De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn door Minister van Engelshoven
onder andere zal betekenen dat er financiële middelen overgeheveld zullen worden van
de gamma-, alfa- en medische wetenschappen naar de bèta- en technische universiteiten
en de Nederlandse economie getypeerd kan worden als zijnde kenniseconomie;
overwegende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn vermoedelijk zal resulteren
in het toenemen van de werkdruk voor universitair personeel;
overwegende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn een negatieve uitwerking zal
hebben op de financiële stabiliteit van universitaire faculteiten;
overwegende dat de uitvoering van het rapport-Van Rijn de positieve effecten op het
gebied van de verbetering van de kwaliteit van onderwijs als gevolg van de studievoorschotmiddelen
ongedaan dreigt te maken;
overwegende dat de studies aan technische faculteiten van klassieke universiteiten
benadeeld worden ten opzichte van de studies aan technische- en bèta-universiteiten
bij de uitvoering van het rapport-Van Rijn;
overwegende dat de huidige maatschappelijke problemen vragen om een interdisciplinaire
aanpak van problemen, waarbij te denken valt aan de realisatie van de energietransitie,
wat betekent dat investering in onderwijs en onderzoek over de gehele breedte noodzakelijk
is;
verzoekt het kabinet, uit te spreken dat de herverdeling van financiële middelen c.q.
het tegen elkaar uitspelen van universitaire faculteiten onwenselijk is, in een tijd
die vraagt om een multidisciplinaire aanpak van problemen;
verzoekt het kabinet tevens, de herverdeling van middelen zoals beschreven in het
rapport-Van Rijn niet uit te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Futselaar