbod. Nederland wijst doorlopend op het belang van wederzijdse markttoegang voor pootgoed. Zowel de Europese Commissie als het VK zijn op de hoogte van de wens van Nederland dat er een oplossing wordt gevonden voor deze situatie, hierover staat Nederland ook in contact met andere EU-lidstaten. Met instemming van de Europese Commissie is het Ministerie van LNV in overleg met de sector om opnieuw mogelijkheden te onderzoeken om de export op te starten richting het VK.

149. Hoeveel grote pluimveeslachterijen gebruiken nog het waterbad als bedwelmingsmethode?

Vier grote pluimveeslachterijen maken permanent gebruik van een elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode en vier pluimveeslachterijen hebben een waterbad als back-up (peildatum oktober 2021).

150. Hoeveel middelgrote en kleine pluimveeslachterijen gebruiken nog het waterbad als bedwelmingsmethode?

Eén middelgrote pluimveeslachterij maakt permanent gebruik van een elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode (peildatum oktober 2021).

151. Hoeveel kippen, onderverdeeld naar vleeskuikens en leghennen, en hoeveel eenden zijn in 2020 geslacht met het elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode?

In 2020 zijn 87,8 miljoen vleeskuikens (inclusief haantjes), 5,6 miljoen leghennen en 4,5 miljoen eenden geslacht bij de slachthuizen die permanent gebruik maken van een elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode. De NVWA houdt geen cijfers bij van het aantal dieren dat in 2020 is geslacht op slachthuizen met een waterbad als back-up.

152. Hoeveel inspecties zijn er in 2020 uitgevoerd bij pluimveeslachterijen die de waterbadmethode gebruiken?

In 2020 zijn 100 inspecties op het aanhangen, bedwelmen en doden van pluimvee en 5 systeeminspecties op het doden van dieren in pluimveeslachterijen die de waterbadmethode gebruiken uitgevoerd. Tijdens regulier toezicht, audits en cameratoezicht is er ook toezicht op de waterbadbedwelming.

In 2020 waren 12 inspecties gepland voor de uitvoering van extra toezicht op waterbadbedwelming met behulp van een scoopmeter (vervanging voor «meetkip»). In verband met de corona-uitbraak is één inspectie met de scoopmeter uitgevoerd bij één slachterij die destijds permanent de waterbadmethode gebruikte.

De NVWA heeft in de periode november 2020 t/m april 2021 op een alternatieve wijze aanvullend toezicht op waterbadbedwelming uitgevoerd. Er zijn zes inspecties uitgevoerd bij zes slachterijen die destijds permanent gebruik maakten van waterbadbedwelming. Vier slachterijen die gebruik maken van waterbadbedwelming als back-up zijn ook geïnspecteerd. De alternatieve inspectie op waterbadbedwelming is controle van de weergave door de apparatuur en bewaring van deze gegevens.

153. Hoeveel inspectierondes zijn er in 2020 uitgevoerd bij pluimveeslachterijen die de waterbadmethode gebruiken?

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 152.

154. Waren de inspecties bij pluimveeslachterijen op de waterbadbedwelming in 2020 aangekondigd?

De inspecties door de NVWA bij pluimveeslachterijen op de waterbadbedwelming vinden onaangekondigd plaats.

155. Hoeveel inspecties op de waterbadbedwelming hebben er in 2019 en 2020 plaatsgevonden met behulp van de zogenaamde «meetkip»?

De NVWA heeft in 2019 en 2020 geen inspecties uitgevoerd met behulp van de «meetkip», omdat deze zijn vervangen door inspecties voor de uitvoering van extra toezicht op waterbadbedwelming met behulp van een scoopmeter. In 2019 heeft de NVWA twee inspecties met de scoopmeter uitgevoerd bij twee slachterijen die destijds permanent gebruik maakten van waterbadbedwelming. Zie voor de inspecties bij pluimveeslachterijen die de waterbadmethode gebruiken in 2020 het antwoord op vraag 152.

156. Wat waren de nalevingspercentages op het gebied van bedwelming bij pluimveeslachterijen die nog de waterbadmethoden gebruiken als bedwelmingsmethode, per slachterij?

De NVWA heeft in 2020 bij de inspecties op het gebied van bedwelming (zie vraag 152) bij pluimveeslachterijen die permanent gebruik maken van de waterbadmethode als bedwelmingsmethode 100% naleving vastgesteld. Hierbij is gekeken naar hoeveel overtredingen er bij een slachterij geconstateerd zijn op het gebied van bedwelming die geleid hebben tot een schriftelijke waarschuwing of boeterapport. De vier slachterijen die gebruik maken van waterbadbedwelming als back-up voldeden niet tijdens de alternatieve inspectie (zie vraag 152); ze voldeden niet aan de eisen voor ingebruikname. Voor ingebruikname moeten de bedrijven aan de NVWA aantonen dat het waterbad voldoet aan de inrichtingseisen.

157. Hoeveel dieren zijn er in 2020 onbedwelmd aangesneden bij de onverdoofde rituele slacht, uitgesplitst per diersoort?

In onderstaande tabel worden de gevraagde aantallen dieren, uitgesplitst per diersoort weergegeven. Aan deze tabel is ook de in vraag 159 gevraagde uitsplitsing toegevoegd.

Onverdoofde rituele slacht 2020

Diersoort

Totaal onbedwelmd

Na aansnijden direct nabedwelmd

Kort voor verstrijken 40 seconden nabedwelmd

Op aanwijzing NVWA nabedwelmd

Niet nabedwelmd

Geit

2.946

1.933

2

1

1.010

Kalf

859

537

38

2

282

Rund

5.266

2.424

220

33

2.589

Schaap

55.360

30.599

474

107

24.180

Totaal

64.431

35.493

734

143

28.061

158. Hoeveel dieren zijn er in 2020 met voorafgaande bedwelming aangesneden bij de rituele slacht, uitgesplitst per diersoort?

De gegevens aangaande de rituele halssnede in combinatie met voorafgaande bedwelmde slacht worden niet door de NVWA bijgehouden.

159. Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren in 2020 per diersoort uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?

Zie het antwoord op vraag 157.

160. Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren tijdens het offerfeest in 2020 -per diersoort- uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?

Onderstaande tabel geeft de uitsplitsing weer.

Offerfeest 2020

Diersoort

Totaal geslacht

Totaal onbedwelmd

na aansnijden direct nabedwelmd

Kort voor verstrijken 40 seconden nabedwelmd

Op aanwijzing NVWA nabedwelmd

Niet nabedwelmd

Rund

1.712

1.173

1.094

38

7

34

Schaap

45.027

23.022

11.479

82

8

11.453

Totaal

46.739

24.195

12.573

120

15

11.487

161. Hoeveel dieren zijn er onbedwelmd geslacht tijdens het offerfeest in 2021, uitgesplitst per diersoort?

162. Hoeveel dieren zijn er geslacht met voorafgaande bedwelming tijdens het offerfeest in 2021?

163. Kunt u het aantal onbedwelmd aangesneden dieren tijdens het offerfeest in 2021 per diersoort uitsplitsen naar het aantal dieren dat direct na het aansnijden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat kort voor het verstrijken van de 40 seconden een bedwelming kreeg, het aantal dieren dat geen bedwelming kreeg omdat ze binnen 40 seconden na het aansnijden het bewustzijn hadden verloren en het aantal dieren dat werd nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?

Antwoord op vraag 161, 162 en 163

Onderstaande tabel geeft de uitsplitsing weer.

Offerfeest 2021

Diersoort

Totaal geslacht

Totaal bedwelmd

Totaal onbedwelmd

Direct nabedwelmd na aansnijden

Nabedwelmd vlak voor verstrijken 40 seconden

Nabedwelmd op aanwijzing NVWA

Niet nabedwelmd

Rund

1.412

585

827

235

0

0

592

Schaap

35.541

20.175

15.366

3.800

61

0

11.505

Totaal

36.953

20.760

16.193

4.035

61

0

12.097

164. Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd tijdens het offerfeest in 2021 en tot welke sancties of maatregelen heeft dit geleid?

De NVWA heeft tijdens het Offerfeest 2021 in totaal 12 overtredingen geconstateerd waarvoor een Rapport van Bevindingen is opgemaakt.

De NVWA heeft tijdens het Offerfeest 2021 op twee veehouderijen illegale slacht aangetroffen. Eén casus betrof een illegale slachting van vijf schapen, waarbij nog 18 levende schapen werden aangetroffen. De NVWA heeft proces-verbaal opgemaakt voor meerdere verdachten. De andere casus betrof een illegale slachting van zes schapen waarbij nog twee schapen levend werden aangetroffen, echter zonder identificatie. De NVWA heeft toestemming gegeven om deze 2 levende schapen zijn af te laten voeren naar een opvang, en heeft proces-verbaal opgemaakt voor één verdachte. Aan deze toestemming zitten voorwaarden verbonden t.a.v. deze dieren, zoals het voorgoed uitgesloten worden voor de slacht.

165. Hoeveel gevallen van illegale onverdoofde slachtingen zijn ontdekt in 2020 en in 2021?

De NVWA heeft in de periode januari 2020 t/m september 2021 zes constateringen gedaan van illegaal slachten: drie in 2020 en drie in 2021. In antwoord 166 op feitelijke vragen bij de slotwet van LNV over 2020 (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 8) is abusievelijk aangegeven dat het in 2020 om één geval/slachtplaats ging. De NVWA houdt geen registratie bij of deze illegale slachtingen verdoofd of onverdoofd hebben plaatsgevonden.

166. Bij hoeveel slachterijen wordt nog standaard CO2 bedwelming gebruikt bij varkens?

Bij vijf grote slachterijen wordt standaard CO2 bedwelming gebruikt bij varkens (peildatum oktober 2021).

167. Bij hoeveel slachterijen worden varkens bedwelmd met een andere methode dan CO2 bedwelming en welke methoden zijn dat?

Er zijn 67 slachterijen in Nederland waar in 2021 tenminste één varken geslacht is op basis van de gegevens die tot 20 oktober jl. geregistreerd zijn in een systeem van de NVWA. Bij 62 slachterijen worden varkens standaard met één van de volgende methoden bedwelmd: elektrisch-automatisch met restrainer, elektrisch-handmatig, penetrerend penschiettoestel. De laatste twee methodes worden ook als back-up gebruikt.

168. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de zoektocht naar alternatieven voor CO2-bedwelming bij varkens?

Ik volg internationale ontwikkelingen ten aanzien van alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens actief, maar tot op heden is voor het bedwelmen van varkens, naast elektrisch bedwelmen, geen praktisch toepasbaar alternatief voorhanden. Zoals ik in mijn brief van 27 oktober 2020 schreef (Kamerstuk 28 286, nr. 1131) blijkt dat bedwelming met Low Pressure Atmosphere Stunning (LAPS) het welzijn van varkens niet dusdanig verbetert dat het als reëel alternatief kan worden gezien voor CO2 bedwelming. Zodra er betere alternatieven voorhanden lijken, zal ik uw Kamer hierover informeren.

169. Hoeveel kangoeroevlees is er vanuit Australië geïmporteerd in 2020 en 2021? Hoeveel hiervan was bestemd voor de Nederlandse markt en hoeveel is doorgevoerd naar andere landen?

In 2020 zijn er 13 zendingen (183 ton in kg) kangoeroevlees geïmporteerd, waarvan 10 zendingen (126 ton) Nederland als bestemming hadden, 1 zending (23 ton) voor België bestemd was, 1 zending (15,6 ton) voor Duitsland en 1 zending (18,4 ton) voor Frankrijk. In 2021 (t/m september) zijn 2 zendingen (30 ton in kg) kangoeroevlees geïmporteerd, waarvan 1 zending bestemd was voor Nederland (16 ton) en 1 zending voor Frankrijk (14 ton).

170. Heeft de NVWA in 2020 en 2021 partijen kangoeroe- en andere exotische wildproducten bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van pathogenen?

Zowel in 2020 als in 2021 heeft de NVWA geen kangoeroe bemonsterd en geanalyseerd. Wel heeft de NVWA andere wildproducten uit derde landen (van buiten de EU) bemonsterd bij import in Nederland. Hierbij gaat het om 8 partijen in 2020 en 20 partijen in 2021.

171. Bij hoeveel procent van het geanalyseerde kangoeroe- en andere exotische wildproducten werden pathogenen aangetroffen?

In 13 van de 28 partijen (46%) is een pathogeen aangetroffen. Hierbij moet worden opgemerkt dat dat niet in alle gevallen leidt tot de conclusie dat het een schadelijk levensmiddel betreft. De wettelijke norm wordt niet in alle gevallen overschreden.

172. Bij hoeveel procent van het geanalyseerde kangoeroe- en andere exotische wildproducten werd E-coli aangetroffen?

In 8 partijen (29%) is E. coli aangetroffen. Hierbij moet worden opgemerkt dat er geen analyse is uitgevoerd op E. coli als soort, maar analyses zijn uitgevoerd op Shiga Toxine producerende E. coli (STEC – in 8 partijen aanwezig) en specifieke antibiotica resistente E. coli (ESBL, AmpC en carbapenemase producerend – niet aangetoond).

173. Bij hoeveel procent van het geanalyseerde kangoeroe- en andere exotische wildproducten werd salmonella aangetroffen?

In 3 van de 28 in 2020 en 2021 geanalyseerde wildproductpartijen (11%) is Salmonella aangetroffen.

174. Kunt u een opsomming geven van alle open normen die worden ingevuld en/of waarvan het voornemen is om die in te vullen?

Thans wordt gewerkt aan invulling van de volgende open normen:

  • Passend noodsysteem voor aanvoer van verse lucht in stallen als het hoofdventilatiesysteem uitvalt. Indien het kunstmatig ventilatiesysteem uitvalt, treedt een alarmsysteem in werking dat regelmatig wordt getest.

  • Leerdoelen waaraan een cursus voor een houder van een risicohond aan moet voldoen.

  • Aanpassing beleidsregels kwaliteit van de wildopvang.

  • Nadere invulling van enkele algemeen geformuleerde termen in traceerbaarheidsvoorschriften voor levensmiddelen en diervoeders die zijn opgenomen in de Algemene Levensmiddelenverordening en in uitvoeringsverordening (EU) 931/20112. Het gaat dan om termen zoals «onmiddellijk», «onverwijld» en «snel».

Het voornemen is om eind van dit jaar te starten met nadere invulling van de volgende open normen:

  • Bescherming van dieren die niet in een gebouw worden gehouden tegen slechte weersomstandigheden en zo nodig roofdieren.

  • Het klimaat in stal mag niet schadelijk zijn voor varkens.

  • Eisen aan vloeren in stallen voor vleeskalveren.

  • Nadere invulling van de in het Besluit diergeneeskundigen opgenomen voorwaarden voor het mogen couperen van staarten van biggen: kwetsuren van oren en staarten; door de varkenshouder getroffen maatregelen om staartbijten te voorkomen, waaronder het aanpassen van omgevingsfactoren en beheerssystemen.

  • Toereikende hoeveelheid water voor gezelschapsdieren.

  • Rechtstreekse levering op plaatselijk niveau van kleine hoeveelheden primaire productie van diervoeders aan lokale veehouderijen.

175. Kunt u een tijdspad geven van het proces voor de invulling van de open normen?

In mijn reactie op de evaluatie Wet dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) heb ik een aantal open normen genoemd die reeds nader zijn ingevuld, waaronder een beleidsregel waarmee een verbod is ingesteld op transport van dieren bij een buitentemperatuur van tenminste 35 graden Celsius. Voor de zomer van 2022 is nadere invulling voorzien van de open norm uit de diervoederhygiëneverordening over rechtstreekse levering door boeren van kleine hoeveelheden diervoedergrondstoffen van het eigen bedrijf aan lokale veehouderijbedrijven voor het gebruik op die bedrijven, en van de open norm uit het Besluit houders van dieren over een passend nood- en alarmsysteem voor mechanische ventilatie in stallen. De internetconsultatie voor het voorstel voor wijzing van het Besluit houders van dieren in verband met deze nood- en alarmsystemen is half oktober van dit jaar afgerond (zie voor meer informatie: Overheid.nl | Consultatie wijziging Besluit houders van dieren in verband met de nood- en alarmsystemen zoals in artikel 2.5 (internetconsultatie.nl)).

176. Wanneer verschijnt Zo Doende 2020, het jaarlijkse overzicht van dierproeven en proefdieren?

De NVWA streeft ernaar om zo snel mogelijk, maar uiterlijk begin 2022 de Zo Doende te publiceren.

177. Wat is de reden dat het jaarlijkse overzicht van dierproeven en proefdieren (Zo Doende) steeds later wordt uitgebracht?

Het jaarlijkse overzicht dierproeven en proefdieren «Zo Doende» van de NVWA is de afgelopen jaren in april 2019 (Zo doende 2017, Kamerstuk 32 336, nr. 89), in januari 2020 (Zo doende 2018, Kamerstuk 32 336, nr. 107) en op in december 2020 (Zo doende 2019)19 verschenen. Het publiceren van de Zo Doende kost tijd, omdat de inhoud zowel afstemming vereist met externe partijen als interdepartementaal en het rapport pas opgesteld kan worden na het indienen van de EU-rapportage aangezien deze cijfers onderdeel zijn van de «Zo Doende».

178. Op welke data en locaties heeft de NVWA onaangekondigde inspecties uitgevoerd naar handel in en huisvesting van exotische dieren in de afgelopen 4 jaar en wat waren de bevindingen?

De term «exotische dieren» is geen afgebakend begrip. De NVWA registreert alleen of dieren of producten van dieren onder een wetgevingsregime vallen of niet, dus of een dier beschermd is of dat een dier als invasieve exoot is aangewezen. Of een inspectie aangekondigd of onaangekondigd plaatsvindt, wordt niet geregistreerd. Daarnaast kan niet uit de data worden afgeleid of het een inspectie met betrekking tot levende dieren of producten van dieren betreft.

179. Op welke data en locaties heeft de NVWA aangekondigde inspecties uitgevoerd naar handel in en huisvesting van exotische dieren in de afgelopen 4 jaar en wat waren de bevindingen?

Zie mijn antwoord op vraag 178.

180. Hoeveel en op welke data zijn er de afgelopen jaren exotische dieren in beslag genomen door handhavingsinstanties (uitgesplitst naar NVWA, douane, politie, Landelijke Inspectiedienst Dieren (LID)) en op grond waarvan gebeurde dat?

In de tabellen in bijlage 1 zijn de in 2019 en 2020 in beslag of in bewaringgenomen levende dieren weergegeven (bron RVO)20. De term «exotische dieren» betreft geen specifieke afgebakende groep diersoorten. Landbouwhuisdieren en in Nederland gangbare gezelschapsdieren zoals de hond, huiskat en het konijn zijn buiten beschouwing gelaten.

181. Hoeveel van de inbeslaggenomen exotische huisdieren zijn de afgelopen jaren opgevangen en hoeveel geëuthanaseerd?

Het is niet mogelijk om aan te geven of de in bewaring of in beslaggenomen levende dieren, zoals weergegeven in het antwoord op vraag 180, specifiek «huisdieren» betrof. Het merendeel van deze dieren zijn opgevangen; in een enkel geval zijn dieren geëuthanaseerd (2019, tweemaal; 2020, tweemaal).

182. Kunt u aangeven hoeveel dieren er in 2020 en 2021 op reptiel- en vogelbeurzen verhandeld zijn?

Deze informatie is niet beschikbaar bij de NVWA en wordt ook niet geregistreerd bij andere overheidsinstanties.

183. Kunt u aangeven of er inspecties zijn uitgevoerd op reptiel- en vogelbeurzen in 2020 en 2021 en hoeveel dat er zijn geweest?

In de periode januari 2020 t/m september 2021 zijn er inspecties uitgevoerd op twee beurzen. In 2020 is de vogelbeurs in Zwolle gecontroleerd. In 2021 is de reptielenbeurs in Houten geïnspecteerd.

184. Kunt u aangeven wat de bevindingen zijn geweest van de uitgevoerde inspecties in 2020 en 2021 op reptiel- en vogelbeurzen?

Bij de inspectie in Zwolle in 2020 heeft de NVWA in samenwerking met de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen en is een handelaar aangehouden21.

Bij de controle van de reptielenbeurs in Houten in 2021 zijn twee overtredingen ten aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s in beslag genomen, omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.

185. Hoeveel meldingen van misstanden werden de afgelopen 3 jaar bij de LID/NVWA gedaan rondom het gebruik van (exotische) dieren met als voornaamste doel vermaak (tv-programma’s/theater/dierentuin/folklore/markten et cetera)?

Het aantal meldingen over mogelijke misstanden bij dierentuinen, dierparken en bij optredens of verhuur van dieren bij de NVWA betrof in 2019 39. In 2020 betrof het 26 meldingen. In 2021 betreft het tot begin oktober 16 meldingen. Zoals vermeld bij vraag 178 is de term exotische dieren geen afgebakende definitie. Voor het beantwoorden van deze vraag is gekeken naar diersoorten anders dan landbouwhuisdieren, honden en katten en cavia’s en konijnen.

De LID, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat er de afgelopen 3 jaar geen meldingen zijn gedaan bij de LID rondom het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak. Tussen 1 januari 2019 en 7 oktober 2021 zijn er bij de LID in totaal 7 dossiers aangemaakt betreffende het gebruik van honden, paarden/pony’s en pluimvee ter vermaak.

186. Hoeveel inspecties zijn er de afgelopen 3 jaar geweest (LID/politie /NVWA) rondom het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak?

De NVWA houdt geen registratie bij over hoeveel inspecties in deze categorie hebben plaatsgevonden. Ten algemene wordt bij overtredingen van de Wet dieren het specifiek interventiebeleid dierenwelzijn gevolgd. Overtredingen kunnen gelet op ernst en omvang leiden tot een schriftelijke waarschuwing, een herstelmaatregel, een bestuurlijke boete of een proces-verbaal.

De LID, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat er bij de LID geen meldingen zijn gedaan rondom het gebruik van exotische dieren met als voornaamste doel vermaak, dus hebben er ook geen inspecties plaatsgevonden.

De politie, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, registreert inzet niet op het doel en type dier.

187. Welke definitie van bushmeat hanteert LNV?

In internationaal verband (Convention on Biological Diversity) wordt er over bushmeat gesproken als het gaat om «vlees van wilde oorsprong». LNV hanteert geen eigen definitie van bushmeat. De Europese regelgeving over diergezondheid en over vleeskeuring voorzien niet in specifieke voorschriften ten aanzien van zogenaamd «bushmeat» en maakt derhalve geen onderscheid met ander vlees (Kamerstuk (Aanhangsel) vergaderjaar 2020–2021, nr. 1147).

188. Hoe ziet de monitoring en controle bij wilde/exoten diertransporten en wilde/exoten dierenhandel in Nederland er momenteel uit?

Diertransporten met exotische dieren worden weinig (maar eens of een paar maal per jaar) geïnspecteerd, omdat er veel minder vervoersbewegingen zijn dan transporten van landbouwhuisdieren. Ook worden er relatief weinig inspecties uitgevoerd, omdat het veel lastiger is om dit vervoerstype te onderscheiden tijdens een transportcontrole, omdat het «gewone» bestelbusjes betreft in plaats van veewagens.

De NVWA voert inspecties uit bij houders van exotische dieren op basis van verzoeken vanuit RVO, meldingen, verzoek van medehandhavers en n.a.v. controleprogramma’s NVWA. Ook wordt er, met name bij controleprogramma’s van de NVWA, gekeken naar internethandel. De NVWA controleert bij zowel bedrijven als burgers (importeurs en exporteurs), maar ook bijvoorbeeld bij dierentuinen en beurzen of dieren legaal en op de juiste wijze worden gehouden.

189. Hoe groot is momenteel de capaciteit om de internationale handel in exotische dieren te controleren en verhandelde dieren te onderzoeken op bekende en onbekende ziektekiemen?

Het team natuur van de NVWA voert deze controles uit. De capaciteit van het team natuur is 23 fte. Het team controleert naast de handel in beschermde dieren en planten ook fout hout, invasieve exoten, het naleven van het Nagoya protocol en het welzijn van exotische dieren. Het is niet exact te duiden welke capaciteit specifiek voor controle op exotische dieren wordt ingezet, omdat meerdere items in een inspectie kunnen samenvallen. De NVWA voert bij de import van dieren een fysieke controle uit die erop toeziet dat de dieren er klinisch gezond uitzien, maar er worden geen monsters genomen om te onderzoeken op ziektekiemen. Dit is geen verplichting uit nationale of EU-regelgeving. Enkel bij in het uitzonderlijke geval van vermoedens van aangifteplichtige ziektes worden monsters genomen.

190. Zijn er de afgelopen 5 jaar meldingen bij de NVWA/LID van misstanden bij het Dolfinarium Harderwijk gedaan? Zo ja, welke?

De afgelopen vijf jaar (2017–2021) zijn vijf meldingen gedaan over mogelijke misstanden bij het Dolfinarium bij de NVWA. Twee meldingen betrof het niet meer voort laten voortbestaan van het Dolfinarium, omdat dieren hun soorteigengedrag niet kunnen uitvoeren. Een klacht welke tweemaal is ingediend door dezelfde melder betrof het inzetten van dieren die in contact met mensen komen, gebruik van medicatie bij de dieren en ook het niet kunnen uitvoeren van soorteigen gedrag. Hierop is nog een vervolgmelding gedaan door de melder met aanvullend de klacht dat bezoekers niet op de hoogte worden gebracht van het risico op zoönoses.

De LID, die valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten in de afgelopen 5 jaar geen meldingen te hebben ontvangen van misstanden bij het Dolfinarium Harderwijk.

191. Hoeveel dieren zijn er in 2018, 2019 en 2020 gedood bij verzamelplaatsen en hoeveel daarvan zijn afgevoerd naar Rendac?

De tabel hieronder geeft voor de jaren 2018, 2019 en 2020 het aantal runderen, varkens, schapen en geiten weer die zijn gedood bij verzamelplaatsen die in het Identificatie & Registratiesysteem zijn gemeld (peildatum 12 oktober 2021). Volgens deze gegevens zijn al deze dieren naar Rendac afgevoerd.

Jaar

Rund

Varken

Schaap

Geit

2018

4.664

21.431

374

204

2019

3.901

17.969

437

144

2020

4.086

14.853

403

185

192. Hoeveel dieren zijn er in 2018, 2019 en 2020 levend aangetroffen tussen de kadavers die bij Rendac waren aangeboden voor destructie?

Indien er door destructiebedrijf Rendac tussen de door hen op te halen kadavers een nog levend dier wordt aangetroffen doet Rendac hiervan melding bij de NVWA. In de periode 2018 tot en met 2020 heeft de NVWA 37 meldingen van Rendac ontvangen over levende dieren tussen kadavers. Het betreft zowel runderen, varkens en pluimvee. Niet voor alle meldingen is de diersoort gespecificeerd. Rendac krijgt jaarlijks ruim 650.000 meldingen om kadavers van verschillende diersoorten op te halen.

193. Wanneer worden de inspectieresultaten uit slachthuizen uit de periode juli 2018 tot nu (de naleefmonitor) naar de Kamer gestuurd?

In de afgelopen jaren heeft de NVWA gewerkt aan een nieuwe presentatievorm, die meer feitelijke informatie geeft over het aantal controles en het aantal geconstateerde overtredingen per slachthuis die hebben geleid tot een schriftelijke waarschuwing of boeterapport. De planning is dat de resultaten over 2019 en 2020 van het aantal controles en overtredingen nog dit jaar worden gepubliceerd op de website van de NVWA.

195. Wat is het totale budget dat in de periode 2012–2022 per jaar vanuit LNV naar de NVWA is gegaan/gaat?

Onderstaande tabel bevat de gevraagde bedragen. De bedragen zijn de totale budgetten.

Jaar

Bedrag (euro x miljoen)

2012

€ 132,7

2013

€ 153,3

2014

€ 139,9

2015

€ 149,9

2016

€ 162,3

2017

€ 166,9

2018

€ 184,4

2019

€ 211,4

2020

€ 214,3

20211

€ 250,5

2022

€ 239,2

Totaal

€ 1.994,0

X Noot
1

Voor het lopende jaar is prognose OB 2022 opgenomen.

194. Is er een monitoring of evaluatie voorzien voor de regiodeals?

In alle 30 Regio Deals zijn afspraken gemaakt over monitoring en evaluatie. Monitoring vindt plaats op het niveau van individuele projecten en op het niveau van doelstellingen en overkoepelende ambitie van de Regio Deal (ontwikkeling brede welvaart). Op basis van deze monitoring stellen de regio’s een keer per jaar een voortgangsrapportage op die wordt besproken in het Rijk – Regio overleg van de Regio Deal. Zo vindt een periodiek gesprek plaats over de voortgang van de deal en of er eventueel bijstellingen nodig zijn (lerende aanpak). Het PBL draagt in opdracht van het Ministerie van LNV bij aan kennisontwikkeling en handelingsperspectief, onder andere wat betreft het opzetten van de monitoring.22 Verder leren in het Regio Deal Lab Governance regio’s onderling en met het Rijk van elkaar, onder andere op het gebied van samenwerking, sturing en governance23, en is de in opdracht van LNV door het CBS de regionale Monitor Brede Welvaart ontwikkeld24. Wat betreft evaluatie geldt dat Lysias in 2020 een tussentijdse evaluatie heeft uitgevoerd naar de systematiek van de Regio Deals (Kamerstuk 29 697, nr. 90). Ook zal iedere Regio Deal na afloop van de dealperiode worden geëvalueerd. De evaluatie van de Regio Envelop staat gepland voor 2023.

196. Hoeveel pelsdierhouderijen zijn inmiddels gestopt en hoeveel pelsdierhouderijen zijn nog operationeel?

Alle pelsdierhouderijen zijn gestopt. Op 8 januari jongstleden is het verbod op de pelsdierhouderij, in verband met de vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij, van kracht geworden.

197. Hoeveel geld van de regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers zal naar verwachting nog worden terugbetaald vanwege verkeerde inschatting?

Voor de totale regeling is vanwege een te pessimistische inschatting vooraf door de ondernemer over het verloop van de coronacrisis, intrekking van de aanvraag of het ontbreken van een definitieve aanvraag voor vaststelling, € 29 mln. gefactureerd om terug te betalen. Hiervan is reeds € 23,5 mln. terugbetaald en staat nog € 5,5 mln. open.

198. Kunt u aangeven wat de achtergrond is van het feit dat in 2025 de subsidie Brongerichte verduurzaming stallen (F29) toeneemt naar 51,6 miljoen euro, aangezien dit veel hoger is dan de andere jaren?

In 2025 is het beschikbare budget hoger omdat het middelen betreft voor financiering over een langere periode, terwijl nog niet duidelijk is welk ritme hierbij moet worden aangehouden. Daarnaast is de verwachting dat meerdere openstellingen zullen leiden tot een oplopend kasbeslag. Projecten kennen namelijk een maximale looptijd van 5 jaar en de bevoorschotting vindt gespreid plaats. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de looptijd van de Sbv tot en met 2024 (Kamerstuk 29 383, nr. 356). Hierna vindt een evaluatie plaats op basis waarvan de Sbv verlengd kan worden tot en met 2030. Na de evaluatie zal het beschikbare budget vanaf 2025 op basis van nieuwe openstellingen verdeeld worden over meerdere jaren.

199. Kunt u aangeven hoeveel euro er gaat naar artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken zoals weergegeven in de tabel? Is dit een opsomming van alle uitgaven en komt dit overeen met bladzijde 3? Zo nee, welke uitgaven missen nog?

In 2022 is er een bedrag van € 462,7 mln. geraamd op artikel 22. Een uitsplitsing van deze raming is te vinden in de budgettaire tabel van artikel 22. Het totaalbedrag van de tabel komt overeen met het weergegeven bedrag in het diagram op pagina 3 van de begroting.

200. Kunt u specificeren welke dierentuinen gebruik hebben gemaakt van de coronasteun ter waarde van 39 miljoen euro en per dierentuin aangeven hoeveel zij aan steun hebben ontvangen? Waarom is de resterende 33 miljoen euro nog niet beschikbaar gesteld door het Ministerie van Financiën?

Onderstaand een overzicht van de dierentuinen die gebruik hebben gemaakt van de eerste openstelling (periode van 18 maart 2019 t/m 30 september 2019). Voor deze openstelling zijn alle aanvragen beoordeeld en beschikt. De vaststelling van deze bedragen moeten nog plaatsvinden. De verwachting is dat voor het einde van het jaar de beoordeling van de vaststellingen zullen zijn afgerond. In onderstaand overzicht is weergegeven welke verplichtingen zijn aangegaan.

Dierentuin

Aangegane verplichting

Wereld Tuinen Landgraaf (Mondo Verde)

1.213.512,80

Ouwehands Dierenpark B.V.

2.048.531,85

Vlinderparadijs Papiliorama

323.887,18

Apenheul

2.272.770,00

Taman Indonesia

94.562,59

Stichting Muzeeaquarium Delfzijl

11.625,34

Dierenpark «Amersfoort» B.V.

2.267.648,29

Hof van Eckberge B.V.

381.557,94

Berkenhof B.V.

227.235,83

Dekker Anthuriums

108.350,91

Vlinders aan de Vliet

51.714,37

Vogelbush Eureka

58.138,28

De Orchideeënhoeve B.V.

688.481,96

Wildlands Adventure Zoo Emmen B.V.

2.819.108,90

Faunapark Flakkee

254.654,67

Kasteelpark Born

475.671,33

Happy Birds Breeding & Trading B.V.

755.769,43

Stichting Vogelpark Avifauna

1.409.443,00

Stichting Artisklas Haarlem

21.269,81

GaiaPark B.V.

2.293.888,80

Reptielen- en Amfibieënhuis De Aarde

27.112,37

Stichting Plaswijckpark

1.356.614,92

Landgoed Hoenderdaell B.V.

1.314.068,77

Stichting Reptielenhuis De Oliemeulen

72.994,65

DoeZoo

126.537,00

Dierenrijk Europa Exploitatie B.V.

697.139,43

De Wereld van Merlijn

218.282,14

Kabouterland

115.124,09

Stichting Almere Jungle

128.338,18

Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde

4.331.971,39

Stg tot ISH vd Dierg. vh Kon. Zoöl. Genootsc. Natura Artis Magistra

3.027.030,78

Stichting «Amelander Musea»

88.969,85

Dierenpark De Vleut B.V.

116.742,43

Dierenpark Zie-ZOO B.V.

194.885,05

Koninklijke Burgers» Zoo

2.856.844,17

Delta Park Neeltje Jans B.V.

1.280.377,66

Dierenpark Overloon Exploitatie B.V.

220.078,27

Beekse Bergen Exploitatie B.V.

1.773.862,79

Aqua Zoo Friesland Exploitatie B.V.

157.629,00

Dolfinarium Harderwijk B.V.

1.967.671,34

Center Parcs Netherlands N.V.

62.334,95

Stichting Van Blanckendaell Park

156.968,51

* Naast bovenstaande goedgekeurde aanvragen is er ook 1 aanvraag ingetrokken en 1 afgekeurd op inhoudelijke punten.

De resterende € 33 mln. was gereserveerd voor een periode van sluiting van de dierentuinen van 5 november 2020 t/m 18 november 2020 en 15 december 2020 t/m het einde van het eerste kwartaal van 2021. Dit is later opgehoogd tot een bedrag/reservering van € 72,5 mln. t/m het einde van het tweede kwartaal 2021. Omdat dierentuinen voor het einde van het tweede kwartaal – te weten 19 mei 2021 (dierentuinen met buitenlocaties) dan wel 5 juni 2021 (dierentuinen met binnen locaties) – weer bezoekers mochten ontvangen, is de uiteindelijke reservering vastgesteld op € 52,7 mln. die via een tweede openstelling van de regeling beschikbaar zal worden gesteld(zie kamerstuk, 35 420, nr. 311).

Ook de tweede openstellingsregeling moet de normale procedure doorlopen en dat kost tijd. Inmiddels is de concept regelingstekst via een prenotificatie ingediend bij de Europese Commissie en is de verwachting dat in het laatste kwartaal van 2021 de regeling opengesteld wordt waarna in het begin van 2022 voorschotten kunnen worden overgemaakt.

201. Kan er een indicatie worden gegeven op welke posten er mutaties nodig zijn binnen de begrotingsoverzichten op pagina 18 tot 20 op deze in lijn te laten komen met de verzwaarde Europese doelen onder Fit-for-55?

Er kan nog geen indicatie gegeven worden op welke posten er mutaties nodig zijn, omdat een eventuele doorwerking van het verzwaarde Europese doel onder Fit for 55 voor landbouw een nationale invulling betreft van de nieuwe Effort Sharing Regulation opgave. Het is aan het nieuwe kabinet om straks een keuze te maken welke sectoren, die onder de Effort Sharing Regulation vallen, een extra klimaatopgave krijgen en hoe deze ingevuld moet worden. Voor het onderdeel landgebruik wordt het nieuwe nationale doel in het kader van de LULUCF verordening waarschijnlijk gerealiseerd door middel van het huidig en geplande klimaatbeleid.

202. Kunt u aangeven hoeveel van de 6 miljoen voor bodem, bos en natuur afkomstig is uit artikel 22 en hoeveel is afkomstig uit artikel 23?

Van de beschikbare 6,0 mln. voor Bodem, bos en natuur uit het Klimaatakkoord wordt in 2022 € 5,3 mln. geraamd op artikel 22 onder Klimaatimpuls Natuur en Biodiversiteit (€ 5,1 mln.) en onder Bijdrage aan Staatsbosbeheer (€ 0,2 mln.). Het geraamde bedrag op artikel 23 bedraagt € 0,5 mln. Het resterende bedrag van € 0,2 mln. wordt ingezet op artikel 50.

203. Kunt u aangeven hoeveel van de 230,5 miljoen voor de gerichte opkoop 2021 afkomstig is uit artikel 21 en hoeveel uit artikel 22? En hoe is dit verdeeld voor de 249,3 miljoen voor 2022?

Voor de Maatregel gerichte opkoop is in 2021 € 230 mln. beschikbaar. Hiervan is € 133,4 mln. geraamd op artikel 21, € 96,1 mln. op artikel 22 en op artikel 24 € 0,6 mln. ten behoeve van de uitvoering door RVO. Het geraamde bedrag voor 2022 voor de Maatregel gerichte opkoop (€ 249,3 mln.) is volledig gereserveerd op artikel 21.

204. Hoeveel euro is er in 2020 uitgegeven aan gerichte opkoop vanuit artikel 22? En hoeveel euro, graag uitgesplitst per jaar, is er voor gerichte opkoop vanuit artikel 22 gereserveerd in 2021 en 2022?

In 2020 is er € 0,5 mln. vanuit artikel 22 aan de Maatregel gerichte opkoop uitgegeven. Het gaat om een bijdrage aan het BTW-Compensatiefonds en om de ondersteuning van de aankoopcalculator. Voor 2021 is er op artikel 22 € 96,1 mln. gereserveerd voor de Maatregel gerichte opkoop. Voor 2022 zijn er geen uitgaven geraamd op artikel 22. De gereserveerde middelen van de Maatregel Gerichte Opkoop vanaf 2022 staan volledig op artikel 21.

205. Kunt u aangeven wat er is uitgegeven van de 230,5 miljoen euro die voor 2021 gereserveerd staat voor de Maatregel Gerichte Opkoop en hoeveel koopovereenkomsten dit betreft?

Tot op heden is er € 95,7 mln. uitgegeven aan voorschotten en uitvoeringskosten van de Maatregel gerichte Opkoop. In het voorjaar van 2021 is € 95,0 mln. via een specifieke uitkering naar de provincies overgeheveld. De provincies voeren de eerste tranche van de Maatregel gerichte opkoop uit. Het is op dit moment niet aan te geven hoeveel koopovereenkomsten binnen deze tranche afgesloten kunnen worden. De eerste koopovereenkomsten worden naar verwachting in het voorjaar van 2022 afgesloten.

206. Kunt u aangeven wat er beoogd wordt met de 15,4 miljoen euro die de komende jaren is gereserveerd voor «Warmtesysteem Westland» en wie gebruikmaken van deze middelen?

Warmte Systeem Westland (WSW) is het stapsgewijs realiseren van een regionaal warmtenet voor restwarmte in het Westland. Daarbij worden kleine warmtenetten bij aan te leggen aardwarmteprojecten groter gedimensioneerd en gekoppeld. Hierdoor ontstaat uiteindelijk een regionaal netwerk waarmee restwarmte vanuit Rotterdam, via aansluiting op de beoogde leiding van Rotterdam naar Den Haag (WarmtelinQ), benut kan gaan worden.

De investeringen in het warmtenet van WSW worden gedaan door Warmte Netwerk Westland C.V.

De € 15,4 mln. is bestemd voor ondersteuning van een deel van het WSW. Het gaat om de investeringen die, vanwege de samenhang met de voor 2022 geplande investeringen voor de aardwarmteprojecten, in 2022 moeten starten. Beoogd wordt met de ondersteuning de overdimensionering van de aardwarmtenetten en de koppelleidingen mogelijk te maken.

207. Wat wordt er verstaan onder «Maatwerksubsidie CO2-levering glastuinbouw» en wie en op welke wijze kan er aanspraak maken op deze subsidie?

Er is € 23 mln. gereserveerd op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën. Beoogd wordt met een incidentele subsidie, concrete extra investeringen door een partij – die hiertoe voorstellen heeft gedaan – in CO2-infrastructuur en CO2-leveringen te ondersteunen. Doel is op relatief korte termijn extra CO2-levering naar de glastuinbouw mogelijk te maken. Het beschikbaar krijgen van externe CO2 voor de groei van de planten maakt energiebesparing en het beter benutten van de aardwarmtebronnen op de glastuinbouwbedrijven mogelijk

208. Waarvoor is de gereserveerde 5 miljoen euro voor 2022, die voortkomt uit Urgenda, bedoeld?

Dit bedrag is bedoeld voor de uitbreiding van de bestaande subsidieregeling Energie-efficiëntie Glastuinbouw (EG) met LED-belichting. In totaal is hier € 30 mln. voor beschikbaar, waarvan € 5 mln. nog op de aanvullende post staat. De EG is gericht op het stimuleren van een aantal specifieke investeringen in energiebesparing die CO2-reductie tot gevolg hebben. Door de uitbreiding met LED-belichting wordt de vervanging van SON-T belichting in bestaande kassen en de installatie van LED-belichting in nieuwe kassen gestimuleerd.

209. Waarom is de inzet voor het Omschakelfonds beperkt tot de jaren 2022 en 2023?

Er is in de brief aan uw Kamer van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) destijds in totaal 175 mln. door het kabinet beschikbaar gesteld voor het Omschakelfonds (thans: Omschakelprogramma), verdeeld over de jaren 2020–2023. Afhankelijk van het verloop van het Pilot-Investeringsfonds en andere regelingen wordt een mogelijke toekomstige inzet van het Omschakelprogramma na 2023 bezien.

210. Hoeveel euro zal er in totaal van 2021 naar 2022 worden doorgeschoven voor artikel 22 Natuur, visserij en gebiedsgericht werken, graag uitgesplitst per onderdeel? Kunt u aangeven waardoor deze onderuitputting is veroorzaakt?

In totaal bestaat het budget voor 2022 op artikel 22 voor € 37,5 mln. uit middelen die vanuit 2021 zijn doorgeschoven. Het gaat om de volgende posten:

  • Regeling versneld natuurherstel (€ 20,9 mln.) en Natuurbank (€ 10,0 mln.): deze middelen zijn afkomstig uit de begrotingsreserve stikstof. Omdat de reserve in 2021 ophoudt te bestaan, zijn de middelen in 2021 op de begroting geplaatst en vervolgens over de jaren heen doorgeschoven in lijn met de verwachte uitfinanciering van de regeling en de Natuurbank.

  • Veenweide (€ 4,0 mln.): de uitfinanciering van de onderzoeksopdrachten sloot niet aan bij het oude kasritme.

  • Verduurzaming IJsselmeer (€ 2,1 mln.): vertraging vanwege het wachten op goedkeuring van de saneringsregeling door de Europese Commissie.

  • Visserijvrije zones (€ 0,5 mln.): verschuiving van de ingangsdatum van de regelgeving.

211. In welke mate behoudt het Ministerie van LNV betrokkenheid bij de effectieve inzet van middelen voor walstroom die vanuit de onderuitputting van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) overgeheveld gaat worden naar het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?

De subsidieregeling walstroom zeevaart is een bronmaatregel uit het structurele pakket. Het Ministerie van LNV heeft in dit kader belang bij een effectieve inzet van de middelen ten behoeve van de omgevingswaarde uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. De middelen vanuit de onderuitputting van de Srv zullen vanwege snelheid en efficiëntie toegekend worden op basis van dezelfde subsidieregeling. Het Ministerie van LNV is betrokken bij de totstandkoming van deze regeling vanuit de coördinerende rol die bij programma-DG Stikstof is belegd voor de gehele stikstofaanpak. Hierdoor behoudt het Ministerie van LNV betrokkenheid bij ook de effectieve inzet van de middelen vanuit de onderuitputting van de Srv. Voor de subsidieregeling walstroom zeevaart wordt gewerkt met tranches waardoor eventueel bijgestuurd kan worden op het resultaat.

212. Waarom doen er minder varkenshouderijen dan verwacht mee aan de Srv en waarom heeft u ervoor gekozen de onderuitputting over te hevelen naar Walstroom zeevaart en 7 MIRT-projecten, en er niet voor gekozen het binnen de eigen begroting bijvoorbeeld op te laten gaan aan natuurherstellende werkzaamheden? Welke 7 MIRT-projecten betreft dit en hoeveel stikstof wordt er met deze projecten gereduceerd dan wel extra uitgestoten?

Een deel van de aanvragers heeft een subsidieaanvraag voor de Srv ingediend zonder al een definitieve keuze te hebben gemaakt om te stoppen. Varkenshouders hebben op basis van het aanbod een keuze gemaakt, waarbij de hoogte van het subsidiebedrag en het borgen van een toekomstperspectief op de betreffende locatie, zowel economisch als privé (woonfunctie), belangrijke afwegingen zijn geweest. Bij circa 35% van de verstrekte subsidiebeschikkingen hebben deze afwegingen uiteindelijk niet geresulteerd in de beëindiging van een varkenshouderijlocatie en is de beschikking daarom ingetrokken (Kamerstuk 35 334, nr. 164).

Het budget dat oorspronkelijk voor de Srv was gereserveerd is bedoeld voor het vlot trekken van de toestemmingsverlening aan woningbouw en 7 MIRT-projecten en ook voor stikstofreductie ten behoeve van het structurele pakket. Door de mindere stikstofopbrengst van de Srv is een restopgave ontstaan voor stikstofruimte voor woningbouw en 7 MIRT-projecten. Ook voor de bijdrage die de Srv zou leveren voor de legalisering van de PAS meldingen ontstaat een extra opgave. Om in deze opgaven te voorzien heb ik, in samenwerking met de provincies, afspraken gemaakt over een pakket alternatieve maatregelen gericht op tijdige en locatie-specifieke stikstofruimte. Dit pakket omvat ophoging van het budget van de eerste tranche van de regeling provinciale aankoop veehouderijlocaties met € 133,4 mln., intensivering van de regeling voor walstroom zeevaart met € 20 mln. (inclusief een reservering van € 1 mln., voor stikstofruimte vanuit de industriële sector voor het woningbouwknelpunt Zaandstad) en € 15 mln. voor project-specifieke mitigatie van de 7 MIRT-projecten (Kamerstuk 28 973, nr. 244). Na onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is om maatregelen voor het verkrijgen van stikstofruimte vanuit de industriële sector voor het woningbouwknelpunt Zaanstad aan het pakket toe te voegen. Het budget voor intensivering van de regeling zeevaart walstroom blijft daarom € 20 mln. Het betreft de volgende MIRT-projecten: A1/A28 Knooppunt Hoevelaken, A4 Haaglanden – N14, A6 Almere Buiten Oost – Lelystad, A12/A27 Ring Utrecht, A27 Houten – Hooipolder, A58 Eindhoven – Tilburg en A58 Sint Annabosch – Galder. De bijdrage van deze projecten aan de stikstofdepositie en de omvang van de benodigde mitigatie wordt per project nader in beeld gebracht in de planuitwerking.

213. Voor welke zeven MIRT-projecten is de onderuitputting van 15 miljoen euro van de Srv gebruikt en hoeveel geld heeft elk project gekregen?

Voor het antwoord op de vraag welke 7 MIRT projecten gebruik kunnen maken van deze € 15 mln. verwijs ik naar het antwoord op vraag 212. Deze middelen zijn nog niet verdeeld over specifieke projecten. De benodigde mitigatie wordt per project nader in beeld gebracht in de planuitwerking.

214. Hoe kunnen glastuinbouwbedrijven aanspraak maken op de 25 miljoen euro LED-subsidie, die voortkomt uit Urgenda 2.0? Wat zijn de minimumvereisten, bijvoorbeeld in hectare? Hoeveel hectare glastuinbouw maakt momenteel nog gebruik van de traditionele SONT-verlichting?

Bedrijven kunnen aanspraak maken op een deel van de € 25 mln. LED-subsidie, die voortkomt uit Urgenda 2.0, wanneer zij SON-T verlichting in hun kas volledig vervangen door LED verlichting. De subsidies worden verstrekt vanuit de subsidiemodule Energie-efficiëntie Glastuinbouw (EG).

Er zijn verschillende vereisten om in aanmerking te komen voor subsidie, onder andere gerelateerd aan de lichtstroom en minimale en maximale eisen voor bepaalde kleuren licht in het lichtspectrum. Verder mag bijvoorbeeld het geïnstalleerde vermogen aan LED verlichting niet hoger zijn dan 80% van het vermogen SON-T verlichting dat ten tijde van de aanvraag van de subsidie aanwezig is in de kas. Glastuinbouwbedrijven zijn verplicht om een meetrapport aan te leveren om aan te tonen dat zij aan deze vereisten voldoen. De vereisten zijn er op gericht dat met de subsidie daadwerkelijk energie bespaard wordt.

Het areaal van belichte teelten wordt geschat op ongeveer 40% van het totale areaal glastuinbouw. Het totale areaal was 9.688 hectare in 2019, volgens de Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2019. Bij het grootste deel van het areaal belichte teelten wordt op dit moment nog volledig of gedeeltelijk gebruik gemaakt van SON-T verlichting. Hoeveel hectare dit precies is, is niet te zeggen.

215. Hoeveel boeren zullen naar verwachting meedoen aan de Regeling waterbassins mest?

Het budget is geraamd op deelname van circa 8.000 melkveehouders. Dit is gebaseerd op het feit dat ongeveer 10.000 melkveehouders meer dan 20% van hun percelen op zand hebben, en naar inschatting 80% van deze melkveehouders onvoldoende toegang tot het oppervlaktewater heeft om hun mest in significante mate te verdunnen met water.

216. Hoe wordt de Regeling waterbassins mest op stikstofwaarde gezet? Verloopt dit op dezelfde wijze als de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)?

Doel van de Regeling waterbassins is het stimuleren van de opvang van hemelwater en het voorkomen van afspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater. Het opgevangen water kan vervolgens benut worden om de mest verdund (2:1) aan te wenden bij gebruik van een zodenbemester op grasland gelegen op zandgronden. Het verdund aanwenden van mest is een bronmaatregel in het kader van de stikstofaanpak, waarvan de voortgang gemeld is in de Kamerbrief over de uitwerking van de managementmaatregelen melkvee (Kamerstuk 35 334, nr. 159). Bij deze brief is ook een doorrekening van de managementmaatregelen aan uw Kamer gezonden. De effecten van deze managementmaatregel zullen niet per bedrijf bepaald worden, maar op sectorniveau.

217. Wat is het beoogde doel voor de 10,3 miljoen euro die wordt onttrokken aan de begrotingsreserve Landbouw ten behoeve van de gewijzigde sloop- en ombouwregeling voor de pelsdierhouderij? Komt dit bedrag bovenop de 32 miljoen euro die eerder is uitgetrokken voor de subsidiëring van sloop- een ombouwkosten?

Voor de sloop- en ombouwregeling is een budget van in totaal € 32 mln. beschikbaar. Een belangrijk deel van dit budget valt binnen de begrotingsreserve landbouw. In 2021 is € 12 mln. begroot om te kunnen voorzien in betalingen voor de subsidiering van de sloop- en ombouwkosten. Van de begrotingsreserve landbouw wordt daartoe € 10,3 mln. onttrokken. Het resterende budget is reeds aanwezig op de LNV-begroting.

218. Waar bestaan de 1,5 miljoen euro aan «uitvoeringskosten» bij natuurherstel uit?

In het voorjaar van 2021 is de eerste tranche van de Regeling versneld natuurherstel opengesteld. Voor de uitvoering van deze en de volgende tranche is € 5,0 mln. gereserveerd, waarvan € 1,5 mln. in 2022. Binnen de uitvoering van de regeling vallen verschillende taken waaronder advisering bij de ontwikkeling van de regeling; informeren van de doelgroep; afhandeling subsidieaanvragen en secretariaat-taken voor de adviescommissie die de aanvragen beoordeelt. Deze taken worden door RVO uitgevoerd.

219. Hoeveel stikstofruimte hebben de reeks opgesomde maatregelen gefinancierd vanuit de stikstofmiddelen reeds opgeleverd?

Van deze reeks maatregelen is de Srv de eerste maatregel die heeft geleid tot stikstofemissiereductie, waarvan een deel beschikbaar komt als stikstofdepositieruimte ten behoeve van woningbouw en MIRT-projecten. Een deel van deze emissiereductie heeft betrekking op het oorspronkelijke subsidieplafond van € 120 mln. dat stamt uit het regeerakkoord van 2017. Dit deel is niet afkomstig uit de stikstofmiddelen en de effecten vallen toe te rekenen aan het autonome pad. Een ander deel betreft de ophoging van het subsidieplafond met € 60 mln. in het kader van het Urgendavonnis; dit betreft middelen die expliciet zijn ingezet als bijdragend aan het stikstofeffect (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Een ander deel van de reductie heeft betrekking op de ophoging van het budget vanuit de stikstofmiddelen. Het RIVM heeft juni jl. op mijn verzoek een inschatting gemaakt van het stikstofeffect van deze twee ophogingen van het subsidieplafond en raamde dit op gemiddeld 2,8 N mol/ha/j op alle stikstofgevoelige hectares in de Natura 2000-gebieden. Deze inschatting heb ik uw Kamer bericht in mijn brief van 30 juni jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 244).

220. Wat verstaat u onder 1.100 tot 2.000 hectare aan natuurmaatregelen en hoe bent u tot dit aantal gekomen?

In de natuurcompensatiebank worden natuurcompensatiemaatregelen op «voorraad» opgenomen. De maatregelen strekken tot verbetering of uitbreiding van typen natuurlijke habitats of van leefgebieden van soorten en zijn afgestemd op de compensatie die overheden in de toekomst naar verwachting nodig hebben voor de mogelijke schade aan voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden als gevolg van door hen geïnitieerde projecten. De maatregelen kunnen worden gebruikt voor projecten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.8, vierde lid, van de Wet natuurbescherming («adc-projecten»). Dat betekent dat sprake moet zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang om het project te realiseren en dat er voor het project in deze vorm en op deze locatie geen reële alternatieven zijn, naast de voorwaarde dat door het tijdig realiseren van natuurcompensatie de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

De aantasting door adc-projecten wordt in een passende beoordeling gekwantificeerd tot een oppervlakte met een mate van aantasting. Als compensatie bestaat de natuurcompensatiemaatregel eveneens uit een oppervlakte waarop verbetering plaatsvindt. Staatsbosbeheer heeft eerst een pilot uitgevoerd (13 mln.); er resteert nog 112 mln. Er is op basis van de eerste uitkomsten van de pilot een ambtelijke inschatting gemaakt dat het resterende bedrag de mogelijkheid biedt om 1.100–2.000 hectares natuurmaatregelen te realiseren. Hierbij is rekening gehouden met kosten vanwege grondverwerving, de kosten van het realiseren van maatregelen, de kosten van het fysiek beheer nadat de maatregel is gerealiseerd en uitvoeringskosten.

221. Waarom is 10,3 miljoen extra ingezet voor de gewijzigde sloop- en ombouwregeling voor de pelsdierhouderij?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 217.

222. Bent u bekend met glastuinbouwbedrijven die grotendeels of alleen aan horeca leveren en daardoor het hardst zijn getroffen tijdens de coronacrisis? Klopt het dat zij ook geen gebruik mochten maken van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)? Ziet u mogelijkheden om het verlies te compenseren uit de terugontvangst sierteelt/aardappels van 5 miljoen euro?

Ik ben bekend met het segment in de tuinbouw dat vooral aan horeca levert en die hard zijn getroffen in tijden dat horeca gesloten waren. Dat is de reden waarom de Regeling Tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 zowel een tegemoetkoming voor de sierteelt als ook het horecasegment van de voedingstuinbouw bevat. Na de eerste maanden zijn de mogelijkheden voor de tuinbouw om gebruik te maken van andere regelingen verruimd. Naast de Regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), waarbij agrarische bedrijven in het eerste tot en met derde kwartaal een opslag kregen voor de verzorging van planten en dieren, is de Regeling Ongedekte Vaste kosten (OVK) land- en tuinbouw opengesteld. Dit is voor grote bedrijven waar de maximale tegemoetkoming vanuit de TVL onvoldoende uitkomst biedt om vaste kosten te dekken. Buiten de verschillende mogelijkheden die de regelingen voor de tuinbouw biedt, zie ik geen mogelijkheid om het verlies verder te compenseren. Voor alle steunregelingen heeft het kabinet afgesproken dat overgebleven middelen en terugontvangsten terugvloeien naar de algemene middelen.

223. Hoeveel veehouderijen zijn er per provincie sinds de openstelling van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen reeds gericht opgekocht?

Provincies zijn daar nog mee doende. Er zijn nog geen koopovereenkomsten gesloten. Zie ook antwoord op vraag 107.

224. Welke maatregelen zullen genomen worden met de geraamde uitgaven voor Caribisch Nederland voor 2022?

De geraamde uitgaven zijn bedoeld voor de structurele ondersteuning van de eilanden op het terrein van beheer en monitoring en onderzoek en het Rijksbeheer van het Nationaal park Sababank. Daarnaast zijn de uitgaven bestemd voor maatregelen ter bescherming en herstel van het koraal zoals aangekondigd in het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030.

225. Welke maatregelen zullen genomen worden met de geraamde uitgaven voor Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit?

Voor een overzicht van de te nemen maatregelen met het geraamde budget voor Vermaatschappelijking natuur en biodiversiteit verwijs ik u naar de toelichting bij de financiële instrumenten op pagina’s 59, 60 en 61 van de ontwerpbegroting.

226. Welke maatregelen zullen genomen worden met de geraamde uitgaven voor Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit op Land?

Voor een overzicht van de te nemen maatregelen met het geraamde budget voor Natuur en biodiversiteit op land verwijs ik u naar de toelichting bij de financiële instrumenten op pagina’s 59, 61 en 62 van de ontwerpbegroting.

227. Wat zijn concrete resultaten van het Nationale actieplan groente en fruit over 2020 en 2021?

Het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF) is onderdeel van de Voedselagenda en wordt binnenkort geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze evaluatie vindt plaats in de tweede helft van 2021. De aanbevelingen worden naar verwachting eind januari 2022 opgeleverd en zal ik naar uw Kamer sturen. Het NAGF heeft in 2020–2021 de volgende activiteiten uitgevoerd. Veggipedia is de onafhankelijke encyclopedie over groenten en fruit en zag zijn bezoekersaantallen met 240 procent stijgen naar 1,5 miljoen in 2020 t.o.v. 2019. Het breidde daarnaast de functionaliteit uit met de «Koken met restjes tool» om consumenten te helpen voedselverspilling tegen te gaan. De campagne Zorg voor Groenten en Fruit gaf aandacht voor medewerkers in de keten en stimuleerde de keuze voor groente en fruit. De campagne is door 4,5 miljoen mensen bekeken. Op 14 oktober 2020 organiseerde NAGF de eerste Nationale Groente- en Fruitdag waaraan 75 partners meewerkten en waar 20 miljoen mensen iets van hebben meegekregen via verscheidene mediakanalen. Aan de tweede editie in oktober 2021 werken 120 partners mee. Er is een online nudging experiment uitgevoerd in samenwerking met een retailer. Het onderzoeksresultaat hiervan was 7 procent hogere verkoop van groente en fruit. De resultaten van dit nudging experiment zijn breed gecommuniceerd. In 2021 is op initiatief van NAGF een coalitie van 22 partijen aan de slag gegaan met het Internationaal Jaar van Groenten en Fruit. Onderdeel hiervan was de Geef Kleur Door campagne. Naast al deze projecten heeft NAGF een netwerk opgebouwd binnen Nederland en onder andere in België en het Verenigd Koninkrijk.

228. Welke voortgang hebben supermarkten gemaakt in het promoten van meer plantaardige producten conform de Nationale voedseltop?

Er zijn tijdens de Nationale Voedseltop geen afspraken met supermarkten gemaakt over het promoten van meer plantaardige producten. In het Klimaatakkoord25 staat wel een afspraak over supermarkten en het promoten van meer plantaardige producten. Op pagina 152 van het Klimaatakkoord staat: «Supermarkten stimuleren klimaatvriendelijke producten in de winkel, door deze als «gemakkelijkste én normaalste keuze» voor consumenten te positioneren. In het bijzonder dragen zij bij aan de eiwittransitie en het verleiden van de consument om meer plantaardige eiwitten ten opzichte van dierlijke producten en producten uit de Schijf van Vijf conform het preventie-akkoord te consumeren. Zij vervullen tevens een actieve rol in Alliantie Verduurzaming voedsel, inclusief implementatie en monitoring.» CBL vervult een actieve rol in de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Daarnaast voert LNV regelmatig gesprekken met CBL en de supermarkten over hun rol in verduurzaming van de voedselketen en de voedselomgeving van de consument. Tot op heden is er geen monitor die inzicht geeft in de voortgang die supermarkten maken in het promoten van meer plantaardige producten. Er wordt momenteel wel gewerkt aan een inventarisatie van indicatoren op basis waarvan supermarkten rapporteren over duurzaamheid.

229. Hoe heeft de Green Deal Verduurzaming voedselconsumptie concreet bijgedragen aan meer groente op het bord in de horeca?

De Green Deal Verduurzaming Voedselconsumptie liep van 2015 t/m 2018 en had tot doel om het voedingspatroon van de Nederlandse consument te verduurzamen via de horeca, de catering, de retail en het onderwijs. Deelnemende partijen wilden daartoe samenwerking in de voedselketen stimuleren en projecten gericht op het verduurzamen van voedselpatronen aanjagen. Uit de evaluatie26 blijkt dat er veel inspanningen zijn verricht, maar dat concrete effecten op verduurzaming van de voedselconsumptie moeilijk meetbaar zijn.

230. Welke resultaten zijn er behaald bij kiosken en pompstations om de gezonde keuze de gemakkelijke keuze te maken conform de doelstellingen van de Nationale voedseltop?

Tijdens de Nationale Voedseltop in 2017 heeft het Diabetesfonds het initiatief genomen dat u aanhaalt. Ondanks enthousiaste inzet van een aantal partijen is dit initiatief helaas gestrand. Ondertussen staat in het Nationaal Preventieakkoord een actie om het aanbod onderweg gezonder te maken. Het Voedingscentrum kan aanbieders, ook uit de categorie «onderweg», ondersteunen via hun richtlijn Eetomgevingen. NS retail is in haar kioskwinkels gestart met experimenten om interventies voor gezonder en duurzamer aanbod te testen. De animo vanuit tankstations om stapjes hiertoe te zetten begint te groeien. De inzet op het makkelijker maken van de gezonde keuze is de verantwoordelijkheid van mijn collega, Staatssecretaris Blokhuis van VWS.

231. Wat is de voortgang en welke resultaten zijn er behaald met het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant plantaardige eiwitten?

Op 19 maart 2019 hebben de partijen bij het IMVO-convenant plantaardige eiwitten gezamenlijk besloten het genoemde convenant te beëindigen en de uitvoering van de afspraken uit het convenant op een andere manier gestalte te geven. Uw Kamer is middels een brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 11 juni 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 308) hiervan op de hoogte gesteld.

232. Wat is voortgang ten aanzien van de Nationale voedselagenda en het voedingsbeleid?

De Voedselagenda van 2015 in relatie tot het voedingsbeleid wordt in de tweede helft van 2021 geëvalueerd. De aanbevelingen worden naar verwachting eind januari 2022 opgeleverd en zal ik naar uw Kamer sturen. Over enkele onderdelen van de Voedselagenda heb ik uw Kamer al geïnformeerd over evaluatie of voortgang. Zo heb ik de evaluatie van het Voedingscentrum27 naar uw Kamer gestuurd, een Kamerbrief over voortgang en beleidskader van de programma’s DuurzaamDoor en Jong Leren eten28 en een Kamerbrief over voortgang van het programma Jong Leren Eten29.

Het doel van de Voedselagenda van 2015 was om (inter)nationaal bij te dragen aan duurzamere en gezondere voeding. De voedselagenda richtte zich met name op informeren en leren (Jong Leren Eten; DuurzaamDoor), transparantie en innovatie in de voedselketen. Huidige beleidsdoelstellingen zijn vermindering van voedselverspilling en een betere balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten. Het Voedingscentrum speelt een belangrijke rol in het voorlichten van consumenten en het bieden van concreet handelingsperspectief (zoals «eetwissels»). De nog lopende instrumenten van de Voedselagenda 2015 zijn opgenomen in de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden30 (2018) en de uitwerking van het LNV-beleid, zoals de beleidssporen Missiegedreven Kennis en Innovatiebeleid voor Jong Leren Eten en DuurzaamDoor en de Community of Practice True Price.

233. Wordt de uitgesproken ambitie tijdens de Nationale voedseltop om als Nederland in 2030 wereldwijd koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding gehaald?

De Nationale Voedseltop in 2017 was georganiseerd om invulling te geven aan de Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel. Verschillende programma’s dragen bij aan de ambitie om in 2030 koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding:

  • Het programma Jong Leren Eten heeft er toe geleid dat op steeds meer scholen op structurele wijze voedseleducatie plaatsvindt door middel van lespakketten, schoolfruit, smaaklessen en gezonde schoollunches. Daarnaast hebben kinderen zich voedselvaardigheden eigen gemaakt doordat ze geoefend hebben met koken en tuinieren en lessen op de boerderij hebben gevolgd.

  • Met behulp van de SBIR-regeling (Small Business Innovation Research) New Food Challenge «plantaardige eiwitten op je bord»31 van 2017 tot 2019 hebben ondernemers nieuwe producten ontwikkeld op basis van plantaardige eiwitten met als doel om plantaardige producten een belangrijker plaats in het dagelijkse eetpatroon te geven.

  • De Monitor duurzaam voedsel 202032 laat zien dat de bestedingen aan duurzaam voedsel toenemen. In 2020 was er een groei van 7% ten opzichte van het jaar ervoor. Het marktaandeel is daarmee toegenomen van 14% naar 16%.

  • Milieu Centraal brengt met subsidie van LNV via een benchmark een ordening in het grote aantal op voeding voorkomende keurmerken en bedrijfslogo’s met een duurzaamheidsclaim, resulterend in de Keurmerkenwijzer. Milieu Centraal maakt vervolgens een lijst van topkeurmerken die het consumenten makkelijker maakt om een bewuste, duurzamer keuze te maken als zij voor het schap van de supermarkt staan.

  • De Voedselconsumptiepeiling33 2012–2016 die het RIVM in 2018 publiceerde, liet een voorzichtige verbetering van het Nederlandse voedingspatroon zien. In de loop van 2022 publiceert het RIVM de nieuwe Voedselconsumptiepeiling, waaruit zal blijken in hoeverre consumenten gezonder en duurzamer zijn gaan eten.

  • De Schijf van Vijf van het Voedingscentrum is erop gericht de gezonde en duurzame keuze makkelijker te maken, zowel via (het aanbod in) de voedselomgeving als via informatie voor de consument en professionals, en verbindt daarmee nadrukkelijk gezondheid en duurzaamheid. Daarnaast biedt het Voedingscentrum ondersteuning bij het gezonder en duurzamer inrichten van de voedselomgeving (aanbieders van voedsel zoals sportkantines, bedrijfsrestaurants, horeca en catering) en stimuleert het Voedingscentrum het vergroten van de voedselvaardigheid.

  • Het Nationaal Actieplan Groente en Fruit (NAGF), een samenwerkingsverband van overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, zet zich in voor een hogere consumptie van groente en fruit, conform de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het NAGF wordt in de tweede helft van 2021 als onderdeel van de Voedselagenda geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Voor meer informatie over de activiteiten van het NAGF verwijs ik naar vraag 227.

Bovengenoemde programma’s dragen weliswaar bij aan de ambitie om in 2030 koploper te zijn in gezonde en duurzame voeding, maar er is meer inzet nodig voor een gezond consumptiepatroon en een substantiële vermindering van de klimaatdruk en milieu-impact van voedselconsumptie. De belangrijkste aangrijpingspunten hiervoor zijn minder voedselverspilling, een duurzaam consumptiepatroon met meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten, meer groenten en fruit van het seizoen en meer consumptie van duurzaam geproduceerd voedsel herkenbaar aan duurzaamheidskeurmerken. Eventuele nieuwe beleidsdoelstellingen en daarbij behorende instrumenten zijn aan een volgend kabinet.

234. Welke inspanningen zijn nodig om Nederland in 2030 koploper te laten zijn in gezonde en duurzame voeding?

De manier waarop we ons voedsel produceren, maar ook wat we consumeren, heeft impact op de uitstoot van broeikasgassen en veroorzaakt milieudruk. Bij een duurzaam voedselsysteem staat niet alleen de primaire producent centraal, maar ook de ketenpartijen (levensmiddelenindustrie, catering, horeca en supermarkten) en consumenten om te komen tot een duurzame en gezonde voedselconsumptie. Aangrijpingspunten om de klimaatdruk en milieu-impact van voedselconsumptie te verminderen zijn minder voedselverspilling, een duurzaam consumptiepatroon met een groter aandeel van eiwitten op plantaardige basis, meer groenten en fruit van het seizoen en meer consumptie van duurzaam geproduceerd voedsel herkenbaar aan de duurzaamheidskeurmerken. Beleidsdoelen zijn een halvering van de voedselverspilling in 2030 t.o.v. 2015. Daarnaast streven we er naar dat het gemiddelde voedingspatroon in Nederland gezond en duurzaam is volgens de Schijf van Vijf met daarbinnen een verhouding van 50% plantaardige en 50% dierlijke eiwitten. Ook streven we naar een verdere stijging van het marktaandeel van duurzaam geproduceerd voedsel herkenbaar aan een duurzaamheidskeurmerk. Voor het bevorderen van een gezonde en duurzame consumptie worden verschillende instrumenten ingezet waaronder voorlichting en stimulering. Eventuele nieuwe beleidsdoelstellingen en daarbij behorende inzet aan instrumenten zijn aan een volgend kabinet.

235. Welk ministerie heeft de regie bij het uitvoeren van de Transitieagenda Biomassa en voeding als het gaat om het behalen van een balans van 50:50 in verhouding dierlijke en plantaardige eiwitten en hoe wordt daar concreet invulling aan gegeven?

De balans van 50:50 in de verhouding dierlijke en plantaardige eiwitten is opgenomen in het Klimaatakkoord. Dit gaat om een gezond en duurzaam voedingspatroon, waarop de Ministeries van LNV en VWS samenwerken. Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie in het programma Jong Leren Eten en aandacht voor het vervangen van vlees door noten en peulvruchten in de klimaatcampagne Iedereen doet Wat, wordt ingezet op verandering van de voedselomgeving, voedselcultuur en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor duurzame en gezonde voeding (waaronder een betere balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten) makkelijker wordt voor de consument. Daarnaast is op 16 oktober 2021 de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend, mede door de Ministeries van BZK, LNV en VWS. De City Deal heeft als overkoepelend doel de versnelling van de transitie naar een gezond en duurzaam voedselsysteem, waarbij in 2030 de bevolking een plantaardiger voedingspatroon heeft, in lijn met de Schijf van Vijf. Daarnaast wordt er beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht in de wijze waarop consumenten zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere voedingskeuzes. Ook op het gebied van onderzoek en innovatie gebeurt er veel. Binnen het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich op eiwitvoorziening voor humane consumptie. De SBIR-regeling «plantaardige eiwitten op je bord» die van 2017 tot 2019 liep richtte zich op het stimuleren van innovaties om meer plantaardige eiwitten op het bord te krijgen. Bij de WUR loopt het kennisbasisprogramma «The protein transition». De NWO heeft het PULSE programma gericht op eiwit-ingrediënten uit peulvruchten en met financiering van mijn ministerie wordt momenteel onderzoek door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten met betrekking tot duurzame consumptie.

236. Wanneer worden de richtlijnen voedingsbeleid herzien door de Gezondheidsraad?

Op 21 september heeft de Gezondheidsraad haar werkprogramma 2022 gepubliceerd. In 2022 zal begonnen worden met een update van de Richtlijnen goede voeding. Hierin zal de commissie ook aandacht besteden aan de duurzaamheid van voedingsmiddelen en aan factoren die van invloed zijn op het koop- en eetgedrag van mensen.

237. Hoe wordt de effectiviteit van het Voedingscentrum gemeten als het gaat om daadwerkelijke implementatie van de Schijf van Vijf bij de Nederlandse bevolking?

De effectiviteit van het Voedingscentrum wordt gemeten door periodiek te evalueren in hoeverre zij hun middelen doeltreffend en doelmatig inzetten en in hoeverre zij geschikt zijn voor de taken die zij uitvoeren. De doelstelling van het Voedingscentrum is dat alle Nederlanders een gezonde, duurzame en veilige voedselkeuze kunnen maken. De Schijf van Vijf is de praktische vertaling van de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad en is daarmee een onmisbaar voorlichtingsmodel over voeding in Nederland dat wetenschappelijk onderbouwd is. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) meet met de Voedselconsumptiepeiling34 in hoeverre de Nederlanders volgens de Schijf van Vijf eten.

238. Hoe meet het Voedingscentrum haar doelstellingen ten aanzien van het aandeel plantaardig en dierlijk in het eetpatroon van de Nederlandse bevolking (50:50 in 2030)?

Op basis van de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad stelt het Voedingscentrum voedingsadviezen die in de Schijf van Vijf staan op, waaronder de aanbeveling ten aanzien van een 50:50 balans in het aandeel plantaardige en dierlijke eiwitten in het eetpatroon. Het RIVM doet met de Voedselconsumptiepeiling onderzoek naar de mate waarin het Nederlandse voedingspatroon overeenkomt met de aanbevelingen van de Schijf van Vijf.

239. Wanneer is de volgende evaluatie van het Voedingscentrum voorzien als het gaat om de effectiviteit van de Schijf van Vijf en het behalen van de doelstellingen op het gebied van de eiwittransitie?

In de regel vindt iedere vijf jaar een evaluatie plaats in hoeverre het Voedingscentrum de middelen die zij van het ministerie ontvangt doeltreffend en doelmatig inzet en in hoeverre zij geschikt is voor de taken die zij uitvoert. De afgelopen evaluatie vond plaats over de periode van 2013 t/m 2018. De resultaten hiervan heb ik in juni 202035 naar uw Kamer verstuurd. De volgende evaluatie is voorzien om in 2025 te worden uitgevoerd.

240. Hoe wordt door het Voedingscentrum invulling gegeven aan de aanbeveling uit het vorig evaluatierapport om meer te doen aan bevorderen van duurzame voedselkeuzes bij de consument?

Het Voedingscentrum zet zich ervoor in dat alle Nederlanders een gezonde, duurzame en veilige voedselkeuze kunnen maken. Uit de evaluatie over 2013 t/m 2018 bleek al dat het zeer aannemelijk is dat het Voedingscentrum doeltreffend is en een positieve impact heeft op duurzaam eetgedrag van Nederlanders36. Het Voedingscentrum biedt handelingsperspectief om gezond en duurzaam te kunnen eten en eetomgevingen zo in te richten dat ze gezond en duurzaam kiezen ondersteunen. Dit komt onder meer tot uiting in het advies om duurzaam te eten in 7 stappen. In 2019 is het Voedingscentrum gestart met de Eetwisselcampagne, waarin consumenten concreet handelingsperspectief wordt gegeven om in kleine stappen aanpassingen in hun eetpatroon te maken waardoor het gezonder en duurzamer wordt. In juni 2021 was 50% van de Nederlanders boven de 18 jaar bekend met de campagne, waarin aandacht is voor eetmomenten (2019), locaties (2020) en recepten (2021). Daarnaast is het Voedingscentrum beschikbaar voor implementatiehulp in allerlei eetomgevingen met de Richtlijn Eetomgevingen waarin gezond en duurzaam hand in hand gaan en loopt de pilot Verduurzaming Eetomgevingen, waarin verduurzamingsstrategieën worden uitgeprobeerd op locatie. Via hun Youtube kanaal zet het Voedingscentrum met verschillende videoformats in op duurzamer eten, waaronder meer plantaardig eten.

241. Hoe wordt de keuze voor meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten betrokken bij de inzet voor het bevorderen van een meer duurzaam eetpatroon? Hoe wordt de voortgang hierop gemeten?

Met voorlichting via Voedingscentrum, educatie in het programma Jong Leren Eten en aandacht voor het vervangen van vlees door noten en peulvruchten in de klimaatcampagne Iedereen doet Wat wordt ingezet op verandering van de voedselomgeving, voedselcultuur en voedselvaardigheden waardoor de keuze voor duurzame en gezonde voeding makkelijker wordt voor de consument. Daarbij wordt ingezet op een betere balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten conform de Schijf van Vijf. Op 16 oktober 2021 is de City Deal Gezonde en Duurzame Voedselomgeving ondertekend, een samenwerkingsverband tussen de Ministeries van BZK, LNV en VWS, verschillende gemeentes, Voedingscentrum, Taskforce Korte Keten, Platform 31 en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht). De City Deal heeft als ambitie een gezonde en duurzame voedselomgeving, waar de gezonde en duurzame keuze (conform de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum) de gemakkelijke en vanzelfsprekend keuze is, toegankelijk en betaalbaar voor iedereen. Daarnaast wordt er beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd dat zich richt op meer inzicht in de wijze waarop consumenten zijn te bewegen tot het maken van duurzamere en gezondere voedingskeuzes. Het RIVM doet met de Voedselconsumptiepeiling37 onderzoek naar de mate waarin het Nederlandse voedingspatroon overeenkomt met de aanbevelingen van de Schijf van Vijf. De eerstvolgende Voedselconsumptiepeiling verschijnt in de loop van 2022.

242. Wat is de stand van zaken betreffende de ambitie uitgesproken door de sectortafel «Landbouw en landbouwgebruik» in het Klimaatakkoord, om voor 2030 de omzet uit klimaatvriendelijke voedingsmiddelen te vergroten met 10%?

In het Klimaatakkoord zijn diverse afspraken opgenomen waarmee consumenten worden gestimuleerd om klimaatvriendelijke keuzes te maken in het aankoopgedrag. In het Klimaatakkoord is geen streefdoel vastgelegd voor verhoging van het aandeel klimaatvriendelijke voedingsmiddelen in de omzet. Wel is afgesproken dat supermarkten klimaatvriendelijke producten als gemakkelijkste en normaalste keuze positioneren in de schappen van hun winkels en dat zij consumenten verleiden om meer plantaardige eiwitten ten opzichte van dierlijke eiwitten te consumeren.

CBL vervult een actieve rol in de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Daarnaast vinden er regelmatig gesprekken plaats tussen LNV, CBL en supermarkten over de rol van supermarkten in verduurzaming van de keten en de eetomgeving van de consument. Tot op heden is er geen monitor die inzicht geeft in de specifieke voortgang die supermarkten hebben gemaakt in het promoten van meer plantaardige producten. Er wordt momenteel wel gewerkt aan een inventarisatie van indicatoren op basis waarvan supermarkten rapporteren over hun duurzaamheid.

243. Welke maatregelen dragen concreet bij aan het versterken van de sociaaleconomische positie van de agrarisch ondernemer, anders dan premie Brede Weersverzekering of saneringsregelingen?

De sociaaleconomische positie van de agrarische ondernemer is een belangrijke prioriteit van mijn beleid. In de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) heb ik een uiteenzetting van mijn beleid met uw Kamer gedeeld. Zo wil ik het GLB inzetten om agrarische bedrijven toekomstbestendiger te maken en boeren te belonen voor maatschappelijke prestaties ten aanzien van de duurzaamheidsuitdagingen. Aanvullend zijn er nationaal heb ik meerdere programma’s op het gebied van innovatie waarmee de productiviteit en toekomstbestendigheid van de sector wordt versterkt. Deze zorgen zowel nu als in de toekomst voor een versterking van de sociaal economische positie. Zo is bijvoorbeeld de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (SABE) opengesteld waarmee agrarische ondernemers subsidie kunnen ontvangen voor advies over hoe zij hun bedrijfsvoering kunnen verbeteren. Ook zet ik mij in om de financiering in verduurzaming van de agrarische sector te bevorderen, dit doe ik onder andere met het Borgstellingskrediet voor de Landbouw en het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw. Het Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw dat onderdeel is van het omschakelprogramma is sinds deze zomer van start. De subsidieregelingen voor bedrijfsplannen en demonstratiebedrijven zijn vanaf 1 november beschikbaar en de openstelling van de werkkapitaalregeling volgt. Daarnaast zijn er trajecten rond korte ketens en multifunctionele landbouw om deze alternatieve vormen van inkomsten onder de aandacht te brengen en verder te versterken. Tenslotte noem ik mijn inzet rond het verbeteren van de positie van de boer in de keten, zoals het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, het bevorderen van samenwerking en het vergroten van markttransparantie.

244. Waarom is in de begroting voor het jaar 2022 te lezen dat in 2021 € 45.000 naar de Centrale Commissie Dierproeven gaat, terwijl er in 2021 € 2.166.000 begroot was?

Voor de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is voor het jaar 2022 € 2.225.000 begroot. Deze bijdrage aan de CCD is in zijn geheel opgenomen in de totale bijdrage aan RVO. Het bedrag van € 45.000 betreft een restpost op het begrotingsinstrument van 2021.

245. Welke budgettaire ontwikkelingen hebben er plaatsgevonden tussen de begrotingen van de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, en de voorlopige begroting over het jaar 2022 in het kader van de Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI)? Zit er een dalende, gelijkblijvende, of stijgende trend in het budget voor de TPI?

Bij de start van TPI is toegezegd jaarlijks een budget van € 1 mln.vanuit LNV vrij te maken als «procesgeld» voor het versnellen van de transitie naar proefdiervrije innovatie. In 2018 is uw Kamer separaat geïnformeerd over de besteding van deze middelen. In de praktijk is een lager bedrag dan € 1 mln.per jaar uitgegeven, onder meer omdat expertise en menskracht uit eigen huis is benut. Het TPI procesbudget voor 2022 is € 500.000,– en vergelijkbaar met de begroting van 2021.

246. Wat was de invloed van de zware regenval in Limburg op het gebruik van de Brede Weersverzekering en was het begrote bedrag daarmee afdoende?

De zware regenval in Limburg van juli dit jaar was midden in het groeiseizoen, ruim nadat de telers hun verzekeringspolis voor de Brede weersverzekering 2021 hadden kunnen afsluiten. Derhalve is er geen invloed van deze regenval op de deelname aan de Brede weersverzekering in 2021.

247. Wat zijn de gevolgen van vrijwillige uitkoop of onteigening van landbouwgrond voor boeren in de inkomstenbelasting, erf- en schenkbelasting en overdrachtsbelasting?

248. Is het juist dat een boer die stopt met zijn of haar bedrijf deze fiscaal gezien «staakt» en daarover een rekening moet betalen?

249. Klopt het dat er een regeling bestaat om niet af te hoeven rekenen na staking in geval van overheidsingrijpen en herinvestering, maar dat het in de praktijk moeilijk blijkt hier gebruik van te maken? Waarom is dat het geval?

250. Is het juist dat boeren die uitgekocht of onteigend worden en waarbij de bedrijfsvoering dus wordt stopgezet, te maken krijgen met de voortzettingseis van vijf jaar en daardoor geen gebruik kunnen maken van de opvolgingsfaciliteit? Is het tevens juist dat zij daardoor mogelijk fiscaal moeten afrekenen? Kunt u uitleggen in welke gevallen bovenstaande zich al dan niet voordoet?

251. Klopt het dat boeren die worden uitgekocht of onteigend mogelijk te maken krijgen met overdrachtsbelasting bij onteigening van de grond? Wanneer is dat het geval?

Antwoorden op vraag 247 tot en met 251

Wanneer een boer zijn onderneming voor de inkomstenbelasting beëindigt, betekent dit – net als voor iedere ondernemer die zijn onderneming beëindigt – dat in beginsel belasting verschuldigd is over de stakingswinst. De stakingswinst bestaat uit de zogenoemde stille reserves (het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van vermogensbestanddelen en de fiscale boekwaarde daarvan) en de fiscale reserves (egalisatiereserve, herinvesteringsreserve en oudedagsreserve). Voor zover de winst ziet op de waardeaangroei van grond bij voortzetting van de agrarische bestemming wordt de winst mogelijk vrijgesteld op grond van de landbouwvrijstelling. Er zijn onder voorwaarden enkele faciliteiten beschikbaar die de fiscale gevolgen van de bedrijfsbeëindiging mitigeren. Te denken valt aan de stakingsaftrek ter grootte van maximaal € 3.630 (bedrag in 2021) en het uitstellen van belastingheffing over de stakingswinst indien de opbrengst wordt aangewend voor een fiscaal gefaciliteerde oudedagsvoorziening (stakingslijfrente of FOR-lijfrente). Verder geldt specifiek voor de varkenshouders dat de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen is aangemerkt als «overheidsingrijpen» voor de toepassing van de herinvesteringsreserve, zodat er meer mogelijkheden zijn om de fiscale boekwinst van een bedrijfsmiddel te reserveren en af te boeken op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel in een nieuwe onderneming. De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties wordt op dit moment opgesteld. Bezien zal worden of deze regeling eveneens kan worden aangewezen als overheidsingrijpen.

Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten voor de erf- en schenkbelasting geldt een aantal voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat de verkregen onderneming gedurende vijf jaar na de verkrijging door de verkrijger moet worden voortgezet. Als aan een voorwaarde niet wordt voldaan, wordt de voorwaardelijk vrijgestelde schenk- of erfbelasting alsnog verschuldigd. Een uitzondering op deze regel geldt indien een onderneming geheel of gedeeltelijk wordt gestaakt als gevolg van overheidsingrijpen en de waarde van het ondernemingsvermogen binnen een bepaalde termijn wordt geherinvesteerd in een onderneming waaruit de eerder bedoelde verkrijger weer winst gaat genieten. In dat geval wordt de voortzettingstermijn geschorst gedurende de periode dat nog niet is geherinvesteerd. Ook in dit kader is van belang of de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties zal worden aangewezen als overheidsingrijpen.

Overdrachtsbelasting wordt geheven van de verkrijger van onroerende zaken. Voor verkrijgingen door de overheid (de staat, provincies, gemeenten en waterschappen) geldt voor de overdrachtsbelasting een vrijstelling. Dit kan aan de orde zijn bij vrijwillige uitkoop of onteigening van landbouwgronden. Voor enkele vrijstellingen van overdrachtsbelasting geldt een voortzettingstermijn van de onderneming gedurende drie jaar na een vrijgesteld belastbaar feit. Als de onderneming ten gevolge van uitkoop of onteigening van grond wordt gestaakt binnen de genoemde termijn, zou dit in een incidenteel geval kunnen leiden tot het alsnog verschuldigd worden van de niet-geheven overdrachtsbelasting. De specifieke fiscale gevolgen kunnen per boer verschillen en zijn afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden van het specifieke geval.

252. Wat zijn de economische gevolgen van vrijwillige uitkoop of onteigening voor de schaarste en prijs van landbouwgrond? Hoe werkt dit door in de onteigeningsvergoeding voor bestaande boeren? Ontstaat als gevolg van vrijwillige uitkoop/onteigening mogelijk een ongelijkheid voor bestaande en nieuwe boeren?

De economische gevolgen van mogelijk opkoop van grond voor de schaarste en prijs van landbouwgrond is van veel factoren afhankelijk, onder andere van de omvang van de aankopen, de uiteindelijke bestemming van deze aangekochte landbouwgrond, het opbrengend vermogen van de grond en de vraag naar landbouwgrond. Het is bij grootschalig overheidsingrijpen bovendien mede afhankelijk van de besluitvorming over de betaalde prijzen, wat er met de aangekochte grond gebeurt en of de eventueel aangekochte grond snel weer op de markt wordt aangeboden. Eveneens is de verdeling tussen nieuwe en bestaande boeren mede afhankelijk van de toewijzingscriteria als grond wederom wordt aangeboden. Het is daarom ten algemene niet op voorhand goed te duiden wat mogelijke gevolgen kunnen zijn voor onteigeningvergoedingen en risico’s op ongelijkheid tussen bestaande en nieuwe boeren.

253. Wat is uw plan voor handhaving op de managementmaatregelen voor stikstofreductie, zoals aanpassing van het voerspoor, meer weidegang en het aanlengen van mest met water?

Ten eerste wil ik benadrukken dat het bij de managementmaatregelen gaat om sectorafspraken. Op bedrijfsniveau worden de managementmaatregelen niet gemonitord en gehandhaafd. Desalniettemin zijn in de afspraken met de sector concrete resultaatsverplichtingen opgenomen die de sectorpartijen belooft hebben na te komen.

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 20 juli jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 159) zal gedurende de looptijd van de sectorafspraken zal de voortgang worden gemonitord. De resultaten van deze monitoring zullen vervolgens worden besproken in het Bestuurlijk Overleg met de agropartijen, zodat er nauw de vinger aan de pols kan worden gehouden en ontwikkelingen meegenomen kunnen worden. Jaarlijks zal worden bezien hoe het staat met de uitvoering van maatregelen en of er bijsturing nodig is om de gewenste effecten te behalen. Daarnaast is het van belang dat er goed zicht is op de voortgang van de uitvoering van het totale pakket van bron- en natuur(herstel)maatregelen en de gevolgen hiervan. Daarom wordt er ook een monitorings- en bijsturingssystematiek opgesteld onder het programma stikstofreductie en natuurverbetering, zodat er tijdig kan worden ingegrepen als dat nodig is om te voorkomen dat de omgevingswaarden niet gehaald worden.

In de sectorafspraken, tevens opgenomen in de brief van 20 juli jl., wordt daarnaast beschreven wat de sectorpartijen, in samenwerking met de overheid, doen om de maatregelen succesvol uit te rollen. Voor weidegang wordt gewerkt aan kennisontwikkeling en kennisverspreiding middels het demonstratieproject Grip op Gras van Stichting Weidegang. Daarnaast wordt de mogelijkheid om extra uren weidegang te belonen als groene dienst via de ecoregeling in het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) momenteel verder uitgewerkt. Ook wordt er gewerkt aan een adequate registratie en borging van de extra uren weidegang en wordt in samenspraak met provincies ingezet op het versterken van grondgebondenheid en vergroten van huiskavels.

Voor de veevoermaatregel worden er nog dit jaar veevoerpilots gestart waarin groepen van (gangbare) melkveehouders laten zien in hoeverre het mogelijk is om kosteneffectieve maatregelen te nemen die de bedrijfsresultaten, waar mogelijk, positief beïnvloeden, inpasbaar zijn in de bedrijfsvoering en geen negatief effect hebben op diergezondheid, dierenwelzijn, klimaat, bodem etc.

254. Kunt u inzicht geven in de huidige status van de gesprekken met de sector over zaken als het aanpassen van het voerspoor en het aanlengen van mest met water, in het kader van de stikstofmaatregelen?

In het kader van de aanpak van de stikstofproblematiek is in het afgelopen jaar met diverse sectorpartijen in de melkveehouderij gesproken over de invulling van de drie managementmaatregelen, namelijk het optimaliseren van veevoer, meer beweiding en verdunde aanwending van mest op grasland gelegen op zandgronden bij het gebruik van een zodenbemester. Op 20 juli 2021 heb ik u geïnformeerd over het proces en de uitwerking van managementmaatregelen (Kamerstuk 35 334, nr. 159). Met betrekking tot de eerste twee managementmaatregelen zijn concrete resultaatsverplichtingen afgesproken; in 2025 mag het ruw-eiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen niet meer dan 160 gram per kilogram droge stof bedragen en vanaf 2023 is het aantal uren weidegang ten opzichte van 2018 met 180 uren extra toegenomen. Voor de maatregel verdunde mestaanwending op zandgrond is er sprake van een inspanningsverplichting waarbij het streven is om te komen tot de afspraak dat in 2025 de helft van de mest die met een zodenbemester op grasland gelegen op zandgronden wordt uitgereden, verdund (2 delen mest op 1 deel water) wordt aangewend. Onder meer de beschikbaarheid van dan wel de toegang tot voldoende water, zeker bij kavels op afstand, en de effectiviteit van de maatregel ten opzichte van ondergronds aanwenden van mest maakt dat er geen resultaatsverplichting is afgesproken. De bedoeling is om nog dit najaar in de (technische) werkgroepen de voortgang van de drie managementmaatregelen aan de orde te stellen.

255. Kunt u aangeven waarom de reservering van 12,9 miljoen euro en de 780 miljoen euro die door de Coalitie Toekomstgerichte Melkveehouderij (CTM) is becijferd als noodzakelijk voor de verduurzaming van de veehouderij, zo ver uit elkaar liggen? Hoe denkt u met de inzet van dit geld het doel te bereiken?

Het genoemde bedrag van € 12,9 miljoen heeft betrekking op Opdrachten voor de verduurzaming van de gehele veehouderij in 2022. Het heeft o.a. betrekking op klimaatprojecten, weidegang en stikstofbeperkende maatregelen via het veevoer. Daarnaast zijn er andere posten in de LNV-begroting opgenomen voor de verduurzaming van de melkveehouderij en het verlagen van stikstof. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 128. In de kamerbrief van 20 juli 2021 (Kamerstuk 35 334, nr. 159) is de samenhang tussen het plan van de Coalitie Toekomstbestendige Melkveehouderij (CTM) en het structurele maatregelpakket voor stikstof weergegeven. Naast de managementmaatregelen op het gebied van veevoer, weidegang en verdund uitrijden van mest op zandgrond omvat het plan van CTM onder andere de aanpak van stalmaatregelen en structuurversterking.

256. Hoe is het geld in de LNV-begroting van 2021 voor het Nationaal Programma Landbouwbodems besteed? Welke voortgang is hiermee geboekt op het doel van koolstofvastlegging?

Vanuit de LNV-begroting van 2021 wordt geld besteed aan het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL). Vanuit dit programma is wordt onder meer gewerkt aan de uitvoering van onderzoeksprojecten voor de kennisontwikkeling rondom koolstofvastlegging van maatregelen voor duurzaam bodembeheer, kennisverspreiding, samenwerking met ketenpartijen en ondersteuning van regionale ontwikkelingen.

Voor 2021 bedraagt het budget voor het NPL in totaal rond de € 7 mln. Hiervan betreft het onderzoeksbudget dat is overgeheveld aan Wageningen Universiteit & Research voor Slim Landgebruik (een samenwerking tussen onder andere Wageningen Universiteit & Research, het Louis Bolk Instituut en CLM), ongeveer € 3,5 mln. Hierbinnen vindt onderzoek plaats naar de effecten van maatregelen in Lange Termijn Experimenten (LTE’s) en praktijkonderzoek binnen bestaande netwerken van veehouderij en akkerbouw. Voor de kennisverspreiding wordt circa € 1,7 mln. aan Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) besteed en ongeveer € 1 ton aan de nationale bodemtop en de samenwerking met ketenpartijen. Het overige deel wordt besteed aan onder meer een pilot opleiding aan de Aeres hogeschool en overige initiatieven. Daarnaast is een tussenevaluatie van het Nationaal Programma Landbouwbodems opgestart in 2021. Hierover zal ik uw Kamer voor de zomer 2022 inlichten.

Het Nationaal Programma Landbouwbodems is er op gericht om invulling te kunnen geven aan de afspraak in het klimaatakkoord: het jaarlijks extra vastleggen van 0,5 Mton CO2-eq in landbouwbodems vanaf 2030. De focus van de werkzaamheden binnen het Nationaal Programma Landbouwbodems ligt in deze fase op de kennisontwikkeling en -verspreiding. Hierom zijn nog geen kwantitatieve gegevens over daadwerkelijke voortgang op het doel van koolstofvastlegging beschikbaar. Dit zal binnen het proces richting 2030 nader worden ingevuld.

257. Kunt u aangeven hoe de maatschappelijke partners in 2022 betrokken zullen worden bij de uitvoering van het Nationaal Programma Landbouwbodems?

Maatschappelijke partners worden op dit moment op diverse manieren betrokken bij het Nationaal Programma Landbouwbodems. Zo wordt er jaarlijks de nationale bodemtop georganiseerd, die dit jaar op 1 december zal plaatsvinden. In de afgelopen jaren is er onder leiding van de onafhankelijke trekker van het Nationaal Programma Landbouwbodems Jan Jacob van Dijk samengewerkt met diverse partijen uit de agroketen om te komen tot realisatie van de doelstellingen van het NPL. Er vinden reguliere overleggen plaats met partijen over de bijdrage die zij leveren aan duurzaam bodembeheer, dit is vastgelegd in verschillende afspraken (Kamerstuk 30 015, nr.79). Daarnaast wordt er met verschillende kennisinstellingen samengewerkt om meer inzicht te krijgen over de staat van de Nederlandse landbouwbodems, de maatregelen die genomen kunnen worden om deze te verbeteren, de effecten van deze maatregelen en de mogelijkheden om koolstof vast te leggen in landbouwbodems. In het door LNV gefinancierde onderzoeksprogramma Slim Landgebruik zijn er met regelmaat stakeholdersoverleggen met maatschappelijke partners.

Dhr. Van Dijk heeft het ministerie laten weten per 1 december 2021 te stoppen met zijn rol als onafhankelijk trekker. Op dit moment wordt verkend hoe zijn opvolging vorm moet krijgen.

258. Welke specifieke projecten staan er op de planning voor 2022 die de transitie naar een duurzame veehouderij en kringlooplandbouw realiseren en zijn hiervoor ramingen van beschikbaar in hoeverre deze bijdragen aan stikstofreductie?

Er is een veelheid aan projecten nodig om de transitie naar een duurzame veehouderij te realiseren. Een deel van de projecten komt voort uit de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De bronmaatregelen voor de veehouderij die daarin zijn aangekondigd dragen bij aan een transitie naar een duurzame veehouderij en kringlooplandbouw. Voor 2022 gaat dat om o.a.:

  • Opstellingen van de Subsidie voor brongerichte verduurzaming van stallen

  • Voor het verdund aanwenden van mest is het de bedoeling om volgend jaar een regeling voor waterbassins op te stellen.

  • Er wordt door de sector in samenwerking met de overheid gewerkt aan het succesvol uitrollen van maatregelen op het terrein van weidegang en veevoer. Zie voor een toelichting hierop het antwoord op vraag 253.

  • Met betrekking tot het omschakelprogramma wordt volgend jaar bepaald hoe verder gegaan wordt na de pilot met het investeringsfonds, naast de openstelling van een werkkapitaalregeling en regelingen in de Sabe voor bedrijfsplannen en demonstratiebedrijven.

  • De openstelling van de landelijke beëindigingsregeling

  • De verdere uitvoering van de maatregel gerichte opkoop.

Voor deze maatregelen zijn ramingen gemaakt die aangeven in hoeverre ze op termijn bijdragen aan de stikstofreductie. Voor meer informatie over de ramingen verwijs ik naar de toelichting op de structurele aanpak stikstof (kamerstuk 35 334, nr. 82), de uitwerking van de managementmaatregelen voor de melkveehouderij (Kamerstuk 35 334, nr. 159) en de brief over de Landelijke beëindigingsregeling veehouderij (Kamerstuk 35 334, nr. 164).

Voor de transitie naar een duurzame veehouderij en kringlooplandbouw is vanzelfsprekend veel meer nodig, bijvoorbeeld inzet om de vraag naar duurzame producten te vergroten (nodig voor verdienvermogen), gebiedsgerichte inzet in bijv. de experimenteergebieden en GLB-pilots, praktische informatie voor boeren en de ontwikkeling van een systeem van kritische prestatie-indicatoren. Voor het volledige overzicht van projecten die hieraan bijdragen verwijs ik naar het tweede overzicht realisatie visie Waardevol en verbonden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 78).

259. Hoe is de weidegang momenteel juridisch geborgd waardoor geen risico meer bestaat op een eis tot weidegang op vergunning?

Omdat beweiden altijd een positief effect heeft op de emissie ten opzichte van de situatie waarbij de dieren op stal staan en maatschappelijk gewenst is, ben ik van mening dat voor het starten van beweiden of extra uren weidegang geen natuurvergunning nodig is. Deze lijn is in overeenstemming met het tussentijds advies van de commissie Remkes over beweiden en bemesten en wordt met de provincies ingebracht bij juridische procedures.

260. Kunt u aangeven hoe het budget voor het Nationaal Programma Landbouwbodems wordt besteed?

Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Landbouwbodems wordt het budget besteed aan de verschillende onderdelen van het programma: kennisontwikkeling, kennisverspreiding, samenwerking met ketenpartijen, ondersteuning van regionale ontwikkelingen en overige initiatieven die duurzaam bodembeheer versterken. Voor de wijze van besteding kan ik naar de beantwoording van vraag 256 verwijzen.

261. Kunt u een cijfermatige inschatting maken wat de effecten zullen zijn van uw investeringen aan klimaat op de Nederlandse uitstoot van CO2?

Voor een inschatting van de effecten van het beleid op de uitstoot van broeikasgassen verwijs ik uw Kamer naar de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2021 van PBL, die op 28 oktober jl. is gepubliceerd. De KEV bevat projecties van de broeikasgasemissies van de sectoren landbouw en landgebruik in 2030, op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid op 1 mei 2021. Het gaat hierbij om het beleid dat op die datum voldoende concreet was uitgewerkt. PBL rekent jaarlijks het beleid door. De informatie over de in 2030 te verwachten emissies die uit de doorrekening volgt, kan aanleiding geven om het klimaatbeleid bij te stellen.

262. Kunt u aangeven op welke wijze de pilots onder het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 zich verhouden tot de inspanningen binnen het Nationaal Strategisch Plan (NSP)?

De pilotprojecten op bedrijfs-, sector en regionaal niveau, die in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gaan lopen, zijn primair gericht op het opdoen en delen van ervaring met weerbare planten en teeltsystemen en verbinden van land- en tuinbouw met natuur. De resultaten daarvan komen naar het zich laat aanzien waarschijnlijk pas beschikbaar nadat het NSP is vastgesteld. Wel is de verwachting dat deze resultaten kunnen bijdragen aan de maatschappelijke doelen die met het NSP worden beoogd, zoals duurzame bodems, klimaatadaptatie en minder emissies naar het milieu. Mogelijk kunnen de resultaten ook benut worden voor het verder optimaliseren van de eco-regeling.

263. Wat zijn de tussendoelen bij het realiseren van de Toekomstvisie gewasbescherming?

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 203038 bevat de volgende (tussendoelen):

1) Planten en teeltsystemen zijn weerbaar

2021

Er is instrumentarium beschikbaar voor de agrarische ondernemer op bedrijfsniveau, die het pakket aan handelingsperspectieven voor het versterken van weerbaarheid inzichtelijk maakt.

 

Er is instrumentarium beschikbaar die inzicht geeft in de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen binnen weerbare teeltsystemen

2022

Er is een nulmeting van de handelingsperspectieven voor het creëren van weerbaarheid per sector en van de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen binnen weerbare teeltsystemen per sector.

2023 t/m 2030

Er is een dalende trend te zien in de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen als gevolg van de (door)ontwikkeling van weerbare teeltsystemen per sector.

2) Land- en tuinbouw en natuur zijn met elkaar verbonden

2021

Er is inzicht in de samenhang tussen plantaardige productie, gewasbescherming en biodiversiteit. Indicatoren hiervoor worden als prototypen toegepast in de praktijk.

2025

Rendabele maatregelen die zowel de weerbaarheid van het teeltsysteem als de biodiversiteit versterken worden toegepast in de betreffende regio’s, sectoren en teelten en gewaardeerd door de keten.

2030

Rendabele maatregelen die zowel de weerbaarheid van het teeltsysteem als de biodiversiteit versterken zijn gangbaar in de praktijk en gewaardeerd in de keten, ook internationaal.

3) Nagenoeg geen emissies

2023

afname van het aantal overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater met 90% ten opzichte van 2013;

 

afname van het aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm in oppervlaktewater bestemd voor drinkwaterbereiding, met 95% ten opzichte van 2013;

2027

nagenoeg geen emissies van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het erf en vanuit gebouwen, bij het vullen en uitwendig reinigen van spuitapparatuur en vanuit de glastuinbouw;

 

Geen normoverschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen voor gewasbeschermingsmiddelen in oppervlakte water.

 

Daarnaast gelden de doelen van de KRW voor 2027. Het uitgangspunt vanuit het Uitvoeringsprogramma Gewasbescherming is dat deze doelen gehaald worden.

2030

nagenoeg geen emissies meer van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de open teelten

4) Nagenoeg geen residuen

2023

Nagenoeg geen residuen op land- en tuinbouwproducten voor voedselconsumptie.

2027

Zelfde als in 2023.

2030

Zelfde als in 2023.

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het jaarlijks monitoren van de voortgang aan de hand van relevante indicatoren. Er wordt op dit moment gewerkt aan het opzetten van de monitoringssystematiek. Het is de bedoeling om bepaalde (tussen)doelen op basis van deze systematiek nader te concretiseren.

264. Hoeveel van de 18,2 miljoen euro voor «uitvoering, monitoring en handhaving» van het mestbeleid gaat naar handhaving?

Het doorlopende opdrachtenpakket aan RVO en NVWA voorziet in de reguliere handhavingsactiviteiten op onder meer het mestdomein. Zoals in de toelichting bij de begroting is aangegeven hebben deze middelen tot doel het mestbeleid in 2022 te kunnen uitvoeren, monitoren en handhaven om zo aan de Europese verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Van dit bedrag is € 12,4 mln. gericht op (verbetering van de) handhaving. Dit betreft bestuursrechtelijke handhaving door RVO, strafrechtelijke handhaving door de NVWA en invoering van het realtime vervoersbewijs dierlijke mest. Daarnaast betreft het inzet voor het Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu waarmee wordt voorzien in metingen van de grondwaterkwaliteit conform de vereisten van de Nitraatrichtlijn en continuering van het bestaande mestbeleid waaronder lopende onderzoekstrajecten.

265. Kunt u aangeven hoe de gebiedsgerichte pilotprojecten waarmee telers gestimuleerd worden om weerbare plant en teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming toe te passen en emissies naar het milieu verder te reduceren zich verhouden tot de inspanningen binnen het Nationaal Strategisch Plan (NSP)?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 262.

266. Wat is de stand van zaken betreffende de ontwikkeling van een uniforme landelijke richtlijn voor vergoedingen aan zelfstandige, lokale en regionale wildopvangcentra?

In mijn brief van 28 juli 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) over de uitvoering van deze en andere moties en toezeggingen met betrekking tot de opvang van wilde dieren heb ik aangegeven dat er geen uniforme landelijke richtlijn geformuleerd kan worden, vanwege de grote verschillen tussen opvangcentra en de behoefte aan maatwerk. Er wordt daarom niet meer gewerkt aan de ontwikkeling van een dergelijke richtlijn.

Ik heb in deze brief ook aangegeven welke aanvullende acties ikzelf, samen met de provincies en de opvangcentra, wel neem om de opvangcentra een betere en duidelijke basis te bieden op grond waarvan zij hun activiteiten kunnen uitvoeren. Onderdeel hiervan is een aanpassing van de beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten welke binnenkort gereed zal zijn. Daarnaast heb ik in deze brief ook de aanbeveling gedaan richting de opvangcentra om zich goed te organiseren en gezamenlijk inzichtelijk te maken wat de opvang van wilde dieren kost.

267. Op welke wijze houdt u rekening in uw budget met de uitkomst van de zienswijze Raad voor Dierenaangelegenheden over de zorgplicht van wilde dieren in nood conform de in 2019 aangenomen moties Wassenberg/Graus?

Ik heb de Raad van de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd om een zienswijze die antwoord geeft op de vraag of en hoe een hulpbehoevend dier moet worden geholpen en door wie. Dit is een principiële vraag die los staat van de vraag wie de opvang financiert. Deze zienswijze is nog niet gereed. Wanneer deze zienswijze gereed is zal ik deze zorgvuldig bestuderen en uw Kamer een appreciatie sturen.

Ik kan mij voorstellen dat de zienswijze van de RDA aanleiding geeft tot een discussie over hoe de kosten voor de opvang van wilde dieren zouden moeten worden gefinancierd. Dat wacht ik af en zie derhalve nu nog geen aanleiding om budget te reserveren voor de opvang van wilde dieren.

268. Hoe vaak heeft de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming gehandhaafd afgelopen jaar?

Van 1 januari 2021 tot 7 oktober 2021 heeft de LID 7.475 inspecties ter plaatse en 3.628 administratieve inspecties uitgevoerd en hierbij de volgende acties ondernomen:

Strafrecht

Procesverbaal aangezegd

28

Procesverbaal met inbeslagname

28

Procesverbaal van bevindingen

55

Procesverbaal van verhoor

20

Vordering

15

Totaal

146

Bestuursrecht

Toezichtsrapport

371

Toezichtsrapport hercontrole niet akkoord

6

Toezichtsrapport (hercontrole) met inbewaringname

52

Totaal

429

Overig

Afspraak / waarschuwing

644

Afstand dieren

57

Bevindingenbrief niet akkoord

1

Overdracht melding aan ketenpartner of DB

67

Totaal

769

269. Hoeveel geld gaat er naar het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie, buiten de regie om?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 54, waar een overzicht is gegeven van alle budgetten in relatie tot alternatieven voor dierproeven. Zonder de TPI proceskosten, komt het totaal budget van dat overzicht uit op: € 9.631.018,–. Als daar ook de bijdragen van de andere departementen bij opgeteld worden, komt het totaal budget voor 2022- buiten de regie om- uit op: € 13.131.018,–.

270. Hoeveel meldingen van misstanden werden de afgelopen 3 jaar bij de LID gedaan rondom de handel in en huisvesting van exotische dieren?

Tussen 1 januari 2019 en 7 oktober 2021 heeft de LID de 338 dossiers aangemaakt betreffende exotische dieren:

Diercategorie

Roofvogel / uil

101

Exotisch dier

54

Insect / amfibie / reptiel

183

Totaal

338

Exotisch dier

Serval / caracal / savannah

19

Eekhoorn

14

Dromedaris / kameel

11

Stinkdieren

3

Prairiehondje

1

Stekelvarkens

1

Diversen

5

Totaal

54

Insect / amfibie / reptiel

Schildpadden

61

Slangen

50

Baardagamen

16

Hagedissen

8

Gekko’s

8

Leguanen

7

Axolotl

7

Kikkers

6

Krokodillen

5

Spinnen

5

Kameleons

2

Schorpioenen

2

Gilamonster

1

Diversen

5

Totaal

183

271. Kunt u het budget van 1 miljoen euro voor bevordering van het welzijn van landbouwhuisdieren nader specificeren? Wat wordt hiermee betaald? Aan wie wordt dit betaald? Welke maatregelen bent u voornemens uit dit budget te financieren om brandveiligheid van stallen te bevorderen?

De belangrijkste activiteiten waarvoor in 2022 binnen dit budget geld is gereserveerd zijn: financiering van het Vertrouwensloket dierenwelzijn landbouwhuisdieren; (onderzoek naar) ontwikkeling van een benchmark zorg jonge dieren; vervolgplan aanpak natuurlijke geboortes van vleesveerunderen van Projecten LTO Noord. Ten behoeve van brandpreventie en brandveiligheid is op dit budget een bedrag opgenomen voor ondersteuning van de LTO-projectleiding van het actieplan brandveilige stallen.

In mijn brief over de aanpak van stalbranden van 8 oktober 2021 heb ik onder andere aangegeven dat ik verbetering van de brandveiligheid en het dierenwelzijn als harde voorwaarde ga stellen om in aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage via de subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen. Daarnaast wordt komende maanden bezien hoe veehouders financieel nader ondersteund kunnen worden bij het realiseren van gewenste aanpassingen om stallen brandveiliger te maken.

272. Waar zullen de middelen voor Programma Internationale Agroketens (PIA), bedoeld voor het versterken van de internationale positie van de Nederlandse agro- en foodsector (€ 2,6 miljoen) concreet aan worden uitgegeven en wat zijn hierbij de doelstellingen?

Het PIA-instrument biedt het Landbouwradennetwerk financiering voor kleinschalige, seedmoney-achtige activiteiten. Met behulp van deze gelden wordt een breed scala aan activiteiten uitgevoerd of gefaciliteerd. Het varieert van informeren over lokale landbouw- en marktontwikkelingen, het bevorderen van samenwerking tot positioneren van de Nederlandse agrosector en beleidsprioriteiten. Dit betreft webi/seminars, expertmeetings, handelsmissies en aanwezigheid op agrarische vakbeurzen, inkomende handels- en overheidsmissies of experts, en de website agroberichtenbuitenland.nl.

Met de inzet wordt bijgedragen aan de internationalisering van het Nederlandse agrosector en draagt daarmee bij aan het verdien-vermogen van onze economie en aan een duurzame voedselproductie- en systeem. Dit gebeurt o.a. door het onderhouden en waar nodig versterken van de (politieke) beleidsdialoog met voor landbouw/agroketens belangrijke partnerlanden, het handhaven en waar mogelijk vergroten van marktoegang, het bevorderen van export- en importactiviteiten van de Nederlandse agrarische sector en het bevorderen van de export van innovaties en kennis van de Nederlandse agrarische sector.

273. Wat is het totale budget dat vanuit deze begroting wordt uitgetrokken voor het versterken van de internationale positie van de Nederlandse agro- en foodsector, dus inclusief de budgetten voor (de uitvoering van) het Landbouwradennetwerk en wat zijn hierbij de doelstellingen?

Het Ministerie van LNV zet zich al jaren – met ambassades, andere departementen, financiële en kennisinstellingen, multilaterale organisaties, NGO's, bedrijven en andere relevante stakeholders – in op het versterken van de internationale inzet op de ontwikkeling van duurzame, circulaire landbouw en voedselsystemen, efficiënte en duurzame handelsketens en mondiale voedselzekerheid, waarbij rekening worden gehouden met het Nederlandse verdienvermogen (producten, kennis en innovatie).

Daarbij ondersteunt LNV het Nederlandse innovatieve en duurzame agrobedrijfsleven om mondiaal zo goed mogelijk gepositioneerd te zijn en bij te dragen aan landen die zich op het gebied van landbouw en voedselzekerheid verder willen ontwikkelen. Deze inzet vindt plaats op Europees, bilateraal en multilateraal niveau.

Middelen en instrumenten die vanuit de begroting van LNV hierbij worden ingezet zijn onder andere het Programma Internationale Agroketens (PIA, € 2,6 mln.), het Landbouwattachénetwerk (LAN, € 18,6 mln) en bilaterale en multilaterale samenwerking op het gebied van duurzame economische- en landbouwontwikkeling en veerkrachtige voedselsystemen, mondiale voedselzekerheid en (internationale) partnerschappen (€ 1,4 mln).

274. Welk deel van het budget dat is gereserveerd voor de bijdrage aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wordt ingezet voor snellere toegang van groene laag-risicomiddelen bijvoorbeeld door de instelling van een speciaal loket?

Ik heb uw Kamer recent per brief geïnformeerd dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) al een «green team» heeft, dat heel goed geëquipeerd is om aanvragen van deze middelen snel te kunnen beoordelen. Ik heb hierin ook geschetst dat ik wil ik kijken wat ervoor nodig is om laag-risicomiddelen makkelijker toegang te geven in de procedures en dergelijke. Een van de mogelijkheden is het verlenen van voorrang bij het beoordelen van middelen (een zogenaamde short cut). Ik ga met het Ctgb in gesprek hoe een dergelijke procedure vormgegeven kan worden.

De kosten voor het beoordelen van aanvragen van werkzame stoffen of van gewasbeschermingsmiddelen worden betaald door de aanvrager. Het budget dat de rijksoverheid ter beschikking stelt voor beleidsadvisering op het terrein van gewasbeschermingsmiddelen wordt onder andere gebruikt voor het deelnemen aan expertgroepen om de procedures te optimaliseren en de datavereisten toe te snijden op dit type werkzame stoffen / gewasbeschermingsmiddelen. Het is niet mogelijk om aan te geven welk deel van het budget hiervoor uiteindelijk wordt gebruikt. Dit is namelijk onder andere afhankelijk van de frequentie waarmee deze expertgroepen vergaderen.

275. Welk deel van het budget voor de bijdrage aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wordt ingezet voor snellere toegang van groene laag-risicomiddelen, bijvoorbeeld door de instelling van een speciaal loket?

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 274.

276. Is er een scenario uitgewerkt voor het geval Nederland de derogatie verliest en is hier rekening mee gehouden in de begroting? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

In mijn brief van 15 oktober 2021 (kenmerk2021Z18160) heb ik de consequenties geduid wanneer derogatie van de Nitraatrichtlijn niet zal worden verleend aan Nederland. Naar verwachting zal het wegvallen van derogatie grote gevolgen hebben voor de mestmarkt in Nederland. De mestverwerkingscapaciteit en exportmogelijkheden zullen op korte termijn onvoldoende zijn om het gehele mestoverschot te kunnen plaatsen bij verlies van de derogatie. De druk op de mestmarkt zal zo fors toenemen dat de gevolgen daarvan zeer grote impact kunnen hebben op de gehele landbouw in Nederland. Daarom blijft mijn inzet gericht op het verkrijgen van derogatie. Verder zal een dergelijke situatie niet zondermeer met middelen uit de begroting op te lossen zijn.

277. Is de veronderstelling juist dat invasieve uitheemse rivierkreeften onder de Visserijwet vallen en dat het Rijk derhalve eerstverantwoordelijk is voor het beheer van deze invasieve exoot?

Ja, bevissing van de invasieve uitheemse rivierkreeften die op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan, is geregeld in zowel de Visserijwet als ook via een vrijstelling in de Regeling natuurbescherming (artikel 3.30). Bevissing is de Nederlandse beheersmaatregel tegen invasieve uitheemse rivierkreeften van de Europese Unielijst zoals bedoeld in artikel 19 van de Europese Exotenverordening (1143/2014). Daarbij is de inzet gericht op beheersing van de soorten omdat het niet mogelijk wordt geacht om de soorten nog op een haalbare en kosteneffectieve wijze uit te roeien. Artikel 3.30 van de Regeling natuurbescherming maakt bevissing als beheersmaatregel juridisch mogelijk (vrijstelling op beperkingen van artikel 7 van de Europese Exotenverordening).

278. Bent u voornemens zo nodig geld uit te trekken voor het programma voor de aanpak van uitheemse rivierkreeften?

Momenteel wordt onder regie van het bestuurlijk overleg rivierkreeft een programma voor de aanpak van uitheemse rivierkreeften opgesteld. In dit bestuurlijk overleg participeren alle betrokken overheden en sectororganisaties met als doel om tot een gezamenlijk gedragen aanpak voor beheersing van de rivierkreeft te komen. Het gaat hierbij om de beantwoording van onderzoeksvragen en kennisvergaring, maar ook wordt in beeld gebracht welke juridische voorwaarden noodzakelijk zijn om beheersing effectief te kunnen vormgeven. Op basis hiervan zal vervolgens een gezamenlijke aanpak worden geformuleerd, waarbij het de insteek is dat alle betrokken partijen vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid hieraan bijdragen.

279 Klopt het dat de bestrijding van de invasieve exoot de Amerikaanse rivierkreeft onder de Visserijwet valt en daarmee een rijksverantwoordelijkheid is?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 277.

280. Welke middelen zijn er op de begroting gereserveerd om na de gesprekken met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen en provincies over het bestrijden van de Amerikaanse rivierkreeft, over te gaan tot het bestrijden van deze invasieve exoot?

Er zijn op dit moment geen middelen gereserveerd op de LNV-begroting voor de uitvoering van de bestrijding van uitheemse rivierkreeften. Bestrijding vraagt vermoedelijke regionale sturing en maatwerk per gebied die aan de realisatie van natuur- en waterdoelen verbonden is. Tijdens de ontwikkeling van een gezamenlijke aanpak wordt samen met IPO, VNG en UvW (verantwoordelijk voor het formuleren en behalen van de KRW-doelstellingen) gekeken naar de verdeling van taken en (financiële) verantwoordelijkheden voor een eventuele bestrijdingsorganisatie voor de Amerikaanse rivierkreeft.

Wel worden op dit moment door LNV middelen ingezet voor onderzoek om te komen tot een onderscheidend en effectief vangtuig om rivierkreeft mee weg te vangen. De vraag of in de toekomst middelen moeten worden vrijgemaakt voor intensivering van de bestrijding is nu nog niet aan de orde, omdat nog zeer onduidelijk is of een effectieve bestrijdingsmethode ontwikkeld kan worden. Uitheemse rivierkreeften zijn in Nederland wijdverspreid en door de eigenschappen van de soort (snelle reproductie in hoge aantallen) en de lastige Nederlandse omstandigheden (Nederland waterland) is het (nog) niet mogelijk om deze uitheemse rivierkreeften op een kosteneffectieve wijze te bestrijden. Het bestuurlijk overleg en het programma hebben tot doel om tot een realistische en uitvoerbare aanpak van de uitheemse rivierkreeften te komen. Er wordt door veel partijen hard gewerkt aan een beter handelingsperspectief, maar er zijn nog de nodige stappen te zetten voordat een (kosten-) effectieve, veilige en uitvoerbare (en handhaafbare) bestrijdingsaanpak voorhanden zal zijn.

281. Welke provincies hebben welk bedrag toegezegd voor de «voortvarende start» van de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto?

De provincies Friesland, Groningen, Overijssel, Noord Holland, Zuid Holland, Utrecht en Gelderland zijn aan de slag met de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto. Voor de start in 2022 zijn met uitzondering van de provincies Groningen en Gelderland de gebieden geselecteerd en de beheerkosten voor het zware beheer berekend. Een eerste en voorlopige berekening daarvan laat zien dat met de uitbreiding van het beheer circa € 2,5 mln. gemoeid is, dat door het Rijk wordt gefinancierd. De provincies hebben de intentie om een zelfde bedrag voor de inrichtingskosten voor hun rekening te nemen.

282. Welke «18 tot 26 kansgebieden» zijn in beeld om ingericht te worden voor leef- en foerageergebied voor weidevogels en heeft het de voorkeur om 18 gebieden volledig in te richten of 26 gedeeltelijk?

Op basis van gesprekken met de agrarische collectieven en gebiedspartners besluiten provincies welke gebieden wanneer in aanmerking kunnen komen voor het Aanvalsplan Grutto. De volgende gebieden zijn op dit moment in beeld om in 2022 met een uitbreiding van het agrarisch natuurbeheer te starten: Aldeboarn/De Deelen, Idzegea, Baarderadiel en Kollumer Grien in de provincie Friesland, Amstelland en Zeevang in de provincie Noord Holland, Krimpenerwaard en Alblasserwaard in de provincie Zuid Holland, Eemland en de Venen in de provincie Utrecht, Mastenbroekpolder/ IJsseldelta, Wieden-Weerribben en Lieder-Molenbroek in de provincie Overijssel. Het aantal gebieden dat met de beschikbaar gestelde middelen kan worden ingericht en beheerd is afhankelijk van de daadwerkelijke kosten die hiermee gemoeid zijn. Het heeft de voorkeur om de gebieden volledig in te richten en te beheren binnen het totaal beschikbare budget.

283. Kan er – om de resterende 17 miljoen euro – te financieren voor het Aanvalsplan Grutto een publiek-privaat fonds worden opgericht door LNV, de provincies en initiatiefnemers?

Voor de nationale cofinanciering van de GLB-middelen voor het Aanvalsplan Grutto zijn provincies en Rijk gezamenlijk op zoek naar mogelijkheden voor financiering. In de LNV-begroting zijn geen middelen gereserveerd voor de nieuwe GLB-periode 2023–2027. Het idee om een publiek-privaat fonds op te richten is sympathiek maar stuit tegelijkertijd op het bezwaar dat de provinciale- en rijksmiddelen zich onttrekken aan de begrotingssystematiek en daarmee de controle van de Tweede Kamer en provinciale staten op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding.

284. Wordt geprognosticeerd te ontwikkelen natuurareaal ook op Natura 2000-status gezet of is hier een minder rigide status voor beschikbaar?

Natuurontwikkeling vindt veelal plaats ten behoeve van het realiseren van het Natuur Netwerk Nederland, en heeft dan een planologische bescherming die minder strikt is dan het Natura 2000-regime. Natuurontwikkeling die plaats vindt buiten het bestaande Natura 2000-netwerk krijgt niet zomaar een Natura 2000-status. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is bijna afgerond, waarna het netwerk in Nederland compleet is. Nieuwe habitattypen die zich buiten het netwerk ontwikkelen hoeven dan niet zomaar te worden beschermd als Natura 2000-gebied. Er zijn strenge criteria voor het toevoegen van arealen aan Natura 2000, in relatie tot de noodzaak voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen, die in individuele gevallen moeten worden beoordeeld.

285. Hoe zijn het reductiedoel van 3,5 Mton en de ambitie van zes Mton broeikasgasreductie in 2030 opgebouwd qua verschillende broeikasgassen en hoe groot is het percentage per broeikasgas? Welke sectoren stoten deze gassen het meeste uit?

De opgave in de landbouw en het landgebruik is om tenminste 3,5 Mton broeikasgasreductie (uitgedrukt in CO2-equivalenten) te realiseren met een ambitie van 6 Mton reductie. Deze doelen moeten worden bereikt met een afname van de uitstoot van koolstofdioxide, methaan en lachgas en met meer vastlegging van koolstof. Methaan komt met name vrij in de veehouderij (dieren en mestopslag), koolstofdioxide in de glastuinbouw en in veenweidegebieden, lachgas komt hoofdzakelijk vrij bij bemesting en bij bodemprocessen. Koolstof wordt vastgelegd in bomen en planten en in de bodem.

De opgave van 3,5 Mton is als volgt onderverdeeld:

  • 1 Mton CO2-eq reductie methaan in de veehouderij

  • 1 Mton CO2-eq reductie koolstofdioxide in de glastuinbouw

  • 1,5 Mton CO2-eq verbetering van de klimaatprestatie in het landgebruik. Die moet worden gerealiseerd door een lagere uitstoot van koolstofdioxide, methaan en lachgas en door meer koolstofvastlegging.

Voor de opbouw van de ambitie van 6 Mton CO2-equivalenten verwijs ik uw Kamer naar het Klimaatakkoord, tabel C4.2.1. In die tabel zijn de beoogde reducties per sector met een zekere bandbreedte weergegeven. Daarbij is geen uitsplitsing in de verschillende broeikasgassen gemaakt.

286. Zijn er al nieuwe subsidieaanvragen gedaan voor het onderhoud van Kroondomein Het Loo? Zo ja, door wie? Hoe gaat diegene, er vanuit gaande dat de Koning de toegang tot het Kroondomein blijft verhinderen, onderhoud plegen? Krijgt diegene dan een ontheffing? Als er niemand intekent voor de subsidie, wat gebeurt er dan met de jaarlijkse 0,8 miljoen euro subsidie?

De subsidie kan alleen worden aangevraagd door (de rentmeester van) het Kroondomein. Een subsidieaanvraag is nog niet ingediend. Voor zover bij het beheer door het Kroondomein externe partijen worden ingeschakeld, zal aan die externe partij(en) uiteraard toegang worden verschaft om de opdracht uit te voeren. Indien er in het geheel geen subsidieaanvraag wordt ingediend, vallen de middelen vrij op de LNV-begroting.

287. Bent u bekend met de problemen voor garnalenvissers rondom het verkrijgen van een Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunning? Bent u ermee bekend dat er onrealistische investeringen nodig zijn voor deze groep vissers? Kunnen zij aanspraak maken op de gereserveerde 7,8 miljoen euro uit artikel 22?

Ook de garnalensector zal, met het eind 2022 verlopen van haar huidige vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, naar haar emissies in relatie tot stikstof op beschermde natuurwaarden moeten kijken. Over de consequenties en mogelijkheden voor oplossingen vindt overleg plaats met de sector.

De gelden uit artikel 22 kunnen worden ingezet voor innovaties in de visserij, dus ook voor de visserij op garnalen.

288. Waar worden de geïnde leges ter waarde van 5 miljoen euro voor ingezet?

Deze inkomsten komen onder andere ter beschikking van uitgaven op het gebied van visserij en natuur.

289. Welke indicatoren (bijvoorbeeld kritische prestatie indicatoren) worden ingezet bij de natuurherstelprojecten zoals vernoemd onder het kopje «Natuur en biodiversiteit op het land»?

De projecten waar in de vraag naar wordt verwezen houden verband met de afspraken met provincies in het kader van het Programma Natuur. Voor de uitvoering van de eerste fase van het Programma Natuur zijn per provincie afspraken gemaakt, verankerd in een specifieke uitkering conform het Provinciefonds.

Met de provincies is afgesproken dat zij mij jaarlijks op 1 mei over de inhoudelijke voortgang rapporteren. Dit is vastgelegd in artikel 8 van de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur. Deze rapportage omvat onder andere een kwalitatieve beschrijving van de voortgang van de opgaven en de voortgang van de diverse categorieën maatregelen (in hectares). Over de besteding van de middelen legt de provincie jaarlijks verantwoording af conform de SiSa-systematiek. Hiernaast wordt de komende maanden de monitoring voor het programma verder geconcretiseerd. Hierbij zullen ook de indicatoren worden vastgesteld.

290. Hoe komen de middelen voor agrariërs in het aardbevingsgebied in Groningen bij de boer? Hoe verloopt toewijzing hiervan en wie is hiervoor verantwoordelijk?

In de bestuurlijke afspraken versterking Groningen (2020) zijn middelen toegezegd voor verschillende doelgroepenprogramma’s, waaronder een programmatische aanpak voor boeren. Het besteden van € 19 mln. hieruit voor het Agroprogramma Groningen gebeurt onder verantwoordelijkheid van de provincie Groningen. De provincie ontvangt deze middelen via een Specifieke Uitkering van LNV. De middelen komen op verschillende manieren bij de boer terecht. Ten eerste werkt het Agroprogramma Groningen met consulenten die individuele begeleiding bieden aan boeren die door aardbevingsgerelateerde problematiek in complexe situaties zijn gekomen. Ten tweede werkt het Agroprogramma Groningen de mogelijkheden uit voor een investeringsregeling voor boeren in het aardbevingsgebied. Ten derde kan het Agroprogramma Groningen externe kennis-, expertise en onderzoek inzetten voor vraagstukken die het oplossen van aardbevingsgerelateerde problematiek bij boerenbedrijven in de weg zitten.

291. Wanneer vindt de tussenevaluatie van het Programma Natuur plaats?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 95.

292. Kunt u aangeven hoe het Programma Natuur gemonitord wordt en wanneer de Kamer hierover geïnformeerd wordt?

In het programma Natuur zal gemonitord worden op de uitvoering van de maatregelen, het op orde brengen van de condities en het realiseren van doelbereik. Jaarlijks moeten de provincies rapporteren over de voortgang van de voorgenomen maatregelen. Uw Kamer zal hier conform de wet Stikstofreductie en Natuurherstel over worden geïnformeerd.

293. Waarom gaat een deel van de 1,9 miljoen euro voor duurzaam en verantwoord gebruik van de Noordzee naar handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de Bruine Bank en Borkumse Stenen en bijvoorbeeld niet naar de kustwacht? Is de NVWA voldoende geëquipeerd om dergelijke taken te verrichten en op welke wijze gaat zij dit toezicht houden?

Een deel van de middelen gaat naar de NVWA voor handhaving in beschermde natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Kaderrichtlijn Marine Strategie (KRM) en Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). De instandhoudingsmaatregelen om aan de verplichtingen van de KRM en VHR te voldoen vallen voornamelijk onder het Gemeenschappelijke Visserijbeleid zijnde visserij beperkingen. De NVWA is de wettelijk aangewezen toezichthouder op de voorschriften van het Gemeenschappelijke Visserij beleid en wordt daar primair ook op aangesproken. Voor de invulling van deze taak maakt zij gebruik van vliegend en varend materieel waarvan de kosten door het Ministerie van LNV worden gedekt.

294. Is de bijdrage aan ZonMw vanuit het Ministerie van LNV gekrompen in vergelijking met de begroting over het jaar 2021?

De totaalinvestering in het ZonMw programma MKMD is niet gekrompen. De totaalinvestering bedraagt ca. € 2 mln. per jaar, waarbij kasritmes voor opstart, uitvoering en afhandeling van oude en nieuwe programma’s in elkaar overlopen. In 2021 was door opstart, uitvoering en afhandeling dat totaal bedrag € 2.119.853,– en voor 2022 is dat totaal € 2.260.018,–.

295. Hoe worden de vouchers gefinancierd die beschikbaar worden gesteld: komen deze uit GLB-geld of stelt u deze zelf beschikbaar?

Alle tot dusver in de Sabe beschikbaar gestelde vouchers (voor onafhankelijk advies, cursussen en opleidingen stikstof en bedrijfsplannen) worden gefinancierd uit de nationale middelen voor de structurele aanpak stikstof (bronmaatregel verlagen ruw eiwitgehalte in veevoer en het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw). Er is dus geen sprake van financiering vanuit het GLB.

296. Hoe is het budget voor kennisontwikkeling en innovatie verdeeld over diverse kennisinstellingen?

Binnen de post opdrachten Kennisontwikkeling en innovatie (circa € 14,5 mln.) worden opdrachten verstrekt aan het RIVM (circa € 4,7 mln.) en het Planbureau voor de Leefomgeving (€ 1,8 mln.).

Het overige budget (circa € 8 mln.) is gereserveerd voor kleinere opdrachten aan diverse opdrachtnemers als universiteiten, bedrijven, startups en stichtingen. In 2021 zijn met hetzelfde doel opdrachten verstrekt aan onder andere Stichting Innovatie Glastuinbouw Nederland (SIGN), Startup in Residence (ondersteuning start-ups), Dutch Food Week en WEF (World Economic Forum) Food Innovation Hub. In deze begrotingspost vallen ook de bijdragen van LNV aan NWO die diverse calls organiseert in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) en de opdrachten die LNV aan externe bureaus verstrekt om de verplichte beleidsevaluaties uit te voeren.

297. Wordt buiten het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie en de bijdrage aan ZonMw nog andere proefdiervrije innovatie ondersteund vanuit het Ministerie LNV? Welke ministeries dragen bij aan het programma Transitie Proefdiervrije Innovatie en hoe groot zijn deze bijdragen?

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 54 en 269.

298. Welke maatregelen neemt u om de capaciteitsproblemen bij de NVWA op te lossen?

Ik heb uw Kamer op 16 oktober 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 171) mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de balans tussen taken en middelen van de NVWA. Dat laat zien dat er al enige jaren sprake is van een grote disbalans tussen taken en middelen bij de NVWA. Het wordt steeds zichtbaarder dat de verwachtingen van het toezicht niet in verhouding staan tot de beschikbare middelen. Hier moet meer balans in komen. Enerzijds door extra middelen, anderzijds door ook kritisch te kijken naar de omvang van het takenpakket en de realiteit van de politieke en maatschappelijke verwachtingen.

Het beschikbaar stellen van de benodigde aanvullende middelen voor de NVWA vraagt een politiek besluit. In mijn voortgangsbrief van 29 januari 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 179) en in mijn beantwoording over de verantwoording 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de risico’s voor de uitvoering van het toezicht als de disbalans bij de NVWA niet wordt opgeheven. Besluitvorming over extra middelen is derhalve urgent.

299. Mag het Dolfinarium Harderwijk hun vergunning voor het houden van 5 bruinvissen overschrijden door het houden van in gevangenschap gefokte bruinvissen?

Het Dolfinarium Harderijk heeft een dierentuinvergunning om wilde dieren te houden, huisvesten, verzorgen en tonen. Wilde dieren worden in het Besluit houders van dieren gedefinieerd als dieren behorende tot diersoorten of diercategorieën waarvan de daartoe behorende dieren van nature in het wild leven. Een uitzondering hierop zijn honden en katten en de diersoorten of diercategorieën die genoemd worden in bijlage II bij dit besluit. Bruinvissen staan niet op die lijst en leven van nature in het wild. Dat maakt dat ook in gevangenschap gefokte bruinvissen nog steeds wilde dieren zijn. In de vergunning van Dolfinarium is opgenomen dat de dierentuin maximaal zeven bruinvissen mag huisvesten. Momenteel verblijven vijf bruinvissen in het dolfinarium.

300. Wat verstaat u onder de 2% Tabaksontmoediging door de NVWA? Hoeveel van NVWA-uren zijn daaraan opgegaan? Hoeveel is dat uitgedrukt in euro’s?

Onder het publieke belang Tabaksontmoediging valt het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet, de Alcoholwet en het Experiment gesloten coffeeshopketen, onder beleidsverantwoording van het Ministerie van VWS. In totaal omvat de capaciteit voor dit publieke belang 2% van de totale begroting van de NVWA. Het gaat om € 10,3 mln. en circa 86.000 uren. Hiervan wordt 82% besteed aan het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet, 14% aan de Alcoholwet en 4% aan het Experiment gesloten coffeeshopketen.

301. Hoeveel budget is er gereserveerd voor communicatie over hoe om te gaan met vogelgriepslachtoffers (zowel dood als levend) richting lagere overheden?

Er is geen speciaal budget gereserveerd voor communicatie over werkwijzen hoe om te gaan met vogels die besmet zijn met vogelgriep. Zowel het Ministerie van LNV als de NVWA informeert verschillende organisaties over de risico’s van omgaan met vogels die mogelijk besmet zijn met aviaire influenza. Dat gebeurt onder andere via directe e-mails en via de website van de rijksoverheid.

302. Wat is de reden dat u voor slechts 50% incidentele tegemoetkoming heeft gegeven aan financiële ondersteuning voor wildopvang/dierenambulances met betrekking tot vogelgriepslachtoffers ten opzichte van een structurele bijdrage?

Ik heb het voornemen om een subsidie te verlenen aan de dierenambulance. Deze subsidie is eenmalig, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een groot aantal zieke vogels werd gevonden. Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke omstandigheden geen precedent vormt voor opvang van alle wilde dieren met een aangifteplichtige ziekte.

Vanwege het maatschappelijk belang van de zorg voor hulpbehoevende dieren en in afwachting van het rapport van de RDA over de vraag wie er juridisch verantwoordelijk is voor zieke wilde dieren, acht ik het redelijk dat LNV een deel van de kosten die dierenhulporganisaties maken op zich te nemen. Daarbij telt mee dat de onverwachte, hoge kosten die dierenhulporganisaties hebben gemaakt onevenredig hoog is voor een organisatie die hoofdzakelijk draait op vrijwilligers en donaties.

303. Kunt u uiteenzetten hoeveel vogelgriepuitbraken er in 2020 waren bij pluimveebedrijven waar de dieren nooit buiten komen en hoeveel bij biologische bedrijven of bedrijven met vrije uitloop naar buiten? Om hoeveel dieren ging het per type bedrijf?

In het najaar van 2020 was al een landelijke ophokplicht ingesteld vanwege de vondst van besmette wilde zwanen. Alle pluimvee zat op het moment van de eerste uitbraak op een houderij binnen. In totaal zijn in 2020 tien pluimveebedrijven besmet geraakt en twee hobbylocaties. Bion biologische bedrijven zijn niet getroffen. De legbedrijven waren allen reguliere scharrelbedrijven zonder vrije-uitloop. Het gaat om de volgende aantallen dieren:

  • Vermeerderaar 1: 35.687

  • Vermeerderaar 2: 28.000

  • Vleeskuiken 1: 90.000

  • Vleeskuiken 2: 21.000

  • Vleeseenden: 18.000

  • Leghennen 1: 98.691

  • Leghennen 2: 47.102

  • Leghennen 3: 121.000

  • Hobbyhouder 1: 275

  • Hobbyhouder 2: 334

304. Kunt u uiteenzetten hoeveel vogelgriepuitbraken er in 2021 waren bij pluimveebedrijven waar de dieren nooit buiten komen en hoeveel bij biologische bedrijven of bedrijven met vrije uitloop naar buiten? Om hoeveel dieren ging het per type bedrijf?

In 2021 zijn drie besmettingen geweest en op dat moment zat alle pluimvee op stal. Op het legbedrijf zaten 46.636 legkippen. De andere twee locaties waren kalkoenbedrijven. Daar zaten 18.000 en 13.172 kalkoenen. Ook is bij één hobbyhouder een besmetting geweest en daar zaten op dat moment 1400 dieren.

305. Is er bekeken of de uitvoeringskosten van het Diergezondheidsfonds voor het pluimvee, waarbij sprake is van een tweemaandelijkse inning, verminderd kunnen worden door over te gaan naar een minder frequente inning?

De uitvoeringskosten van het Diergezondheidsfonds kunnen mogelijk worden verminderd door een minder frequente inning. Als een minder frequente inning leidt tot meer telefoontjes, klachten of bezwaren, kan dit leiden tot een verhoging van de uitvoeringskosten. De tweemaandelijkse inning is ingesteld op verzoek van de pluimveesector, bij andere sectoren wordt de diergezondheidsheffing een maal per jaar geïnd. Het Ministerie van LNV is in overleg met de pluimveesector over mogelijkheden tot verlaging van uitvoeringskosten van het diergezondheidsfonds conform de afspraak in het convenant financiering bestrijding van besmettelijke dierziekten (art. 4.2). Een minder frequente inning is hier een onderdeel van.

306. Kunt u een uitsplitsing geven van de raming ter waarde van 0,3 miljoen euro voor de Kamer voor de Binnenvisserij (artikel 22)?

De raming ter waarde van € 0,3 miljoen is een afgerond bedrag en kan worden uitgesplitst in € 247.028 personeelskosten en € 13.558 materiële kosten. Het gaat dan om uren inzet RVO en voor de leden van het zbo zelf. Kamer voor de Binnenvisserij is immers in de RVO-organisatie ondergebracht.

307. Hoeveel fokteven waarvoor een vergoeding voor inkomensschade kan worden aangevraagd zijn er extra boven op het aantal dat was geraamd? Hoeveel geld is hiervoor nodig?

Bij de beantwoording van deze vraag is er vanuit gegaan dat het hier over teven gaat die niet aan de criteria van het fokken met kortsnuitige honden voldoen en waar niet mee gefokt mag worden. Dit is geen nieuwe regelgeving (Besluit houders van Dieren art 3.4 lid 1 en lid 2b). Fokkers moeten hier al aan voldoen. De criteria uit het rapport «Fokken met kortsnuitige honden» geven nog meer duidelijkheid voor de fokker. Voor teven die niet aan de criteria voldoen en niet als fokteef gebruikt mogen worden, wordt geen vergoeding gegeven en hier is ook niets voor geraamd.

308. Wat wordt er verstaan onder de «subsidie zeldzame huisdierenrassen»? Wie maken hier op welke wijze gebruik van en voor welke dieren?

Dit gaat over de tijdelijke subsidiemodule voor zeldzame melkkoeien. Op aanvraag wordt de subsidie verstrekt aan houders van melkkoeien van, als zeldzaam geclassificeerde runderrassen die als zodanig bekend (en gevlagd) zijn in het I&R-systeem rund. De regeling wordt in 2022 opnieuw opengesteld. Een volledig overzicht van de regeling en de wijze waarop hier gebruik van gemaakt kan worden staat beschreven op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland39.

309. Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel procent er vanuit pijler 1 naar pijler 2 mag worden overgeheveld in het GLB en welke voorwaarden er tegenover welke specifieke percentages staan?

Vanaf het jaar 2023 tot en met het jaar 2026 mag maximaal 42% per jaar worden overgeheveld van pijler 1 naar pijler 2. De eerste 25% van deze overhevelingsmiddelen kunnen worden ingezet voor alle interventies binnen de tweede pijler. Voor de volgende 15% geldt dat deze middelen moeten worden ingezet voor klimaat en milieumaatregelen. Voor jonge boeren mag nog 2% worden overgeheveld.

De door Nederland geplande jaarlijkse overheveling zal moeten worden gemeld in Brussel bij de notificatie van het GLB/NSP en geldt in ieder geval tot en met 2025. In 2025 halverwege de programmaperiode bestaat de mogelijkheid om dit te herzien.

310. Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel verschillende subsidies er onder het GLB en de Green new deal en ondergeschikte instrumenten beschikbaar zijn voor de landbouw en natuur en welke voorwaarden hier tegenover staan?

Onder het huidige GLB zijn zowel onder de eerste pijler als twee pijler

instrumenten beschikbaar voor landbouw en natuur. Onder de eerste pijler betreft dit de basisbetalingen, de graasdierpremie en de top-up voor jonge landbouwers. Verder zijn betalingen beschikbaar voor vergroening. Landbouwers komen voor betaling in aanmerking als men voldoet aan de randvoorwaarden en de Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC). Binnen de tweede pijler, die voor een groot deel door provincies en waterschappen wordt uitgevoerd, gaat het om betalingen aan collectieven in het kader van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Collectieven komen voor betaling in aanmerking in het geval men zich aan de afspraken in de contracten houdt. Verder zijn subsidies voor allerlei investeringen, kennisoverdracht en samenwerkingsprojecten beschikbaar. Betaling geschiedt onder andere op basis van verantwoording van de bewijsmiddelen zoals facturen, deelnemerslijsten en voortgangs- en eindrapportages.

De Green Deal is een standpuntbepaling van de Europese Commissie waaraan geen specifieke subsidies zijn verbonden.

311. Hoeveel geregistreerde stalbranden zijn er geweest sinds 2015? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?

Onderstaande cijfers zijn afkomstig van de Risicomonitor Stalbranden van het Verbond voor Verzekeraars.40

Jaar

Branden

Varkens

Pluimvee

Geiten

Runderen

Paarden

Schapen

Totaal aantal dieren

2015

35

4.005

129.000

95

133.100

2016

37

14.488

153.000

426

5

11

167.930

2017

49

34.532

196.000

366

8

230.906

2018

48

7.300

114.000

157

812

122.269

2019

46

5.030

170.400

102

2

175.537

2020

54

1.780

106.900

1

61

10

42

108.794

Totaal

269

63.130

869.300

158

1.132

17

61

938.536

312. Hoeveel dieren zijn bij deze stalbranden omgekomen? Kunt u dit uitsplitsen per jaar en per categorie? Kunt u ook aangeven hoeveel dieren na de brand nog moesten worden geruimd?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord 311. Er worden geen aparte cijfers bijgehouden van dieren die achteraf zijn geruimd.

313. Kan de ontwikkeling van de interne verdeling van het budget van de NVWA van de afgelopen vijf jaar worden weergegeven per kerntaak?

In bijgaande tabel is de verdeling van het LNV budget van de NVWA (procentueel) weergegeven over de verschillende domeinen waar de NVWA toezicht op uitoefent.

NVWA Domein

2017

2018

2019

2020

2021

Bureau1

1,6%

2,0%

2,4%

2,1%

1,9%

Cross compliance

2,6%

2,7%

2,4%

2,1%

2,0%

Dierenwelzijn

11,2%

11,7%

11,1%

10,6%

12,0%

Diergeneesmiddelen

3,3%

3,3%

3,1%

2,7%

2,9%

Dierlijke bijproducten

2,7%

2,7%

2,8%

2,6%

2,7%

Dierproeven

0,5%

0,6%

0,6%

0,5%

0,5%

Diervoeder

3,2%

3,3%

3,2%

2,8%

2,8%

Export

0,2%

0,2%

0,8%

3,4%

3,6%

Fytosanitair

12,3%

12,4%

12,4%

14,6%

12,6%

Gewasbescherming

4,8%

4,9%

4,5%

3,8%

3,5%

Grondgebonden subsidieregelingen

3,8%

1,6%

1,7%

1,9%

2,1%

Import

0,2%

0,1%

1,0%

0,7%

2,4%

Industriele productie

0,5%

0,5%

0,5%

0,3%

0,4%

Klantbeheer, Administratieve controles, Audits, Verleningen

5,5%

5,3%

3,8%

4,4%

4,6%

Levende Dieren en Diergezondheid

8,8%

9,6%

9,5%

9,4%

9,5%

Meststoffen

9,8%

10,0%

11,1%

9,7%

8,6%

Microbiologie

0,0%

0,0%

0,0%

0,1%

0,0%

Natuur

4,0%

4,0%

3,9%

3,6%

3,3%

Niet grondgebonden subsidieregelingen

4,1%

4,2%

3,6%

3,1%

2,8%

Opsporing

11,7%

11,7%

11,2%

10,5%

9,5%

Visketen/vis duurzaamheden

5,9%

5,7%

6,1%

5,7%

6,1%

Vleesketen en Voedselveiligheid

3,4%

3,4%

4,3%

5,2%

6,3%

Eindtotaal

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

X Noot
1

Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek.

314. Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal controles op slachterijen van de afgelopen vijf jaar? Kunt u melden bij hoeveel slachterijen overtredingen zijn geconstateerd en welke sancties zijn opgelegd? Kunt u dit weergeven per (bijvoorbeeld geanonimiseerd genummerde) slachterij?

Gegevens over uitgevoerde controles zijn bij de NVWA op centraal niveau beschikbaar sinds eind 2016. In de periode van 1-1-2017 tot en met 30-6-2021 zijn er in totaal 238 slachterijen en wildbewerkingsinrichtingen geregistreerd, die minimaal een dag geslacht hebben. Omdat de uitgevoerde keuringen, in tegenstelling tot inspecties, in principe alleen leiden tot goedkeuring of afkeuring van het product en niet leiden tot bestuursrechtelijke maatregelen bij overtredingen van wetgeving, zijn deze controles buiten beschouwing gelaten. Dit laat onverlet dat er bij keuringen overtredingen van wetgeving geconstateerd kunnen worden die leiden tot maatregelen. Deze gevallen zijn meegenomen bij de inspecties. In onderstaande tabel is naast het aantal in deze periode uitgevoerde inspecties ook de opgelegde bestuurlijke maatregelen (schriftelijke waarschuwing en boeterapport) vermeld, per bedrijf.

Bedrijf_nr.

aantal inspecties

aantal schriftelijke waarschuwingen

aantal boeterapporten

TOTAAL

261.373

3.110

2.181

1

1.097

0

3

2

1

0

0

3

1.434

7

6

4

11

0

9

5

408

4

1

6

4.140

35

29

7

5.040

9

1

8

4.939

42

19

9

763

5

4

10

5.722

36

40

11

1.375

2

1

12

253

0

1

13

323

1

0

14

243

1

0

15

50

0

0

16

725

1

1

17

1.066

38

32

18

1.050

1

0

19

4.331

38

27

20

270

0

0

21

2.440

0

1

22

4.910

173

83

23

446

1

0

24

5.619

184

157

25

717

6

3

26

194

0

0

27

353

0

0

28

276

6

0

29

153

0

0

30

4.957

41

55

31

3.999

128

79

32

2.569

63

22

33

3.265

25

4

34

5.386

89

47

35

1

0

0

36

2.411

35

15

37

312

0

0

38

3.522

48

53

39

4.075

138

41

40

1.252

5

8

41

1

0

0

42

3

0

0

43

77

0

0

44

1.314

1

0

45

972

6

0

46

474

5

0

47

1.068

6

3

48

5.095

182

248

49

4.060

15

5

50

310

0

1

51

754

4

3

52

3.563

124

89

53

385

0

0

54

831

13

7

55

382

0

0

56

508

2

3

57

240

1

0

58

525

3

5

59

401

0

1

60

274

0

0

61

280

0

0

62

190

0

1

63

503

0

0

64

460

0

0

65

262

0

1

66

169

0

0

67

844

5

1

68

5.855

48

29

69

245

0

1

70

196

0

0

71

312

1

0

72

286

0

0

73

7.765

21

24

74

2.489

3

2

75

959

12

5

76

370

0

0

77

374

0

0

78

346

0

0

79

704

0

0

80

3.942

132

94

81

251

0

0

82

301

0

0

83

190

0

0

84

1.133

2

4

85

3.322

34

33

86

198

0

0

87

26

0

0

88

762

1

1

89

337

0

0

90

281

0

0

91

213

0

0

92

297

0

0

93

3

0

0

94

749

0

1

95

344

0

0

96

5

0

0

97

3.221

142

109

98

14.445

30

32

99

214

1

0

100

3.166

78

22

101

4.479

140

45

102

993

4

6

103

3.724

75

97

104

11

0

0

105

50

2

1

106

1.673

8

2

107

16

2

0

108

340

2

0

109

61

0

0

110

216

0

0

111

198

0

0

112

2.979

72

30

113

51

4

0

114

32

2

0

115

716

1

0

116

1.022

1

0

117

345

2

0

118

534

8

1

119

1.364

2

4

120

357

3

1

121

4.923

16

12

122

7.973

48

26

123

294

0

0

124

98

0

0

125

198

0

0

126

301

0

0

127

136

0

0

128

480

0

2

129

5.159

61

65

130

166

0

0

131

497

10

1

132

191

0

0

133

411

1

1

134

390

2

0

135

203

0

0

136

418

0

0

137

3.086

61

86

138

647

0

0

139

2.354

31

12

140

328

2

2

141

336

0

1

142

258

0

0

143

3

0

0

144

563

0

0

145

248

0

0

146

341

0

1

147

351

0

0

148

43

1

0

149

3

0

0

150

325

1

1

151

492

7

0

152

1.091

0

1

153

68

0

0

154

362

2

1

155

413

0

0

156

293

0

0

157

31

0

0

158

292

0

0

159

439

0

0

160

448

1

1

161

235

12

6

162

357

1

0

163

88

0

0

164

385

1

0

165

1.075

4

0

166

965

3

1

167

3.280

77

73

168

16

0

0

169

305

0

0

170

2.118

67

78

171

160

6

3

172

1.584

14

4

173

263

4

2

174

416

1

0

175

623

0

0

176

206

1

0

177

1.024

0

1

178

15

2

0

179

311

0

1

180

412

0

0

181

93

0

0

182

166

0

0

183

24

1

0

184

9

0

0

185

25

0

0

186

2

0

0

187

217

1

0

188

61

0

0

189

5.360

47

9

190

821

12

8

191

634

6

1

192

296

0

0

193

175

0

0

194

746

3

4

195

1.146

14

5

196

2.101

1

10

197

4

0

0

198

651

1

0

199

288

0

1

200

430

0

1

201

17

0

0

202

737

17

7

203

3.792

36

24

204

284

0

0

205

426

0

0

206

2.386

22

7

207

494

2

0

208

3.027

41

16

209

298

1

0

210

162

4

0

211

242

0

1

212

701

7

3

213

215

1

0

214

1.608

1

0

215

37

0

0

216

3

0

0

217

811

13

7

218

2

0

0

219

222

2

0

220

8

0

0

221

203

0

0

222

4.557

66

35

223

2

0

0

224

763

3

0

225

1

0

0

226

1

0

0

227

610

2

0

228

455

0

0

229

467

2

1

230

33

0

0

231

79

0

0

232

265

5

5

233

42

0

0

234

95

0

0

235

29

0

0

236

3

0

0

237

48

0

0

238

3

0

0

315. Wat is de capaciteit (in fte) die de NVWA in 2015 tot en met 2021 heeft ingezet voor controle op slachterijen? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?

De officiële controles op slachterijen omvatten meerdere onderwerpen (dierenwelzijn, diergezondheid (dierziektes) en voedselveiligheid) die door verschillende inspecteurs worden uitgevoerd en verantwoord. Uit de verantwoordingscijfers van de betreffende werkpakketten op slachthuizen volgt dat de volgende aantallen fte’s per jaar op slachthuizen officiële controles uitgevoerd hebben. Deze werkzaamheden bevatten zowel de keuringen als de inspecties die plaats vinden voor het toezicht op de slachterijen.

Jaar

fte

2015

202

2016

206

2017

206

2018

214

2019

210

2020

207

316. Hoeveel gevallen van het levend koken van slachtvee heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar waargenomen?

In de periode tussen 18 januari 2016 en 20 mei 2021 zijn 19 gevallen geconstateerd waarbij varkens werden gebroeid waarbij het dier nog tekenen van leven vertoonde.

317. Hoeveel gevallen van het levend villen van slachtvee heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar waargenomen?

In de periode tussen 12 september 2016 en 20 mei 2021 zijn acht gevallen geconstateerd waarbij schapen, geiten, paarden, runderen of kalveren werden uitgeslacht, waarbij het dier nog tekenen van leven vertoonde.

318. Welke mogelijkheden voor escalatie van sancties heeft de NVWA bij herhaaldelijke constateerde overtredingen? Wordt dit op een manier bijgehouden dat inspecteurs hier meteen zicht op hebben?

De mogelijkheden voor interventies bij constatering van een herhaalde overtreding zijn vastgelegd in het algemeen interventiebeleid van de NVWA41 en zijn afhankelijk van de ernst en zwaarte van de overtreding.

Bij ernstige overtredingen en/of misdrijven (klasse A/B) kan bij herhaalde overtreding een strafrechtelijk onderzoek worden opgestart en kunnen corrigerende en sanctionerende maatregelen worden opgelegd. Ook kan een zwaarder toezichtregime worden toegepast met maatwerk per geval of bedrijf. Hierbij kan uiteindelijk ook worden besloten tot schorsen of intrekken van een erkenning. Dit verzwaarde regime gaat gepaard met een hoge inspectiefrequentie, ofwel verscherpt toezicht.

Bij de lichtere overtredingen (klasse C en D) zijn de maatregelen bij herhaalde overtreding in principe beperkt tot corrigerende en sanctionerende interventies. Als een bedrijf herhaalde overtredingen blijft begaan en het gevolgde interventiebeleid onvoldoende is gebleken om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, kan ook hier een zwaarder regime toegepast met maatwerk per geval (verscherpt toezicht).

De NVWA registreert de opgelegde maatregelen per bedrijf inclusief de nog lopende procedures en de inspecteur heeft toegang tot deze informatie.

319. Is er binnen de NVWA een procedure voor het geval een inspecteur de mening heeft dat een slachthuis dusdanig slecht functioneert dat deze gesloten zou moeten worden? Zo ja, kunt u deze toelichten?

Ja, het besluit om de erkenning van een bedrijf te schorsen kan worden genomen nadat gebleken is dat minder ingrijpende interventies onvoldoende tot naleving hebben geleid. Dit kan worden gecombineerd met een zwaarder regime van verscherpt toezicht. De voor het toezicht op het bedrijf verantwoordelijke inspecteur wordt betrokken bij het opstellen van een maatwerkplan voor dit zwaardere toezichtregime en de beslissing om een erkenning te schorsen.


X Noot
1

Bron: Wageningen Economic Research. Voorzieningsbalansen https://www.agrimatie.nl/VoorzieningsBalansen.aspx [Geraadpleegd 11-10-2021].

X Noot
2

Bron: edepot WUR/375204.

X Noot
4

Bron: Centraal Bureau Statistiek. Landbouw; gewassen, dieren, grondgebruik en arbeid op nationaal niveau. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81302ned/table?ts=1634123080743 [Laatst gewijzigd:29-09-2021].

X Noot
6

Handleiding wet- en regelgeving voor voedselbossen. Handleiding wet- en regelgeving voor voedselbossen – Green Deal Voedselbossen.

X Noot
7

Bomen planten op landbouwgrond, wat mag ik? Handreiking voor agrarisch ondernemers die bomen willen planten op hun bedrijf. 454070 (wur.nl).

X Noot
8

Voorstudie gewascode agroforestry. Advies voor erkenning en duidelijke regelgeving. Voorstudie gewascode agroforestry (louisbolk.institute).

X Noot
10

Uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603.

X Noot
11

CDM (2020). Analyse ammoniakemissies uit de landbouw periode 2012–2018.

X Noot
12

Kamerstuk 29 383, nr. 345.

X Noot
13

Kamerstuk 35 334, nr. 122.

X Noot
16

Dierlijke mest: productie, transport en gebruik: kerncijfers.

X Noot
18

Zie hier de lijst met aangesloten partijen: https://www.fao.org/gacsa/members/members-list/en/.

X Noot
20

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
21

Zie ook het nieuwsbericht d.d. 2 maart 2020 op de website van de NVWA: https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2020/03/02/nvwa-neemt-tientallen-vogels-in-beslag-rond-vogelmarkt-zwolle.

X Noot
23

Kamerstuk 29 697, nr. 90, bijlage.

X Noot
36

Idem.

X Noot
38

Kamerstuk 27 858, nr. 518.

Naar boven