35 470 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2019

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 juni 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2019 (Kamerstuk 35 470 IX, nr. 1).

De Minister van Financiën heeft deze vragen beantwoorde bij brief van 12 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Freriks

Vraag 1

In het licht van de wetsschendingen bij de Belastingdienst, kan er een overzicht worden gegeven van alle wetten waaraan de dienst niet voldeed?

Antwoord op vraag 1

De Belastingdienst houdt geen lijst bij van alle wetten waaraan de dienst niet voldeed.

Wel zijn er naar aanleiding van de Aanpak Vrijplaatsen1 en de recente betreurenswaardige zaken rondom de kinderopvangtoeslag inventarisaties gehouden.

De Belastingdienst zet zich er overigens als rechtstatelijke organisatie voor in al zijn wettelijke bepalingen na te komen.

Vraag 2

In hoeverre bent u van plan komend jaar de evaluatieparagraaf wel op te nemen aangezien deze nog vaak ontbreekt en de kwaliteit van de toelichting beter kan mede naar aanleiding van uw constatering dat de tweede monitor een verbetering laat zien als het gaat om de feitelijke naleving van de verplichtingen uit artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016?

Antwoord op vraag 2

Elk departement is individueel verantwoordelijk voor de naleving van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 met inbegrip van de evaluatieparagraaf. In die evaluatieparagraaf wordt toegelicht hoe een voorstel zal worden geëvalueerd en eventueel gemonitord. Financiën monitort halfjaarlijks de procedurele naleving van «CW3.1» op voorstellen met (kans op) significante financiële gevolgen, en stimuleert de kennisdeling tussen departementen hierover. De tweede monitor liet inderdaad een lichte overall verbetering zien. Uit de derde (meest recente) monitor uit begin april j.l. kwam naar voren dat departementen vaker dan voorheen hun voorstellen hebben voorzien van een evaluatieparagraaf (van 45 naar 55% van de voorstellen).

Om de vindbaarheid van de CW3.1-toelichting inclusief de evaluatieparagraaf te verbeteren, loopt tussen 1 juni en eind 2020 een Rijksbrede pilot. Die pilot houdt in dat een bijlage «Onderbouwing en Evaluatie van het voorstel (CW3.1)» wordt gevraagd bij Kamerbrieven waarin voorstellen worden toegelicht met (kans op) significante financiële gevolgen. In de bijlage kunnen departementen de toelichting voor elk CW3.1-element én de evaluatieparagraaf vindbaar opnemen.

Vraag 3

Kan er een uitsplitsing gegeven worden in de procentuele en absolute lastenverlichting per inkomensgroep aangezien er gesproken wordt van een lastenverlichting voor burgers?

Antwoord op vraag 3

Een uitsplitsing van de lastenverlichtende maatregelen voor burgers per inkomensgroep (zowel procentueel als absoluut) is niet beschikbaar. Wel brengt het CPB de totale effecten van beleid en externe ontwikkelingen (zoals loon- en prijsontwikkeling) in kaart voor verschillende inkomensgroepen. De meest recente raming hiervan is het CEP2020.

Vraag 4

Welke gevolgen heeft de uitbreiding met IT’ers op de achterstanden in de ICT bij de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 4

De uitbreiding met het aantal IT’ers helpt ons verder met het terugdringen van de technische schuld naar de doelstelling van 39% in 2020 en 30% in 2022.

Vraag 5

Wat wordt er bedoeld met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan personeel in de meerjarige personeelsplannen? Op welke manier is er, bij het opstellen van de meerjarige personeelsplannen, ook rekening gehouden met gebeurtenissen die grote gevolgen of negatieve invloed kunnen hebben op de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 5

Met kwantitatieve behoefte wordt bedoeld het aantal medewerkers dat nodig is om het werkpakket uit te kunnen voeren. Met de kwalitatieve behoefte wordt bedoeld of medewerkers over de juiste kwalificaties beschikken, benodigd voor het werkpakket.

Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op het werk van de Belastingdienst vormen een vast onderdeel van de meerjarige personeelsplannen. In de meerjarige personeelsplannen krijgen deze ontwikkelingen ieder jaar opnieuw betekenis in de benodigde bezetting, plannen voor opleiding en ontwikkeling van medewerkers en werving van nieuwe collega’s. Zo is dat bijvoorbeeld gedaan bij de impact van de Brexit voor de Douane en de intensivering van de werving als gevolg van de vertrekregeling. Dit gebeurt nu ook in relatie tot de ontvlechting van de Douane en Toeslagen uit het DG Belastingdienst.

Vraag 6

Waarom wordt voor het predicaat achterstallig onderhoud het percentage van 50% gebruikt?

Antwoord op vraag 6

Voor de bepaling van de technische schuld wordt uitgegaan van een technische waarde lager dan 50% en/of het gebruik van ontwikkelservices of infrastructuurservices die als «incourant» zijn bestempeld.

De technische waarde wordt bepaald aan de hand van een vragenlijst waardoor de status van een systeem wordt gemeten. De vragen zijn gevalideerd door het externe onderzoeksbureau Gartner. Uit de set van vragen komt een percentage tussen de 0 en 100%. Een aantal jaren terug is de keuze gemaakt om de norm te leggen bij 50%. Als systemen een technische waarde hebben van ten minste 50%, geeft dat aan dat deze op efficiënte wijze kunnen worden aangepast aan wijzigende omstandigheden en dat ze goed onderhoudbaar zijn. Het percentage helpt bij het bepalen of en welke acties nodig zijn. Als het percentage onder de 50% ligt wordt in ieder geval bekeken welke maatregelen nodig zijn. Bij de dan te bepalen vervolgacties spelen vervolgens meerdere factoren, zoals de benodigde inspanning of het belang van het betreffende systeem.

Vraag 7

Welke vier voorstellen kregen het predictaat «problematisch» of «onuitvoerbaar» en waarom? Wat is er gebeurd met deze voorstellen?

Antwoord op vraag 7

De Belastingdienst spant zich voortdurend in voor beleid, wet- en regelgeving die beter uitvoerbaar is en gemakkelijker te handhaven. De Belastingdienst wil voorgenomen wetgeving toetsen op uitvoerbaarheid en heeft daartoe 141 uitvoeringstoetsen opgesteld. Hierbij kregen vier voorstellen het predicaat «problematisch» of «onuitvoerbaar»:

  • Het voorstel van het Ministerie van SZW rondom premievermindering. Dit bleek niet uitvoerbaar, omdat door het voorstel een substantiële toename van de handhavingswerkzaamheden werd voorzien, die zelfs nog hoger zou kunnen uitvallen en extra risico’s voor de capaciteitsinzet voor de handhaving zou inhouden (Kamerstuk 29 544, nr. 967). Op dit moment wordt gewerkt aan de uitvoeringstoets op een alternatief voorstel.

  • Het voorstel omtrent de btw-richtlijnen over elektronische handel (het e-commercepakket). Dit voorstel bleek niet op tijd realiseerbaar. Onderzocht wordt nu op welke manier en per welke datum welke maatregelen toch kunnen worden geïmplementeerd (Kamerstuk 31 066, nr. 607).

  • De voorgenomen afschaffing van betalingskorting voor de vennootschapsbelasting per 2021. Dit voorstel bleek niet uitvoerbaar, omdat in de keten inning prioriteit moet worden gegeven aan het uitfaseren van het Enterprise Tax Managementsysteem. Het kabinet zal ten behoeve van de begroting 2021 zoeken naar een alternatieve invulling van deze maatregel en zal de Kamer daarover op Prinsjesdag informeren (Kamerstuk 31 066, nr. 607).

  • Een aantal scenario’s rondom het kindgebonden budget in reactie op het rapport «Nederlandse kinderen ontkoppeld» van de kinderombudsman. Deze scenario’s bleken niet uitvoerbaar. Daar wordt nu gewerkt aan uitvoeringstoetsen op alternatieve scenario’s.

Vraag 8

Wat waren de bevindingen van het terugkijken naar de invoering van maatregelen waar in het verleden uitvoeringstoetsen voor zijn gemaakt?

Antwoord op vraag 8

De door de Belastingdienst uitgebrachte uitvoeringstoets probeert een zo accuraat mogelijke inschatting te maken van de uitvoeringsgevolgen van nieuwe wet- en regelgeving. De conclusie van de ex-postanalyse is dat de kwaliteit van de uitvoeringstoets met de inmiddels opgedane ervaring de afgelopen jaren geleidelijk steeds verder is verbeterd. De uitvoeringstoets is een accuraat middel gebleken dat steeds meer geïnstitutionaliseerd is binnen en buiten de Belastingdienst.

Vraag 9

Hoeveel cryptobedrijven waren er in 2019? Hoeveel zijn dat er op dit moment?

Antwoord op vraag 9

Het is onbekend hoeveel cryptobedrijven er waren in 2019 in Nederland. Dit komt omdat in 2019 deze bedrijven zich nog niet hoefden te registreren bij De Nederlandsche Bank (DNB), en omdat het Centraal Bureau voor de Statistiek geen aparte Standaard Bedrijfsindelingcode (SBI-code) heeft voor cryptobedrijven. Hiermee is het bijvoorbeeld ook niet mogelijk om via de Kamer van Koophandel te achterhalen hoeveel cryptobedrijven er in 2019 waren. Er bestaan ook geen andere overzichten waarin het aantal cryptobedrijven is terug te vinden.

Op 21 mei 2020 is de wet ter implementatie van de herziene vierde anti-witwasrichtlijn in werking getreden, waarmee een gedeelte van de cryptodienstverleners een registratie dienen aan te vragen bij DNB. Dit zijn de partijen die wisseldiensten aanbieden tussen virtuele valuta en fiat geld en partijen die bewaarportemonnees aanbieden. Per 21 mei 2020 hebben 48 partijen een registratie aangevraagd bij DNB. DNB heeft deze registratieverzoeken momenteel in behandeling, en het is op dit moment nog onduidelijk hoeveel ondernemingen aan de regels voldoen en daadwerkelijk zullen worden geregistreerd. Daarnaast zal DNB in de loop van het jaar mogelijk nog meer verzoeken ontvangen.

Overigens zullen er waarschijnlijk meer dan 48 cryptobedrijven zijn in Nederland, omdat niet alle dienstverleners binnen de reikwijdte van de eerdergenoemde implementatiewet vallen.

Vraag 10

Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van DNB naar de mogelijkheden van aliasgebruik (het koppelen van een alias aan een bankrekeningnummer) om overstappen in Nederland te vereenvoudigen wordt afgerond en wanneer dit openbaar wordt gemaakt?

Antwoord op vraag 10

Op 2 april 2020 heb ik het onderzoek van DNB naar de mogelijkheden van aliasgebruik om overstappen in Nederland te vereenvoudigen samen met een appreciatie aan uw Kamer aangeboden.2

Vraag 11

In hoeverre zijn de door de financiële toezichthouders aangetrokken fte’s en gedane IT-investeringen in het kader van de voorbereiding op de Brexit noodzakelijk gebleken? In hoeverre is deze capaciteit breder inzetbaar?

Antwoord op vraag 11

Sinds april 2019 brengen Brexitpartijen hun handel en activiteiten geleidelijk over naar Nederland. In 2020 zet deze trend zich voort. Het uiteindelijk te verwachten handelsvolume blijft echter onzeker en hangt grotendeels af van het al dan niet bereiken van een deal in aanloop naar 31 december 2020.

Door de onzekerheid over Brexit en de reactie van marktpartijen daarop zijn IT-investeringen en verplichtingen zo laat mogelijk in de tijd gedaan, maar zodanig dat de noodzakelijke IT-oplossingen beschikbaar zijn om adequaat toezicht te kunnen houden op Brexitpartijen. Inmiddels zijn de belangrijkste IT-oplossingen opgeleverd en zijn de financiële toezichthouders goed voorbereid op een mogelijke toename van het handelsvolume. Het aantrekken van personeel verloopt zoveel mogelijk gefaseerd. Hier gaat het veelal om data-analisten en toezichthouders, die eventueel ook breder inzetbaar zijn op andere toezichtsectoren.

Vraag 12

Wanneer komt het in december overeengekomen principeakkoord naar de Tweede Kamer (in welke maand) waarvan de verwachting is dat in de eerste helft van 2020 de ratificatie zal starten? (ESM verdrag)

Antwoord op vraag 12

In december 2018 heeft de Eurogroep afspraken gemaakt over de hervorming van het ESM en de voorwaarden voor de gemeenschappelijke achtervang voor het bankresolutiefonds, dat zal worden ondergebracht bij het ESM. In juni 2019 is in de Eurogroep vervolgens een principeovereenkomst gesloten over de hiervoor benodigde wijzigingen in het ESM-verdrag. In de Eurogroep van december 2019 is daarnaast een principeakkoord bereikt over een set aanpalende documenten bij het gewijzigde ESM-verdrag. Alvorens het verdrag in de verschillende landen ter ratificatie aan parlementen kan worden aangeboden moet eerst een formele wijzigingsovereenkomst voor aanpassing van het ESM-verdrag worden ondertekend door de deelnemende landen.

Er is voor het laatst gesproken over het ESM-verdrag op de Eurogroep van 16 maart. Een lidstaat gaf toen aan nog geen parlementaire goedkeuring te hebben voor het tekenen van bovengenoemde wijzigingsovereenkomst voor de aanpassing van het ESM-verdrag. Er is derhalve daarvoor nog geen datum vastgesteld. Bij een volgende Eurogroep zal hier verder over gesproken worden. Uw Kamer zal via de geannoteerde agenda´s van de Eurogroep/Ecofin en de verslagen van deze bijeenkomsten op de hoogte worden gehouden.

Vraag 13

Waarom is er niet meer van de staatsschuld ge(her)financierd met leningen tegen een negatieve rente? Welk bedrag had maximaal kunnen worden geherfinancierd en hoeveel zou dit hebben gescheeld in rentelasten?

Antwoord op vraag 13

In 2019 heeft het Agentschap in totaal € 36,4 miljard moeten (her)financieren. Hiervan is het merendeel, namelijk € 22,8 miljard, gefinancierd met leningen waarover een negatieve rente is betaald. Over de resterende € 13,6 miljard is een licht positieve rente betaald, tussen de 0,24% en 0,56%. Deze leningen hebben een langere looptijd (10+ jaar), wat veel budgettaire zekerheid met zich meebrengt. Immers, mochten de rentes gaan stijgen dan hoeven deze leningen op korte termijn niet te worden geherfinancierd tegen hogere (positieve) rentes. Overigens zijn gedurende 2019 de rentes sterk gedaald zodat op enig moment zelfs de meest langlopende lening van de Nederlandse staat, welke tot 2047 loopt, is geveild tegen een negatieve rente.

Het is niet mogelijk eenduidig in te schatten wat zou zijn bespaard als een nog groter deel van de financieringsbehoefte in 2019 was gefinancierd met negatieve rentes. Dit zou bovendien ook tot aanzienlijk meer renterisico hebben geleid. Een goede vergelijking tussen de rentelasten van verschillende financieringsstrategieën is alleen achteraf over een meerjarige periode mogelijk zoals ook gedaan is in de beleidsdoorlichting van de financiering staatsschuld die 22 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden. De Minister van Financiën maakt in zijn financieringsbeleid een integrale afweging tussen kosten/baten en renterisico (de mate van budgettaire zekerheid) in zijn beleidskader financiering staatsschuld. Dit is ook nader toegelicht in de evaluatie van het beleidskader van de periode 2016 – 2019 op basis waarvan het nieuwe beleidskader voor de periode 2020–2025 is vastgesteld.3

Vraag 14

Kan er een actueel overzicht van alle risicoregelingen (rijksbreed) gegeven worden, gezien het feit dat er na 2019 natuurlijk behoorlijk wat aanvullende garanties zijn verstrekt, en kan daarbij duidelijk worden aangegeven welke daarbij nieuw zijn ten opzichte van 2019?

Antwoord op vraag 14

Tijdens het wetgevingsoverleg over de crisismaatregel herverzekering van leverancierskredieten op 15 april 20204 is de toezegging gedaan een overzicht te sturen van de bedragen waar de Nederlandse Staat in totaal garant voor staat. In deze brief die uw Kamer voorafgaand aan het Voorjaarsnotadebat zal ontvangen, zal ook een onderscheid worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe garanties.

Vraag 15

Aangezien het beleid van het kabinet is dat voor garanties altijd een (marktconforme) vergoeding betaald moet worden, bij welke garanties uit tabel 5 is geen (marktconforme) vergoeding betaald? Waarom wordt daarbij afgeweken van het beleidskader?

Antwoord op vraag 15

Veel van de garanties op de begroting van Financiën betreffen multilaterale garanties (bijvoorbeeld EU-betalingsbalans steun) en garanties aan internationale instellingen (bijvoorbeeld IMF en Wereldbank). Voor deze garanties is het ongebruikelijk een risicopremie te vragen, mede omdat de risico’s erg moeilijk in te schatten zijn. Om dezelfde reden is het lastig om te beoordelen of de risicopremies aan Kernongevallen (WAKO) en staartrisico’s als Terrorismeschades (NHT) marktconform zijn. Wel wordt bij de premiestelling aansluiting gezocht bij de premies die bij het door verzekeraars gedekte deel van het risico in rekening worden gebracht.

Naast de garanties aan multilaterale of internationale instellingen, wordt er op dit moment geen risicopremie ontvangen voor de volgende risicoregelingen: Garantie procesrisico’s Belastingdienst, Garantie Stichting Waarborgfonds Motorverkeer, Garantie NBM, Waarborgfonds Motorverkeer en de garantie aan FMO. Voor deze garanties geldt dat bij de volgende evaluatie bezien wordt of een risicopremie in de toekomst moet worden geheven.

Ook bij enkele kleine garanties en vrijwaringen inzake de verkoop en financiering van staatsdeelnemingen wordt geen risicopremie ontvangen. Voor deze garanties en vrijwaringen is het ongebruikelijk om een risicopremie te vragen omdat deze bijvoorbeeld toezien op navorderingen van de Belastingdienst. Hiermee wordt voorkomen dat de koper dit soort zaken verdisconteert in een lager bod op de aandelen.

Vraag 16

Wat zijn de gevolgen van het recente, aanvullende ECB-beleid voor de Nederlandse begroting, direct dan wel indirect (via De Nederlandsche Bank)?

Antwoord op vraag 16

Het recente aanvullende ECB-beleid bestaat onder andere uit de extra «tijdelijke QE-envelop» van EUR 120 mld. die door de ECB op 12 maart jl. is toegevoegd aan het reguliere aankoopprogramma (het Asset Purchase Programme – APP). Dit bedrag van EUR 120 mld. komt bovenop de bestaande aankopen van EUR 20 mld. per maand binnen het APP. De ECB heeft aangegeven dat deze envelop over de rest van het jaar flexibel kan worden ingezet. Daarnaast heeft de ECB op 18 maart jl. in reactie op COVID-19 aangekondigd het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) te zullen starten, waarbij tijdelijk publieke en private activa worden aangekocht naast het reguliere aankoopprogramma (APP). Middels het PEPP poogt de ECB de risico’s als gevolg van COVID-19 voor de economische vooruitzichten en voor het transmissiemechanisme van het monetaire beleid tegen te gaan. Aankopen onder het PEPP begonnen op 26 maart 2020 en eindigen wanneer de crisisfase van COVID-19 voorbij is, maar niet voor eind juni 2021. Het PEPP bedraagt in totaal € 1.350 miljard en dit bedrag wordt flexibel ingezet. Tot en met 30 mei 2020 is er onder het PEPP voor EUR 234,7 mld. aan activa opgekocht.

De gevolgen van dit recente aanvullende ECB-beleid op de winstafdracht van DNB aan de Nederlandse staat zullen bij Miljoenennota 2021 worden verwerkt in de rijksbegroting.

Vraag 17

Waarom is het niet gelukt om in 2019 de gewenste gemiddelde bereikbaarheid van minimaal 90% bij de Belastingtelefoon te verwezenlijken?

Antwoord op vraag 17

De lagere bereikbaarheid van 85% dan de beoogde 90% heeft een aantal oorzaken.

  • Er zijn meer binnengekomen gesprekken afgehandeld dan vooraf verwacht. Gepland waren er 10 miljoen, uiteindelijk zijn er 10,4 miljoen gesprekken afgehandeld.

  • Er was sprake van een hogere opleidingsinspanning dan gepland. Deze hogere opleidingsinspanning was het gevolg van een hogere uit- en doorstroom van medewerkers dan gepland.

  • Er was sprake van een langere gesprekstijd dan gepland, dit onder meer als gevolg van veel nieuwe medewerkers.

In mijn beantwoording op Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, 1989) heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen om de bereikbaarheid en het serviceniveau van de Belastingtelefoon te verbeteren. Het betreft onder meer het op beperkte schaal mogelijk maken van het achterlaten van een bericht en telefoonnummer, de herinrichting van het telefonieproces en het toevoegen van extra middelen voor de Belastingtelefoon voor het realiseren van de beoogde bereikbaarheid

Vraag 18

Waarom leidt dynamisch monitoren tot een stijging van de streefwaarde van het aantal oninbare belastingen en premies?

Antwoord op vraag 18

Vóór de introductie van Dynamisch Monitoren werden posten sneller oninbaar bevonden en werden ze afgevoerd uit de systemen. Met Dynamisch Monitoren (geïntroduceerd in 2015) worden posten langer gevolgd en blijven ze in de systemen, waarbij steeds wordt bezien of er niet toch nog mogelijkheden zijn om de schuld te innen. Hierdoor blijven posten langer onderdeel uitmaken van de nog niet geinde en potentieel oninbare posten.

Vraag 19

Kunt u een overzicht geven van de bijdrage aan Logius, per jaar over de afgelopen vijf jaar, per project/dienstverlening?

Antwoord op vraag 19

Hieronder het overzicht 2016 tot en met 2020 voor de bijdrage aan Logius voor afgenomen digitale diensten. Dit betreft het overzicht van de jaarlijkse kosten per afgenomen diensten op artikel 1. In het jaarverslag kan – omdat gewerkt wordt met voorschotfacturen – de realisatie in termen van kas-verplichtingen per jaar afwijken. Vanaf 2018 is rijksbreed afgesproken dat de kosten van Logius-voorzieningen integraal worden doorbelast aan de gebruiker, waar voorheen BZK ook zelf als opdrachtgever financierde voor bijvoorbeeld Mijnoverheid. Daarom wordt per 2018 een stijging zichtbaar.

Betaald aan Logius (x 1.000)

2016

2017

2018

2019

Prognose 2020

Digipoort SBR

19.325

18.862

18.703

22.105

23.183

Digipoort CountryByCountry

 

150

     

Digipoort SBR: MRB

 

175

     

Digipoort G-rekening

357

364

     

Digipoort Financiële Stromen

 

0

1.292

1.508

1.736

Digipoort OTP-bestaand

6.500

       

Digipoort H&T (incl Financieel)

15.135

14.746

     

Digipoort GSI

700

1.402

     

Digipoort Logistieke Stromen

   

21.273

21.673

25.050

Digipoort: Douane-Logius

     

102

392

Diginetwerk

255

255

255

370

391

MijnOverheid (berichtenbox)

4.800

5.076

19.077

24.201

25.948

Overheid.nl

15

22

     

DigiD

   

6.829

8.356

9.076

DigiD-machtigen

 

1.000

668

12.700

11.646

E-factureren

     

665

744

Niet-transactiegerichte voorzieningen

     

2.939

2.928

Totaal

47.087

42.052

68.097

94.619

101.094

Vraag 20

Kunt u aangeven hoe het verloop van de afhandeling van bezwaren is geweest in 2019? Welke stappen zijn gezet om een verbetering aan te brengen? Welke effecten zijn in 2019 zichtbaar?

Antwoord op vraag 20

In het Jaarplan 2019 Belastingdienst was al geconstateerd dat de aantallen bezwaarschriften en de behandelduur extra inzet van capaciteit zouden vergen en dat daarom structurele verbeteringen in het bezwaarproces noodzakelijk waren. Inmiddels worden aanvullingen op een ingediende aangifte niet meer als bezwaar behandeld en is de risicoselectie van deze aanvullingen geautomatiseerd. Desondanks is het in 2019 niet gelukt om voldoende bezwaren op tijd te behandelen. In 2019 is het percentage Awb-conform afgehandelde bezwaren gedaald van 78% naar 68%. Dit is voornamelijk het gevolg van achterstand bij de bezwaarbehandeling IH, veroorzaakt door een hoger aantal bezwaren dat werd verwacht, bijvoorbeeld over de box-3 heffing. Er is extra capaciteit ingezet om te zorgen dat de vertraging voor burgers zoveel mogelijk beperkt bleef. Ook de doelstelling om minimaal 80% van de bezwaren van mkb-ondernemers op tijd te behandelen, is niet gelukt, ondanks dat ook hiervoor meer mensen zijn ingezet dan gepland. Oorzaak hier was vooral een behoorlijke toename van het aantal ingediende bezwaren over de inkomensheffing van mkb- ondernemers. Ook toeslagen kreeg te maken met oplopende werkvoorraden en doorlooptijden voor de behandeling van bezwaren. Het is over de hele linie wel gelukt om de achterstanden sterk te verminderen, waardoor in 2020 weer meer bezwaren tijdig kunnen worden behandeld en het streefcijfer voor tijdige behandeling van bezwaren naar verwachting stijgt.

Vraag 21

Waar gingen de 12.294 klachten over die de Belastingdienst in 2019 heeft ontvangen (graag een uitsplitsing per onderwerp)?

Antwoord op vraag 21

Van de 12.294 klachten hadden 5.457 klachten betrekking op het organisatieonderdeel Belastingen (Grote Ondernemingen, Midden- en kleinbedrijf en Particulieren); de klachten betroffen voornamelijk de zorgvuldigheid van behandeling en de informatieverstrekking. 2.234 klachten hadden betrekking op het onderdeel Centrale Administratieve Processen en betroffen vooral de informatieverstrekking en de postbezorging. 3.206 klachten hadden betrekking op het organisatieonderdeel Toeslagen en betroffen met name de tijdigheid van reageren. 1.397 klachten hadden betrekking op de andere organisatieonderdelen: Klantinteractie en Services (845 klachten die vooral betrekking hadden op de kwaliteit van de informatieverstrekking en op de bejegening tijdens telefoongesprekken), Douane (543 klachten, vooral over schade aan en vermissing van goederen) en FIOD (9 klachten).

Vraag 22

Hoeveel fte is er vanuit de Belastingdienst gemoeid met deelname of werkzaamheden voor/aan het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC)/Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) en deelname aan de landelijke stuurgroep interventieteams (LSI)?

Antwoord op vraag 22

Het aantal fte vanuit de Belastingdienst werkzaam voor het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC)/Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) is 149, het aantal fte voor de landelijke stuurgroep interventieteams (LSI) is 4.

Vraag 23

Is het bekend wanneer de fysieke samenwerking met de banken in FEC-verband (Financieel Expertise Centrum) van start gaat?

Antwoord op vraag 23

Er wordt al sinds 2016 binnen FEC in publiek-privaat verband fysiek samengewerkt met de banken. In 2016 is de taskforce terrorismefinanciering (TFTF) gestart. In oktober 2019 startte eenzelfde samenwerkingsvorm gericht op witwassen, corruptie en extreem geweld: de serious crime taskforce (SCTF). Parallel aan de SCTF startte ook de Fintell Alliance, een publiek private samenwerkingsvorm onder beheer van de FIU waarin de informatie-uitwisseling in het kader van de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (WWFT) wordt ingevuld.

Vraag 24

Wanneer +/– 19% van de exportkredietverzekeringen (ekv’s) «donkergroen zijn», betekent dit dan dat zo’n 81% hiervan in principe een negatieve impact op het klimaat heeft? Hoe valt dit te verenigen met de Parijsdoelen? Welke maatregelen worden genomen om de ekv’s te vergroenen?

Antwoord op vraag 24

Nee, Atradius Dutch State Business heeft het afgelopen jaar een methodologie ontwikkeld op basis van de IFC (Internationale Finance Corporation) Definitions and Metrics for Climate Related Activities voor classificatie van ekv-transacties en een pilot uitgevoerd waarin de in 2019 uitgereikte polissen zijn geclassificeerd naar mate van «groen». Indien een transactie niet als groen wordt geclassificeerd, betekent dit dat de transactie niet bijdraagt aan klimaatmitigatie of klimaatadaptatie. Dit betekent niet per definitie dat er sprake is van een negatieve impact. Het afgelopen jaar heb ik een aantal maatregelen genomen om de ekv-portefeuille te vergroenen en daarmee een bijdrage te leveren aan de energietransitie. In de beantwoording van de Kamervragen over de ekv-monitor 2018 heb ik deze maatregelen toegelicht en zal tevens in de aankomende ekv-monitor over 2019 hier nadere toelichting op geven. Daarnaast zal ik de resultaten van de groenkwalificatie-pilot bekendmaken en toelichten.

Vraag 25

Welke acties heeft de Douane in gang gezet om de situatie rond de prestatie-indicator te verbeteren en op welke manier zorgt de Douane ervoor dat andere bedrijven in de e-commerce hier niet de dupe van worden?

Antwoord op vraag 25

Uit een analyse van de prestatie indicator «Juiste invoeraangiften» bleek dat door één bepaald bedrijf veel onjuiste aangiften zijn ingediend met betrekking tot e-commerce zendingen. De Douane heeft met het betreffende bedrijf gesprekken gevoerd over het indienen van de onjuiste aangiften. Ook zijn meer controles bij het bedrijf uitgevoerd om het aangiftegedrag te verbeteren. Geconstateerde foute aangiften zijn gecorrigeerd en waar van toepassing beboet.

De Douane handhaaft risicogericht. Daarbij wordt rekening gehouden met de mate waarin een bedrijf de regels naleeft (compliance). Bedrijven die de regels niet naleven krijgen meer handhavingsaandacht van de Douane dan bedrijven die dat wel doen. Dit geldt ook voor e-commerce bedrijven.

Vraag 26

Wat is de reden van de vertraagde aanbesteding en lagere investering zoals het detectiesysteem?

Antwoord op vraag 26

Hiervoor zijn verschillende redenen. Een grote aanbesteding is gestopt omdat een containerterminal waar een scan geplaatst zou worden de bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt. Bij een andere aanbesteding was sprake van een bijzondere procedure – vanwege afwijkingen van de standaardregelgeving – die vele malen langer heeft geduurd dan dat voorzien was. Bij twee andere aanbestedingen waren de specificaties niet tijdig beschikbaar, die nodig zijn om de juiste vraag in de markt te zetten.

Vraag 27

Wat zou de rente zijn geweest van een «gewone» 20-jaarsobligatie, gelet op het feit dat in de jaarstukken staat dat de effectieve rente 0,56% van een 20-jaarsobligatie is (want de 27-jaars Dutch State Loan-rente (DSL-rente) is –0,05% en de 10-jaars DSL varieert van +0,36% tot –0,43%)? Wat betekent het verschil in rente voor een 20-jaars gewone en groene obligatie gedurende de periode van 20 jaar in absolute bedragen (euro’s)? En in hoeverre klopt het dan nog dat eerder is aangegeven dat groene obligaties niet duurder zouden zijn dan gewone obligaties?

Antwoord op vraag 27

De rente van de obligatie moet in het licht gezien worden van de actuele rentestanden op het moment van uitgifte. In mei 2019 (toen de groene obligatie voor het eerste werd uitgegeven) waren de rentes aanzienlijk hoger. Zo bedroeg de 10-jaars rente op dat moment 0,13% en de 30-jaars rente 0,63%. Voor de Staat is het bij vergelijkingen van de rente dus vooral van belang dat de rente vergeleken wordt met de rente op het moment dat de obligatie door de Staat wordt uitgegeven.

Het is lastig om exact te benaderen wat de rente zou zijn geweest op een «niet-groene» obligatie, immers; er bestaat geen obligatie met precies dezelfde looptijd en karakteristieken. Het kan wel zo goed mogelijk benaderd worden door te berekenen waar de zogenaamde Fair Value van de obligatie ongeveer moet liggen. Vervolgens kan dit worden vergeleken met de uiteindelijk vastgestelde rente op de obligatie met de berekende Fair Value. Dit verschil wordt voor de groene obligatie door meerdere marktpartijen geschat op ongeveer 0,015–0,02%. Dit betekent dat de Nederlandse Staat een rente betaalt die ongeveer 0,015–0,02% lager is dan wanneer het een reguliere obligatie zou zijn geweest. Dit zou uitkomen, bij een uitgifte van 6 miljard euro, op een besparing van rentelasten van ongeveer 18–24 miljoen euro over de gehele looptijd van de obligatie. Hiermee is de groene obligatie dus niet duurder dan een vergelijkbare reguliere obligatie.

Vraag 28

Nu het ICT-systeem erfbelasting op orde is, wordt met de invordering van belastingrente gewacht op uitkomst lopende onderzoeken; welke onderzoeken worden gedaan en wanneer zijn deze gereed?

Antwoord op vraag 28

De Auditdienst Rijk (ADR) voert twee onderzoeken uit. Het eerste onderzoek richt zich op de ontwikkeling van de raming en realisatie van schenk- en erfbelasting over de periode 2016 tot en met 2018. Het tweede onderzoek richt zich op de naleving van de voorgeschreven procedures voor de aanslagregeling en het afhandelen van bezwaren in de periode 2017 en 2018. In de brief van de Minister en Staatssecretaris van Financiën van 27 februari 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 31 066, nr. 602). De onderzoeken door de ADR zijn nog in volle gang. De ADR hoopt voor de zomer de eerste bevindingen te kunnen melden.

Vraag 29

Wordt de belastingrente na ommekomst van de onderzoeken met terugwerkende kracht geïnd? Welk financieel beslag is hiermee gemoeid?

Antwoord op vraag 29

Met het in rekening brengen van belastingrente wordt gewacht tot de uitkomsten van de lopende onderzoeken bekend zijn. Als besloten wordt de belastingrente weer «aan» te zetten, zal het beleidsbesluit van 19 maart 2018, nr. 2018-25029 worden ingetrokken. Over dit besluit zal de Tweede Kamer vanzelfsprekend tijdig worden geïnformeerd. Uit oogpunt van rechtszekerheid voor de burger zal het hervatten van de inning van de belastingrente geen terugwerkende kracht kennen. Het budgettaire belang van de belastingrente bij de erfbelasting bedraagt per jaar € 16 miljoen bij een rentetarief van 4%.

Vraag 30

Herinnert u zich de Kamerbreed gedeelde oproep over het principiële punt van de kostenkant bij eHerkenning tijdens het algemeen overleg over de Belastingdienst (4 maart 2020)? Hoe valt deze oproep te rijmen met de alinea over eHerkenning in het Jaarverslag Ministerie van Financien 2019? Op welke manier bent u voornemens uitvoering te geven aan de unaniem gedeelde oproep dat het onwenselijk is dat mensen moeten betalen voor het doen van aangifte?

Antwoord op vraag 30

De Tweede Kamer wordt naar verwachting voor het zomerreces door de Minister van BZK en de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst geïnformeerd over de manier waarop tegemoet wordt gekomen aan de oproep dat het onwenselijk is dat mensen moeten betalen voor het doen van aangifte.

Vraag 31

Waarom is de historische aanschafwaarde van TenneT, Luchthaven Schiphol en De Nederlandsche Bank niet bekend? Waarom worden de respectievelijke oprichtingswetten hiervoor niet geraadpleegd?

Antwoord op vraag 31

Uit nadere raadpleging van de relevante stukken blijken de volgende aanschafwaardes.

DNB is in 1948 volledig genationaliseerd middels de «Verklaring algemeen nut van naasting van aandelen van de Nederlandsche Bank N.V.»5. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de aandeelhouders niet geldelijk schadeloos zijn gesteld, maar door middel van een inschrijving in het «2,5 procents Grootboek der Nationale Schuld»6. De vergoeding voor elk aandeel werd vastgesteld als de som van alle dividenden uitgekeerd in de jaren 1925–1940, waarover 5% rente zou worden betaald. Elk aandeel werd vergoed tot maximaal twee maal het nominale bedrag van het aandeel. Uit de toelichting volgt dat de totale nominale waarde van de particuliere aandelen op dat moment zo een 20 miljoen gulden was, daaruit volgt dat de maximale kosten voor de schadeloosstelling uiteindelijk neerkwamen op ongeveer 40 miljoen gulden7.

Bij oprichting heeft de Nederlandse Staat een bedrag van f 47 500 000 voor haar aandelen in Royal Schiphol Group N.V. (voorheen: Naamloze Vennootschap Luchthaven Schiphol) betaald.8

In 2001 heeft de Staat alle aandelen in de landelijke netbeheerder TenneT B.V. en alle aandelen in Saranne B.V., de vennootschap waarin de juridische eigendom van het net was ondergebracht, overgenomen van het Nederlands Electriciteitsadministratiekantoor (NEA). Op de bruto koopprijs van de twee ondernemingen die samen het hoogspanningsnet bevatten ad 2,55 miljard gulden zijn in mindering gebracht de lange termijn schulden en het saldo van daarmee vergelijkbare balansposities. Dit heeft geleid tot een verwervingsprijs van 1 778 miljoen gulden (afgerond) per 1 januari 2001. Door de rentevergoeding vanaf laatstgenoemde datum kwam het netto te betalen bedrag uit op 1 841.


X Noot
1

Kamerstuk 29 643, nr. 2.

X Noot
2

Kamerstuk 27 863, nr. 85.

X Noot
3

Kamerstuk 31 935, nr. 61.

X Noot
4

Kamerstuk 35 433, nr. 8.

X Noot
5

Stb. 1948, I 165.

X Noot
6

Handelingen der Staten-Generaal, 1946/47, 488, nr. 3, p. 4.

X Noot
7

Handelingen der Staten-Generaal, 1946/47, 488, nr. 3, p. 3.

X Noot
8

Wet van 11 december 1957 houdende oprichting van een Naamloze Vennootschap Luchthaven Schiphol (Stb. 1957, nr. 529).

Naar boven