Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 augustus 2021
Op 7, 15 en 30 juli jl. heb ik uw Kamer bericht over het feitenonderzoek naar de aanslag
op Peter R. de Vries.1 Mede naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer informeer ik uw Kamer middels deze
brief over de actuele stand van zaken van het onderzoek. Op 30 juli jl. heb ik uw
Kamer geïnformeerd over de onderzoeksvraag, namelijk welke informatie op welk moment
bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre passend geacteerd is ten
aanzien van de beveiligingssituatie van Peter R. de Vries.
De afgelopen weken is de reikwijdte van het onderzoek alsook de samenstelling van
de onderzoekscommissie onderwerp geweest van debat. In deze periode heb ik meerdere
gesprekken gevoerd met de familie van Peter R. de Vries, andere betrokkenen en deskundigen.
Het grote maatschappelijk belang dat met het onderzoek naar de beveiligingssituatie
van Peter R. de Vries gediend is, maakt dat ik sterk hecht aan breed draagvlak voor
het onderzoek.
Ik heb de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) gevraagd om het op zich te nemen
in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties
van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in
het Marengo-proces. De wens is dat dit onderzoek de feiten boven tafel kan krijgen
en ook dat conclusies en aanbevelingen ten aanzien van het stelsel bewaken en beveiligen
kunnen voortkomen. Hierbij acht ik het van belang uw Kamer te melden dat gezien de
onafhankelijke status van de OVV, de OVV zelf de onderzoeksopzet bepaalt. Deze onafhankelijke
status is vastgelegd in de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, waarin ook de
bevoegdheden van de OVV zijn vastgelegd. Indien de OVV tijdens het onderzoek op situaties
stuit die onmiddellijk actie vereisen, zal de OVV de betrokken organisaties en mijzelf
daarvan onverwijld op de hoogte te stellen. Ook geldt dat de OVV onderzoek verricht
met inachtneming van lopende strafrechtelijke onderzoeken, opdat het onderzoek van
OVV en de strafrechtelijke onderzoeken op geen enkele wijze met elkaar interfereren.
Ik hecht eraan hierbij te benadrukken dat voor mij persoonlijk over de geschiktheid
en onafhankelijkheid van de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden geen enkele
twijfel is geweest. Wel vind ik het van het grootste belang dat over de onafhankelijkheid
van het onderzoek ook in de buitenwereld geen twijfels bestaan en heb ik geconcludeerd
dat de brede reikwijdte van het onderzoek beter past bij onderzoek door de OVV. Ik
wil de heer Joustra en zijn beoogde commissieleden dan ook hartelijk danken voor hun
bereidheid en hun inspanningen tot nu toe op dit dossier.
In verband met het hierboven geschetste proces van het voeren van gesprekken heb ik
de Kamervragen nog niet beantwoord, tevens ben ik daarom niet gekomen tot een instellingsbesluit
van de commissie.2 Ik zal de beantwoording van de Kamervragen met de grootst mogelijke voorrang aan
uw Kamer toesturen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus