34 475 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2015

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN FINANCIËN (IXB) EN NATIONALE SCHULD (IXA)

Aangeboden 18 mei 2016

Aandeel in ontvangsten IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.2 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.2 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in niet-belastingontvangsten IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in uitgaven IX, paragrafen 4.1 t/m 4.7 en 5.1 t/m 5.3 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld, paragrafen 4.8 en 4.9 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in uitgaven Nationale Schuld, paragrafen 4.8 en 4.9 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld, paragrafen 4.8 en 4.9 (bedragen x € 1.000)

Aandeel in ontvangsten Nationale Schuld, paragrafen 4.8 en 4.9 (bedragen x € 1.000)

INHOUDSOPGAVE

A.

ALGEMEEN

6

1.

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

6

2.

LEESWIJZER

8

     
     

B.

BELEIDSVERSLAG

10

3.

BELEIDSPRIORITEITEN

10

3.1

Inleiding

10

3.2

Krediet- en Europese schuldencrisis

10

3.3

Samenvatting Nationale Schuld

18

3.4

Verantwoording beleidsprioriteiten

21

3.5

Realisatie beleidsdoorlichtingen

30

3.6

Overzicht risicoregelingen

33

     

4.

BELEIDSARTIKELEN

41

4.1

Belastingen

41

4.2

Financiële markten

60

4.3

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

65

4.4

Internationale financiële betrekkingen

73

4.5

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

78

4.6

Btw-compensatiefonds

83

4.7

Beheer materiële activa

87

4.8

Financiering staatsschuld

89

4.9

Kasbeheer

95

     

5.

NIET-BELEIDSARTIKELEN

98

5.1

Apparaat kerndepartement

98

5.2

Algemeen

101

5.3

Nominaal en onvoorzien

101

     

6.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

102

     

C.

JAARREKENING

111

7.

VERANTWOORDINGSSTATEN IXA en IXB

111

     

8.

SALDIBALANS IXA EN IXB

113

8.1

Saldibalans Nationale Schuld IXA

113

8.2

Saldibalans Ministerie van Financiën IXB

118

     

9.

WNT-VERANTWOORDING 2015

133

     

BIJLAGEN

135

 

BIJLAGE 1: TOEZICHTSRELATIES ZBO’S/RWT’S

135

 

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIELE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

142

 

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

143

 

BIJLAGE 4: STAATSSCHULDFINANCIERING VOLGENS DE BENCHMARK

145

     
 

AFKORTINGENLIJST

155

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Financiën (IX) over het jaar 2015 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Financiën decharge te verlenen over het in het jaar 2015 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. de ten behoeve dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering en

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2015;

  • b. het voorstel van de slotwet over 2015 dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel Jaarverslag van het Rijk en

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2015 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2015 alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2015 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

Het begrotingshoofdstuk IX (Financiën) omvat het beleidsterrein van het Ministerie van Financiën. In het jaarverslag worden de gerealiseerde beleidsdoelen, instrumenten en ingezette middelen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2015 verantwoord.

De focus ligt op beleidsmatige hoofdpunten. Waar relevant wordt verwezen naar Kamerstukken. Voor een toelichting op de belastingontvangsten wordt verwezen naar het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR).

Het focusonderwerp dat de Tweede Kamer voor de verslaglegging over 2015 heeft benoemd is «Tijd voor uitvoering van de hervormingstrajecten die in 2015 van start zijn gegaan». Er zijn geen hervormingstrajecten bij Financiën die onder de reikwijdte van het focusonderwerp vallen.

Vanwege tussentijdse afrondingen op gehele duizenden, miljoenen of miljarden euro’s kan de som der delen afwijken van het totaal in de tabellen.

Opbouw van het jaarverslag

Het jaarverslag begint met een algemeen deel, de aanbieding van het jaarverslag/dechargeverlening en de leeswijzer (paragrafen 1 en 2). Daarna komt in paragraaf 3 het beleidsverslag waarin wordt ingegaan op de kredietcrisis/Europese schuldencrisis, de Samenvatting Nationale Schuld en de beleidsprioriteiten uit de beleidsagenda van de ontwerpbegroting IX over 2015. Verder zijn nog overzichten over de beleidsdoorlichtingen en garanties opgenomen. Het beleidsverslag bevat financiële en niet-financiële gegevens. Deze zijn aan verschillende kwaliteitsnormen onderhevig.

Paragraaf 4 bevat de beleidsartikelen:

  • 4.1 Belastingen;

  • 4.2 Financiële markten;

  • 4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector;

  • 4.4 Internationale financiële betrekkingen;

  • 4.5 Exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties;

  • 4.6 Btw-compensatiefonds en

  • 4.7 Beheer materiële activa.

De beleidsartikelen bestaan hoofdzakelijk uit:

  • de beleidsdoelstelling: in de beleidsmatige (niet-financiële) toelichting wordt – waar relevant – nader ingegaan op de belangrijkste beleidsresultaten en op opmerkelijke verschillen ten opzichte van de ontwerpbegroting en

  • de budgettaire gevolgen van beleid met een financiële toelichting, waarin opmerkelijke verschillen tussen de ontwerpbegroting en de realisatie in het verslagjaar worden toegelicht. Dit betreft de toelichting op de verantwoordingsstaat uit de jaarrekening. Hierbij worden de volgende grensbedragen aangehouden:

    • uitgaven en niet-belastingontvangsten: > 5% van het bedrag van de ontwerpbegroting en > € 2,5 miljoen en

    • belastingontvangsten: > 5% van het bedrag van de ontwerpbegroting en > € 25 miljoen.

    Als het beleidsmatig wenselijk is, wordt zo nodig ook beneden deze norm een toelichting gegeven. Verder worden de belangrijke posten in de saldibalans toegelicht.

De beleidsartikelen voor de Nationale Schuld zijn:

  • 4.8 Financiering staatsschuld en

  • 4.9 Kasbeheer.

Het verslag van de Nationale Schuld heeft twee specifieke eigenschappen. De eerste eigenschap is dat de rente-uitgaven en renteontvangsten op transactiebasis worden verantwoord. Met de registratie van rente op transactiebasis voor de Nationale Schuld wordt aangesloten bij de Europese voorschriften van het ESR (Europees Stelsel van Rekeningen) 2010. Het ESR 2010 is de Europese methode om onder meer het EMU(Europese en Monetaire Unie)-saldo en het geharmoniseerde BNP (Bruto Nationaal Product) als grondslag voor de afdracht van de eigen middelen aan de Europese Unie (EU) te berekenen. De tweede eigenschap is dat voor beide artikelen wordt verondersteld dat de aangegane financiële verplichtingen gelijk zijn aan de uitgaven.

In paragraaf 5 komen de niet-beleidsartikelen aan bod. De niet-beleidsartikelen zijn:

  • 5.1 Apparaat kerndepartement;

  • 5.2 Algemeen en

  • 5.3 Nominaal en onvoorzien.

Paragraaf 6 is de bedrijfsvoeringsparagraaf. In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt verslag gedaan van opmerkelijke zaken in de bedrijfsvoering, mede gebaseerd op een risico-analyse. De bedrijfsvoeringsparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage, maar alle onderdelen worden verplicht vermeld, ook wanneer zich geen noemenswaardige bevindingen hebben voorgedaan.

De paragrafen 7 t/m 9 vormen de jaarrekening. Het gaat om de verantwoordingsstaten IXA en IXB (paragraaf 7), de saldibalans IXA en IXB (paragraaf 8) en de WNT-verantwoording 2015 (paragraaf 9).

Tot slot zijn vier bijlagen opgenomen. Bijlage 1 bevat een overzicht van Zelfstandige BestuursOrganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), waarvoor Financiën beleidsmatig verantwoordelijk is. In bijlage 2 staat informatie betreffende de externe inhuur. Bijlage 3 bevat een overzicht van afgerond evaluatie- en overig onderzoek. Tot slot is in bijlage 4 de staatsschuldfinanciering volgens de benchmark opgenomen.

Groeiparagraaf

In paragraaf 3.1 van het beleidsverslag wordt een overzicht gegeven van de uitgaven en ontvangsten van de krediet- en schuldencrisis. Ten opzichte van voorgaande verslagjaren is een onderscheid gemaakt tussen afgeronde en lopende maatregelen.

Met ingang van 1 januari 2015 is Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geen baten-lastendienst meer. De paragraaf over baten-lastendienst DRZ is daarmee komen te vervallen. De apparaatsuitgaven van DRZ worden verantwoord bij paragraaf 5.1 Apparaat kerndepartement.

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

3.1 Inleiding

In dit beleidsverslag wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die door het Ministerie van Financiën zijn genomen bij het bestrijden van de kredietcrisis, de Europese schuldencrisis en het bewaken van de stabiliteit op de financiële markten. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de voortgang en ontwikkelingen ten aanzien van deze maatregelen. Ook de beleidsprioriteiten van de ontwerpbegroting van het Ministerie van Financiën voor 2015 komen aan bod. In paragraaf 3.4 is een tabel opgenomen met daarin per beleidsprioriteit informatie over de hoofddoelstelling en de prestaties in 2015.

3.2 Krediet- en Europese schuldencrisis

Als gevolg van de krediet- en Europese schuldencrisis zijn door de Minister van Financiën maatregelen getroffen om de financiële stabiliteit binnen en buiten Nederland te borgen. Deze maatregelen zijn verwerkt in verschillende beleidsartikelen van de begroting van het Ministerie van Financiën. Het totaalbeeld van de verschillende maatregelen, de budgettaire consequenties daarvan en een verwijzing naar de relevante passages in dit jaarverslag, worden in deze paragraaf weergegeven. Tenslotte wordt inzicht gegeven in de ontwikkelingen die in 2015 hebben plaatsgevonden.

In aanvulling op onderstaande tabel en de toelichtingen wordt in het FJR een uitgebreider overzicht van de maatregelen weergegeven.

Lopende maatregelen kredietcrisis

De budgettaire gevolgen van de lopende maatregelen van de kredietcrisis (bedragen x € 1 miljoen)1 2 3 4
 

2008–2013

2014

2015

Bron jaarverslag

A.

ABN AMRO

       
           

1.

ABN Amro Group

21.663

0

– 3.828

Paragraaf 4.3

2.

Stand ABN Amro Group

21.663

21.663

16.681

Saldibalans

3.

Dividend ABN AMRO group

– 650

– 325

– 625

Paragraaf 4.3

4.

Overbruggingskrediet ABN AMRO

44.341

Paragraaf 4.8

5.

Aflossingen overbruggingskrediet ABN AMRO

– 40.591

– 200

– 1.650

Paragraaf 4.8

6.

Stand overbruggingskrediet ABN AMRO

3.750

3.550

1.900

Saldibalans

7.

Renteontvangst overbruggingskrediet ABN AMRO

– 1.798

– 98

– 84

Paragraaf 4.8

 

toerekenbare rentelasten investering ABN AMRO

3.516

544

402

 
 

toerekenbare rentelasten overbruggingskrediet ABN AMRO

1.786

81

48

 
           
 

ASR

       
           

8.

ASR

3.650

3.650

3.650

Saldibalans

9.

Dividend ASR

– 159

– 99

– 139

Paragraaf 4.3

 

toerekenbare rentelasten

628

92

73

 
           
 

RFS

       
           

10.

RFS

2.642

2.642

2.642

Saldibalans

11.

Dividend en repatriëring kapitaal RFS

– 6

0

0

Paragraaf 4.3

 

toerekenbare rentelasten

430

69

57

 
 

Δ staatsschuld 2015

29.092

– 722

– 6.326

 
           

B.

Verwerving SNS Reaal

       
           

12.

Kapitaalinjectie SNS Bank

1.900

   

Paragraaf 4.3

13.

Stand geïnjecteerd kapitaal SNS Bank

1.900

1.900

1.900

Saldibalans

14.

Aankoop SNS Bank (onderdeel van SNS Holding B.V.)

   

2.700

Saldibalans

15.

Vordering SNS Reaal op staat vanwege aankoop SNS Bank

   

1.598

Saldibalans

16.

Kapitaalinjectie SNS Reaal Holding N.V.

300

   

Paragraaf 4.3

17.

Stand geïnjecteerd kapitaal SNS Reaal Holding N.V.

300

300

300

Saldibalans

18.

Overbruggingskredieten SNS Reaal Holding N.V.

1.100

0

– 1.100

Paragraaf 4.3

19.

Stand overbruggingskredieten SNS Reaal Holding N.V.

1.100

1.100

0

Saldibalans

20.

Rente overbruggingskrediet

– 7

– 21

– 12

Paragraaf 4.3

21.

Kapitaalinjectie Propertize

500

Paragraaf 4.3

22.

Stand geïnjecteerd kapitaal Propertize

500

500

500

Saldibalans

23.

Garantie Propertize

4.166

– 566

– 977

Paragraaf 4.3

24.

Stand verleende garantie Propertize

4.166

3.600

2.623

Saldibalans

25.

Premieontvangsten garantie Propertize

 

– 2

– 9

Paragraaf 4.3

26.

Resolutieheffing

 

– 1.005

0

Paragraaf 4.1

 

toerekenbare rentelasten

93

76

53

 
 

Δ staatsschuld 2015

3.793

– 1.028

– 21

 
           

F.

Stabiliteitsmechanisme

       
           

27.

Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

2.790

– 12

39

Paragraaf 4.4

28.

Stand openstaande garanties

2.790

2.778

2.817

Saldibalans

29.

Garantieverlening NL-aandeel EFSF

49.640

0

Paragraaf 4.4

30.

Stand openstaande garanties

49.640

49.640

49.640

Saldibalans

31.

Deelneming SPV (EFSF)

2

0

 

Paragraaf 4.4

32.

Stand deelneming SPV (EFSF)

2

2

2

Saldibalans

33.

Garantieverlening NL-aandeel ESM

35.445

0

Paragraaf 4.4

34.

Stand openstaande garanties

35.445

35.445

35.445

Saldibalans

35.

Deelneming ESM

3.658

915

 

Paragraaf 4.4

36.

Stand deelneming ESM

3.658

4.573

4.573

Saldibalans

 

toerekenbare rentelasten

101

94

84

 
           

G.

Garantie DNB

       
           

37.

Garantie DNB

19.310

   

Paragraaf 4.3

38.

Crisisgerelateerde winst

– 905

– 754

– 552

Paragraaf 4.3

39.

Stand openstaande garanties

19.310

19.310

19.310

Saldibalans

 

toerekenbare rentelasten

– 12

– 29

– 35

 
 

Δ staatsschuld 2015

2.755

161

– 552

 
           

H.

IJsland

       
           

40.

Uitkeringen depositogarantiestelsel Icesave

1.428

   

Paragraaf 4.2

41.

Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB

7

– 6

 

Paragraaf 4.2

42.

Vordering op IJslandse DGS

1.491

0

0

Saldibalans

43.

Opgebouwde rente op vordering

143

159

0

Saldibalans

44.

Afboeking vordering n.a.v. schikking IJsland

   

– 164

Saldibalans

45.

Correctie n.a.v. nieuw voorgestelde overeenkomst

– 64

   

Saldibalans

46.

Ontvangsten lening IJsland (i) aflossing

– 811

– 617

 

Paragraaf 4.2

47.

Ontvangsten lening IJsland (ii) rente

0

0

 

Paragraaf 4.2

48.

Schikking IJsland

   

– 58

Paragraaf 4.2

 

toerekenbare rentelasten

188

11

3

 
           

I.

Griekenland

       
           

49.

Lening Griekenland

3.198

   

Paragraaf 4.4

50.

Vordering Griekenland

3.198

3.198

3.198

Saldibalans

51.

Ontvangsten lening Griekenland (i) aflossing

0

0

0

Paragraaf 4.4

52.

Ontvangsten lening Griekenland (ii) rente & servicefee

– 212

– 14

– 13

Paragraaf 4.4

53.

Uitkeringen rente aan Griekenland

152

125

0

Paragraaf 4.4

 

toerekenbare rentelasten

262

73

59

 
 

Δ staatsschuld 2015

3.762

– 512

– 71

 
           
 

Overige gevolgen

       
           

54.

Uitvoeringskosten en inhuur externen

74

3

10

Paragraaf 4.3

55.

Terug te vorderen uitvoeringskosten inhuur externen

3

5

0

Paragraaf 4.3

56.

Ontvangen uitvoeringskosten externen

– 28

– 8

– 1

Paragraaf 4.3

 

Δ staatsschuld

 

– 2.101

– 6.970

 
 

Staatsschuld

39.402

37.301

30.331

 
 

Toerekenbare rentelasten

6.992

1.011

744

 
X Noot
1

De totale uitgaven aan ABN AMRO van € 21.663 miljoen minus de opbrengst van de beursgang van € 3.828 miljoen komen niet overeen met de stand in de saldibalans zoals in «A.2» weergegeven. Dit heeft te maken met de waarderingsgrondslag op basis waarvan ABN AMRO in de saldibalans is opgenomen.

X Noot
2

In het jaarverslag over 2015 is in tegenstelling tot voorgaande jaren een uitsplitsing opgenomen voor ABN AMRO, ASR, FCI en RFS. Deze uitsplitsing is toegelicht in de saldibalans.

X Noot
3

Financiën en de Algemene Rekenkamer (ARK) zijn gekomen tot een gezamenlijke systematiek met betrekking tot de toerekenbare rentelasten. Het grootste verschil met de eerder gebruikte systematiek wordt veroorzaakt door de samengestelde interest waarmee wordt gerekend.

X Noot
4

Met ingang van het jaarverslag 2015 worden de toerekenbare rentelasten per crisismaatregel inzichtelijk gemaakt.

Toelichting op de mutaties

A. ABN AMRO en ASR

Op vrijdag 20 november 2015 is ABN AMRO naar de beurs gegaan. De omvang van de toegewezen certificaten van de eerste plaatsing is vastgesteld op 20%, oftewel 188 miljoen certificaten. De prijs per certificaat is vastgesteld op € 17,75. De beursgang van ABN AMRO heeft geresulteerd in een bruto verkoopopbrengst van € 3,3 miljard. Van dit bedrag zijn de geraamde kosten voor de inhuur van financieel, juridisch en communicatief advies van € 9,5 miljoen afgetrokken, waardoor de staat een netto bedrag heeft ontvangen van € 3.327,5 miljoen. Op 24 november heeft de juridische afwikkeling van de verplichtingen plaatsgevonden en zijn de certificaten geleverd tegen de betaling, de zogenaamde settlement.

De begeleidende zakenbanken hebben na de beursintroductie de greenshoe-optie uitgeoefend. De totale omvang van de eerste plaatsing is hiermee uitgekomen op 23%. De additionele opbrengst bedraagt circa € 500 miljoen. De totale opbrengst van de beursgang van ABN AMRO komt uit op iets meer dan € 3,8 miljard.

ABN AMRO heeft over het boekjaar 2014 € 275 miljoen aan slotdividend en over het boekjaar 2015 € 350 miljoen aan interimdividend uitgekeerd aan de staat. ASR heeft over het boekjaar 2014 € 139 miljoen aan slotdividend uitgekeerd aan de staat.

B. Verplaatsing SNS Bank en Propertize

In 2015 heeft SNS REAAL Holding (SRH) VIVAT Verzekeringen (REAAL N.V., hierna «VIVAT») verkocht aan de Chinese verzekeraar Anbang. De staat heeft SNS Bank op 30 september 2015 gekocht van SRH (het toenmalige SNS Reaal) en onder een nieuwe holding, SNS Holding N.V., gehangen. Aan deze verplaatsing komen initieel geen kasstromen te pas. De staat heeft SNS Bank verkregen voor € 2,7 miljard door: het eerder aan SRH verstrekte overbruggingskrediet van € 1,1 miljard te verrekenen en het restant van de koopprijs van € 1,6 miljard (€ 2,7 miljard – € 1,1 miljard) schuldig te blijven aan SRH die een vordering op de staat verkrijgt.

Door het verrekenen van het overbruggingskrediet met de aankoopprijs van SNS Bank betaalt SRH sinds 30 september 2015 geen rente meer over het overbruggingskrediet. De in de tabel opgenomen € 12 miljoen aan renteontvangsten zien op de verplichting van SRH over de eerste 9 maanden van 2015. De nog door SRH verschuldigde rente van € 1,95 miljoen over het overbruggingskrediet is verrekend met de verplichting die de staat vanwege de verplaatsing jegens SRH heeft.

Het kabinet heeft in oktober 2015 het voornemen kenbaar gemaakt om Propertize te verkopen. Het kabinet heeft twee voorbehouden gemaakt in het verkoopproces. Ten eerste gaat de verkoop niet door als de verkoopopbrengst niet voldoet aan de verwachtingen. Hierbij zal de verkoopopbrengst worden afgezet tegen de risico’s die de staat loopt bij een verkoop van Propertize met het huidige afbouwscenario. Het tweede voorbehoud ziet op de door de staat aan Propertize afgegeven garantie. Het risico dat hiermee gepaard gaat moet afnemen of gelijk blijven ten opzichte van het risico dat de staat nu loopt. De maximale omvang van deze garantie was inclusief de verschuldigde rente aan het einde van 2015 € 2,6 miljard.

F. Stabiliteitsmechanisme

Sinds de inwerkingtreding van het European Stability Mechanism (ESM) in oktober 2012, is het ESM het voornaamste noodfonds. Sinds juli 2013 kunnen de tijdelijke noodfondsen, EFSM (European Financial Stabilisation Mechanism) en EFSF (European Financial Stability Facility), geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSF en EFSM blijven bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost.

Het EFSF heeft in 2015 geen leningen meer verstrekt. Het EFSF-leningenprogramma van Griekenland liep tot 30 juni 2015, maar er zijn geen leningen uitgekeerd omdat de Griekse regering niet voldeed aan de uitvoering van het leningenprogramma. De leningen die nog beschikbaar waren onder het EFSF-leningenprogramma zijn bij het aflopen van het programma niet meer uitgekeerd aan Griekenland. Daarmee is onder het EFSF-programma circa € 13 miljard minder uitgekeerd aan Griekenland dan was voorzien. Ook het IMF (Internationaal Monetair Fonds) heeft in 2015 geen leningen uitgekeerd aan Griekenland. Na een lange periode van onderhandelen, heeft de Raad van gouverneurs van het ESM op 19 augustus 2015 uiteindelijk ingestemd met een derde leningenprogramma van het ESM van drie jaar met een totale omvang van maximaal € 86 miljard voor Griekenland. Het EFSM heeft in juli 2015 een overbruggingskrediet verstrekt aan Griekenland om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen in de periode tussen het tweede en het derde leningenprogramma. Bij aanvang van het derde leningenprogramma op 19 augustus is het overbruggingskrediet afgelost aan het EFSM.

Het ESM heeft in 2015 financiële steun verstrekt aan Cyprus en Griekenland. Aan Cyprus heeft het ESM in 2015 in totaal voor € 600 miljoen aan leningen verstrekt. Het ESM heeft in 2015 in totaal € 21,4 miljard uitgekeerd aan Griekenland, waarvan € 5,4 miljard gebruikt is voor de herkapitalisatie van de Griekse bankensector. Griekenland is reeds begonnen met de aflossing van de IMF-leningen van het eerste leningenprogramma van het IMF. Spanje, Ierland en Portugal hebben de leningenprogramma’s in 2013 en 2014 succesvol afgerond en er worden geen nieuwe leningen meer verstrekt. Zowel Spanje, Ierland als Portugal hebben al een deel van de leningen vervroegd afgelost. Onderstaand een overzicht van de stand van de uitgekeerde leningen door het EFSF, EFSM, ESM en het IMF aan Ierland, Portugal, Griekenland, Cyprus en Spanje eind 2015.

Overzicht uitgekeerde leningen (bedragen x € 1 miljard; stand: 31 december 2015)1
 

Totaal gecommitteerd

NL-aandeel

Afgelost

Uitstaande leningen

Griekenland 1

       

Bilaterale leningen

52,9

3,2

0

52,9

IMF2

22,3

N.v.t.

19,2

3,1

         

Griekenland 2

       

EFSF

130,9

13,3

0

130,9

IMF2

30,3

N.v.t.

0

13,0

         

Griekenland 3

       

ESM

Max. 86,0

N.v.t.

0

21,4

         

Ierland

       

EFSF

17,7

1,8

0

17,7

EFSM

22,5

1,1

0

22,5

IMF2

24,8

N.v.t.

20,0

4,8

Bilaterale leningen

4,8

N.v.t.

0

4,8

         

Portugal

       

EFSF

26,0

2,6

0

26,0

EFSM

24,3

1,2

0

24,3

IMF2

29,2

N.v.t.

8,4

20,8

         

Spanje

       

ESM

41,3

N.v.t.

5,6

35,7

         

Cyprus

       

ESM

9,0

N.v.t.

0

6,3

IMF2

1,1

N.v.t.

0

0,9

X Noot
1

Zie voor de actuele stand over de uitgekeerde tranches ook de website van de Europese Commissie: http://ec.europa.eu/economy_finance/eu_borrower/index_en.htm, de website van het IMF: http://www.imf.org/external/country/index.htm, de website van het EFSF: http://www.efsf.europa.eu en de website van het ESM: http://www.esm.europa.eu/.

X Noot
2

Leningen worden door het IMF uitgegeven in SDR’s (Special Drawing Rights). Door fluctuaties in de SDR-€-wisselkoers kunnen er verschillen zijn in de cijfers van de IMF-leningen. In deze tabel is gerekend met de wisselkoers van 31 december 2015.

G. Garantie DNB-winstafdracht

De staat heeft in 2013 aan De Nederlandse Bank (DNB) een garantie verstrekt van maximaal € 5,7 miljard. Het doel van deze garantie was om expliciete risico’s op de balans van DNB bij de staat te beleggen. In 2015 hebben er geen schade-uitkeringen plaatsgevonden. DNB heeft in 2015 € 552 miljoen aan crisisgerelateerde inkomsten uit hoofde van de Europese steunoperaties als winst aan de staat uitgekeerd1.

H. IJsland

In 2015 kon het dossier Icesave na zeven jaar worden gesloten. Nadat in 2014 de volledige hoofdsom is gerecupereerd, is in 2015 een schikking getroffen met het IJslandse DepositoGarantieStelsel (DGS) over rente en uitvoeringskosten. De kern van de schikking is dat het IJslandse DGS een bedrag van omgerekend € 48,6 miljoen aan Nederland heeft betaald. Tevens is een onderdeel van de schikking dat € 12 miljoen aan IJslandse kronen die op een geblokkeerde rekening stonden zijn geconverteerd en overgeboekt naar een rekening buiten IJsland. Deze schikking heeft de Nederlandse staat ongeveer € 61 miljoen opgeleverd. Op deze opbrengst zijn de juridische en proceskosten die vanaf 2011 zijn gemaakt in mindering gebracht. De netto ontvangst van de schikking bedraagt ruim € 58 miljoen. Door deze schikking is de rechtszaak tegen het IJslandse DGS over de vergoeding van rente- en uitvoeringskosten beëindigd.

De staat heeft oorspronkelijk € 1.428 miljoen uitgekeerd en uiteindelijk is in totaal € 1.492 miljoen gerecupereerd.

I. Griekenland

In 2010 en 2011 hebben de lidstaten van de eurozone bilaterale leningen verstrekt aan Griekenland (Greek loan facility). Nederland heeft in totaal € 3,2 miljard aan leningen verstrekt. De looptijd van de leningen is 30 jaar en er is een aflossingsvrije periode van 10 jaar ingesteld. Griekenland zal daarom in 2020 beginnen met aflossen. Op deze leningen ontvangt Nederland ieder kwartaal rente. Griekenland betaalt momenteel de 3-maands euriborrente plus een renteopslag van 50 basispunten over de bilaterale leningen. Door de lagere rente zijn de ontvangsten op de Griekse lening lager uitgevallen dan eerder geraamd.

De budgettaire gevolgen van de afgeronde maatregelen van de kredietcrisis (bedragen x € 1 miljoen)
 

2008–2013

2014

2015

Bron jaarverslag

A.

Fortis Corporate Insurance

       
           

1.

Aankoop Fortis Corporate Insurance

350

   

Paragraaf 4.3

2.

Verkoop Fortis Corporate Insurance

– 350

   

Paragraaf 4.3

 

toerekenbare rentelasten

9

0

0

 
           
 

ABN AMRO

       
           

3.

Premieontvangsten uit capital relief-instrument

– 193

0

0

Paragraaf 4.3

4.

Stand openstaande garanties

0

0

0

Saldibalans

5.

Garantieverlening geëffectueerd

950

– 950

0

Paragraaf 4.3

6.

Stand openstaande garanties

950

0

0

Saldibalans

7.

Premie-ontvangsten uit garantie

– 104

– 12

0

Paragraaf 4.3

 

toerekenbare rentelasten (zie tabel «Lopende maatregelen kredietcrisis»: ABN AMRO)

       
 

Δ staatsschuld

– 297

– 12

0

 
           

C.

Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 miljard)

       
           

8.

Verstrekt kapitaal ING

10.000

   

Paragraaf 4.3

9.

Verstrekt kapitaal Aegon

3.000

   

Paragraaf 4.3

10.

Verstrekt kapitaal SNS Reaal

750

   

Paragraaf 4.3

11.

Aflossing ING

– 8.500

– 1.500

 

Paragraaf 4.3

12.

Aflossing Aegon

– 3.000

   

Paragraaf 4.3

13.

Aflossing SNS Reaal

– 185

   

Paragraaf 4.3

14.

Stand uitstaand kapitaal ING

1.500

0

0

Saldibalans

15.

Stand uitstaand kapitaal Aegon

0

0

0

Saldibalans

16.

Afboeking uitstaand kapitaal SNS Reaal bij nationalisatie

– 565

   

Saldibalans

17.

Stand uitstaand kapitaal SNS Reaal

0

0

0

Saldibalans

18.

Couponrente ING

– 749

– 90

0

Paragraaf 4.3

19.

Couponrente Aegon

– 177

0

0

Paragraaf 4.3

20.

Couponrente SNS Reaal

– 38

0

0

Paragraaf 4.3

21.

Repurchase fee ING

– 2.032

– 660

0

Paragraaf 4.3

22.

Repurchase fee Aegon

– 910

0

0

Paragraaf 4.3

23.

Repurchase fee SNS Reaal

0

0

0

Paragraaf 4.3

toerekenbare rentelasten

750

– 58

0

 
 

Δ staatsschuld

– 1.841

– 2.250

0

 
           

D.

Back-upfaciliteit ING, €/$-wisselkoers

       
           

24.

Funding fee (rente en aflossing)

18.942

2.778

 

Paragraaf 4.3

25.

Management fee

204

   

Paragraaf 4.3

26.

Incidentele uitgaven

19

   

Paragraaf 4.3

27.

Portefeuille ontvangsten (rente en aflossing)

– 17.598

– 4.231

 

Paragraaf 4.3

28.

Garantiefee

– 448

   

Paragraaf 4.3

29.

Additionele garantiefee

– 479

   

Paragraaf 4.3

30.

Additionele fee

– 228

– 1

 

Paragraaf 4.3

31.

Verhandelbaarheidsfee

– 33

– 1

 

Paragraaf 4.3

32.

Incidentele ontvangst

– 379

   

Paragraaf 4.3

           

Staatsschuld saldo back-upfaciliteit

0

– 1.455

0

Paragraaf 4.3

33.

Meerjarenverplichting aan ING

2.722

– 2.722

0

Saldibalans

34.

Alt A-portefeuille

4.686

– 4.686

0

Saldibalans

 

toerekenbare rentelasten

0

0

0

 
           

E.

Garantiefaciliteit bancaire leningen (€ 200 miljard)

       
           

35.

Garantieverlening (geëffectueerd)

50.275

   

Paragraaf 4.2

36.

Afname voorwaardelijke verplichting (zonder uitgaven)

– 40.382

– 9.893

0

Paragraaf 4.2

37.

Premieontvangsten op basis van garanties bancaire leningen

– 1.284

– 100

0

Paragraaf 4.2

38.

Terugbetaling openstaande fees

5

0

0

Paragraaf 4.2

39.

Stand openstaande fees

9.893

0

0

Saldibalans

40.

Schade-uitkeringen

0

0

0

Paragraaf 4.2

 

toerekenbare rentelasten

– 99

– 32

0

 
 

Δ staatsschuld

– 1.279

– 100

0

 
           
 

Δ staatsschuld

 

– 3.817

0

 
 

Staatsschuld

– 3.417

– 7.234

– 7.234

 
 

Toerekenbare rentelasten

660

– 90

0

 

Toelichting

A. Fortis Corporate Insurance, C. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit, D. ING Back-upfaciliteit en E. Garantiefaciliteit bancaire leningen

In 2009 heeft de staat de aandelen in Fortis Corporate Insurance verkocht aan Amlin PLC. In 2014 zijn de kapitaalverstrekkingsfaciliteit, de ING Back-upfaciliteit en de garantiefaciliteit bancaire leningen afgerond. De financiële gevolgen van de afgeronde maatregelen zijn weergegeven in bovenstaande tabel.

3.3 Samenvatting Nationale Schuld

De Nationale Schuld was aan het eind van 2015 gelijk aan € 370 miljard. Dit is € 24 miljard lager dan opgenomen in de begroting. De belangrijkste oorzaak is het verbeterde kassaldo door onder meer de verkoop van ABN AMRO, de vervroegde aflossing van een lening van ABN AMRO en de meevallende rekening-courantstanden van de sociale fondsen. Daarnaast heeft de voortijdige beëindiging van receiverswaps een positief effect op het kassaldo gehad.

In 2015 is begonnen met het afwikkelen van langlopende receiverswaps. Op receiverswaps die de staat in het verleden heeft afgesloten ontvangt de staat een vaste rente en betaalt ze een variabele rente. Doordat rentes sterk gedaald zijn, hebben receiverswaps een relatief hoge marktwaarde. Door de langlopende receiverswaps af te wikkelen, ontvangt de staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer wordt ontvangen. Dit houdt ook in dat er bij de huidige rentestanden ook lagere toekomstige rentebaten zijn.

Met deze voortijdige beëindiging is tevens de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille toegenomen2. De swaps zijn in het risicokader dat gold tot en met 2015 gebruikt om het renterisico van de portefeuille bij te sturen naar de 7-jaarsrente. Vanaf 2012 bestond al de mogelijkheid om bij de uitgifte van nieuwe, langlopende leningen geen nieuwe swaps af te sluiten om daarmee de gemiddelde looptijd van de schuld te verlengen en zo de (lage) rente voor langere tijd vast te zetten.

Kerncijfers ontwerpbegroting en realisaties 2015 (bedragen x € 1 miljard)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

EMU-schuld

442

467

-25,0

Nationale schuld1

370

394

– 24,1

Schuldverhouding met ABN AMRO

1,8

3,4

– 1,7

Interne schuldverhouding (beleidsartikel 12)

– 19,4

– 27,2

7,8

Rentekosten staatsschuld (beleidsartikel 11, incl. AA)

7,0

7,4

– 0,4

af: rentekosten schuldverhouding ABN AMRO

– 0,1

– 0,1

0,0

Rentekosten staatsschuld

7,1

7,5

– 0,4

bij: rentekosten interne schuldverhoudingen (beleidsartikel 12)

– 0,2

– 0,3

0,1

Rentekosten totaal

6,9

7,1

– 0,2

X Noot
1

Inclusief cash collateral (ontvangen onderpand vanwege afgesloten swaps).

De rentekosten voor de financiering van de schuld zijn uitgekomen op € 7,0 miljard. De rentekosten zijn de gesaldeerde rentelasten en rentebaten. Dit is € 0,4 miljard lager dan in de begroting 2015 werd geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de staat op de uitgegeven leningen lagere rentetarieven heeft betaald dan tarieven waarmee in de begroting rekening werd gehouden en dat minder schuld is uitgegeven vanwege een lagere financieringsbehoefte.

In het cijfer voor de Nationale Schuld is de vordering die de Nederlandse staat heeft op ABN AMRO niet meegeteld. Deze vordering bedraagt eind 2015 nog € 1,8 miljard. ABN AMRO heeft in 2015 een substantiële (vervroegde) aflossing gedaan op haar schuld. In de rentekosten van beleidsartikel 11 wordt de van ABN AMRO ontvangen rente wel meegeteld. Zonder deze renteontvangsten zouden de rentekosten uit zijn gekomen op € 7,1 miljard.

Er is sprake van een schuldverhouding tussen de staat en de publieke instellingen die deelnemen aan het schatkistbankieren. Het schatkistbankieren kent een aantal groepen deelnemers. Voor de groepen gelden verschillende voorwaarden en rentetarieven. Ook verschilt het per groep of de deelnemers verplicht zijn om deel te nemen aan schatkistbankieren of dat zij daar vrijwillig voor kunnen kiezen. De volgende groepen doen mee aan schatkistbankieren: ministeries, de sociale fondsen, agentschappen, RWT’s3, decentrale overheden en een aantal derden.

Deelnemers hebben vorderingen op de staat (bij rekening-couranttegoeden en deposito’s) en omgekeerd heeft de staat vorderingen op de deelnemers (bij leningen en roodstand op de rekening-courant). Het saldo van alle vorderingen wordt de interne schuldverhouding genoemd. De interne schuldverhouding is ultimo 2015 € 19,4 miljard negatief. Dit houdt in dat de staat per saldo een vordering heeft op de deelnemers aan het schatkistbankieren.

Deze netto vordering wordt veroorzaakt doordat er leningen zijn verstrekt aan de deelnemers van schatkistbankieren (€ 11,7 miljard) en doordat het saldo van alle rekeningen-courant van de deelnemers samen ook negatief is (€ 10,1 miljard negatief). Tegenover deze leningen en (per saldo) roodstand staat een vordering van de deelnemers op de staat vanwege de bij de schatkist gestalde deposito’s (€ 2,4 miljard positief). De roodstand op de rekeningen-courant komt voornamelijk doordat de sociale fondsen ultimo 2015 gezamenlijk € 23,4 miljard rood stonden op hun rekeningen-courant bij de schatkist.

De interne schuldverhouding is veel lager uitgevallen dan in de begroting werd geraamd. Dit wordt grotendeels bepaald door de significant hogere (en minder negatieve) standen op de rekeningen-courant van alle groepen deelnemers aan het schatkistbankieren.

Desondanks is de interne schuldverhouding negatief en zijn de daarbij horende rentekosten (beleidsartikel 12) € 0,2 miljard negatief. De deelnemers aan het schatkistbankieren betalen derhalve netto meer rente aan de staat (op leningen en rekening-courantkredieten) dan dat zij van de staat ontvangen (op rekening-couranttegoeden en deposito’s).

Opbouw en dekking financieringsbehoefte

De financieringsbehoefte bedroeg in 2015 € 84,0 miljard. De financieringsbehoefte bestaat voornamelijk uit de leningen die zijn afgelost. Deze aflossingen bestaan uit de obligaties die aflopen en uit de omvang van de geldmarkt eind 2014. Leningen op de geldmarkt lopen per definitie korter dan een jaar en worden dus allemaal afgelost in het volgende jaar. Het kassaldo van het Rijk was voor het eerst sinds 2009 weer positief en droeg voor € 6,5 miljard bij aan de verlaging van de financieringsbehoefte.

De financieringsbehoefte is gedekt met de uitgifte van nieuwe langlopende leningen op de kapitaalmarkt en nieuwe kortlopende leningen op de geldmarkt. In 2015 zijn echter minder nieuwe kortlopende leningen uitgegeven dan afgelost. De omvang van de geldmarkt is daardoor eind 2015 € 6,0 miljard lager dan eind 2014. Dit weerspiegelt de bufferfunctie van de geldmarkt.

Daarnaast kon een deel van de financieringbehoefte gedekt worden doordat het cash collateral eind 2015 € 19,4 miljard bedroeg. Cash collateral is onderpand in de vorm van kasgeld dat banken bij de staat plaatsen wanneer swapcontracten een positieve marktwaarde hebben voor de staat. Hiermee wordt het kredietrisico, het risico dat de tegenpartij niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen, ondervangen. Cash collateral is daarmee een vorm van financiering voor de staat. De omvang van het onderpand is afhankelijk van de marktwaarde van de swapcontracten.

De hoeveelheid onderpand is door de fors gedaalde rentes de laatste jaren sterk toegenomen. Ook in 2015 is de rente verder gedaald. Dit leidt tot een toename van het onderpand. Aan de andere kant is de omvang van het onderpand gedaald door het vroegtijdig beëindigen van derivaten. Per saldo is de hoeveelheid onderpand het afgelopen jaar met € 1,5 miljard afgenomen.

De resterende dekking van € 0,2 miljard komt voort uit de zogeheten mutatie van overige banksaldi. Dit is een restpost die ontstaat na de zero-balancing op de verschillende paraplurekeningen van het Rijk.

Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2015, inclusief de geldmarkt (bedragen x € 1 miljard)1
 

Realisatie

Financieringsbehoefte

 

Aflossingen kapitaalmarkt

48,4

Geldmarkt ultimo 2014

21,2

Cash collateral ultimo 2014

20,9

Kassaldo Rijk 2015

– 6,5

Totaal

84,0

   

Dekking

 

Kapitaalmarktuitgifte

49,1

Geldmarkt ultimo 2015

15,2

Mutatie overige banksaldi

0,2

Cash collateral ultimo 2015

19,4

Totaal

84,0

X Noot
1

In tegenstelling tot de overige tabellen van de artikelen Nationale Schuld worden in deze tabel cijfers op kasbasis weergegeven in plaats van op transactiebasis.

3.4 Verantwoording beleidsprioriteiten

Realisatie beleidsprioriteiten begroting
 

Beleidsprioriteit

Hoofddoelstelling

Prestaties in 2015

1.

Houdbare overheidsfinanciën

Het terugdringen van het overheidstekort en de overheidsschuld. Het handhaven van de begrotingsregels.

Zowel het tekort als de schuld zijn in 2015 verbeterd. De begrotingsregels zijn gehandhaafd.

           

2.

Herijking risicomanagement staatsschuld

Het opleveren van de periodieke beleidsevaluatie van beleidsartikel 11 Financiering staatsschuld.

De beleidsevaluatie is conform planning opgeleverd en voldoet aan de normen van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).

           

3.

Effectieve Europese economische beleidscoördinatie

Het versterken van afspraken over economische beleidscoördinatie.

Het Europees semester1 is versterkt, en de Eurogroep heeft afspraken gemaakt over belangrijke hervormingsterreinen en het benchmarken van beleid.

           

4.

Financieel beheer interventies financiële sector

Substantiële reductie van de belangen in de financiële sector waarbij gestreefd wordt naar het volledig terugverdienen van de publieke middelen.

ABN AMRO is weer beursgenoteerd. VIVAT is verkocht aan Anbang. Er is gestart met de voorbereiding van de verkoop van ASR en Propertize.

           

5.

Verdere vormgeving bankenunie met beter afwikkelbare banken

Het kabinet streeft naar effectief en onafhankelijk Europees bankentoezicht op basis van geharmoniseerde en strenge toezicht- en kapitaaleisen.

De oprichting van de Single Resolution Board (SRB) is gerealiseerd. Daarnaast zijn zowel de richtlijn voor het depositogarantiestelsel als de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) tijdig in nationale wetgeving omgezet.

           

6.

Brede agenda Belastingdienst

Het verminderen van complexiteit, het robuuster maken van de werkprocessen, het helder stellen van verwachtingen en het rapporteren van de (beoogde en geleverde) prestaties.

De doelstelling is op onderdelen gerealiseerd:

data-analyse: ontwikkeling van een nieuw IH(InkomensHeffing)-risicomodel;

ICT-ontwikkelagenda en massale processen:

uitvoeringstoets nieuwe stijl: invoering van de uitvoeringstoets nieuwe stijl;

 

ontsluiting van gegevens uit transactiesystemen;

 

het digitaal beschikbaar stellen van het authentiek inkomensgegeven;

 

het verminderen van beheer- en onderhoudslast van massale processen;

 

communicatie: inrichting continue «community» met burgers en bedrijven;

Wet elektronisch berichtenverkeer:

 

het invoeren van de Wet elektronisch berichtenverkeer (en het verminderen van papieren post);

 

het digitaal verzenden van definitieve aanslagen en

     

prestatie-indicatoren: er is gestart met de herziening van de prestatie-indicatoren.

7.

Fiscale voornemens

Het stimuleren van werkgelegenheid en het verminderen van de complexiteit van wet- en regelgeving.

In 2015 is een omvangrijk pakket opgenomen in het Belastingplan 2016 waarmee wordt beoogd de lasten op arbeid te verlagen en het belastingstelsel beter uitvoerbaar te maken. Daarnaast is gewerkt aan grootschalige trajecten zoals de Autobrief II en zijn de resultaten van het BEPS (Base Erosion and Profit Shifting)-project gepresenteerd.

X Noot
1

Het Europees semester is een cyclus van coördinatie van het economisch en het begrotingsbeleid in de EU.

1. Houdbare overheidsfinanciën

Over heel 2015 bedroeg de economische groei 2,0 procent, terwijl de economie in 2014 1,0 procent groeide. Het EMU-saldo is in 2015 uitgekomen op een tekort van 1,8 procent van het bbp. Dit is een verbetering ten opzichte van het EMU-tekort 2014 van 2,4 procent van het bbp en eveneens beter dan het in de ontwerpbegroting verwachte tekort van 2,2 procent van het bbp. De EMU-schuld bedroeg eind 2015 65,1 procent van het bbp. Er is sprake van een flinke daling van de EMU-schuld: eind 2014 bedroeg deze nog 68,2 procent van het bbp.

Beleidsmatige conclusie

Het jaar 2015 is het tweede jaar waarvoor het kabinet Rutte-Asscher de begroting heeft opgesteld. Het uitgavenkader voor 2015 is gehandhaafd. Ook de begrotingsregels zijn gehandhaafd. Zowel het begrotingstekort als de schuldquote hebben in 2015 een verbetering laten zien.

2. Herijking risicomanagement staatsschuld

In 2015 is beleidsartikel 11 conform de RPE-voorschriften in een beleidsdoorlichting geëvalueerd. De beleidsdoorlichting laat zien dat het risicokader voor de jaren 2012–2015 de afgelopen jaren in grote lijnen heeft voldaan aan de hoofddoelstelling om de staatsschuld te financieren tegen zo laag mogelijke rentekosten onder een acceptabel risico voor de begroting. De opzet van het beleid sluit aan bij internationale richtlijnen voor schuldmanagers zoals die door het IMF en de Wereldbank zijn opgesteld.

De doelmatigheid komt onder andere tot uiting in het feit dat de combinatie van schulduitgifte en swaps in de afgelopen periode nagenoeg dezelfde rentelasten kende als financiering volgens de benchmark. Door het toepassen van de afwijkingen op de benchmark is de gemiddelde looptijd van de portefeuille (schuld en swaps) verlengd van 3,5 jaar begin 2012 tot 5,3 jaar eind 2015. Dit beleid heeft bijgedragen aan budgettaire zekerheid doordat rentelasten voor een relatief lange periode worden vastgelegd.

In de doorlichting is geconstateerd dat het beleid in grote lijnen doeltreffend is geweest, maar dat de afgelopen jaren een aantal neveneffecten is opgetreden. Ten eerste hebben de afwijkingen er toe geleid dat de feitelijke schuldportefeuille (inclusief swaps) substantieel is gaan afwijken van de 7-jaars gecentreerde benchmark uit het risicokader 2012–2015. Door de mogelijkheid om af te wijken van de benchmark is de verantwoording complexer geworden. Daardoor zijn de transparantie en afrekenbaarheid van het beleid verminderd. Ten tweede staat de swapstrategie die is gebruikt om de benchmark in praktijk te repliceren onder druk door diverse ontwikkelingen op de derivatenmarkt. Dit zorgt ervoor dat het nieuwe risicokader4 een ander ontwerp kent dan in de periode 2012–2015.

Beleidsmatige conclusie

Het risicokader5 heeft voor 2012–2015 in grote lijnen voldaan. De zeer lage rentestanden en ontwikkelingen op de derivatenmarkt zijn echter redenen om het risicomanagement van de staatsschuld te herijken.

3. Effectieve Europese economische beleidscoördinatie

In 2015 trok de Europese economie langzaam verder aan en groeide met 1,9%. In de eurozone zette de groei met 1,6% gematigd door. Het gemiddelde begrotingstekort in zowel eurozone als de hele EU is in 2015 verder gedaald. Tegen deze achtergrond zijn verdere stappen gezet om de Europese economische beleidscoördinatie te versterken. De landenspecifieke aanbevelingen zijn meer gericht op de meest belangrijke uitdagingen van lidstaten, zodat meer druk op lidstaten staat om de essentiële hervormingen door te voeren. Nederland heeft meermaals aangedrongen op stroomlijning en versterking van het Europees semester. De meer gefocuste aanbevelingen passen in deze ambitie van het kabinet en helpen om de peer pressure op achterblijvende lidstaten te vergroten. Daarnaast vormen de aanbevelingen voor de eurozone nu het startsein van het Europees semester, opdat de uitdagingen voor het gehele eurogebied beter tot uiting komen in nationaal beleid. De Eurogroep heeft in 2015 opnieuw regulier thematische discussies gevoerd over hervormingsterreinen waar voor de eurozone uitdagingen liggen. Politieke discussies over belangrijke hervormingsterreinen dragen bij aan een brede overeenstemming over de belangrijkste uitdagingen voor de eurozone en vergroten het «ownership» bij lidstaten. Nederland mengt zich actief in deze discussies. In 2015 is in de Eurogroep onder meer een benchmark overeengekomen voor het terugdringen van de belastingdruk op arbeid, die voor de eurozone erg hoog is. Nederland heeft gepleit voor een ambitieuze benchmark, gezien de hoge belastingdruk op arbeid in de eurozone. De verlaging van de lastendruk op arbeid kan bijdragen aan de economische groei, werkgelegenheid en concurrentiepositie van individuele lidstaten en van de eurozone als geheel.

De Eurogroep stond daarnaast in 2015 voor een belangrijk deel in het teken van Griekenland. In januari 2015 trad een nieuwe Griekse regering aan en een periode van politieke onzekerheid volgde. De afronding van het tweede leningenprogramma bleef uit, wat ertoe leidde dat Griekenland niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. Het resultaat was dat Griekenland een aflossing aan het IMF miste en kapitaalcontroles moest instellen om te voorkomen dat de Griekse bankensector onder te grote druk kwam te staan. Ondanks intensieve onderhandelingen tussen de instituties (Europese Commissie, Europese Centrale Bank (ECB) en IMF) en de Griekse autoriteiten, besloot de Griekse regering in juni 2015 niet verder te onderhandelen en een referendum uit te roepen. Op 30 juni liep daardoor het EFSF-leningenprogramma af. Na het referendum heeft de Griekse regering alsnog voorstellen ingediend om verder te onderhandelen met de instituties om tot een nieuw leningenprogramma te komen. Uiteindelijk hebben de Griekse autoriteiten en de instituties overeenstemming bereikt over de voorwaarden voor financiële steun uit het noodfonds ESM. Op 19 augustus jongstleden heeft de Raad van gouverneurs van het ESM uiteindelijk ingestemd met een derde leningenprogramma van drie jaar met een totale omvang van maximaal € 86 miljard voor Griekenland. Nederland is via deelname aan de discussies in de Eurogroep en de Europese Raad nauw betrokken geweest bij de onderhandelingen. Voor het kabinet stond tijdens de onderhandelingen over een nieuw leningenpakket centraal dat een overeenkomst geloofwaardig moest zijn voor de toekomst van Griekenland en de eurozone als geheel. Daarnaast heeft Nederland ingezet op inhoudelijke en financiële betrokkenheid van het ESM en het toepassen van bail-in. Het uiteindelijke akkoord voldeed aan deze voorwaarden.

Beleidsmatige conclusie

Mede dankzij de inzet van Nederland is het Europees semester verder versterkt en gestroomlijnd en heeft de Eurogroep gediscussieerd over belangrijke hervormingsterreinen en afspraken gemaakt over benchmarken van beleid. De Minister van Financiën draagt bij aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals het EFSF en het ESM ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit. Het ESM en het EFSF hebben in 2015, onder strikte beleidscondities, in samenwerking met het IMF, financiële steun verstrekt aan Cyprus en Griekenland.

4. Financieel beheer interventies financiële sector

Het beleid is gericht op een afgewogen, zakelijk verantwoorde exit uit ASR, ABN AMRO, het voormalige SNS REAAL en op de ondernemingsstrategie die deze exit mogelijk moet maken. De stichting NL Financial Investments (NLFI) adviseert de Minister van Financiën over de te volgen exitstrategie. Op 22 mei 2015 heeft het kabinet het besluit genomen om het verkoopproces van ABN AMRO te starten. Vanaf 20 november 2015 zijn de eerste certificaten van ABN AMRO genoteerd aan de Euronext Amsterdam. De totale omvang van de eerste plaatsing is uiteindelijk uitgekomen op 23% van de certificaten, wat resulteert in een totale opbrengst van de beursgang van circa € 3,8 miljard.

In 2015 heeft SRH VIVAT Verzekeringen (REAAL N.V., hierna «VIVAT») verkocht aan de Chinese verzekeraar Anbang. De staat heeft SNS Bank op 30 september 2015 gekocht van SRH (het toenmalige SNS REAAL) en onder een nieuwe holding, SNS Holding N.V., gehangen. De Minister van Financiën heeft NLFI gevraagd om medio 2016 met een advies te komen over de toekomst van SNS Bank. Met de verkoop van VIVAT en de verplaatsing van SNS Bank heeft het in stand houden van de holding geen toegevoegde waarde meer. SRH wordt daarom afgewikkeld.

De Minister van Financiën heeft op 16 oktober 2015 zijn voornemen bij de Tweede Kamer aangekondigd om Propertize als geheel te verkopen. De verkoopplannen voor ASR zijn op 27 november 2015 bekend gemaakt via een brief aan de Staten-Generaal.

Beleidsmatige conclusie

Met de beursgang van ABN AMRO, de verkoop van VIVAT aan Anbang en het voorbereiden van de verkoop van Propertize en ASR heeft de Minister van Financiën invulling gegeven aan de doelstelling van een afgewogen en zakelijk verantwoorde exit uit de tijdelijke deelnemingen in de financiële instellingen.

5. Verdere vormgeving bankenunie met beter afwikkelbare banken

De bankenunie is in 2014 van start gegaan met de aanvang van het Europees bankentoezicht (Single Supervisory Mechanism, SSM). In 2015 is verder gebouwd aan de bankenunie met de introductie van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme. Dit mechanisme zorgt ervoor dat falende banken op een ordelijke manier worden afgewikkeld, waarbij de kosten voor de belastingbetaler en de reële economie tot een minimum worden beperkt.

Met de start van het SSM heeft één toezichthouder, de ECB, de verantwoordelijkheid van het (directe) prudentiële toezicht op de grootste banken in de Europese bankenunie overgenomen van de nationale toezichthouders en voert zij dit in de dagelijkse praktijk samen met nationale toezichthouders, zoals DNB, uit. Zoals beoogd heeft het SSM in 2015 verdere invulling gegeven aan haar toezichtstaken. Een kernactiviteit in dit verband was het Supervisory Review and Evaluation Process (SREP), dat jaarlijks plaatsvindt teneinde de additionele prudentiële vereisten per bank vast te stellen. Dit proces bouwt voort op de comprehensive assessment die in 2014 heeft plaatsgevonden, waarbij de bankbalansen zijn doorgelicht en aan een stresstest zijn onderworpen. In het verlengde van de comprehensive assessment werden in de SREP diverse risicofactoren nader onder de loep genomen zoals business models, financieringsstructuren en governance- en risicocontroles.

Wat betreft de oprichting van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is de doelstelling bereikt om de SRB op te richten. Per 1 januari 2016 zal de SRB verantwoordelijk zijn voor de afwikkeling van banken die onder direct toezicht van de ECB staan evenals alle grensoverschrijdende bankgroepen in de bankenunie. Nederland heeft aan het proces van de oprichting bijgedragen door de oprichting te agenderen op de relevante fora. Ook heeft Nederland bijgedragen aan het opzetten van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds door de inter-gouvermentele overeenkomst betreffende de overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te ratificeren, evenals het overeenkomen van een systeem van brugfinanciering. Met het oog op deze nieuwe verantwoordelijkheden van de SRB, heeft Nederland ook meegewerkt aan een belangrijke European Banking Authority (EBA)-standaard, die is voorgelegd aan de Commissie ten aanzien van de vereisten voor het aan te houden minimale eigen en vreemd vermogen van individuele banken. De standaard dient nog aangenomen te worden door de Commissie. Het vaststellen van de vereisten voor de vermogensbuffers van banken is van belang voor de SRB om een adequate toepassing van het bail-in-instrument te garanderen. Middels dit instrument worden verliezen van banken eerst door private partijen gedragen in plaats van door de overheid (bail-out).

In nationaal verband zijn ook de benodigde stappen gezet om het single rulebook te implementeren. Zo heeft Nederland voldaan aan de verplichting om de richtlijn voor herstel- en afwikkeling van banken (BRRD) in nationale wetgeving om te zetten. De BRRD introduceert een effectief Europees kader om financiële problemen van banken snel en effectief op te lossen en om, indien nodig, de afwikkeling van banken ordelijk te laten verlopen. Ook is de herziening van de richtlijn voor depositogarantiestelsels geïmplementeerd in Nederland. Met deze richtlijn wordt de regelgeving voor nationale depositogarantiestelsels verder geharmoniseerd.

Beleidsmatige conclusie

In 2015 zijn de beoogde beleidsmaatregelen gerealiseerd met het oog op de verdere vormgeving van de bankenunie met beter afwikkelbare banken. Allereerst is de oprichting van de SRB conform de verordening gerealiseerd en hebben de benodigde voorbereidende werkzaamheden plaatsgevonden, zodat de SRB de afwikkelingsverantwoordelijkheden op zich kon nemen.

Daarnaast zijn zowel de richtlijn voor het depositogarantiestelsel als de BRRD tijdig in nationale wetgeving omgezet6, waardoor de wetgeving per 1 januari 2016 in werking kon treden.

6. Brede agenda Belastingdienst

In 2015 heeft de Staatssecretaris van Financiën zijn Brede agenda van mei 2014 verder uitgewerkt in een Investeringsagenda Belastingdienst. Waar de Brede Agenda drie sporen onderscheidt, is de Investeringsagenda een uitwerking van spoor B: het robuust maken van werkprocessen. Radicale herziening van de werkprocessen is nodig om de productiviteit van de dienst in al zijn functies sprongsgewijs op een hoger plan te brengen: hogere belastingopbrengsten tegen structureel lagere kosten. Spoor A heeft invulling gekregen door de uitvoeringstoets nieuwe stijl. In het kader van spoor C en de aanbevelingen van de ARK heeft de commissie Management en bekostigingsystematiek (commissie De Jong) voorstellen gedaan ten behoeve van de verbetering van de managementinformatie en de bekostigingsystematiek. Op 20 mei 2015 is hierover een brief met bijlage naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin een meerjarige hervorming voor een periode van vijf tot zeven jaar voor de knelpunten binnen de Belastingdienst wordt geschetst. De Investeringsagenda7 onderscheidt vijf verandergebieden: Interactie met burgers en bedrijven, Informatiegestuurd toezicht en inning, Ontwikkeling data-analyse, Sturing, verantwoording en effectmeting en Ondersteuning door informatievoorziening.

In de loop van het jaar is een veranderorganisatie opgebouwd en is de Belastingdienst aan de slag gegaan met de eerste activiteiten voor de Investeringsagenda. De volgende resultaten zijn daarbij geboekt. Voor het toezicht op Particulieren is een nieuw IH-risicomodel ontwikkeld, waardoor de Belastingdienst met data-analyse tot een betere selectie kan komen van te controleren onderdelen van aangiften. Er is gewerkt aan het maken van de zogenaamde «data-laag». Gegevens zijn uit de transactiesystemen gehaald en opgewerkt tot een informatielaag die bruikbaar is voor toepassingen in het toezicht, de sturing, de verantwoording en de interactie met burgers en bedrijven. Een groot aantal transactiesystemen is ondertussen ontsloten (incasso, inkomstenbelasting, omzetbelasting, bezwaar, klantregistratie, vennootschapsbelasting). De datum van 1 april is als inleverdatum voor de aangifte voor particulieren losgelaten en vervangen door 6 mei, als een eerste stap in de flexibilisering van de interactie (het verkeer tussen de burger en de Belastingdienst). Verder zijn, na een gefaseerde opstart, 4,4 miljoen (van de in totaal 8,4 miljoen) voorlopige en definitieve aanslagen Inkomensheffing 2014 niet alleen op papier verzonden, maar ook digitaal via de Berichtenbox van MijnOverheid. Ook is, in het kader van het stelsel van de basisregistraties, het zogeheten Authentiek InkomensGegeven (AIG) op de website van MijnOverheid geplaatst.

Uitvoeringstoets nieuwe stijl

In 2015 heeft de Belastingdienst voor het eerst gewerkt met de in de Brede agenda voor de Belastingdienst aangekondigde uitvoeringstoets nieuwe stijl. Zoals eerder vermeld in de 16de halfjaarrapportage8, zijn daartoe alle voorstellen uit het Belastingplanpakket 2016 met een uitvoeringstoets nieuwe stijl beoordeeld. Deze uitvoeringstoetsen zijn als bijlage met de wetsvoorstellen meegezonden op Prinsjesdag. De uitvoeringstoets nieuwe stijl geeft vanuit het perspectief van de uitvoering Belastingdienstbreed inzicht in de gevolgen van die voorstellen. De uitvoeringstoetsen zijn bij de wetsvoorstellen openbaar gemaakt. Op het beschikbaar komen van de uitvoeringstoetsen werd over het algemeen positief gereageerd. Met de in 2015 opgedane ervaringen ligt er een stevige basis voor de verdere uitwerking van de uitvoeringstoets nieuwe stijl.

ICT-ontwikkelagenda en massale processen

In het afgelopen jaar is de dagelijkse ICT-beschikbaarheid goed beheersbaar gebleken. Dit heeft zich met name geuit in een succesvolle aangiftecampagne, waarbij zich weinig ICT-technische knelpunten voordeden. Het aantal ernstige verstoringen was in 2015 iets hoger dan in 2014, wat ook te maken heeft met de striktere wijze van melden en registreren. Modernisering van de ICT-omgeving heeft in 2015 met name haar uitwerking gehad in het programma Robuuste massale processen en in het programma Rationalisatie, dat tot doel heeft de beheer- en onderhoudslast in de periode 2015–2017 terug te brengen. Wat betreft rationalisatie zijn nagenoeg alle applicaties geïnventariseerd waarvan een groot deel is beoordeeld op bedrijfs- en technische waarde. Inmiddels zijn de eerste applicaties opgeruimd. Nieuwe ontwikkel- en exploitatieomgevingen zijn beschikbaar gekomen. Het programma loopt enige vertraging op doordat de aangegane samenwerking met een partner uit de markt niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.

Het pogramma Robuuste massale processen heeft in 2015 de zogenaamde «houtskoolschets» opgeleverd. Deze schets is in feite een herontwerp op de massale processen op basis van de geformuleerde uitgangspunten en principes. Een eerste oefening met het herontwerp van het end-to-endproces Inkomensheffing laat voor het huidige ABS (Aanslag- en BelastingenSysteem) een groot aantal mogelijke verbeteringen zien.

Communicatie

In 2015 zijn niet alleen nieuwe instrumenten ingevoerd om de communicatie binnen de Belastingdienst te verbeteren, maar ook in relatie tot burgers en bedrijven. Vanaf dit jaar kunnen burgers en bedrijven op de website van de Belastingdienst onder de kopjes «Nieuws» en «Verstoringen» relevante informatie vinden over de actuele stand van een proces of over de te verwachten ontwikkelingen in een proces. Om de dialoog met burger en bedrijf aan te gaan, is een continue «community» van circa 200 burgers en ZZP-ers opgezet. Deze community wordt via een online platform met regelmaat bevraagd over beleidsvoornemens (bijvoorbeeld het afschaffen van de blauwe envelop), dienstverlening of ontwikkelingen in de maatschappij die de Belastingdienst raken. Dit levert de rijke informatie waar de Belastingdienst naar op zoek is. De onderzoeksresultaten worden betrokken in zowel de verdere beleidsvorming als de uitvoering.

Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst

Begin juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Elektronisch BerichtenVerkeer Belastingdienst (EBV) en in oktober is dit door de Eerste Kamer aanvaard. De Wet EBV vormt een belangrijke basis voor de omschakeling naar nieuwe vormen van interactie met belastingplichtigen en toeslaggerechtigden, omdat het mogelijk wordt gemaakt om volledig digitaal met hen te communiceren. Daardoor kunnen de mogelijkheden en voordelen die digitale communicatie biedt, zowel voor burgers en bedrijven als voor de Belastingdienst zelf, optimaal worden benut. De wet zal op termijn leiden tot het verminderen van papieren post aan de Belastingdienst. Daarvoor in de plaats komen de portalen MijnBelastingdienst en MijnToeslagen en de Berichtenbox van MijnOverheid. Bij de invoering van de wet zal veel aandacht worden besteed aan de positie van minder zelfredzame burgers.

Managementinformatie en bekostigingsmodel

In mei 2015 heeft de commissie Managementinformatie en bekostigingssystematiek een advies uitgebracht over de herziening van de prestatie-indicatoren, met als doel beter inzicht te geven in de prestaties van de Belastingdienst en daarover verantwoording af te leggen. Al voor dit advies, in 2014, is een begin gemaakt met de herziening van de prestatie-indicatoren. Een aantal indicatoren is destijds reeds herzien en opgenomen in de begroting 2016. Deze hebben betrekking op de behandeling van bezwaarschriften, de inning van belastingen en premies en het toezicht op grote ondernemingen. Naar aanleiding van het advies en het processenmodel van de commissie is een aantal nieuwe indicatoren ontwikkeld voor de interne planning- en controlcyclus. Daarnaast is het project Doelenhiërarchie gestart waarin een instrumentarium wordt ontwikkeld om de besturing van de fiscale kolom van de Belastingdienst te verbeteren. Ook is het de bedoeling om op deze manier inzicht te krijgen in de keteneffecten.

De aanbeveling van de commissie De Jong met betrekking tot het ontwikkelen van een bekostigingsmodel is overgenomen door de Belastingdienst. Bij de begrotingsvoorbereiding 2017 zullen de beschikbare inzichten worden gebruikt. De Belastingdienst verwacht dat, conform het rapport van de commissie, het enige jaren zal duren om te komen tot een volledig ontwikkeld bekostigingsmodel.

Beleidsmatige conclusie

De doelstellingen van de Brede agenda, zoals aangegeven in de begroting 2015, zijn deels gerealiseerd. Voor het verminderen van complexiteit en het robuust maken van werkprocessen is een veranderorganisatie opgebouwd en zijn de eerste produkten opgeleverd. De verdere uitwerking van het robuust maken van werkprocessen vindt plaats door middel van de Investeringsagenda. Voor het helder stellen van verwachtingen zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld waarmee de communicatie richting burgers en bedrijven en binnen de Belastingdienst met medewerkers verbeterd wordt. Aan de doelstelling voor het beter inzicht bieden in de prestaties van de Belastingdienst en daarover verantwoording af te leggen wordt in 2016 verder invulling gegeven.

7. Fiscale voornemens

Op Prinsjesdag 2014 heeft het kabinet zijn brief «Keuzes voor een beter belastingstelsel» aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Ten aanzien van de fiscaliteit heeft het kabinet twee doelstellingen. Allereerst wil het kabinet de lasten op arbeid verder verlagen en zo de werkgelegenheid en economische groei bevorderen. Verder wil het kabinet de belastingwetgeving begrijpelijker en beter uitvoerbaar maken. Zoals aangegeven in de brief van 15 september 2015 bij het Belastingplan 2016, is gebleken dat er op dit moment geen draagvlak is voor een aantal verdergaande stappen om het stelsel te vereenvoudigen9. Het doel is daarom om ieder jaar bij het Belastingplan beheerste, goed gekozen stappen te zetten om het belastingstelsel beter uitvoerbaar te maken. Naast de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2016 zijn andere wetsvoorstellen die een centrale rol hebben gespeeld in het jaar 2015: de Wet deregulering arbeidsrelaties, de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen en de Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (de maatregelen in deze wet zijn grotendeels met ingang van 1 november 2015 in werking getreden). Verder is er een beleidsbepalend traject geweest rondom de Autobrief II. De internationale fiscale agenda heeft onder meer in het teken gestaan van de resultaten van het BEPS-project. Nederland heeft in OESO(Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)- en EU-verband actief en constructief bijgedragen – en doet dit nog steeds – aan discussies over het tegengaan van belastingontwijking.

Beleidsmatige conclusie

De fiscale voornemens van 2015 zijn deels gerealiseerd. In het pakket Belastingplan 2016 zijn maatregelen opgenomen die per 1 januari 2016 een budgettair effect hebben, waaronder een aantal maatregelen die voortvloeien uit de gesprekken die in het kader van het vijfmiljardpakket zijn gevoerd en die positief bijdragen aan de werkgelegenheid. Tevens zijn maatregelen opgenomen die leiden tot een vereenvoudiging van de uitvoering voor de Belastingdienst.

3.5 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Realisatie Beleidsdoorlichtingen
   

Realisatie

Toelichting

Beleidsartikel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

 

1.

Belastingen

               
 

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgt er voor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

 

v

       

v

http://rijksbegroting.nl/system/files/169/f7.pdf

                   

2.

Financiële markten

               
 

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, met betrouwbare dienstverlening van financiële instellingen aan burgers en bedrijven.

   

v

       

Kamerstukken II 2010–2011, 32 013, nr. 16

                   

3.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

               
 

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen. In het bijzonder bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de staat.

       

v

   

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/ kamerstukken/2013/03/01/bijlage-ibo-staatsdeelnemingen.html

                   

4.

Internationale financiële betrekkingen

               
 

Een bijdrage leveren aan een gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

 

v

       

in uitvoering

                   

5.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

               
 

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico's die zijn verbonden aan export naar en investeringen in het buitenland (in aanvulling op de markt) en het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfacili-teit.

v

       

v

 

http://www.rijksbegroting.nl/system/files/18/fin-beleidsdoorlichting-exportkredietgarantie-ekg.pdf

                   

6.

Btw(Belastingtoegevoegde waarde)-compensatiefonds

               
 

Gemeenten, provincies en andere regionale openbare lichamen als bedoeld in de wet op het Btw-compensatiefonds hebben de mogelijkheid een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De btw speelt hierin geen rol.

 

v

         

Kamerstukken II 2009–2010, 31 935, nr. 7

                   

7.

Beheer materiële activa

               
 

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

 

v

   

v

   

Kamerstukken II 2013–2014, 31 935, nr. 12

                   

8.

Overig

               
 

Financieel en economisch beleid van de overheid

 

v

         

Kamerstukken II 2009–2010, 31 123, nr. 52, bijlage 59 692

 

Projectdirectie Vastgoed

   

v

       

Uitvoeringsprogramma compacte Rijksdienst

 

Nationale Schuld

               
                   

11.

Financiering staatsschuld

               
 

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder een acceptabel risico voor de begroting.

   

v

     

v

http://rijksbegroting.nl/system/files/169/f4.pdf

                   

12.

Kasbeheer

               
 

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

         

v

 

http://www.rijksbegroting.nl/system/files/18/fin-beidsdoorlichting-schatkistbankieren.pdf

Kamerstukken II 2014–2015, 31 935, nr. 13

Toelichting

In de RPE is vastgelegd dat al het beleid met een zekere regelmaat dient te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Dit kan bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar. Er moet volgens de RPE sprake zijn van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen. De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen voor Financiën wordt in de begroting opgenomen. In dit jaarverslag wordt over de realisatie hiervan teruggeblikt.

In 2015 was een drietal beleidsdoorlichtingen gepland, twee hiervan zijn afgerond en de derde is in maart van dit jaar naar de Tweede Kamer gestuurd.

De beleidsdoorlichting bij het beleidsartikel Belastingen betrof een partiële doorlichting van het artikel, toegespitst op de doelstelling van dienstverlening van de Belastingdienst. De andere onderdelen van het artikel zullen in 2016 (toeslagen) en 2017 (massale processen, toezicht en opsporing) worden doorgelicht. De uitgevoerde doorlichting richtte zich op de effectiviteit en efficiency van kanalen en instrumenten van dienstverlening in de periode 2010–2014. De conclusie van de doorlichting is dat, met uitzondering van BelastingTelefoon, alle dienstverleningskanalen in de onderzoeksperiode adequaat en in de meeste gevallen goed hebben gefunctioneerd. Verder is geconcludeerd dat vanwege het ontbreken van het nodige (cijfer)materiaal geen concrete uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten van de dienstverlening op de compliance en belastingopbrengst, noch over de efficiency van de dienstverleningsinspanningen. Met de Brede agenda en de uitwerking hiervan in Investeringsagenda is op dit gebied inmiddels het nodige in gang gezet. In de Investeringsagenda is met de maatregelen op het gebied van interactie met burger en bedrijf een besparing van € 30 miljoen ingeboekt voor de periode 2016–2020.

De beleidsdoorlichting over de financiering van de staatsschuld heeft betrekking op het raamwerk voor het risicomanagement bij de financiering van de staatsschuld in de periode 2012–2015. Uit de beleidsdoorlichting is geconcludeerd dat het risicokader de afgelopen jaren in grote lijnen heeft voldaan aan de hoofddoelstelling om de staatsschuld te financieren tegen zo laag mogelijke rentekosten onder een acceptabel risico voor de begroting. Daarnaast is echter geconstateerd dat in de afgelopen jaren een aantal negatieve neveneffecten is opgetreden. Ten eerste heeft de mogelijkheid om af te wijken van de benchmark er toe geleid dat de feitelijke schuldportefeuille (inclusief swaps) substantieel is gaan afwijken van de benchmarkportefeuille. Dit vermindert de transparantie en afrekenbaarheid van het beleid. Ten tweede staat de swapstrategie die is gebruikt om de benchmark in de praktijk te repliceren, onder druk. De evaluatie heeft geleid tot een herijking van het renterisicobeleid voor de periode 2016–2019, dat in december 201510 aan de Tweede Kamer is gepresenteerd.

De beleidsdoorlichting van beleidsartikel 4 zou aanvankelijk eind 2015 aan de Tweede Kamer worden gepresenteerd. De uitvoering en verwerking van de interviews met sleutelfiguren bleek meer tijd te kosten dan voorzien. De beleidsdoorlichting is in het voorjaar van 2016 aan de Tweede Kamer verstuurd.

3.6 Overzicht risicoregelingen

Verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Nr.

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Verleend 2015

Vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantieplafond 2015

Totaal plafond

Stand

begrotingsreserve

1.

Belastingen

Garantie procesrisico's

362

   

362

400

 

2.

Financiële markten

Garantie interbancaire leningen

     

 

3.

Financiële markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

37.000

18.000

 

55.000

 

55.000

 

4.

Financiële markten

Terrorismeschades (NHT)

50.000

   

50.000

 

50.000

5.

Financiële markten

WAKO (kernongevallen)

14.023.000

 

4.254.099

9.768.901

 

9.768.901

6.

Financiële markten

Garantie Stichting waarborgfonds motorverkeer

156

   

156

 

156

7.

Financiële markten

NBM

2.500

   

2.500

 

2.500

8.

Financiële markten

Waarborgfonds motorverkeer

2.500

   

2.500

 

2.500

9.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB-winstafdracht

5.700.000

   

5.700.000

 

5.700.000

10.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

NIB–Regeling bijzondere financiering

   

 

11.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie SNS Propertize

3.600.000

 

1.000.000

2.600.000

 

2.600.000

12.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop en financiering van deelnemingen

952.832

   

952.832

 

952.832

20.844

13.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Deelneming ABN AMRO

   

 

14.

Internationale financiële betrekkingen

DNB-kredietverlening BIS

   

 

15.

Internationale financiële betrekkingen

EFSF

49.640.411

   

49.640.411

 

49.640.411

16.

Internationale financiële betrekkingen

EFSM

2.778.000

39.000

 

2.817.000

 

2.817.000

17.

Internationale financiële betrekkingen

ESM

35.445.400

   

35.445.400

 

35.445.400

18.

Internationale financiële betrekkingen

EIB-kredietverlening in ACP en OCT

173.953

   

173.953

 

173.953

19.

Internationale financiële betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

2.315.000

32.500

 

2.347.500

 

2.347.500

20.

Internationale financiële betrekkingen

MIGA

27.596

3.177

 

30.773

 

30.773

21.

Internationale financiële betrekkingen

Wereldbank

3.888.147

447.850

 

4.335.997

 

4.335.997

22.

Internationale financiële betrekkingen

EBRD

589.100

   

589.100

 

589.100

23.

Internationale financiële betrekkingen

EIB

9.895.547

   

9.895.547

 

9.895.547

24.

Internationale financiële betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

47.503.587

2.258.304

 

49.761.891

 

49.761.891

25.

Internationale financiële betrekkingen

AIIB

757.785

 

757.785

 

757.785

 

26.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling investeringsverzekeringen

175.010

10.226

164.784

453.780

   

27.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekeren

150.000

 

232.854

28.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

13.373.678

9.517.292

7.162.405

15.728.565

10.000.000

   
                   
 

Totaal

 

190.173.779

13.073.908

12.426.730

190.820.957

10.604.180

174.927.246

253.698

Uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Nr.

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Mutatie begrotingsreserve 2015

1.

Belastingen

Garantie procesrisico's

378

– 378

     

2.

Financiële markten

Garantie interbancaire leningen

99.636

99.636

     

3.

Financiële markten

Schatkistbankieren (faciliteit AFM)

     

4.

Financiële markten

Terrorismeschades (NHT)

1.275

1.275

 

1.075

1.075

5.

Financiële markten

WAKO (kernongevallen)

1.126

1.126

 

608

608

6.

Financiële markten

Garantie Stichting waarborgfonds motorverkeer

     

7.

Financiële markten

NBM

     

8.

Financiële markten

Waarborgfonds motorverkeer

     

9.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

DNB-winstafdracht

     

10.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

NIB – Regeling bijzondere financiering

     

11.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie SNS Propertize

1.920

1.920

 

11.533

11.533

12.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen

5.716

5.716

     

4.800

13.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

Deelneming ABN AMRO

12.494

12.494

     

14.

Internationale financiële betrekkingen

DNB-kredietverlening BIS

     

15.

Internationale financiële betrekkingen

EFSF

     

16.

Internationale financiële betrekkingen

EFSM

     

17.

Internationale financiële betrekkingen

ESM

     

18.

Internationale financiële betrekkingen

EIB-kredietverlening in ACP en OCT

     

19.

Internationale financiële betrekkingen

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

     

20.

Internationale financiële betrekkingen

MIGA

     

21.

Internationale financiële betrekkingen

Wereldbank

     

22.

Internationale financiële betrekkingen

EBRD

     

23.

Internationale financiële betrekkingen

EIB

     

24.

Internationale financiële betrekkingen

DNB – deelneming in kapitaal IMF

     

25.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Regeling investeringsverzekeringen

789

789

 

788

788

 

26.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

MIGA – herverzekeren

     

7.489

27.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

Exportkredietverzekering

43.375

205.943

162.568

95.708

221.901

126.193

 
                   

Totaal

 

43.753

328.899

285.146

95.708

235.905

140.197

12.289

Toelichting per risicoregeling

Garanties groter dan € 5 miljoen worden toegelicht, mits deze niet vallen onder de algemene faciliteit voor het schatkistbankieren.

4. Terrorismeschade

De Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden (NHT) is in 2003 opgericht, nadat herverzekeraars en verzekeraars terrorismerisico’s niet meer wilden (her)verzekeren. Binnen de NHT leveren verzekeraars, herverzekeraars en de staat gezamenlijk een dekkingscapaciteit van € 1 miljard per jaar. De staat heeft een garantie afgegeven voor de laatste € 50 miljoen van deze dekkingscapaciteit. De staat en de NHT zijn overeengekomen om de participatie van de staat na 2018 te beëindigen.

5. WAKO (Wet Aansprakelijkheid KernOngevallen)

De WAKO regelt de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire installaties voor kernongevallen. De exploitant is verantwoordelijk voor schade bij kernongevallen. De exploitant is verplicht deze aansprakelijkheid te verzekeren tot een maximumbedrag van € 1,2 miljard. Voor de staatsgarantie betaalt de exploitant jaarlijks een vergoeding aan de Nederlandse staat.

Het doel van deze risicoregeling is tweeledig: enerzijds schadeloosstelling van slachtoffers indien zich een ernstig kernongeval in Nederland voordoet en anderzijds het internaliseren van kosten die met het gebruik van kernenergie samenhangen. De staat staat voor 7 installaties garant tot een bedrag van € 2,3 miljard respectievelijk € 1,5 miljard per ongeval. Het totaalrisico voor deze installaties bedraagt ultimo 2015 € 9,8 miljard.

9. Garantie DNB-winstafdracht

Een deel van de winst die DNB maakt vloeit, via een vooraf bepaalde verdeelsleutel, in de staatskas. De winsten die worden gemaakt met crisisgerelateerde transacties vallen ook onder de winstuitkering. DNB heeft hierdoor tijdelijk grotere risico’s op haar balans staan. Het Ministerie van Financiën heeft in 2013 besloten om een garantie af te geven voor de toegenomen risico’s op de balans van DNB. DNB betaalt hiervoor geen premie. Als gevolg van de door de staat afgegeven garantie heeft DNB ook de crisisgerelateerde winst afgedragen aan het Ministerie van Financiën.

11. Garantie SNS Propertize

Bij de nationalisatie van SNS REAAL is aangekondigd dat Propertize (voorheen: «Property Finance») wordt afgesplitst van SNS REAAL en in een vastgoedbeheerorganisatie wordt ondergebracht. Eind 2013 is deze afsplitsing gerealiseerd. Op 16 oktober 2015 heeft de Minister van Financiën aangegeven het voornemen te hebben een verkoopproces voor Propertize te starten, met als doel Propertize onderhands te verkopen. Eén van de voorwaarden die de Minister heeft gesteld is dat het risico op de door de staat afgegeven garantie op de financiering van Propertize afneemt of gelijk blijft aan het huidige risico voor de staat. De financiering met staatsgarantie had begin 2015 een omvang van € 3,6 miljard en heeft ultimo 2015 een omvang van € 2,6 miljard.

12. Garanties en vrijwaringen staatsdeelnemingen

De staat heeft tijdens het verkooptraject van de staatsdeelnemingen SDU, Connexxion en de WesterScheldeTunnel garanties en vrijwaringen afgegeven. Bij de verkoop van een deelneming kan het voorkomen dat de koper bepaalde garanties vraagt voor niet uit de balans blijkende verplichtingen. Dit is gebruikelijk bij fusies en overnames.

Daarnaast heeft de staat specifieke garanties en vrijwaringen afgegeven om de financiering van bepaalde staatsdeelnemingen mogelijk te maken. De door de staat verstrekte garanties aan de NS en TenneT zijn hier voorbeelden van. Het Ministerie van Financiën heeft als aandeelhouder aan TenneT Holding een garantie afgegeven aan de Stichting beheer doelgelden. De middelen uit deze stichting dienen altijd direct beschikbaar te zijn als er een investering in interconnectiecapaciteit moet worden gedaan. Daarnaast garandeert de staat leningen die de NS heeft afgesloten via Eurofima. Eurofima is een multilaterale bank, opgericht op basis van een europees verdrag, die zich specialiseert in de financiering van rollend materieel. Alle nationale Europese spoorvervoerders kunnen onder Eurofima financiering aantrekken onder garantie van het land van herkomst.

De premieontvangsten van TenneT worden afgestort in een begrotingsreserve.

15. EFSF, 16. EFSM en 17. ESM

In 2010 is besloten tot de oprichting van de Europese noodmechanismen EFSM en EFSF en tot de oprichting van een permanent noodmechanisme: ESM. Deze noodmechanismen zijn opgericht naar aanleiding van de onrust op de Europese kapitaalmarkten die de financiële stabiliteit in het eurogebied bedreigde. De noodmechanismen kunnen onder strikte beleidscondities steun verstrekken aan landen in nood. Op dit moment staat Nederland voor € 49,6 miljard garant voor het EFSF, voor € 2,8 miljard garant voor het EFSM en voor € 35,4 miljard garant voor het ESM. De noodfondsen ontvangen rentevergoedingen voor de verstrekte leningen. Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting voor het EFSM dit jaar met € 39 miljoen naar boven bijgesteld.

18. EIB-kredietverlening in ACP (Africa, Caribbean and Pacific) en OCT (Overseas Countries and Territories)

De Europese InvesteringsBank (EIB) verricht activiteiten in landen in de regio Sub-Sahara in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACP-landen), alsmede Europese overzeese gebieden (OCT-landen). De projecten richten zich op de economische ontwikkeling van deze landen via de ontwikkeling van de private sector en de financiële sector, investeringen in infrastructuur en het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Een deel van deze activiteiten wordt bekostigd met een revolverend fonds dat gefinancierd wordt door het European Development Fund (EDF). De EIB financiert daarnaast ook met eigen middelen. De lidstaten hebben vanwege het politieke risico een garantie afgegeven op de financiering door de EIB met de eigen middelen. Vanwege schommelingen in het garantieplafond is de garantie in 2015 licht verlaagd.

19. Kredieten EU-betalingsbalanssteun

De Europese betalingsbalansfaciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden met feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden met betrekking tot de lopende rekening van de betalingsbalans of het kapitaalverkeer. De EU draagt bij aan de stabiliteit door het verstrekken van leningen via de betalingsbalansfaciliteit. Alleen lidstaten die de euro (nog) niet hebben ingevoerd kunnen aanspraak maken op de betalingsbalansfaciliteit. Om de financiële ondersteuning te kunnen financieren is de Europese Commissie gemachtigd om namens de EU geld aan te trekken op de kapitaalmarkten. Deze leningen worden gegarandeerd door de EU-lidstaten via de EU-begroting. Uit de betalingsbalansfaciliteit kan voor een maximum van € 50 miljard aan leningen worden verstrekt. Het Nederlandse aandeel in deze garantie is circa € 2,3 miljard. Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting voor EU-betalingsbalanssteun dit jaar met € 32,5 miljoen naar boven bijgesteld.

20. en 21. Wereldbank Groep

De Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) is een onderdeel van de Wereldbank Groep. Deze organisatie ondersteunt de private sector bij het verzekeren van buitenlandse investeringen. De activiteiten van MIGA worden gefinancierd door aandelenkapitaal (paid-in), en de rest wordt verstrekt in de vorm van garanties (callable capital).

Een ander onderdeel van de Wereldbank Groep is de International Bank for Reconstruction and Development (IBRD). De IBRD functioneert als een soort coöperatieve bank, waarvan lidstaten aandeelhouder zijn. Op basis van ingelegd aandeelkapitaal en garanties, leent de IBRD op de kapitaalmarkt en worden leningen verstrekt aan landen met een gemiddeld inkomen. De staat heeft de garantie aan de Wereldbank in 2015 met € 448 miljoen verhoogd.

22. European Bank for Reconstruction and Development EBRD11

De EBRD is opgericht om landen in Midden- en Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie bij te staan in hun transitie naar democratie en een markteconomie. Inmiddels is het operatiegebied uitgebreid met een aantal Centraal-Aziatische landen en enkele Noord-Afrikaanse landen. De EBRD wordt gefinancierd met eigen vermogen, waarvan zo’n 20% is ingelegd door de lidstaten. De rest wordt verstrekt in de vorm van garanties.

23. EIB

De EIB heeft als taak om met een beroep op de kapitaalmarkten en haar eigen middelen bij te dragen aan een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt die in het belang van de EU is. De lidstaten hebben zowel kapitaal als garanties verstrekt aan de EIB. Hierdoor is de EIB in staat kapitaal op te halen, waarmee de EIB investeert in de publieke en private sector.

24. DNB – deelneming in kapitaal IMF

De staat heeft een garantie aan DNB verstrekt om het risico te dekken indien het IMF in gebreke blijft. De garantieverstrekking is daarmee dus in feite een nationale aangelegenheid. Deze garantie is opgenomen op de begroting van het Ministerie van Financiën, maar wordt alleen ingeroepen als het IMF niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en een beroep doet op middelen van DNB. In 2015 is de waarde van de garantie met € 2,3 miljard toegenomen vanwege wisselkoerseffecten.

25. AIIB (Asian Infrastructure Investment Bank)

In 2015 is besloten om toe te treden tot de nieuw op te richten AIIB, welke ondertussen operationeel is. Op basis van een door de oprichtende aandeelhouders bepaalde verdeelsleutel heeft Nederland een aandeel toegewezen gekregen en zich hierop ingeschreven. Dit aandeel bestaat uit een gedeelte ingelegd (paid-in) kapitaal en een gedeelte garantiekapitaal. Deze verplichting betreft het garantiekapitaal.

26. Regeling Investeringsverzekering

De staat kan jaarlijks voor maximaal € 454 miljoen aan verplichtingen aangaan voor nieuwe investeringsverzekeringen. Via deze verzekeringen kunnen Nederlandse bedrijven die langdurig investeren in het buitenland zich verzekeren tegen het politieke risico dat zij kunnen lopen in het buitenland. In 2015 zijn er geen garanties afgegeven. Daarnaast is er € 10,2 miljoen aan garanties vervallen.

27. MIGA-herverzekering

De post MIGA-herverzekering betreft de herverzekering van investeringsverzekeringen die zijn afgesloten door Nederlandse exporteurs onder de MIGA-faciliteit van de Wereldbank. Om de herverzekeringscapaciteit af te bakenen is er een garantieplafond van € 453,8 miljoen ingesteld. In 2015 zijn er geen garanties onder de MIGA afgegeven of komen te vervallen.

28. Exportkredietverzekering

De staat biedt exporteurs de mogelijkheid om betalingsrisico’s verbonden aan het handels- en dienstenverkeer met het buitenland te verzekeren. Het productenassortiment van de EKV(ExportKredietVerzekering)-faciliteit omvat momenteel onder andere de kapitaalgoederenverzekering, de verekering voor uitvoering van werken («aannemerijverzekering»), de financieringsverzekering, de koersrisicoverzekering, de werkkapitaaldekking en de verzekering van garanties. In 2015 is er voor € 9,51 miljard aan verzekeringen afgegeven. Daarnaast is er € 7,16 miljard aan verzekeringen vervallen (waaronder € 95 miljoen uitgekeerde schade). Het bedrag aan vervallen verzekeringen ziet voor een groot deel op de wijziging van de administratie van het valutarisico. Door deze wijziging wordt aangesloten bij de systematiek van andere internationale garanties. Zie ook de toelichting bij beleidsartikel 5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen.

Voor de totale exportkredietverzekeringenfaciliteit, waaronder de Regeling investeringsverzekeringen en de MIGA-herverzekeringsfaciliteit is in 2014 een begrotingsreserve opgericht. Ultimo 2015 bedroeg deze reserve ruim € 246 miljoen. Daarnaast valt de Seno-Gom(Stichting economische samenwerking Nederland Oost-Europa en Garantiefaciliteit opkomende markten)faciliteit onder de EKV. Deze faciliteit wordt afbeheerd en de middelen uit de bijbehorende begrotingsreserve vallen de komende jaren vrij. In 2015 is er € 14 miljoen van de Seno-Gomfaciliteit vrijgevallen.

4. BELEIDSARTIKELEN

4.1 Belastingen

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgen ervoor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering op het terrein van de belastingen. Het beleid is gericht op een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel. Een belastingstelsel dat begrijpelijk is en dat de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst waar mogelijk reduceert. Een belastingstelsel dat een solide belastingopbrengst oplevert, zonder willekeurige schommelingen. Een eerlijk belastingstelsel waarbij uitholling van de belastinggrondslag effectief kan worden bestreden zodat ieder zijn deel bijdraagt.

C. Beleidsconclusies

Compliance moet zorgen voor de borging van de continuïteit van belastingopbrengsten en de rechtmatige betaling van toeslagen. De Belastingdienst bevordert compliance door passende dienstverlening te leveren, massale processen juist en tijdig uit te voeren, adequaat toezicht uit te oefenen en waar nodig naleving bestuurs- of strafrechtelijk af te dwingen. De hieraan gerelateerde doelstellingen zijn grotendeels gerealiseerd. De doelstellingen voor Intensivering Toezicht en Invordering (ITI) zijn niet volledig gehaald; de opbrengst blijft in 2015 met € 430 miljoen achter bij de streefwaarde van € 570 miljoen. Ook de doelen met betrekking tot de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon en het tijdig afdoen van bezwaren zijn niet gehaald.

Om te zorgen dat de Belastingdienst ook in de toekomst de compliance van burgers kan beïnvloeden en belastingopbrengsten kan generen, is de Brede Agenda uit 2014 uitgewerkt in een Investeringsagenda. In de Investeringsagenda Belastingdienst zijn maatregelen aangekondigd om de portalen, gericht op een gedeelde informatiepositie van burgers en bedrijven, door te ontwikkelen en zo de interactie via de BelastingTelefoon en bezwaarschriften op termijn aanzienlijk terug te brengen. Hierdoor kunnen medewerkers van dienstverlening zich concentreren op die inhoudelijke vragen waarvoor relevante hoogwaardige kennis nodig is. Andere speerpunten zijn: informatiegestuurde handhaving en de ontwikkeling van systematische managementinformatie.

Met de uitvoering van de Investeringsagenda wordt ook invulling gegeven aan de aanbevelingen van de beleidsdoorlichting Dienstverlening Belastingdienst die in 2015 is uitgevoerd12. Deze luiden dat de Belastingdienst veel meer gebruik moet maken van de informatie die hij al in huis heeft over belastingplichtigen. Zodra er meer data bekend zijn over wie welke kanalen gebruikt en waarom, is het ook beter mogelijk om een strategie te formuleren die compliant gedrag sorteert. Een tweede aanbeveling uit deze beleidsdoorlichting is het verkrijgen van beter inzicht in de klantbeleving van burger en bedrijf om hiermee de verwachtingen beter te kunnen managen.

Concentratiebeweging Belastingen

In 2015 heeft het onderdeel Belastingen van de Belastingdienst de concentratie van werk en huisvesting succesvol afgerond. Het betrof:

  • 1. Kostenreductie als het gaat om huisvesting. De Belastingdienst heeft eind 2015 16 locaties verlaten. De laatste twee volgen nog in juli 2016 en begin 2020.

  • 2. Efficiency als gevolg van procesverbeteringen. Sinds 2011 is er een lichte reductie van de inzet van capaciteit: 0,6%. Voor de processen administratie, klantbeheer en dienstverlening is sprake van een daling van de capaciteit. Bij de processen invordering en toezicht is een stijging te zien, die logischerwijs gerelateerd is aan de extra inzet voor ITI. Ook bij het proces bezwaar is een stijging te zien. Dit heeft te maken met het feit dat extra capaciteit nodig was voor massale bezwaren en ITI.

Compliance wordt afgemeten aan de mate waarin burgers en bedrijven tijdig, juist en volledig aangifte doen en tijdig betalen. Om het nalevingstekort te meten doet de Belastingdienst steekproeven in de segmenten Particulieren en Midden- en kleinbedrijf. De onderzochte aangiften worden aselect zonder voorafgaande risicoselectie getrokken en leveren inzicht in de populatie, alsmede kennis over de houding en het fiscaal relevante gedrag van belastingplichtigen en over mogelijke nalevingstekorten. De meest recente stand van de compliancefactoren zijn in de volgende tabel opgenomen.

Compliance

Realisatie meetbare gegevens (kengetal) bij de algemene doelstelling1

Kengetal (in %)

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen

95,8

N.v.t.

95,3

95,1

95,3

Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen

98,2

N.v.t.

99,1

99,2

99,2

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Particulieren (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)2

2,5

N.v.t.

1,1

N.v.t.

1,1

Juist en volledig aangifte doen; percentage nalevingstekort op basis van de steekproef Midden- en kleinbedrijf (uitgedrukt als percentage van de totale belastingopbrengst voor dit segment)

5,8

N.v.t.

4,4

N.v.t.

6,0

Percentage aanslagen op tijd betaald

86

84

833

82

82

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

Het jaartal is het jaar waarin de uitkomsten van de metingen worden gerapporteerd.

X Noot
2

Exclusief IB-aangiften van ondernemers en partners van ondernemers.

X Noot
3

Het cijfer van 2013 is gecorrigeerd in verband met een gewijzigde definitie.

Toelichting

De tijdigheid van het aangiftegedrag voor de omzetbelasting en loonheffing laat over de afgelopen jaren geen bijzondere ontwikkeling zien. De uitkomsten van de steekproef Particulieren en Midden- en kleinbedrijf hebben respectievelijk betrekking op de onderzoeksjaren 2013 en 2012. De uitkomsten mogen niet worden verabsoluteerd aangezien het om een schatting gaat. De uitkomst van de steekproef Midden- en kleinbedrijf is hoger in vergelijking met 2013. De oorzaak hiervan ligt in de betere representativiteit en kwalitatieve behandeling van de onderzoeken.

Belastingmoraal

Realisatie meetbare gegevens (kengetal) bij de algemene doelstelling

Kengetal (in %)

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Belastingontduiking is onaanvaardbaar

93

93

92

92

93

Zelf belasting ontduiken is uitgesloten

88

88

88

87

90

Belasting betalen betekent iets bijdragen

34

37

35

37

35

Ervaren kans op ontdekking

84

81

80

82

83

Bron: Fiscale monitor.

Toelichting

De cijfers over de belastingmoraal zijn stabiel over de jaren. Over het algemeen zijn de scores voor 2015 iets hoger dan in 2014 met uitzondering van «Belastingen betalen betekent iets bijdragen». In de webrapportage www.fiscalemonitor.nl zijn ook de overige resultaten van de Fiscale monitor 2015 te bekijken.

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 1 Belastingen (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

3.528.988

3.357.051

3.273.683

2.933.935

3.259.300

3.222.131

37.169

               

Uitgaven (1) + (2)

3.394.668

3.268.814

3.187.000

3.210.167

3.190.076

3.222.131

– 32.055

             

(1) Programma-uitgaven

592.293

445.016

241.860

229.451

199.670

392.664

– 192.994

waarvan:

             

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

587.867

440.182

236.375

223.783

193.420

379.750

– 186.330

Rentevergoeding depotstelsel

0

0

0

7.000

– 7.000

               

Bekostiging

 

4.834

5.485

5.668

6.250

5.914

336

Proceskosten

 

3.872

3.749

3.865

4.677

3.536

1.141

Overige programma-uitgaven

4.427

962

1.736

1.803

1.573

2.378

– 805

             

(2) Apparaatsuitgaven

2.802.374

2.823.798

2.945.140

2.980.716

2.990.406

2.829.467

160.939

waarvan uitvoering fiscale wet- en regelgeving en douanetaken Caribisch Nederland

     

13.211

17.897

13.000

4.897

               

Personele uitgaven

 

2.063.064

2.105.757

2.235.931

2.216.312

2.102.492

113.820

waarvan: Eigen personeel

 

1.877.434

1.875.697

1.995.071

2.019.909

1.961.505

58.404

waarvan: Inhuur externen

 

185.630

230.060

240.860

196.403

140.987

55.416

               

Materiële uitgaven

 

760.734

839.382

744.785

774.093

726.975

47.118

waarvan: ICT

 

232.263

247.976

237.586

249.311

212.880

36.431

waarvan: Bijdrage SSO's

 

222.993

228.255

211.555

204.720

208.640

2.915

               

Ontvangsten (3) + (4)

109.815.639

105.863.956

108.151.202

116.225.745

117.090.239

115.547.130

1.543.109

             

(3) Programma-ontvangsten

105.838.010

108.124.386

116.204.039

117.069.316

115.521.508

1.547.808

waarvan:

             

Belastingontvangsten

108.883.363

105.037.894

107.503.003

115.402.186

116.240.772

114.549.910

1.690.862

               

Rente

             

Belasting- en invorderingsrente

511.029

432.004

255.029

372.452

367.668

546.000

– 178.332

               

Boetes en schikkingen

             

Ontvangsten boetes en schikkingen

394.396

168.749

167.381

218.885

257.964

218.322

39.642

               

Bekostiging

             

Kosten vervolging

 

199.363

198.973

210.516

202.912

207.276

– 4.364

               

(4) Apparaatsontvangsten

26.851

25.946

26.816

21.706

20.923

25.622

– 4.699

Verplichtingen (€ 37 miljoen)

Voor een toelichting op de verplichtingen wordt verwezen naar de toelichting op de uitgaven. Het verschil tussen het totaal van de gerealiseerde verplichtingen en de gerealiseerde uitgaven wordt verklaard door een hogere stand van de openstaande betalingsverplichtingen ultimo 2015.

Uitgaven (– € 32 miljoen)

Belasting- en invorderingsrente

De uitgaven zijn lager dan oorspronkelijk geraamd. De belangrijkste reden hiervoor is dat in de oorspronkelijke raming het budgettaire effect van de introductie van de belastingrente nog onvoldoende duidelijk was, met name de verdeling over ontvangsten en uitgaven. Inmiddels is deze verdeling duidelijk. Daarnaast hoeft de Belastingdienst minder rente te vergoeden bij het vaststellen van definitieve aanslagen, omdat de gerealiseerde grondslag lager is dan oorspronkelijk geraamd.

Rentevergoeding depotstelsel

De in de begroting opgenomen reeks voor de rentevergoeding onder het depotstelsel is vervallen. De transitie van G-rekeningen naar het depotstelsel zal namelijk niet plaatsvinden.

Bekostiging

Het gebruik van de vergoedingsregeling is hoger dan geraamd. Daarentegen zijn de overige programma-uitgaven lager uitgevallen.

Apparaatuitgaven Belastingdienst

Bij de eerste en tweede suppletoire begrotingen zijn per saldo extra middelen toegekend aan de Belastingdienst ad € 165 miljoen voor onder andere uitvoeringskosten van fiscale wet- en regelgeving, uitgaven om systemen en processen robuuster te maken, middelen in het kader van de Investeringsagenda Belastingdienst en ontvangen loon- en prijscompensatie (een nadere toelichting op is opgenomen in de betreffende suppletoire begrotingen). Rekening houdend met deze aanvullende middelen, komt de realisatie € 4 miljoen lager uit.

Oorspronkelijk was voor de Investeringsagenda in 2015 een bedrag begroot van € 76 miljoen. Daarvan is bij Najaarsnota met een kasschuif € 38 miljoen naar 2016 geschoven. Van het resterende budget ad € 38 miljoen is € 34,5 miljoen gerealiseerd. Dit bedrag is onder andere besteed aan ICT-uitgaven ten behoeve van een gegevensplatform met bijbehorende licenties (€ 15 miljoen). De uitgaven aan inhuur in het kader van gegevensverzameling en -analyse bedroegen € 8 miljoen. De uitgaven voor het gespecialiseerde financiële adviesbureau Oliver Wyman waaraan het realiseren van een aantal producten op verschillende verandergebieden in het kader van de Investeringsagenda is uitbesteed, bedroegen € 10 miljoen; het gaat dan onder andere om doorontwikkeling van data-analyse, sturingsmodellen, verantwoordingsprotocollen en effectmetingsmechanismen. Aangezien het over geleverde producten gaat, is de dienstverlening van Oliver Wyman in dit jaarverslag verantwoord als uitbesteding.

Ontvangsten (+ € 1.543 miljoen)

Belasting- en invorderingsrente

De ontvangsten zijn lager dan oorspronkelijk geraamd. De belangrijkste reden hiervoor is dat in de oorspronkelijke raming van het budgettaire effect van de introductie van de belastingrente nog onvoldoende duidelijk was wat de verdeling over ontvangsten en uitgaven was. Inmiddels is deze verdeling duidelijk. Daarnaast is sprake van snellere indiening en behandeling van aangiften, waardoor het verschuldigde rentebedrag daalt. Ook kiezen bedrijven voor het betalen van een hogere voorlopige belastingaanslag, waardoor bij de vaststelling van de definitieve aanslag minder rente is verschuldigd.

Boetes en schikkingen

In 2015 was sprake van meevallende realisaties met name veroorzaakt door de hogere boetetarieven binnen de motorrijtuigenbelasting.

Kosten vervolging

Ten opzichte van de ontwerpbegroting zijn de aan burgers en bedrijven doorbelaste kosten vervolging lager uitgevallen.

Apparaatontvangsten

De realisatie ligt lager dan de oorspronkelijke raming. Tegenover deze lagere ontvangsten staan minder uitgaven. Het betreft met name de vergoeding voor het verrichten van diensten aan derden.

E. Toelichting op de instrumenten

Fiscaal beleid en wetgeving

E.1. Genereren van inkomsten – fiscale wet- en regelgeving

Het genereren van inkomsten ten behoeve van uitgaven voor de rijksbegroting, de sociale fondsen en de zorgverzekeringen door middel van het ontwikkelen van solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving die ook in internationale context werkbaar is.

Op Prinsjesdag 2014 heeft het kabinet zijn brief «Keuzes voor een beter belastingstelsel» aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Ten aanzien van de fiscaliteit heeft het kabinet twee doelstellingen. Allereerst wil het kabinet de lasten op arbeid verder verlagen en zo de werkgelegenheid en economische groei bevorderen. Verder wil het kabinet de belastingwetgeving begrijpelijker en beter uitvoerbaar maken. Omdat gebleken is dat er op dit moment geen draagvlak is voor een aantal verdergaande stappen om het stelsel te vereenvoudigen, is het doel om ieder jaar bij het Belastingplan beheerste, goed gekozen stappen te zetten om het belastingstelsel beter uitvoerbaar te maken.

Belastingplan 2016

Het pakket Belastingplan 2016 bevatte in totaal vijf wetsvoorstellen. Het wetsvoorstel Belastingplan 2016, het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016, het wetsvoorstel Wet vrijstelling uitkeringen Artikel 2-fonds, het wetsvoorstel Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) en het wetsvoorstel Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015. In het Belastingplan 2016 zijn maatregelen opgenomen die per 1 januari 2016 een budgettair effect hebben, waaronder een aantal maatregelen die voortvloeien uit de gesprekken die in het kader van het vijfmiljardpakket zijn gevoerd, welke positief bijdragen aan de werkgelegenheid. Tevens zijn maatregelen opgenomen die leiden tot een vereenvoudiging van de uitvoering voor de Belastingdienst. Daarnaast is in het Belastingplan 2016 een herziening van het forfaitaire rendement in box 3 opgenomen. Deze herziening treedt in werking per 1 januari 2017. Verder bevat het Belastingplan 2016 een verlaging van het tarief voor energiebelasting in de eerste schijf voor elektriciteit en een gelijktijdige verhoging van het tarief voor energiebelasting in de eerste schijf voor aardgas. Met deze verschuiving ontstaat in de energiebelasting een betere balans in relatie tot de CO2-uitstoot en energie-inhoud.

In tegenstelling tot vorig jaar, maar in overeenstemming met daaraan voorafgaande jaren, is ervoor gekozen om een wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen (OFM) op te nemen in het pakket Belastingplan 2016. In deze wet zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van het noodzakelijke onderhoud en andere maatregelen die meer technisch van aard zijn en die geen budgettaire gevolgen hebben. In 2015 bevatte OFM vernieuwingen in het formele fiscaal procesrecht, zoals de introductie van de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen.

De Wtl is een kaderwet voor tegemoetkomingen in het loondomein en leidt tot een nieuw instrument, waardoor bijvoorbeeld de huidige premiekortingen grotendeels worden vervangen door een andere vorm van tegemoetkomingen (de LoonKostenVoordelen (LKV’s) voor specifieke groepen; inwerkingtreding per 1 januari 2018). In de Wtl worden tegelijkertijd het Lage InkomensVoordeel (LIV) en de loonkostenvoordelen voor specifieke groepen opgenomen. De inwerkingtreding is per 1 januari 2017. Daarnaast is in het pakket Belastingplan 2016 een wetsvoorstel opgenomen ten aanzien van zogenaamde Artikel 2-fondsuitkeringen met betrekking tot uitkeringen aan Joodse slachtoffers van vervolging ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

De Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015 bevat de implementatie van twee wijzigingen in de Moeder-DochterRichtlijn (MDR). Met de eerste wijziging van de MDR wordt beoogd situaties tegen te gaan waarin de vergoeding voor een geldverstrekking in het ene land aftrekbaar is en in het andere land niet wordt belast zoals bij een mismatch in geval van hybride leningen. Een dergelijke mismatch doet zich voor als lidstaten de vergoeding op de lening verschillend kwalificeren. Met de tweede wijziging van de MDR wordt beoogd misbruik van de MDR te bestrijden en in de verschillende lidstaten een consistentere toepassing van nationale of verdragsrechtelijke bepalingen ter bestrijding van misbruik te bewerkstelligen.

Common Reporting Standard

De Wet uitvoering Common Reporting Standard (CRS) regelt de implementatie in nationale wetgeving van Richtlijn 2014/107/EU en van de door de OESO ontwikkelde CRS. Implementatie vindt plaats in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en daarop gebaseerde regelgeving. Financiële instellingen zullen worden verplicht bepaalde financiële gegevens, zoals bijvoorbeeld saldi van door in het buitenland wonende personen aangehouden bankrekeningen, te verstrekken aan de Belastingdienst. De Belastingdienst wisselt deze gegevens vervolgens uit met de (lid)staat waar (in dit voorbeeld) de houder van de rekening woont. Bij het vaststellen of er sprake is van een rekening waarover moet worden gerapporteerd, worden financiële instellingen verplicht om de in de CRS en Richtlijn 2014/107/EU voorgeschreven identificatievoorschriften toe te passen.

Autobrief II

In de Autobrief II13 schetst het kabinet een pakket aan maatregelen voor de periode van 2017 tot en met 2020. De conclusie van de Autobrief II is dat zowel het primaire doel van de autobelastingen (de opbrengst) als het secundaire doel (efficiënt milieubeleid) op dit moment zwaar onder druk staan. Met de Autobrief II beoogt het kabinet het tij te keren en te komen tot een financieel verantwoord en duurzaam stelsel van autobelastingen in Nederland. De Autobrief II kondigt geen omwenteling ineens aan, maar vooral beheerste stappen in de goede richting. Die richting is meer eenvoud, soberder maar beter gerichte en effectievere fiscale stimulering, resulterend in stabielere inkomsten.

De maatregelen opgenomen in de Autobrief II worden uitgewerkt in het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II. Dit wetsvoorstel is in januari 2016 bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.

Modernisering vennootschapsbelasting(vpb)plicht overheidsondernemingen

In de afgelopen jaren is verkend hoe het verschil in fiscale behandeling van overheidsondernemingen (veelal niet belast) en particuliere ondernemingen (wel belast) kan worden weggenomen, teneinde een gelijk speelveld te creëren en concurrentieverstoring tegen te gaan. Hiertoe is in 2014 het wetsvoorstel Modernisering vpb-plicht overheidsondernemingen ingediend. Op 26 mei 2015 is de Wet modernisering vpb-plicht overheidsondernemingen aangenomen door de Eerste Kamer.

Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties

Op 22 september 2014 is een wetsvoorstel ingediend voor de vervanging van de Verklaring ArbeidsRelatie (VAR) door de Beschikking Geen Loonheffingen (BGL). Van verschillende kanten zijn kritische vragen gesteld over de BGL. Daarnaast hebben verschillende organisaties voorstellen voor alternatieven voor de BGL gedaan. Naar aanleiding hiervan is door middel van een nota van wijziging op 18 mei 2015 een alternatief gepresenteerd voor de BGL: het wetsvoorstel Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA). Het alternatief houdt in dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers, en ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten kunnen voorleggen aan de Belastingdienst, zodat die een oordeel kan geven over de overeenkomst. Partijen kunnen hieraan zekerheid ontlenen omtrent de loonheffingen. De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken, zodat deze door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden gebruikt. Deze overeenkomsten zijn op de website van de Belastingdienst onderverdeeld in sectorale voorbeeldovereenkomsten en individuele overeenkomsten. Daarnaast zijn op de website van de Belastingdienst algemene modelovereenkomsten gepubliceerd die mede door de Belastingdienst zijn opgesteld en die in meerdere sectoren gebruikt kunnen worden. Het wetsvoorstel is op 2 februari 2016 aangenomen door de Eerste Kamer. De wet zal in werking treden met ingang van 1 mei 2016.

Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst

De Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst is versneld door de Staten-Generaal behandeld. Deze wet werd op 29 april 2015 bij de Tweede Kamer ingediend en op 13 oktober 2015 aangenomen door de Eerste Kamer. De maatregelen in deze wet dienen ertoe om het berichtenverkeer tussen belastingplichtigen, toeslaggerechtigden en belastingschuldigen (per berichtenstroom) uitsluitend langs elektronische weg te laten plaatsvinden. Met de inzet van uitsluitend digitale communicatiemiddelen wil het kabinet komen tot eenvoudigere en eenduidigere contacten tussen belastingplichtigen enerzijds en de Belastingdienst anderzijds. Ook is hiermee een grote besparing (€ 60 miljoen per jaar) gemoeid. Tot het moment van inwerkingtreding van de maatregelen uit deze wet betrof de digitalisering vooral berichten van belastingplichtigen aan de Belastingdienst. De verdergaande digitalisering biedt ook de mogelijkheid om het berichtenverkeer van de Belastingdienst naar de belastingplichtige elektronisch te laten plaatsvinden. In dit wetsvoorstel is daartoe de grondslag gecreëerd. Het streven is om het berichtenverkeer tussen de belastingplichtige, toeslaggerechtigde of belastingschuldige en de Belastingdienst in 2022 uitsluitend nog langs elektronische weg te laten plaatsvinden. Om dit doel te bereiken is afgelopen jaar via verschillende kanalen gecommuniceerd dat «de blauwe envelop verdwijnt».

Belastingverdragen

De Nederlandse overheid onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. In 2015 heeft Nederland onder meer gesprekken gevoerd met België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Ierland, Irak Senegal en Zuid-Afrika. Doel van de onderhandelingen is een nieuw of gewijzigd belastingverdrag. Daarnaast heeft het kabinet reeds in 2013 aangekondigd om 23 ontwikkelingslanden waarmee Nederland een belastingverdrag heeft, of waarmee onderhandelingen lopen, aan te bieden om anti-misbruikmaatregelen in die verdragen op te nemen. In 2015 zijn in dit kader onderhandelingen afgerond met Zambia en Kenia en is onderhandeld met Egypte, Oeganda en Kirgizië.

Internationaal belastingrecht

Op 5 oktober 2015 heeft de OESO de resultaten van het BEPS-project opgeleverd aan de G20. Het verschijnen van de BEPS-rapporten is een mijlpaal voor het internationale belastingrecht. De rapporten bevatten een groot aantal voorstellen om misbruik en belastingontwijking tegen te gaan. Ook de ontwikkelingslanden krijgen nieuwe instrumenten aangereikt die hen helpen bij het tegengaan van belastingontwijking. Naast de OESO wordt ook binnen Europees verband gewerkt aan internationale (bindende) afspraken om belastingontwijking te voorkomen. Tegelijkertijd moeten eerlijke concurrentie en behoud van banen in Nederland zekergesteld worden. De conclusies in de BEPS-rapporten zijn in verschillende vormen neergelegd, die ieder een eigen mate van consensus kennen en de betrokken landen niet allemaal in dezelfde mate binden. Het meest vergaand zijn de conclusies die zijn vastgelegd in een minimumstandaard. Landen, waaronder ook Nederland, hebben zich hieraan gecommitteerd. Minimumstandaarden zijn opgesteld voor:

  • het tegengaan van schadelijke belastingpraktijken door:

    • aanpassing van patentboxen;

    • uitwisseling van informatie over rulings;

  • het tegengaan van verdragsmisbruik;

  • het implementeren van country by country reporting;

  • het verbeteren van geschilbeslechting;

  • aanpassing in de OESO Transfer pricing guidelines en

  • aanpassing in de vaste inrichtingscriteria in het OESO-modelverdrag.

Er zullen voor de toepassing van deze minimumstandaarden een aantal aanpassingen doorgevoerd moeten worden. Conclusies uit rapporten met een minder mate van bindendheid behoeven verdere opvolging, bijvoorbeeld door een gecoördineerde aanpak binnen Europa zodat er bindende afspraken ontstaan.

E.2. Belastingdienst – Dienstverlening

De Belastingdienst bevordert met passende dienstverlening dat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De bereikbaarheid van de BelastingTelefoon over het jaar 2015 ligt onder de streefwaarde en de afhandeling van bezwaren is niet binnen de Awb(Algemene wet bestuursrecht)-termijn gerealiseerd. De overige realisaties zijn op het gewenste niveau.

Dienstverlening

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Streefwaarde

20151

Realisatie

2015

Bereikbaarheid BelastingTelefoon (BT)

82

82

79

63

80–85

77

Kwaliteit beantwoording fiscale vragen BT

87

86

86

88

80–85

89

Afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn

94

94

93

87

90–95

87

Afgehandelde klachten binnen Awb-termijn

96

95

98

93

90–95

97

Klanttevredenheid2:

           

internet

90

90

91

94

80–90

91

balie

76

89

85

92

80–90

88

telefonie

           
 

○ algemeen

82

81

85

79

70–80

84

 

○ intermediairs

82

87

89

83

80–90

89

Bron: Fiscale monitor en Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

De streefwaarden van de Belastingdienst worden weergegeven in bandbreedtes. Hiermee geeft de Belastingdienst per prestatie-indicator aan wat de onder- en de bovengrens is.

X Noot
2

De in de tabel opgenomen realisatie heeft betrekking op klanten die neutraal tot zeer positief scoren.

Bereikbaarheid BelastingTelefoon

Het telefonieaanbod in 2015 was 15,8 miljoen belpogingen ten opzichte van 20,8 miljoen belpogingen in 201414. De bereikbaarheid was in 2015 77%. Door de BelastingTelefoon is vanuit financieel perspectief bewust gestuurd op de onderkant van de norm (80–85%). Het niet halen van de norm heeft onder andere te maken met de invoering van een nieuwe authenticatieprocedure bij dossiergebonden vragen van Ondernemingen vanaf april15 (waardoor de afhandeltijd steeg) en de invoering van het EBV in oktober. De toename van het aantal telefoontjes door de invoering van EBV is opgevangen door extra capaciteit. Daarnaast is het keuzemenu uitgebreid met een aantal mogelijkheden waardoor sommige vragen van burgers en bedrijven al in het keuzemenu kunnen worden beantwoord en er geen contact met een belmedewerker meer nodig is. Omdat deze telefoontjes niet worden meegenomen in het bereikbaarheidscijfer ligt de werkelijke bereikbaarheid hoger dan 77%. De gemiddelde wachttijd bedroeg 111 seconden en is ten opzichte van voorgaande jaren verbeterd (2014: 145 seconden).

Afgehandelde bezwaren binnen Awb-termijn

De tijdige afdoening van bezwaarschriften ligt onder de streefwaarde. Voor de Douane en de belastingmiddelen IH, vpb en LH (LoonHeffing) is de streefwaarde nagenoeg gerealiseerd maar de afhandeling van bezwaren OB (OmzetBelasting) en Toeslagen blijft achter bij de doelstelling. De oorzaak van de niet-tijdige afhandeling van bezwaren OB houdt verband met een gebrek aan capaciteit. In het najaar van 2015 is extra capaciteit vrijgemaakt om de afdoening weer op een aanvaardbaar niveau te brengen. Toeslagen ontving in 2015 een grotere hoeveelheid bezwaren die samenhing met de versnelling van het definitief toekennen. In de laatste vier maanden van 2015 zijn maatregelen getroffen om deze bezwaren af te handelen.

Afgehandelde klachten binnen Awb-termijn

Met 97,1% is de streefwaarde voor de Awb-conforme klachten bereikt. De Belastingdienst registreert signalen over EBV niet als «klacht». Deze signalen worden separaat en centraal afgehandeld, omdat het meestal verzoeken zijn om toezending per reguliere post in plaats van toezending via de Berichtenbox. In de periode tot en met eind 2015 hebben ruim 24.000 personen op basis van hun persoonlijke omstandigheden de toezegging gekregen voor een maatwerkoplossing.

Klanttevredenheid

De meest gebruikte kanalen om informatie te zoeken zijn de BelastingTelefoon en het internet (websites Belastingen, Douane en Toeslagen). De mate van tevredenheid over de BelastingTelefoon laat een stijging zien, na een daling in 2014. Er lijkt een relatie met de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon: in 2014 was deze sterk gedaald, wat mogelijk terug is gekomen in de klanttevredenheid. In 2015 is de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon weer gestegen, alsmede de klanttevredenheid.

De klanttevredenheid over internet is sinds 2011 min of meer op gelijk niveau gebleven. De klanttevredenheid over de balie ligt in lijn met voorgaande jaren.

Uitbreiding vooringevulde aangifte

Eén van de maatregelen om de aangifte makkelijker te maken is de VoorIngevulde Aangifte (VIA) waarmee burgers gegevens die al bij de Belastingdienst bekend zijn elektronisch bij de Belastingdienst ophalen. Zij hoeven de gegevens alleen nog te controleren. Het aantal mensen dat gebruik maakt van deze service steeg van 4,1 miljoen in 2012 en 6,2 miljoen in 2014 naar 7,2 miljoen in 2015. De doelstelling om in 2015 aan de vooringevulde aangifte 2014 de gegevens van de kapitaalverzekering box 3 en waardedepots box 3 toe te voegen is gerealiseerd.

Online aangiftevoorziening

Voor burgers is, naast de huidige manier van aangifte doen (via het downloaden van een aangifteprogramma op de eigen pc van de burger), een online aangifte ontwikkeld. Met de online aangifte kan de belastingplichtige plaats- en tijdonafhankelijk zijn aangifte voor de inkomstenbelasting invullen zonder een programma te downloaden. Fiscale kennis is niet nodig en uitzoekwerk overbodig. Het programma bepaalt zelf op basis van antwoorden van de gebruiker op vragen over zijn situatie of gegevens in box 1 of 3 vallen.

Mijnbelastingdienst.nl

De portal Mijn Belastingdienst.nl (MijnBD) is in juni 2014 live gegaan en biedt gaandeweg steeds meer inzicht in voor de burger van belang zijnde gegevens. De portal MijnBD kent in 2015 een aantal vernieuwingen en performanceverbeteringen; voorbeelden zijn de uitbreiding met het dossier Machtigingen, het deels zichtbaar maken van de klantcontacthistorie en de via MijnBD ingediende aangiften. Het portal is ook toegankelijk voor HUBA (HUlp bij BelastingAangifte)-partijen en de BelastingTelefoon, zodat zij burgers kunnen ondersteunen bij het doen van aangifte.

Uitbreiding Standard Business Reporting

De beoogde inkomende informatiestromen (zoals aangiften) en uitgaande informatiestromen (zoals voorlopige aanslagen) tussen fiscale dienstverleners en ondernemingen en de Belastingdienst zijn omgezet naar Standard Business Reporting (SBR16), met uitzondering van de loonheffingen en de functionaliteit Digitalisering uitstelregeling belastingconsulenten (mededelen) waarvoor nog enkele werkzaamheden moeten worden verricht.

Berichtenbox/EBV

Het berichtenverkeer met de Belastingdienst wordt op grond van de Wet EBV geleidelijk gedigitaliseerd. De eerste stap was de digitale verzending van de voorschotbeschikkingen van toeslagen voor 2016. Deze zijn vanaf eind november 2015 in de Berichtenbox op MijnOverheid.nl geplaatst.

Niet-persoonsgebonden website

De niet-persoonsgebonden website is 20 januari live gegaan. Nieuwe start- en themapagina’s (zoals Nabestaanden en Echtscheiden) maken het vinden van de juiste en actuele informatie eenvoudiger. Deze informatie zal steeds meer de basis vormen bij de beantwoording van vragen. Daarbij werkt de BelastingTelefoon er naartoe dat burgers en bedrijven met complexe fiscale vragen strikt worden doorverwezen naar fiscale dienstverleners.

E.3. Belastingdienst – Handhaving

De Belastingdienst oefent adequaat toezicht uit en dwingt, zo nodig, naleving af zodat burgers en bedrijven hun wettelijke verplichtingen nakomen.

Doelbereiking

De doelstellingen voor fiscaal toezicht zijn grotendeels gerealiseerd. De doelstellingen voor toezicht Toeslagen, toezicht Douane en de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en OpsporingsDienst) zijn gerealiseerd.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Belastingheffing en toeslagen zijn gevoelig voor Misbruik en Oneigenlijk gebruik (M&O), omdat de hoogte van de heffing en de verplichting tot betalen afhankelijk zijn van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Dit kan van invloed zijn op de volledigheid van de belastingontvangsten en de juiste uitbetaling van toeslagen. Het tegengaan van M&O bij de uitvoering van wet- en regelgeving vormt derhalve een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid.

De bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik richt zich niet meer uitsluitend op de achterkant van een proces, wanneer het geld al is uitgekeerd, maar steeds meer op de voorkant: bij de aanvraag of de aangifte. Met behulp van data-analyse worden risicovolle posten beoordeeld en geselecteerd. Zowel bij Toeslagen, Belastingen en de Douane is gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van gerichte query’s en risicoclassificatiemodellen om misbruik, oneigenlijk gebruik en fouten te detecteren en tijdig onterechte uitbetalingen te voorkomen. Dat heeft erin geresulteerd dat in 2015 voor € 234 miljoen aan onterechte uitbetalingen IH is voorkomen (2014: € 180 miljoen). Door de jarenlange permanente aandacht voor niet-compliant aangiftegedrag is zichtbaar dat veel personen (circa 60%) in het vervolg de aangifte wel juist invullen17.

Belastingplichtigen die hun vermogen in binnen- of buitenland verborgen hielden voor de Belastingdienst kunnen gebruik maken van de verruimde inkeerregeling. Onder deze regeling hebben zich in 2015 1.034 inkeerders gemeld met een ingekeerd vermogen van € 170 miljoen. Hiermee bedraagt over periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 het totaal aantal inkeerders 16.696, met een aangegeven ingekeerd vermogen van € 5,9 miljard. De inkeerregeling heeft in 2015 € 450 miljoen aan extra belastinginkomsten opgeleverd. Per 1 juli 2015 is de boete verder verhoogd naar 60%. Ondanks de verhoging hebben zich in 2015 in het tweede half jaar nog 660 inkeerders gemeld. Deze worden in 2016 behandeld.

Belastingdienst/Toeslagen past thematisch toezicht toe op lopende toekenningen. Dit vindt plaats op die situaties waarin het vaak fout gaat, waarin burgers vergeten op cruciale momenten mutaties door te voeren. Afhankelijk van de toeslagsoort is er sprake van meer of minder opbrengst. In 2015 heeft dit bij ruim 250.000 burgers geleid tot een vermindering van ruim € 105 miljoen aan toeslagen. De meest in het oog springende thema's zijn:

  • slechte schatters: bij ruim 61.000 burgers is de toeslag verminderd met ruim € 58 miljoen en

  • kinderopvang 4- en 12-jarigen: bij ruim 13.000 burgers is de toeslag verminderd met bijna € 32 miljoen.

Ter voorkoming van misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen zijn maatregelen uitgevoerd die toezien op een extra beoordeling van mutaties, voordat een voorschot bij een verhoogd risico wordt uitgekeerd. In 2015 zijn 90.900 mutaties beoordeeld. Bij circa 42.000 heeft dit geleid tot een vermindering van de toeslagen en bij circa 19.700 tot het stopzetten van de toeslagen. Met deze maatregelen is een (bruto) bedrag gemoeid van ruim € 81 miljoen. Netto is (conform de afgesproken rekenmethodiek) een bedrag van € 26,1 miljoen tegengehouden met deze maatregelen.

De FIOD vervult een belangrijke taak in de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, ondermijning en het afpakken van crimineel vermogen. Met het strafrechtelijk afpakken van wederrechtelijk verkregen voordeel was in 2015 een bedrag gemoeid van € 198 miljoen. Verder is voor € 101 miljoen conservatoir beslag gelegd.

ITI (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Intensivering

88

169

157

157

Opbrengsten

250

413

533

430

Toelichting

Bij brief van 10 december 2012 van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer zijn maatregelen voorgesteld om het toezicht te intensiveren. Deze maatregelen betreffen ondermeer de versnelling van de aanslagregeling voor particulieren, de uitvoering van boekenonderzoeken, de uitvoering van controles voor de omzetbelasting en het realiseren van structureel extra opbrengsten uit invordering. Het doel van ITI was om in 2015 met een intensivering van € 157 miljoen in extra toezicht- en handhavingactiviteiten in de Belastingdienst, een extra belastingopbrengst te realiseren van € 533 miljoen.

De extra opbrengsten van 2015 bedragen € 430 miljoen inclusief € 97 miljoen ontvangsten van maatregelen uit 2014 en € 6 miljoen van 2013. Naar verwachting zal een deel van de correctieopbrengsten van 2015 in 2016 alsnog worden geïnd.

De ARK heeft 11 februari 2016 haar rapport gepresenteerd aan de Tweede Kamer over de uitvoering van de business case Intensivering toezicht en invordering in 2013 en 2014. De belangrijkste conclusie uit het rapport was dat er geen directe relatie kan worden gelegd tussen de toename in belastingontvangsten uit toezicht- en invorderingsactiviteiten en de extra investeringen in toezicht en invordering bij de Belastingdienst. In de kabinetsreactie op dit rapport wordt deze conclusie onderschreven en is ook aangegeven dat met de monitoring de extra ontvangsten wel aannemelijk zijn gemaakt.

Toezicht

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (aantallen x 1.000)

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Streefwaarde

2015

Realisatie

2015

Aantallen grote ondernemingen onder horizontaal toezicht met een individueel convenant

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

1,75–2,0

1,96

Aantal MKB-ondernemingen onder een horizontaal toezichtconvenant

33

87

89

109

75–100

112,6

Aantallen behandelde aangiften IH

431

855

1.076

1.049

1.000–1.225

1.009

Aantallen behandelde aangiften Vpb

31

28

29

34

29–37

36

Aantallen boekenonderzoeken

37

30

41

38

35,75–38,75

26,3

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Het aantal grote ondernemingen onder Horizontaal Toezicht (HT) met een individueel convenant ligt met 1.956 binnen de bandbreedte van de streefwaarde (1.750–2.000). De Belastingdienst richt zich bij groepsgewijze klantbehandeling in het segment MKB (Midden- en KleinBedrijf) op de klantbehandeling via de fiscaal dienstverlener. De doelstelling voor 2015 is met 112.570 ondernemingen meer dan gerealiseerd.

Het totaal aantal boekenonderzoeken van het MKB is in 2015 niet gehaald. In plaats van de streefwaarde van 35.750–38.750 boekonderzoeken werden 25.355 boekonderzoeken bij MKB-klanten afgerond, en 971 onderzoeken bij grote ondernemingen.

In 2015 is de focus binnen MKB verlegd op posten met een groter fiscaal belang en risico. Dat betekent dat het zwaartepunt bij de uitvoering van boekenonderzoeken is verschoven van het kleinbedrijf naar zwaardere onderzoeken bij het middenbedrijf. Deze boekenonderzoeken kenmerken zich door een hogere tijdsbesteding en hogere opbrengst. In 2015 is een totale correctieopbrengst van bijna € 809 miljoen gerealiseerd. De opbrengst is bijna € 37 miljoen hoger dan in 2014. De gemiddelde correctieopbrengst van een MKB-boekenonderzoek bedraagt ongeveer € 31.000 (2014: € 21.000).

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Streefwaarde

2015

Realisatie

2015

Tijdigheid aangiften:

           

• Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (OB)

64

69

70

67

50–60

59

• Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (LH)

93

90

93

94

90–95

91

• Percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (IH niet-winst)

87

74

77

78

65–75

N.b.1

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

Het percentage bereikte belastingplichtigen na verzuim (IH niet-winst) kon niet worden berekend omdat de registratie niet up to date is.

Toelichting

Voor de tijdigheid van aangiften wordt sinds jaar en dag een actief beleid gevoerd om zo snel mogelijk contact op te nemen met belastingplichtigen wanneer die verzuimen op tijd aangifte te doen. De doelstellingen voor bereikte belastingplichtigen na verzuim zijn gerealiseerd. Voor aangiften die niet-tijdig zijn binnengekomen heeft de Belastingdienst aanmaningen en ambtshalve aanslagen opgelegd. Ook zijn boetes opgelegd voor het niet-tijdig aangifte doen.

Toeslagen

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Streefwaarde

2015

Realisatie

2015

Rechtmatige toekenning van toeslagen

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

De score van fouten en onzeker-heden ligt onder de rapporte-ringsgrens op artikelniveau

Gerealiseerd

Het aantal terug te betalen bedragen onder € 500 als percentage van het totale aantal definitieve toekenningen

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

N.v.t.

91%

91,9%

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Rechtmatige toekenning van toeslagen

Voor het rapporteren van fouten en onzekerheden gelden kwantitatieve rapportagegrenzen op artikelniveau die jaarlijks in de Rijksbegrotingsvoorschriften worden vastgelegd. Het streven is dat de score van fouten en onzekerheden onder deze grenzen ligt. De gevonden fouten en onzekerheden bij de steekproeven liggen onder de rapporteringstoleranties op artikelniveau (3% voor fouten en 3% voor onzekerheden).

Terug te betalen bedragen zoveel mogelijk beperken

De Belastingdienst streeft er naar het ontstaan van terug te betalen bedragen bij het definitief toekennen zoveel mogelijk te beperken tot bedragen die inherent zijn aan de systematiek van de inkomensafhankelijke regelingen. De streefwaarde hiervoor is gerealiseerd (< € 500)18.

Douane

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Streefwaarde

2015

Realisatie

2015

Controles op de goederenstromen

342.000

352.000

338.300

357.000

360.000–400.000

386.000

Gecertificeerde goederenstromen

51%

85%

91%

90,7%

> 85%

89%

Controles op passagiersvluchten

12.500

13.100

13.600

15.000

12.000–15.000

13.000

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Controles op de goederenstromen

Op de niet-gecertificeerde goederenstroom (vracht, koeriers, ambulant) voert de Douane controles uit. Daarbij gaat het om scancontroles en fysieke controles. De doelstellingen voor de controles op goederenstromen zijn in 2015 gerealiseerd.

Gecertificeerde goederenstromen

Voor het bepalen van de zwaarte van het toezichtregime wordt rekening gehouden met de mate waarin voor de betrouwbaarheid van de administratie kan worden gesteund op een stelsel van interne beheersingsmaatregelen. Dat kan resulteren in certificeringen of convenanten. Een bedrijf dat het certificaat van authorized economic operator verkrijgt (gebaseerd op Europese wetgeving), voldoet aan een aantal gestelde eisen waardoor een lichter controleregime van toepassing is. Daardoor kan het logistieke proces sneller gaan. Ultimo 2015 is ongeveer 89% van de reguliere goederenstromen (in- en uitvoer) gecertificeerd.

Controles op passagiersvluchten

De Douane gaat bij de controle van passagiersvluchten uit van een gradatie in risico’s op vluchtniveau, met bijbehorende controledichtheid en inzet van handhavingmiddelen. Die controledichtheid varieert van 100% (de hoog-risicovluchten) tot 5% (de laag-risicovluchten). De streefwaarde voor 2015 is gerealiseerd.

De aantallen correcties en processen-verbaal, die voortvloeien uit deze controles, zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Correcties en processen-verbaal VGEM (Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu) en fiscaal (aantallen x 1.000)

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Correcties scan- en fysieke controles vracht

3,6

3,6

2,6

6,2

7,8

Correcties koeriers en postzendingen

15

14

15

14

6,5

Correcties passagiers

20

19

18

19

20

Correcties ambulante controles binnen-/buitengrens

1,9

1,7

1,6

1,5

1,1

Correcties administratieve controles

0,7

0,6

0,5

0,7

0,7

Processen-verbaal

25

22

26

27

16

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Het aantal correcties op grond van intellectuele eigendom en reclamerecht bij koeriers en postzendingen is afgenomen. Dit wordt met name veroorzaakt door veranderde wet- en regelgeving. Als gevolg hiervan hoeft bij drie (of minder) stuks namaakartikelen geen bevinding opgemaakt te worden. Bij koers en postzendingen is regelmatig sprake van dergelijke, relatief kleine, vangsten. Deze ontwikkeling is ook de verklaring voor de afname van het aantal processen-verbaal, aangezien er in deze gevallen ook geen sprake meer is van een strafrechtelijk vervolg.

FIOD

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator (in %)

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Streefwaarde

2015

Realisatie

2015

Percentage processen-verbaal dat leidt tot veroordeling/transactie

84

84

85

83

82–85

82

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

De keuze voor de te vervolgen zaken vindt plaats in het overleg tussen het Openbaar Ministerie (OM), de financiële toezichthouders en de FIOD. In 2015 zijn 466 processen verbaal afgerond. Omdat de verwerking van processen-verbaal vaak enige tijd duurt, hebben nog niet al deze processen-verbaal in 2015 geleid tot een uitspraak. Het OM heeft in 2015 190 FIOD-zaken behandeld, waaronder zaken uit eerdere jaren. Van de 190 zaken zijn 35 zaken geseponeerd. 155 zaken hebben wel tot een veroordeling geleid. Hieruit volgt het percentage van 82%.

Invordering

Realisatie meetbare gegevens

(in %)

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Achterstand invordering

2,4

2,3

2,4

2,3

2,5–3,0

2,2

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

De streefwaarde voor de achterstand invordering is in 2015 gerealiseerd. Dit cijfer is stabiel ten opzichte van voorgaande jaren.

E.4. Belastingdienst – massale processen

De Belastingdienst voert zijn massale processen efficiënt uit.

Doelbereiking

De doelstelling wordt afgemeten aan het aantal postzendingen zonder fouten. De doelstelling is gerealiseerd.

Volumeontwikkeling

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het aantal belastingplichtigen en toeslaggerechtigden over de afgelopen jaren weer.

Volumeontwikkeling belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (aantallen x 1.000)

Kengetal

2012

2013

2014

2015

Belastingplichtigen IB/IH

8.003

7.845

7.847

8.003

Belastingplichtigen Vpb

853

886

909

925

Inhoudingsplichtigen LB/LH

638

639

647

665

Inhoudingsplichtigen OB

1.571

1.637

1.754

1.784

Toeslaggerechtigden

6.465

6.104

5.829

5.493

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Realisatie meetbare gegevens

(in %)

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

Postzendingen zonder fouten

100

100

99

100

> 99

100

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Toelichting

Op verschillende plaatsen in het ontvangstproces zijn maatregelen getroffen om er op toe te zien dat belastingplichtigen de juiste berichten en gegevens ontvangen. Grote stromen beschikkingen (aangiften, aanslagen, toeslagen) worden voor verzending systematisch gecontroleerd op juistheid, volledigheid en inhoudelijke (fiscale) kwaliteit. In 2015 zijn 8.768 partijen gecontroleerd. Deze partijen waren in totaal goed voor circa 121,7 miljoen poststukken.

Daarnaast wordt het aantal damages bijgehouden. Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot directe gevolgen voor burgers of bedrijven. Het aantal damages is ten opzichte van 2014 toegenomen (76 verstoringen in 2015 tegen 67 in 2014). Op de website van de Belastingdienst is een aparte pagina ingericht waarop direct de verstoringen worden gemeld, inclusief een instructie voor burgers en bedrijven wat te doen.

Steeds meer belastingplichtigen kiezen voor de digitale aangifte. Dit heeft geleid tot een verdere daling van het aantal aangiften op papier.

Ingediende aangiften inkomstenbelasting (belastingjaar t-1; aantal x 1.000)

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Ontvangen aangiften:

11.243

10.968

11.148

11.282

11.503

– waarvan digitaal

10.633

10.448

10.705

10.891

11.130

– waarvan papier

610

520

443

391

373

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

Tijdige afhandeling aangiften (in %)

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Tijdigheid afhandelen aangiften IB

99,3

98,5

99,9

99,4

99,1

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie

Als regel ontvangen degenen die vóór 1 april hun aangifte inkomstenbelasting doen, vóór 1 juli bericht van de Belastingdienst. De doelstelling voor het tijdig afhandelen van aangiften IB (InkomstenBelasting) bedraagt 98–100% en is met 99,1% ruimschoots gerealiseerd.

In 2015 is de aangiftetermijn eenmalig verlengd naar 5 mei om daarmee overbelasting van de website van de Belastingdienst te voorkomen.

4.2 Financiële markten

A. Algemene doelstelling

Beleid maken voor een stabiele werking van financiële markten, met betrouwbare dienstverlening van financiële instellingen aan burgers en bedrijven.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën bevordert het goed functioneren van het financiële stelsel en heeft een regisserende rol. De Minister is verantwoordelijk voor de Nederlandse wetten en regels ten aanzien van de financiële markten, de institutionele structuur van het toezicht en voor de besluitvorming over eventuele besteding van publieke middelen bij een crisis. Het daadwerkelijke toezicht op de financiële markten wordt uitgevoerd door DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

De randvoorwaarden die de Minister stelt voor een integer en stabiel systeem hebben hun basis in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Het gaat hierbij om (het toezicht op) regelgeving die financiële instellingen stimuleert en verplicht om op integere en transparante wijze te werk te gaan. Met deze regelgeving en dit toezicht wordt eraan bijgedragen dat consumenten en bedrijven met voldoende informatie en vertrouwen financiële producten kunnen afnemen.

De Minister bevordert de educatie van de burger op financieel gebied, streeft naar een integer financieel stelsel met passende regelgeving in de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en is verantwoordelijk voor de ongestoorde voorziening van voldoende munten in circulatie.

C. Beleidsconclusies

Na de aanslagen in Parijs zijn in de loop van 2015 nieuwe maatregelen voorbereid om terrorismefinanciering harder aan te pakken. Het aantal personen op de Nederlandse bevriezingslijst is toegenomen.19 Bijzondere aandacht is besteed aan uitreizigers naar conflictgebieden. In de zomer van 2015 is ook een nieuwe Europese anti-witwasrichtlijn vastgesteld, met daarin de verplichting om een centraal register op te zetten met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (Ultimate Beneficial Owners, UBO’s) van vennootschappen20.

Het ministerie is geconfronteerd met een situatie waarin de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) haar financiële verplichtingen niet conform de met het ministerie gemaakte afspraken kon nakomen. Dit vanwege problemen bij de afwikkeling van een grote order uit het buitenland. Ultimo 2015 had de staat een bedrag van ongeveer € 17 miljoen tegoed van KNM. Eind vorig jaar heeft KNM tevens bericht dat de externe accountant de controle van de jaarrekening over 2014 niet binnen de wettelijke deponeringstermijn zou kunnen afronden. Om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wettelijke deponeringsplicht heeft KNM de voorlopige jaarrekening over 2014 gedeponeerd. De staat bezint zich samen met een extern adviseur op de toekomst van KNM. Ondertussen is een chief restructuring officer aangesteld die het reorganisatieplan uitvoert. De Staatssecretaris heeft de Tweede Kamer laten weten dat hij het huidige model met de staat als aandeelhouder en KNM als uitvoerder van het muntcontract zal evalueren.

2015 was ook het tweede jaar dat de Centrale Examenbank (CE) Wft operationeel was. Via centrale examinering borgt de overheid dat alle adviseurs na de overgangstermijn aantoonbaar vakbekwaam zijn. Het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) is verantwoordelijk voor het (laten) maken van examenvragen en ziet toe op de kwaliteit en de kwantiteit. Begin 2015 bleek dat de examenvragen van een externe partij niet voldeden. Vervolgens is het contract per 1 april 2015 ontbonden en heeft het CDFD de itemconstructie op zich genomen.

Het geautomatiseerde systeem voor examinering is gestart in 2014 en wordt uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Dit proces verloopt goed en betrouwbaar. In 2015 zijn 165.746 (her)examens afgenomen en in 2014 60.347. De examens voor Permanente Educatie (PE) hadden in 2015 een totaal slagingspercentage van 69,8%. Voor de initiële Wft-examens slaagde 61,9% van de kandidaten.

Voorts is in 2014 gestart met de herbeoordeling door banken van rentederivatencontracten van MKB-ondernemingen. In de dienstverlening omtrent het afsluiten van deze contracten waren door de AFM tekortkomingen geconstateerd. Alle banken hadden toegezegd om alle klanten (bij wie dit nodig is) uiterlijk eind 2015 een oplossing te hebben geboden. Eind 2015 heeft de AFM het Ministerie van Financiën geïnformeerd dat de herbeoordelingen onjuistheden en onvolledigheden bevatten en dus niet conform de toezegging van de banken in 2015 konden worden afgerond. De Minister heeft daarop, op advies van de AFM, een drietal onafhankelijke deskundigen aangesteld met als taak het opstellen van een uniform herstelkader waaraan de banken zich committeren.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Financiële markten (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

– 5.707.805

– 15.864.348

– 7.291.534

– 9.827.776

– 4.225.045

21.500

– 4.246.545

waarvan garantieverpichtingen

– 5.841.128

– 15.932.412

– 7.349.358

– 9.893.042

– 4.236.109

0

– 4.236.109

Garantie verhoging plafond kredietfaciliteit AFM

– 18.000

0

0

0

18.000

0

18.000

Garantieregeling bancaire leningen

– 5.823.147

– 15.932.477

– 7.349.358

– 9.892.984

0

0

0

Garantie WAKO

0

0

0

0

– 4.254.099

0

– 4.254.099

Garantie stichting waarborgfonds

     

– 58

– 10

0

– 10

               

Uitgaven

128.238

71.169

60.866

58.451

17.286

21.500

– 4.214

               

Subsidies

1.150

1.467

2.870

4.584

6.324

4.642

1.682

Afwikkeling Geldmuseum en collectiebeheer

 

689

1.500

0

0

0

0

CDFD

 

778

1.370

4.584

6.324

4.642

1.682

               

Bekostiging

62.678

9.775

12.203

10.633

6.568

13.775

– 7.207

Rechtspraak financiële markten

1.245

687

1.092

988

1.119

1.250

– 131

Muntcirculatie

9.393

8.500

10.895

9.645

5.425

12.385

– 6.960

Afname munt in circulatie

52.040

0

0

0

0

0

0

Overig

 

588

216

0

24

140

– 116

               

Garanties

4.481

0

0

0

0

0

0

Terugbetaling fee garantie bancaire leningen

4.481

0

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

3.602

2.091

1.212

1.456

1.688

270

1.418

Wijzer in geldzaken

3.602

2.091

1.212

1.456

1.688

270

1.418

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

56.305

57.432

44.201

41.358

2.306

2.413

– 107

Bijdrage toezicht AFM

30.505

29.722

20.500

20.547

181

400

– 219

Bijdrage toezicht DNB en FEC

25.800

27.710

23.701

20.811

2.125

2.013

112

               

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

22

403

380

420

400

400

0

Caribbean Financial Action Taskforce

22

23

0

40

20

20

0

IASB

 

380

380

380

380

380

0

               

Ontvangsten

906.597

586.778

362.270

814.597

80.674

12.515

68.159

               

Garanties

365.893

230.242

164.972

99.636

0

0

0

Feeopbrengsten garantieregeling bancaire leningen

365.893

230.242

164.972

99.636

0

0

0

               

Leningen

534.007

293.150

77.107

623.085

58.491

0

58.491

Ontvangsten voorfinanciering DNB (DGS)

91.059

2.285

0

0

0

0

0

Ontvangsten (uit boedel) Icesave

442.948

290.865

77.107

623.085

58.491

0

58.491

               

Bekostiging

2.840

60.313

75.451

86.992

11.185

5.184

6.001

Ontvangsten muntwezen

2.840

1.767

10.937

3.288

4.698

5.184

– 486

Toename munten in circulatie

0

58.546

64.514

83.704

6.487

0

6.487

               

Overig

3.857

3.073

44.740

4.884

10.998

7.331

3.667

Overige programma-ontvangsten

3.857

3.073

44.740

4.884

10.998

7.331

3.667

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve – van een accountantsverklaring voorziene – jaarrekening van de KNM.

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

WAKO (– € 4,3 miljard)

Op 1 januari 2015 is een wijziging van de WAKO in werking getreden waarmee de garantie van de staat wordt ingeperkt. Middels deze wetswijziging wordt de garantie voor kerninstallaties, waarbij een ongeval beperkte gevolgen heeft, teruggebracht tot het verdragsminimum van € 1,5 miljard. Voor Borssele blijft de garantie staan op € 2,3 miljard. Daarnaast is de kerninstallatie van Dodewaard sinds kort uitgesloten (1 maart 2015) van de WAKO en vervalt hierdoor de € 1,5 miljard garantie die nu nog op de begroting staat. Het totaal aan garanties voor de WAKO komt daarmee op € 9,8 miljard.

Kredietfaciliteit AFM (+ € 18 miljoen)

De kredietfaciliteit van de AFM is verhoogd met € 18 miljoen. De voornaamste reden daarvoor is het wegvallen van de overheidsbijdrage.

Uitgaven (– € 4,2 miljoen)

Vakbekwaamheid (+ € 1,7 miljoen)

Per 1 januari 2014 heeft het Ministerie van Financiën een centrale examenbank waarmee erkende exameninstituten examens over de Wft voor financieel adviseurs kunnen afnemen. De extra uitgaven bestaan uit variabele kosten die vooral worden veroorzaakt door de toename in het aantal examens in 2015. In 2015 zijn 165.746 (her)examens afgenomen.

Muntcirculatie (– € 7,0 miljoen)

In 2015 is een beperkter aantal nieuwe munten geslagen dan waarmee rekening werd gehouden in de oorspronkelijke begroting. De kosten vallen daardoor lager uit dan geraamd.

Wijzer in geldzaken (+ € 1,4 miljoen)

De verhoging van de begroting voor Wijzer in geldzaken komt vooral voort uit het feit dat de financiële sector – via de koepels van banken, verzekeraars en pensioenfondsen – bijdraagt aan het platform. In 2015 en 2016 zal de sector € 1,3 miljoen bijdragen aan Wijzer in Geldzaken.

Overig (– € 0,1 miljoen)

Er was € 140.000 voorzien voor commissies. Dit jaar is er voor de Commissie verzekeraars € 23.000 nodig. Het overige gedeelte van het budget valt vrij.

Ontvangsten (+ € 68,2 miljoen)

Ontvangsten uit (boedel) Icesave (+ € 58,5 miljoen)

Het dossier Icesave is na zeven jaar gesloten. Met het IJslandse DGS is een schikking overeengekomen van omgerekend € 48,6 miljoen. Door deze schikking is de rechtszaak tegen het IJslandse DGS, over de vergoeding van rente- en uitvoeringskosten, beëindigd. Tevens is een onderdeel van de schikking dat de kronen die op een geblokkeerde rekening stonden zijn geconverteerd en overgeboekt naar een rekening buiten IJsland. Het totaalbedrag dat deze schikking oplevert voor de Nederlandse staat is ongeveer € 61 miljoen. Hierop worden de juridische en proceskosten die vanaf 2011 zijn gemaakt in mindering gebracht. Na aftrek van deze kosten bedragen de ontvangsten ruim € 58 miljoen.

Bekostiging

Ontvangsten muntwezen (– € 0,5 miljoen)

De lagere ontvangsten zijn te zien in samenhang met de lager dan begrote verkoop van munten aan verzamelaars.

Toename munten in circulatie (+ € 6,5 miljoen)

Er zijn meer munten in omloop gebracht dan dat er uit omloop terugkwamen, hierdoor is het aantal munten in circulatie toegenomen. Deze toename leidt tot netto ontvangsten, gelijk aan de nominale waarde van de munten.

Overig (+ € 3,7 miljoen)

De overige ontvangsten zijn onder andere opwaarts bijgesteld door een technische mutaties (desaldering) voor Wijzer in geldzaken (+ € 1,1 miljoen) en de ontvangsten van de CE (+ € 2,9 miljoen). Tevens is er minder aan ontvangsten binnengekomen voor premies (– € 0,3 miljoen) voornamelijk door de premie terrorismepool.

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

A. Algemene doelstelling

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de staat.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën stimuleert en regisseert een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Bedrijfseconomische expertise wordt ingezet bij staatsdeelnemingen, politiek belangrijke investeringsprojecten en transacties van de rijksoverheid en publiek-private investeringen in Nederland.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • een optimaal financieel resultaat bij het beheren, aangaan en afstoten van staatsdeelnemingen met inachtneming van de betrokken publieke belangen;

  • het toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid bij het realiseren van grote publieke investeringsprojecten van politiek belang die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt, zodat vakdepartementen in staat worden gesteld hun projecten binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit te realiseren. Voorbeelden van deze projecten zijn Design-Build-Finance-Maintain-(Operate)(DBFM(O))-projecten, bedrijfsvoerings- en duurzaamheidsprojecten en projecten waarbij exclusieve rechten in de markt worden gezet;

  • het overkoepelende DBFM(O)-beleid en de regie van het «systeem» dat ervoor moet zorgen dat DBFM(O) in Nederland structureel goed verankerd is en toegepast wordt;

  • het beheren en afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde financiële instellingen en

  • zwaarwegende en/of principiële beslissingen (onder andere de exitstrategie en het beloningsbeleid) van, alsmede het houden van toezicht op NLFI, de stichting die de aandelen in ABN AMRO, ASR Nederland, SRH, SNS Holding (SNS Bank), Propertize en RFS beheert).

De Minister beoogt jaarlijks de effecten van zijn aandeelhouderschap in de reguliere staatsdeelnemingen te meten. Om deze effecten te kunnen meten waren in de begroting twee meetbare indicatoren/streefwaarden opgenomen. In onderstaande tabel zijn de realisaties van de afgelopen vijf jaren inzichtelijk gemaakt, waarbij de realisatie van 2015 is afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2015 was opgenomen.

Realisatie meetbare gegevens

Kengetal (in %)1

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Streefwaarde 2015

Realisatie 2015

% van deelnemingen met dividend pay-out ratio van ten minste 40%

47

33

46

(n=13)

38

(n=13)

90

38

(n=13)

% van deelnemingen dat minimaal de rendementsnorm haalt

47

40

46

(n=13)

54

(n=13)

80

50

(n=8)

Bron: jaarverslagen en statuten van de ondernemingen uit de huidige portefeuille van staatsdeelnemingen waarvan het beheer is belegd bij het Ministerie van Financiën (exclusief verworven financiële deelnemingen naar aanleiding van de kredietcrisis).

X Noot
1

Thales en KLM worden – gezien de beperkte invloed van de staat als aandeelhouder – bij alle indicatoren buiten beschouwing gelaten.

Ten behoeve van de realisatiecijfers over 2015 wordt gekeken naar de realisaties die samenhangen met het verslag-/boekjaar 2014 van de staatsdeelnemingen. Het merendeel van de door de aandeelhouder vastgestelde jaarrekeningen wordt immers pas verwacht, nadat het jaarverslag 2015 is opgesteld.

In de Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 is het voornemen aangekondigd om, in plaats van een portefeuillebrede rendementsdoelstelling die gehanteerd werd voor dertien deelnemingen, voor iedere staatsdeelneming een specifieke rendementsnorm vast te stellen. Bij acht deelnemingen is een rendementsnorm vastgesteld en is het rendement bekend. Vier deelnemingen hebben een lager rendement gerealiseerd dan de bandbreedte van hun respectievelijke normrendementen zoals gerapporteerd in het Jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2014. Het normrendement is niet gehaald door de BNG (Bank Nederlandse Gemeenten), NWB (Nederlandse Waterschapsbank), COVRA (Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval) en NS (Nederlandse Spoorwegen). Tijdens reguliere gesprekken met de ondernemingen waarin de staat deelnemingen heeft wordt nader op hun prestaties ingegaan, wordt besproken wat de oorzaken van de resultaten zijn en welke maatregelen de betreffende ondernemingen gaan nemen om in de toekomst het normrendement te realiseren.

Met ingang van de begroting 2016 wordt niet meer één vaste pay-outratio als doelstelling gehanteerd. In overleg met elke onderneming wordt bij het vaststellen van het dividendbeleid afzonderlijk een beoordeling gemaakt, onder andere van de vermogenspositie en de investeringsagenda. Bovengenoemde kengetallen zijn nog gebaseerd op de portefeuillebrede norm van 40%. Slechts 38% van de deelnemingen heeft een pay-outratio van tenminste 40% weten te realiseren. Hier is een aantal oorzaken voor aan te wijzen. Regulering zorgt er bij bepaalde deelnemingen voor dat deze ondernemingen tijdelijk meer winst moeten reserveren, waardoor de pay-outratio dus lager wordt. Daarnaast reserveren sommige deelnemingen een groter gedeelte van de winst om grote investeringen te kunnen financieren. Een enkele deelneming reserveert winst om het eigen vermogen te versterken. In het Jaarverslag beheer staatsdeelnemingen wordt de vermogenspositie, het rendement en dividenduitkering van de deelnemingen verder toegelicht.

C. Beleidsconclusies

Deelnemingen

In oktober 2013 heeft de Minister van Financiën zijn nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 gepresenteerd. De beleidsvoornemens en -doelstellingen uit de nota zijn in 2015 verder toepast en ingevoerd bij de deelnemingen. Naast het vaststellen van individuele normrendementen en pay-outratios is de staat als aandeelhouder actief betrokken geweest bij de herijking van de strategie van HbR en Tennet. Daarnaast zijn bij Gasunie, Tennet en COVRA de aangescherpte standaardstatuten ingevoerd of is overeenstemming bereikt over de gewijzigde statuten. Er zijn zeventien investeringsvoorstellen ter goedkeuring voorgelegd. Zeven investeringsvoorstellen zijn goedgekeurd, twee afgekeurd en acht voorstellen waren eind 2015 nog in behandeling. Daarmee is geborgd dat de investeringen in lijn zijn met het publieke belang en financieel goed onderbouwd zijn. Ook is de staat als aandeelhouder betrokken geweest bij de benoemingen van commissarissen en bestuurders en bij de vaststelling van een nieuw beloningsbeleid bij NWB. Uitvoering van de beleidsvoornemens uit de nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 heeft ervoor gezorgd dat de staat meer sturing geeft aan de borging van publieke belangen, aan het sturen op behoud van de financiële waarde die staatsdeelnemingen vertegenwoordigen en aan een goed ondernemingsbestuur bij de ondernemingen. We kunnen dus concluderen dat de implementatie van de nota voorlopig succesvol verloopt.

Daarnaast is het belang van de staat in financiële instellingen substantieel gereduceerd. Het beleid is gericht op een afgewogen, zakelijk verantwoorde exit uit ASR, ABN AMRO, het voormalige SNS REAAL (nu SRH) en op de ondernemingsstrategie die deze exit mogelijk moet maken. In 2015 is, in lijn met dit beleid, het belang van de staat in de financiële instellingen afgebouwd. Vanaf 20 november 2015 zijn de eerste certificaten van ABN AMRO genoteerd aan de Euronext Amsterdam. De totale omvang van de eerste plaatsing is uiteindelijk uitgekomen op 23% van de certificaten, nadat in december 2015 de zogenoemde greenshoe-optie is uitgeoefend. Dit resulteerde in een totale opbrengst van de beursgang van circa € 3,8 miljard. De verzekeringsactiviteiten van SNS REAAL zijn op 26 juli 2015 verkocht. De staat heeft SNS Bank op 30 september 2015 gekocht van SRH (het toenmalige SNS Reaal) en onder een nieuwe holding, SNS Holding N.V., gehangen. Aan de verplaatsing van de bank zijn geen kasstromen te pas gekomen. De staat heeft voor de koopprijs van € 2,7 miljard aandelen in de bank verkregen door de eerder aan SNS REAAL verstrekte overbruggingslening van € 1,1 miljard te verrekenen en het restant van de koopprijs van € 1,6 miljard (€ 2,7 miljard – € 1,1 miljard) schuldig te blijven, waardoor SRH een vordering op de staat heeft. De Minister van Financiën heeft daarnaast op 16 oktober 2015 het voornemen aangekondigd om Propertize als geheel te verkopen. Het streven is om de verkoop af te ronden in de eerste helft van 2016. Ten slotte zijn de verkoopplannen voor ASR op 27 november 2015 bekend gemaakt middels een brief over dat onderwerp aan de Staten-Generaal. Hierin staat dat de Minister voornemens is een verkoopproces te starten in de eerste helft van 2016.

Op de balans van DNB zijn in 2015 de posten uit hoofde van de monetaire operaties en de verbonden risico’s fors toegenomen. In januari heeft de Raad van bestuur van de ECB besloten tot grootschalige aankoop van obligaties onder het uitgebreide programma voor de aankoop van activa. In december 2015 is besloten dit programma minimaal een half jaar te verlengen en bovendien de gelden uit de aflopende obligaties te herinvesteren. Deze besluiten veroorzaken een dusdanige stijging van de risico’s dat DNB een versterking van de buffers noodzakelijk acht door middel van de opbouw van een voorziening voor krediet- en renterisico’s21. Deze ontwikkelingen kunnen een effect hebben op de DNB-winstafdracht in de komende jaren.

Publiek-private investeringen

Naast het beheer van de deelnemingen is de directie Financieringen ook verantwoordelijk voor het DBFM(O)-beleid en geeft de directie onder meer invulling aan de wettelijke taak van de Minister van Financiën bij de financiële zekerheidstelling van kerncentrales en zijn toezichthoudende rol bij de veiling van telecomfrequenties. In het verlengde hiervan wordt gewerkt aan het realiseren van een effectievere en meer efficiënte besteding van overheidsmiddelen bij overige (beleids)projecten en bedrijfsvoering van het Rijk.

In 2015 zijn onder meer de volgende resultaten behaald:

  • Het ontwikkelen van het instrument Publieke business case en het creëren van bewustwording van het belang deze te gebruiken bij overheidsinvesteringen. Het instrument is omarmd door het SGO (SG-Overleg) en wordt naar aanleiding van het IBO (Interdepartementaal BeleidsOnderzoek) Wapensystemen binnen het Ministerie van Defensie geïmplementeerd.

  • Het ontwikkelen van een model ter versterking van de aansturing van de generieke bedrijfsvoering.

  • Het organiseren van een interdepartementale werkgroep die de praktische invulling van goed contractmanagement van DBFM(O)-projecten vorm geeft.

Met deze resultaten is succesvol bijgedragen aan het doel om te komen tot een efficiëntere en effectievere Rijksoverheid.

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector (bedragen x € 1.000)

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

1.027.232

68.581

13.595.835

– 1.435.070

1.760.839

19.314

1.741.525

Waarvan betalingsverplichting:

             

Verplichting kapitaalstorting Tennet

600.000

0

0

0

0

0

0

Meerjarenverplichting aan ING

461.193

67.858

– 79.228

56.707

0

0

0

Overbruggingskrediet SNS

   

1.100.000

0

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS

   

2.200.000

0

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

   

500.000

0

0

0

0

Aankoop SNS Bank

       

2.700.000

0

2.700.000

               

Waarvan garantieverplichting:

             

Regeling BF

– 8.322

– 1.600

– 387

0

0

0

0

Garantie Counter Indemnity

0

0

0

– 950.000

0

0

0

Garanties en vrijwaringen staatsdeelnemingen

– 49.092

– 13.000

– 13.025

– 2.010

0

0

0

Garantie DNB winstafdracht

   

5.700.000

0

0

0

0

Garantie SNS Propertize

   

4.166.410

– 566.410

– 976.900

0

– 976.900

               

Waarvan overige verplichtingen

23.453

15.323

22.065

26.643

37.739

19.314

18.425

               

Uitgaven

3.599.367

2.993.758

8.674.220

2.805.899

1.137.790

19.314

1.118.476

               

Vermogensverschaffing

             

Kapitaalstorting Tennet

300.000

300.000

0

0

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS REAAL

   

2.200.000

0

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

   

500.000

0

0

0

0

               

Bekostiging

             

PPS

0

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

             

NLFI (voorheen STAK)

 

5.250

5.250

17.100

17.920

10.000

7.920

               

Lening

             

Management fee IABF

38.756

33.206

26.457

272

0

0

0

Funding fee IABF

3.242.213

2.644.371

4.807.961

2.778.201

0

0

0

Incidentele uitgaven IABF

   

18.960

246

0

0

0

Overbruggingskrediet SNS

   

1.100.000

0

0

0

0

               

Garantie

             

Regeling BF

0

0

6

6

0

0

0

Dotatie begrotingsreserve TenneT

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Uitbetalingen garanties en vrijwaringen

   

575

0

0

0

0

Overig

       

36

100

– 64

               

Acquisitie

             

Aankoop SNS Bank

       

1.101.950

0

1.101.950

               

Opdrachten

             

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

13.598

6.131

10.211

5.274

13.084

4.414

8.670

               

Ontvangsten

9.925.613

5.131.796

9.603.301

8.858.957

7.518.712

2.929.491

4.589.221

               

Vermogensonttrekking

             

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

9.000

12.441

0

0

0

0

0

Dividend staatsdeelnemingen

423.226

312.510

606.876

679.937

794.990

530.000

264.990

Winstuitkering DNB

544.278

749.494

1.974.773

1.118.639

903.252

864.000

39.252

waarvan Griekse inkomsten ANFA

   

43.882

27.427

35.000

44.000

– 9.000

waarvan Griekse inkomsten SMP

   

163.852

134.897

98.000

104.000

– 6.000

Afdracht Holland Casino

0

0

0

0

0

0

0

Afdrachten Staatsloterij

102.423

100.000

82.910

84.700

74.700

90.000

– 15.300

Opbrengst verkoop vermogenstitels

150

38

131.965

4.111

3.838.194

0

3.838.194

Dividend Financiële instellingen

216.244

121.302

488.400

423.900

763.900

400.000

363.900

Rijksbijdrage Landwinning Havenbedrijf Rotterdam

0

0

295.482

0

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

             

NLFI

 

2.419

4.134

15.417

16.276

9.250

7.026

               

Leningen

             

Verwachte portefeuille ontvangsten IABF

3.012.250

2.433.653

4.275.292

4.231.221

0

0

0

Garantiefee IABF

85.262

73.054

58.205

0

0

0

0

Additionele fee IABF

55.409

46.350

35.319

1.229

0

0

0

Additionele garantie fee IABF

128.048

109.713

87.413

163

0

0

0

Verhandelbaarheidsfee

0

14.807

17.659

615

0

0

0

Incidentele ontvangst IABF

   

379.490

0

0

0

0

Overbruggingskrediet SNS

       

1.100.000

0

1.100.000

Rente SNS-krediet

   

6.898

20.608

11.533

0

11.533

Coupon SNS-krediet

       

0

484

– 484

Rente en aflossing diverse leningen

62.999

0

0

0

0

0

0

Aflossing kapitaalverstrekkingen ING, Aegon en SNS Reaal

3.500.000

750.000

750.000

1.500.000

0

683.333

– 683.333

Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal

1.750.472

375.000

375.000

750.000

0

341.183

– 341.183

               

Garantie

             

Garantie overig

658

210

278

916

924

0

924

Premie-ontvangsten garantie TenneT

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Premie-inkomsten Counter Indemnity

25.555

25.555

25.555

12.493

0

6.441

– 6.441

Garantie fee Propertize

     

1.920

9.641

0

9.641

               

Opdrachten

             

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

4.839

450

2.852

8.288

502

0

502

Bij het opstellen van dit jaarverslag kon nog geen gebruik worden gemaakt van de definitieve – van een accountantsverklaring voorziene – jaarrekening van de NWB.

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Aankoop SNS Bank (+ € 2.700 miljoen)

Op 30 september 2015 is SNS Bank afgesplitst van de holding SNS REAAL (thans SRH). Aan de verplaatsing van de bank zijn geen kasstromen te pas gekomen. De staat heeft voor de koopprijs van € 2,7 miljard aandelen in de bank verkregen door de eerder aan SNS REAAL verstrekte overbruggingslening van € 1,1 miljard te verrekenen en het restant van de koopprijs van € 1,6 miljard (€ 2,7 miljard – € 1,1 miljard) schuldig te blijven, waardoor SRH een vordering op de staat heeft. De staat zal deze vordering al naar gelang de liquiditeitsbehoefte van SNS REAAL afbetalen. Het eventuele restant van de vordering vervalt bij de finale afwikkeling van SNS REAAL, waarmee na de verplaatsing van de bank kan worden begonnen. Overigens is de verwachting dat SNS REAAL in haar liquiditeitsbehoefte kan voorzien, waardoor er niet tussentijds hoeft te worden afgelost door de staat.

Garantie SNS Propertize (– € 977 miljoen)

De staat garandeert de door Propertize aangetrokken schuld. In 2015 heeft Propertize een deel van deze schuld afgelost. De financiering met staatsgarantie is daardoor gedaald tot € 2,6 miljard per 31 december 2015. Onder het huidige garantieprogramma kan geen nieuwe financiering aangetrokken worden, de huidige stand is derhalve ook het maximum.

Uitgaven

NLFI (voorheen STAK, Stichting AdministratieKantoor) (+ € 7,92 miljoen)

De begroting van NLFI is naar boven bijgesteld in verband met een aantal verkooptrajecten. Deze uitgaven worden zoveel mogelijk aan de financiële instellingen doorbelast. Hierdoor het door de staat te betalen bedrag per saldo ongeveer gelijk gebleven.

Aankoop SNS Bank (+ € 1.102 miljoen)

Zie de toelichting bij «Verplichtingen: Aankoop SNS Bank».

Ontvangsten

Dividend staatsdeelnemingen (+ € 264,99 miljoen)

Er is sprake van een meevaller bij de dividenden door hoger dan verwachte dividenduitkeringen van onder andere NS, Tennet en Gasunie. Daarnaast wordt op portefeuilleniveau rekening gehouden met risico’s bij de verschillende staatsdeelnemingen. Deze risico’s hebben zich niet voorgedaan waardoor de dividendontvangsten hoger zijn dan geraamd.

Winstuitkering DNB (+ € 39,25 miljoen)

De winstafdracht DNB voor 2015 (DNB-boekjaar 2014) is hoger dan geraamd. Dit leidt tot een bijstelling van € 39 miljoen. De winst valt hoger uit door een toename van de vermogenswinsten.

Afdracht Staatsloterij (– € 15,3 miljoen)

De omzetten van SENS (Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij) stonden vorig jaar, net als de afgelopen jaren, onder druk vanwege moeilijke marktomstandigheden. Hierdoor is ook de afdracht aan de staat lager.

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 3.838 miljoen)

Vanaf 20 november 2015 zijn de eerste certificaten van ABN AMRO genoteerd aan de Euronext Amsterdam. De totale omvang van de eerste plaatsing is uitgekomen op 23% van de certificaten, wat resulteert in een totale opbrengst van de beursgang van circa € 3,8 miljard.

Dividend financiële instellingen (+ € 363,9 miljoen)

Het in 2015 ontvangen dividend van ABN AMRO en ASR bedroeg in totaal € 763,9 miljoen. € 625 miljoen is ontvangen van ABN AMRO (was € 325 miljoen in 2014) en € 138,9 miljoen van ASR (was € 99 miljoen in 2014). Deze stijging is met name bepaald door de resultaatontwikkeling bij deze ondernemingen en ten aanzien van ABN AMRO ook door de ontwikkeling van de pay-outratio.

NLFI (+ € 7,03 miljoen)

Zie de toelichting bij «NLFI (voorheen STAK)».

Overbruggingskrediet SNS (+ € 1,1 miljard)

Zie de toelichting bij «Verplichtingen: Aankoop SNS Bank».

Rente SNS-krediet (+ € 11,53 miljoen)

De renteontvangsten voor het overbruggingskrediet van SNS REAAL zijn € 11,53 miljoen. Hieronder valt de € 1,95 miljoen nog verschuldigde rente welke is verrekend met de aankoop van SNS Bank. Met deze inkomsten was geen rekening gehouden in de begroting van 2015.

Aflossing kapitaalverstrekkingen ING, AEGON en SNS REAAL (– € 683,33 miljoen)

De staat heeft de laatste aflossing van € 1,025 miljard van ING vervroegd ontvangen in 2014. Daarmee heeft ING de volledige kapitaalinjectie van € 10 miljard uit 2008 reeds terugbetaald aan de Nederlandse staat. In de begroting was rekening gehouden met terugbetaling in 2015.

Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalverstrekkingen ING, AEGON en SNS REAAL (– € 341,18 miljoen)

Zie de toelichting bij ««Aflossing kapitaalverstrekkingen ING, AEGON en SNS REAAL».

Premie-inkomsten counter indemnity (– € 6,44 miljoen)

De openstaande garantieverplichting uit 2010 van € 950 miljoen aan ABN AMRO is beëindigd per 27 september 2014. Derhalve zijn geen premies meer ontvangen in 2015.

Garantiefee Propertize (+ € 9,64 miljoen)

De ontvangen fee voor de staatsgarantie op de financiering van Propertize is € € 9,64 miljoen.

4.4 Internationale financiële betrekkingen

A. Algemene doelstelling

Een bijdrage leveren aan een financieel gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Nederlandse economie wordt door zijn openheid en relatief beperkte grootte sterk beïnvloed door internationale financieel-economische ontwikkelingen waaronder ontwikkelingen in de lidstaten van de EU. Verreweg het grootste deel van de Nederlandse export en import gaat naar of komt uit andere Europese landen. Een sterke Europese economie heeft daarmee een directe weerslag op de Nederlandse economie. Mede om die reden is Nederland gebaat bij een gezonde financieel-economische ontwikkeling en een stabiele budgettaire en monetaire ontwikkeling in de EU en haar lidstaten, waarbij ook de financiële stabiliteit binnen de eurozone gewaarborgd is.

De Minister van Financiën speelt op dit gebied een regisserende rol in Nederland en maakt daarbij gebruik van een aantal instrumenten. In de eerste plaats neemt de Minister actief deel aan internationale overleggen (onder andere de Ecofin(Economic and Financial affairs)-Raad en de Eurogroep) ter bevordering van de begrotingsdiscipline van lidstaten van de EU en een stabiele macro-economische omgeving in de eurozone. Verder neemt de Minister van Financiën besluiten over het Nederlandse oordeel over aanvragen voor het European Exchange Rate Mechanism (ERM) II en over toetreding van nieuwe landen tot de eurozone. Tevens draagt de Minister van Financiën het Nederlandse standpunt over de EU-begroting uit. De Minister ziet er op toe dat deze EU-begroting volgens de afspraken van het Meerjarig financieel kader (2014–2020) wordt vormgegeven.

In internationaal verband zijn maatregelen getroffen om de wereldeconomie minder gevoelig te maken voor financieel-economische crises en te zorgen dat de gevolgen, mocht een dergelijke crisis toch plaatsvinden, zo beperkt mogelijk blijven. De Minister van Financiën draagt bij aan het beheer van stabilisatiemechanismen zoals het EFSF en het ESM ten behoeve van het bewaken van de financiële stabiliteit in de eurozone.

Op 13 juli 2015 is de Minister van Financiën door de collega’s uit de Eurogroep herbenoemd als voorzitter van de Eurogroep voor een tweede termijn van 2,5 jaar. De rol als voorzitter van de Eurogroep biedt bij uitstek de mogelijkheid om uitvoering te geven aan de gezamenlijke Europese inzet.

Internationale financiële instellingen beïnvloeden economische ontwikkelingen, als gevolg van hun rol bij het financieel-economische beleidstoezicht en als financieel vangnet in geval van een crisis. Goed beleid van deze instellingen draagt daarom bij aan een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van lage- en middeninkomenlanden. De Minister draagt hieraan bij door toezicht te houden op de uitvoering van de taken van de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) en hun financiële soliditeit. Daarnaast levert de inbreng van de Minister bij discussies in internationale fora en de verschillende IFI’s een bijdrage aan de beïnvloeding van de internationale beleidsdiscussie en beleidsrespons, naast de directe invloed die de Minister heeft op het beleid via de verschillende raden van Europese instellingen en IFI’s.

C. Beleidsconclusies

Nederland heeft zich in 2015 onder meer ingezet voor verbetering van de governance van verschillende IFI’s om te zorgen voor een maximale effectiviteit van ingezette middelen. Het sluiten van coalities met gelijkgestemde landen, het betrekken van relevant hoger management en de inzet van de Minister als roulerend voorzitter van de Raad van Gouverneurs bleek een effectief recept voor governanceverbetering bij de EIB en het agenderen van governance bij de EBRD. Hoewel voorstellen tot EBRD-hervormingen (net) niet de benodigde meerderheid behaalden, vormen deze een goede basis voor te verwachten toekomstige discussies. Hierbij zal een nog grotere meerderheid gezocht moeten worden.

Onder meer omdat Nederland als medeoprichter van de AIIB vroeg aan tafel zat, effectief wist op te trekken met andere ontwikkelde landen en China constructief wist te benaderen, heeft Nederland bijgedragen aan een helder mandaat voor deze nieuwe IFI met een goede governance. Onder meer door de inzet van de Minister vormt Nederland een «Eurogroep-kiesgroep» met negen andere eurozone-landen, waarbij Nederland in 2016 een plaatsvervangend bewindvoerder levert. Hierdoor heeft Nederland onder meer aandacht kunnen vragen voor de door de AIIB gehanteerde maatschappelijke standaarden.

Het consequent uitdragen van de Nederlandse boodschap dat IFI’s zich moeten blijven richten op hun kernmandaat en (wederom) het samen optrekken met gelijkgestemde landen, heeft er mede voor gezorgd dat IFI’s zoals de EBRD en de International Development Association (IDA) van de Wereldbank zich blijven richten op hun kernmandaat.

In 2015 zijn verdere stappen gezet om de Europese economische beleidscoördinatie te versterken. Nederland heeft aangedrongen op stroomlijning en versterking van het Europees semester. De meer gefocuste aanbevelingen passen in deze ambitie van het kabinet. In 2015 is het rapport «Completing Europe’s Economic and Monetary Union» gepresenteerd, met vervolgstappen voor een beter economisch bestuur in de eurozone. Minister Dijsselbloem is één van de auteurs van het rapport. De voorstellen zijn onder meer gericht op het aanjagen van hervormingen en de focus ligt op verbeteringen die op de korte termijn nodig zijn. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet.

In juni 2015, na de verlenging van in totaal zes maanden, liep het tweede leningenprogramma van Griekenland af. Na een lange periode van onderhandeling is een nieuw ESM-leningenprogramma met Griekenland overeengekomen. Voor het kabinet stond tijdens de onderhandelingen centraal dat een overeenkomst geloofwaardig moest zijn voor de toekomst van Griekenland en de eurozone als geheel. Daarnaast heeft Nederland ingezet op betrokkenheid van het IMF en het toepassen van bail-in. Op 19 augustus stemde de Raad van Gouverneurs van het ESM uiteindelijk in met een derde leningenprogramma voor Griekenland.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 4 Internationale financiële betrekkingen (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

91.240.416

38.336.697

– 49.193.450

3.649.277

3.729.791

290.606

3.439.185

Waarvan betalingsverplichtingen

730.004

3.585.959

139.000

787.228

195.028

120.699

74.329

EIB

 

448.222

0

0

0

0

0

Lening Griekenland

 

– 1.505.643

0

0

0

0

0

Kapitaal ESM

 

4.573.600

0

0

0

0

0

Kapitaal AIIB

       

189.492

0

189.492

               

Waarvan garantieverplichtingen:

90.510.412

34.750.738

– 49.332.450

2.862.049

3.534.763

169.907

3.364.856

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

304.524

120.110

26.588

725.439

447.175

169.907

277.268

Garantie aan DNB inzake IMF en BIS

18.518.207

– 825.772

– 1.140.268

2.158.610

2.258.303

0

2.258.303

Kredieten EU betalingssteun

– 102.500

5.000

– 35.000

– 10.000

32.500

0

32.500

EFSM

– 120.000

6.000

– 42.000

– 12.000

39.000

0

39.000

EFSF

71.910.181

0

– 48.141.770

0

0

0

0

ESM

 

35.445.400

0

0

0

0

0

Garantie AIIB

       

757.785

0

757.785

               

Uitgaven

2.284.106

2.005.213

2.599.623

1.093.524

356.416

384.077

– 27.661

               

Deelneming multilaterale (ontwikkelings) banken en fondsen

             

Deelnemingen multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen

337.276

158.227

631.183

52.864

355.313

275.312

80.001

EFSF

571

0

0

0

0

0

0

ESM

 

1.829.440

1.829.440

914.720

0

0

0

Uitkering aan Griekenland

 

13.000

139.000

125.000

0

107.265

– 107.265

               

Leningen

             

Lening Griekenland

1.946.259

4.546

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

             

TA kiesgroeplanden

     

940

1.103

1.500

– 397

               

Ontvangsten

127.715

50.131

34.336

19.969

18.702

24.579

– 5.877

               

Deelneming multilaterale (ontwikkelings)banken en fondsen

             

Ontvangsten IFI's

13.081

9.454

8.630

5.951

5.385

665

4.720

               

Lening

             

Rente- en servicefeeontvangsten lening Griekenland

114.634

40.677

25.706

14.018

13.317

23.914

– 10.597

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Kapitaal AIIB (+ € 189,5 miljoen)

In 2015 is besloten om toe te treden tot de nieuw op te richten AIIB, welke ondertussen operationeel is. Op basis van een door de oprichtende aandeelhouders bepaalde verdeelsleutel heeft Nederland een aandeel toegewezen gekregen en zich hierop ingeschreven. Dit aandeel bestaat uit een gedeelte ingelegd (paid-in)kapitaal en een gedeelte garantiekapitaal. Deze verplichting betreft het ingelegde kapitaal.

Deelnemingen multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (+ € 277,3 miljoen)

De aanpassing van deze garantieverplichting wordt voornamelijk veroorzaak door de wisselkoersaanpassing van de garanties afgegeven aan de Wereldbank. Daarnaast garanderen de EU-lidstaten (waaronder Nederland) 75% van de politieke en soevereine risico’s die de EIB loopt bij haar activiteiten in de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), alsmede de Europese Landen en Gebieden Overzee (LGO). Zie het garantiekader voor meer informatie over deze garantie. Afhankelijk van het precieze bedrag wat de EIB in deze landen heeft geïnvesteerd wijzigt deze garantie.

Aanpassing garantie DNB inzake IMF door wisselkoerswijziging (+ € 2.258,3 miljoen)

De aanpassing van deze garantieverplichting wordt veroorzaakt door de wisselkoersaanpassing van de garanties afgegeven aan DNB inzake de deelnemingen van het IMF.

EU-betalingsbalanssteun (+ € 32,5 miljoen)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld.

EFSM (+ € 39,0 miljoen)

Naar aanleiding van een verandering in het Nederlandse aandeel in de EU-begroting is de bestaande garantieverplichting bijgesteld.

Garantie AIIB (+ € 757,8 miljoen)

In 2015 is besloten om toe te treden tot de nieuw op te richten AIIB, welke ondertussen operationeel is. Op basis van een door de oprichtende aandeelhouders bepaalde verdeelsleutel heeft Nederland een aandeel toegewezen gekregen en zich hierop ingeschreven. Dit aandeel bestaat uit een gedeelte ingelegd (paid-in)kapitaal en een gedeelte garantiekapitaal. Deze verplichting betreft het garantiekapitaal.

Uitgaven

Deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen (+ € 80,0 miljoen)

Om budgettechnische redenen is het betaalritme van de toezeggingen aan het IDA van de Wereldbank aangepast. Hiermee wordt een gedeelte van de IDA-betalingen, toegezegd in de 16e IDA-middelenaanvulling (IDA 16), verplaatst van 2016 naar 2015. Deze aanpassing heeft geen effect op de totale bijdrage aan IDA 16.

Uitkering aan Griekenland (– € 107,3 miljoen)

Gedurende het tweede leningenprogramma voor Griekenland is (in het kader van schuldverlichting) door de Eurogroep afgesproken om de winsten op de ANFA (Agreement on Net Financial Assets)- en SMP(Securities Markets Programme)-portefeuilles van (nationale) centrale banken terug te geven aan Griekenland. De winsten gerealiseerd door nationale centrale banken komen via winstuitkering uiteindelijk terecht bij de lidstaten van de eurozone. De lidstaten gaven deze winst vervolgens weer door aan Griekenland. De voorwaarde voor uitkering van deze winsten was dat de voorafgaande voortgangsmissie in het programma steeds succesvol afgesloten moest worden. In 2015 is geen voortgangsmissie afgesloten en is tevens het tweede leningenprogramma afgelopen. Hierdoor heeft in 2015 geen uitkering van de SMP- en ANFA-winsten aan Griekenland plaatsgevonden. De SMP-winsten uit 2014, die in dat jaar wel door Nederland aan het ESM zijn overgemaakt (zie jaarverslag 2014), zijn om dezelfde reden ook nog niet betaald aan Griekenland. De uitkering van de inkomsten op de Griekse obligaties waren onderdeel van het tweede leningenprogramma en juridisch verplicht.

Ontvangsten

Ontvangsten IFI’s (+ € 4,7 miljoen)

De terugbetalingen van leningen door de EIB en de Wereldbank zijn hoger dan geraamd. Bij de EIB gaat het om leningen aan landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), en de LGO onder het Europees ontwikkelingsfonds in het kader van de verdragen van Lomé en Cotonou. Bij de Wereldbank gaat het om de EEC Special Action Account, waarbij in Europese Economische Gemeenschapsverband via de Wereldbank speciale kredieten zijn verstrekt op concessionele basis aan ontwikkelingslanden welke over langere periode worden terugbetaald.

Rente Griekenland (– € 10,6 miljoen)

Door een lagere rente dan de geraamde CPB(Centraal PlanBureau)-rekenrente zijn de ontvangsten op de Griekse lening lager uitgevallen.

4.5 Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

A. Algemene doelstelling

Het bieden van mogelijkheden voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export naar en investeringen in het buitenland (in aanvulling op de markt) en het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld voor bedrijven op het terrein van de exportkredietverzekeringsfaciliteit.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering en voor de financiële gevolgen van de EKV-faciliteit. De bevoegdheden van de Minister zijn geregeld in de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën. De Minister stelt de randvoorwaarden vast waaronder de uitvoerder van de faciliteit verzekeringen mag afgeven. De staat treedt op als verzekeraar en Atradius Dutch State Business N.V. (ADSB) voert de faciliteit uit, op naam van en voor rekening en risico van de staat. De Minister voor Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking is beleidsverantwoordelijk.

De Nederlandse staat biedt in het kader van de EKV-faciliteit instrumenten aan, waarmee Nederlandse ondernemers en hun financiers betalingsrisico’s – gerelateerd aan exporttransacties – kunnen afdekken. Met de verschillende producten binnen de faciliteit kunnen Nederlandse bedrijven meer grote en op (middel)lange termijn gefinancierde exportorders verwerven, met een positief effect op de concurrentiekracht van en de werkgelegenheid in Nederland.

De randvoorwaarden voor de afgifte van verzekeringen kunnen ieder moment worden aangepast, zodat onverantwoord grote risico’s worden vermeden. Het risicoprofiel van de bestaande EKV-portefeuille en van nieuwe aanvragen wordt daarom nauwlettend gevolgd door het Ministerie van Financiën aan de hand van een uitgebreid risicokader.

Om zo veel mogelijk te voorkomen dat de staat risico’s in verzekering neemt die door de markt kunnen worden gedekt, is de risicodracht opgezet. In de risicodracht staat vermeld op welke risico’s (landen, looptijd en omvang) de staat potentieel dekking aanbiedt. Voor de overige risico’s gaat de staat er in principe vanuit dat deze door de markt zelf in dekking kunnen worden genomen. De risicodracht wordt periodiek aangepast na overleg met ADSB of indien reacties van marktpartijen hiertoe aanleiding geven.

Het creëren en handhaven van een internationaal gelijkwaardig speelveld is een belangrijke beleidsdoelstelling. Om Nederlandse exporteurs en hun financiers internationaal onder gelijke voorwaarden te kunnen laten concurreren, wordt door Nederland in internationaal verband overlegd over de exportkredietverzekeringen en aanverwante regelingen. Zo worden in OESO- en EU-verband afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder exportkredietverzekeringen mogen worden verstrekt, zoals kostendekkendheid, minimumpremies, maximale looptijden, het gebruik van ontwikkelingshulpgelden en verantwoord leenbeleid. De OESO voert een actieve dialoog met de opkomende economieën die geen deel uitmaken van de OESO, om mogelijke verstoringen van het wereldwijde speelveld zoveel mogelijk te beperken.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen krijgt zowel internationaal als nationaal steeds meer aandacht. De Nederlandse staat heeft hierin een voorbeeldfunctie. Dat geldt ook voor de instrumenten als de exportkredietverzekering. Er is continu aandacht voor een gedegen uitvoering van het beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook op dit gebied zijn in OESO-verband afspraken gemaakt, die borgen dat een groot deel van de EKV-gedekte transacties getoetst worden op milieu- en sociale effecten.

C. Beleidsconclusies

In totaal staat voor € 15,9 miljard aan verplichtingen uit hoofde van de EKV-faciliteit uit, waarvan € 0,2 miljard voor de RIV (Regeling InvesteringsVerzekeringen). Dit is een combinatie van definitieve verplichtingen (afgegeven verzekeringspolissen) en voorlopige verplichtingen (dekkingstoezeggingen, een wederzijdse juridische verplichting tussen staat enerzijds en exporteur of bank anderzijds). Onderstaande figuur geeft de ontwikkeling van de uitstaande verplichtingen weer. Dit laat zien dat de vraag naar exportkredietverzekeringen gestaag toeneemt. De doelstelling van het EKV-instrumentarium is het bevorderen van export en dit wordt in toenemende mate bereikt. Voor deze EKV-gedekte export geldt vrijwel in alle gevallen dat deze zonder EKV-dekking niet tot stand was gekomen. Zonder EKV-dekking zouden transacties niet tot stand komen of verschuiven naar een buitenlandse concurrent die wel gebruik kan maken van EKV-dekking. De beoogde doelstellingen zijn in 2015 dan ook volledig gerealiseerd. De EKV-faciliteit levert een positieve bijdrage aan de concurrentiepositie van het Nederlandse exporterende bedrijfsleven en aan het behoud van bedrijvigheid en werkgelegenheid in Nederland.

Uitstaande garantieverplichtingen EKV (bedragen x € 1 miljard)

Uitstaande garantieverplichtingen EKV (bedragen x € 1 miljard)

Het aangaan van verplichtingen brengt vanzelfsprekend risico’s met zich mee en tegenover de premie-inkomsten staan schade-uitgaven en recuperaties. Recuperaties van grote schades uit het verleden vormen een belangrijke instroom van middelen op beleidsartikel 5. Schades waren de afgelopen jaren vrij beperkt, hoewel in 2015 iets hoger. Sinds 1999 is de EKV-faciliteit duidelijk kostendekkend geweest met een cumulatief positief resultaat van € 293 miljoen in bedrijfseconomische termen. Het lijkt er echter op dat de uitstaande risico’s het afgelopen jaar voor een deel zijn verslechterd. Gezien de goederen en diensten die Nederlandse bedrijven met EKV-dekking exporteren is de olie- en gassector een belangrijke afnemer; de risico’s in deze sector zijn afgelopen jaar toegenomen door de aanhoudend lage olieprijs. De ene relatief grote schadepost in 2015 hing samen met de liquidatie van een privaat bedrijf als gevolg van de lage olieprijs.

2015 was een positief jaar voor de EKV-faciliteit. Het financiële resultaat is positief, met name vanwege hoge premie- en schaderestitutieinkomsten en de vraag naar dekking is toegenomen. Met uitvoerder ADSB is gewerkt aan verbeteringen in de producten om exporteurs beter te kunnen bedienen. Het acceptatiebeleid wordt voortdurend aangepast aan de veranderende realiteit in de buitenwereld om de risico’s beheersbaar te houden, de financiële resultaten op peil te houden en tegelijkertijd Nederlandse export te blijven bevorderen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Exportkredietverzekering en investeringsgaranties (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

1.099.920

2.934.821

3.590.788

– 7.294.439

2.475.497

10.616.438

– 8.140.941

waarvan betalingsverplichtingen:

12.032

12.412

14.299

198.043

35.130

12.658

22.472

waarvan kostenvergoeding Atradius DSB

10.557

12.126

12.490

11.678

12.805

12.658

147

               

waarvan garantieverplichtingen:

1.087.888

2.922.409

3.576.489

– 7.492.482

2.440.367

10.603.780

– 8.163.413

EKV

1.118.144

2.942.882

3.523.570

– 7.441.016

2.450.593

10.000.000

– 7.549.407

RIV

– 19.752

– 20.473

52.919

– 51.466

– 10.227

453.780

– 464.007

MIGA

0

0

0

0

0

150.000

– 150.000

Omzetpolissen

– 10.504

0

0

0

0

0

0

               

Uitgaven

28.657

70.109

103.647

241.419

130.837

88.058

42.779

Garanties

             

Schade-uitkering EKV

17.909

57.697

89.348

43.376

95.708

74.900

20.808

Storting begrotingsreserve EKV

186.365

21.489

0

21.489

Schade-uitkering RIV

0

0

0

0

0

500

– 500

Schade-uitkering omzetpolissen

90

0

0

0

0

0

0

Uitgaven Seno-Gom

101

286

1.809

0

745

0

745

               

Opdrachten

             

Kostenvergoeding Atradius DSB

10.557

12.126

12.490

11.678

12.895

12.658

237

               

Ontvangsten

141.642

350.432

202.684

273.282

236.691

103.250

133.441

Garanties

             

Premies EKV

55.106

43.629

86.471

118.261

117.344

50.000

67.344

Premies RIV

563

537

675

789

788

1.250

– 462

Premies omzetpolissen

88

15

0

0

0

0

0

Schaderestituties EKV

84.834

97.911

80.287

86.736

102.590

38.000

64.590

Ontvangsten Seno-Gom

551

185

251

947

1.969

0

1.969

               

Ontrekking begrotingsreserve Seno-Gom

0

207.655

34.500

66.049

14.000

14.000

0

Overige ontvangsten

500

500

500

500

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

In de ontwerpbegroting zijn stelpostramingen opgenomen ter hoogte van het maximaal te verstrekken jaarlijkse brutogarantieplafond voor nieuw aangegane verplichtingen. De realisatie van de verplichtingen betreft het saldo van verleende en vervallen garanties.

Garantieverplichting exportkredietverzekering (– € 7,55 miljard)

In 2015 is er voor € 9,52 miljard aan nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 7,07 miljard aan verplichtingen vervallen. Over 2015 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties daarom € 2,45 miljard.

Garantieverplichting Regeling investeringsverzekeringen (– € 464 miljoen)

In 2015 zijn er geen nieuwe verplichtingen aangegaan en is € 10,2 miljoen aan verplichtingen vervallen. Over 2015 bedraagt het saldo van nieuwe en vervallen garanties – € 10,2 miljoen.

Garantieverplichting MIGA (– € 150 miljoen)

Het jaarlijkse plafond voor de MIGA bedraagt € 150,0 miljoen. In 2015 is er geen beroep gedaan op de MIGA-faciliteit.

Uitgaven

Schade-uitkering EKV (+ € 20,8 miljoen)

De schade-uitkeringen zijn hoger uitgevallen dan de raming in de begroting. Er is één grote schade-uitkering geweest die hiertoe heeft bijgedragen. Het gaat om een éénmalige uitkering van een schade op een private debiteur als gevolg van een aanhoudend lage olieprijs.

Begrotingsreserve (+ € 21,5 miljoen)

Naar aanleiding van het vernieuwde garantiekader is voor de exportkredietverzekeringsfaciliteit een begrotingsreserve opgericht. In 2014 heeft een eerste storting in de begrotingsreserve plaatsgevonden. In 2015 is er ruim € 21 miljoen aan de begrotingsreserve toegevoegd.

Ontvangsten

Premies EKV (+ € 67,3 miljoen)

In 2015 zijn de premieontvangsten van de exportkredietverzekeringen hoger uitgevallen dan begroot. Er is een aantal omvangrijke verzekeringen afgesloten waar ten tijde van de begroting nog geen zicht op was.

Schaderestituties EKV (+ € 64,6 miljoen)

Ondanks de moeilijke periode die de wereldeconomie doormaakt is de provenustroom boven verwachting goed op gang gebleven. Hierdoor zijn de schaderestituties hoger uitgekomen dan geraamd. Met name de terugbetalingsregeling met Argentinië, die in de Club van Parijs is getroffen, heeft hieraan een grote bijdrage geleverd.

Meetbare gegevens

Binnen de EKV wordt gebruik gemaakt van twee kengetallen. Beide kengetallen, de benchmark en de BedrijfsEconomische ResultaatBepaling (BERB), bieden informatie over het gelijkwaardige speelveld. De benchmark maakt een vergelijking tussen de producten en de voorwaarden waartegen die worden aangeboden binnen de EKV-facilititeit en de BERB geeft het cumulatieve resultaat aan van alle polissen die per 1 januari 1999 zijn afgesloten. Door kostendekkend te opereren en dit ook transparant te presenteren wordt aangetoond dat er bij de Nederlandse EKV geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt door middel van te lage verzekeringspremies. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van een internationale race to the bottom.

Uit de benchmark (2015) is naar voren gekomen dat de EKV-faciliteit, op de beleidsonderdelen landenbeleid, premies, dekkingsbeleid en milieu- en sociale beoordeling bestand is tegen de concurrentiedruk van andere exportkredietverzekeraars.

Uit de meest recente bedrijfeconomische resultaatbepaling (2014) is naar voren gekomen dat er sinds 1999 een cumulatief resultaat van € 293 miljoen is behaald.

Prestatie-indicator

Streefwaarde

Realisatie

BERB

> € 0 mln.

€ 293 mln.

Benchmark

A

A

4.6 Btw-compensatiefonds

A. Algemene doelstelling

Gemeenten, provincies en andere regionale openbare lichamen als bedoeld in de Wet op het Btw-compensatiefonds hebben de mogelijkheid om een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De btw speelt hierin geen rol.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Het Btw-CompensatieFonds (BCF) is opgericht om een eind te maken aan de factor btw bij de afweging door decentrale overheden tussen het uitbesteden van werkzaamheden of het uitvoeren ervan door de eigen organisatie. Decentrale overheden kunnen de door hen betaalde btw terugvragen bij het BCF. Daardoor speelt de factor btw geen rol meer bij de afweging tussen in- en uitbesteden bij decentrale overheden. Om btw terug te kunnen vragen bij het BCF moet de betaalde btw aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de btw betaald zijn over een niet-ondernemerstaak en mag er geen sprake zijn van verstrekking aan een individuele derde. Voorbeelden van taken waarvoor gemeenten btw kunnen terugclaimen zijn: inzameling van huisvuil, onderhoud aan gebouwen, straatbeheer, schoonmaakactiviteiten, archivering, ingenieurswerkzaamheden en groenbeheer.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor en heeft een uitvoerende rol bij:

  • het verstrekken, verzamelen en controleren van de opgaafformulieren en het uitbetalen van de compensabele btw en

  • het beheer van het BCF.

C. Beleidsconclusies

In 2015 hebben zich qua beoogde resultaten geen bijzonderheden voorgedaan.

Het BCF is vanaf 2015 gemaximeerd, conform afspraken in het Financieel akkoord uit 2013 tussen het Rijk en decentrale overheden. Dit in plaats van het eerdere voornemen van het kabinet het BCF per 2015 af te schaffen. Onderdeel van de afspraak is dat de door het Rijk ingeboekte korting gehandhaafd blijft en op het gemeentefonds en provinciefonds wordt toegepast.

Het plafond op het BCF is vanaf 2015 gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het gemeentefonds en provinciefonds. Conform het Financieel akkoord uit 2013 is het uitgangspunt voor het plafond de raming van het btw-compensatiefonds voor 2014 zoals weergegeven in de begroting 2013 (met een correctie voor structurele taakmutaties). Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het gemeentefonds en provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het gemeentefonds en provinciefonds. De toevoeging of uitname wordt over het gemeentefonds en provinciefonds verdeeld conform de aandelen van de gezamenlijke gemeenten en gezamenlijke provincies in het BCF in het gerealiseerde jaar.

D. Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 6 BTW-compensatiefonds (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

2.901.122

– 30.872

               

Uitgaven

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

2.901.122

– 30.872

             

(1) Programma-uitgaven

2.788.318

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

2.901.122

– 30.872

               

waarvan gemeenten en Wgr-plusregio's

2.496.131

2.360.993

2.413.355

2.614.164

2.546.903

2.565.154

– 18.251

waarvan provincies

292.187

303.779

302.457

339.672

323.347

335.968

– 12.621

               

Ontvangsten

2.788.317

2.664.772

2.715.812

2.953.836

2.870.250

2.901.122

– 30.872

Uitgaven

Gemeenten declareren in absolute zin meer btw bij het Btw-compensatiefonds dan provincies. In relatieve zin declareren de provincies echter meer bij het btw-compensatiefonds. De provincies zijn vooral actief op het gebied van verkeer en vervoer: een uitgavencategorie die veelal voor compensatie van btw in aanmerking komt. Dit is een mogelijke verklaring voor het feit dat provincies in vergelijking tot gemeenten een relatief groot beroep doen op het btw-compensatiefonds. Het verschil tussen realisatie en begroting wordt met name veroorzaakt door lager dan verwachte voorschotten en een correctie op een jaarbeschikking.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn gelijk aan de uitgaven omdat de terugbetaalde btw-bedragen tevens belastinginkomsten zijn.

Plafond

Plafond BCF (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2015

2015

2015

Plafond

3.027.260

3.029.366

– 2.106

Uitgaven

2.870.249

2.901.122

– 30.873

       

Ruimte onder plafond

157.011

128.244

28.767

Aan de hand van de realisatiecijfers wordt in het FJR de definitieve ruimte onder het BCF-plafond bepaald. Het verschil tussen de voorlopige afrekening die bij Miljoenennota 2016 heeft plaatsgevonden (€ 156 miljoen) en de definitieve ruimte onder het plafond (€ 157 miljoen), wordt bij Voorjaarsnota verrekend met het gemeentefonds en provinciefonds. De toevoeging van de resterende ruimte wordt verdeeld over het gemeentefonds en provinciefonds conform de gerealiseerde aandelen van de gezamenlijke gemeenten en gezamenlijke provincies in het BCF in 2015.

E. Toelichting op de instrumenten

Compensatie

De Belastingdienst is belast met het verstrekken en verzamelen van opgaafformulieren en het compenseren van de btw over niet-ondernemersactiviteiten.

Controle- en toezichtsbeleid

Bij de uitvoering van de Wet op het Btw-compensatiefonds is een centrale rol toegekend aan de Belastingdienst. Dit vanwege de nauwe relatie tussen de heffing van de omzetbelasting op grond van de Wet op de Omzetbelasting en de compensatie van de omzetbelasting op grond van het Btw-compensatiefonds. Uit het oogpunt van eenvoud en doelmatigheid is ervoor gekozen de Wet op het Btw-compensatiefonds in belangrijke mate aan te laten sluiten bij het systeem van heffing van omzetbelasting in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit betekent onder meer dat de controle van het Btw-compensatiefonds onderdeel uitmaakt van de reguliere controle van de aangiften omzetbelasting bij gemeenten en provincies. De handelwijze van de Belastingdienst met betrekking tot de opgaven voor het Btw-compensatiefonds is, gezien de nauwe relatie met het systeem van heffing van omzetbelasting, niet anders dan die met betrekking tot de aangifte omzetbelasting. Dit betekent de mogelijkheid van controle achteraf gedurende een periode van vijf jaar. Inherent aan het systeem van heffing van omzetbelasting (voldoening op de aangifte met slechts beperkte informatie) is dat de controle op de juistheid van de ingediende aangiften achteraf en op basis van risicoafweging plaatsvindt. Dit is ook het geval indien er sprake is van een zogenoemde negatieve aangifte (de voorbelasting overtreft de verschuldigde belasting). Slechts in uitzonderingsgevallen vormt de aangifte omzetbelasting zelf aanleiding tot het instellen van een boekenonderzoek. Voornoemde handelswijze met betrekking tot het Btw-compensatiefonds betekent dat de Belastingdienst niet per uitkeringsjaar vaststelt in welke mate de uitbetaalde bedragen rechtmatig zijn geweest, maar binnen het algemene handhavingsbeleid zich er op richt om in de actualiteit te beoordelen welke gemeenten en provincies op welke aspecten het meest voor nadere toezichtactiviteiten in aanmerking komen.

De algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van de compliance bij belastingplichtigen. Hierbij maakt de Belastingdienst gebruik van de mogelijkheden die HT biedt. Van de 403 gemeenten en provincies zijn er 255 beoordeeld op de mogelijkheden voor HT en is met 157 gemeenten en provincies een individueel toezichtconvenant gesloten. In horizontaal toezicht werkt een gemeente of provincie zichtbaar aan het onderhouden en versterken van de fiscale beheersing, met als doel het opstellen en indienen van aanvaardbare belastingaangiften en opgaven voor het Btw-compensatiefonds. De Belastingdienst bespreekt met de gemeenten en provincies hoe zij hun verantwoordelijkheid voor naleving van fiscale wet- en regelgeving nemen en zorgdragen voor volledige en juiste aangiften en opgaven. Daarbij krijgt de Belastingdienst zicht op hoe de gemeenten en provincies omgaan met fiscaliteit en of de randvoorwaarden voor een adequate beheersing daarvan, zijn ingevuld. De gemeenten en provincies beoordelen vervolgens zelf de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing van de (fiscaal relevante) bedrijfsprocessen. De resultaten daarvan delen zij met de Belastingdienst. Met deze informatie bepaalt de Belastingdienst in welke mate gesteund kan worden op de interne beheersing en in hoeverre aanvullende eigen werkzaamheden noodzakelijk zijn. Wanneer daar aanleiding toe is kunnen ook boekenonderzoeken worden ingezet. Dit kunnen volledige boekenonderzoeken zijn waarvan het Btw-compensatiefonds onderdeel uitmaakt of deelonderzoeken die specifiek zijn gericht op de juistheid van de door gemeenten en provincies ingediende opgaven Btw-compensatiefonds. In 2015 zijn 11 specifieke boekenonderzoeken voor het Btw-compensatiefonds bij gemeenten en provincies uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben per saldo geleid tot een correctie van ruim € 3,2 miljoen.

Realisatie meetbare gegevens
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Prestatie-indicator

2012

2013

2014

2015

2015

Aantallen gemeenten en provincies onder HT met een individueel convenant1

103

123

141

157

140–180

Bron: Belastingdienst/Centrale Administratie.

X Noot
1

De prestatie-indicator is ten opzichte van 2014 gewijzigd om beter aan te sluiten bij het toezichtproces zoals de Belastingdienst dat uitvoert.

4.7 Beheer materiële activa

A. Algemene doelstelling

Een optimaal financieel resultaat bij het beheren en afstoten van materiële activa van/voor het Rijk ten behoeve van de realisatie van rijksdoelstellingen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën heeft een uitvoerende rol op het gebied van roerende materiële activa. De Minister is verantwoordelijk voor het vervoeren, bewaren, vernietigen en verkopen van overtollige en in beslaggenomen roerende zaken. Deze taken zijn opgedragen aan DRZ. Het aan Financiën toebehorende deel van de verkoopopbrengsten van in beslag genomen goederen staat geraamd in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid (zie onderdeel D. van deze paragraaf). De hoogte van de verkoopopbrengsten wordt bepaald door de verkoop van overtollige roerende zaken van de rijksoverheid waarvoor geen middelenafspraken met andere ministers zijn vastgelegd.

Het Rijk bezit materiële activa die nodig zijn voor de realisatie van rijksdoelstellingen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol ligt in de Comptabiliteitswet. Daarin staat dat de Minister van Financiën belast is met de verantwoordelijkheid voor het (privaatrechtelijk) beheer van de roerende zaken die aan de staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover de verantwoordelijkheid voor dat beheer niet bij of krachtens de wet bij een of meer andere ministers is gelegd.

C. Beleidsconclusies

In 2015 is de vernieuwing van de Regeling Materieel Beheer (RMB) nagenoeg afgerond. Hierin is de rol van DRZ als centrale dienst ten aanzien van de afstoot van roerende zaken verankerd. Naast de afstoot van overcomplete goederen zijn ook de aan de staat vervallen roerende zaken vanuit het beslagproces in de RMB opgenomen.

Voor de doelmatigheidsindicatoren wordt verwezen naar het niet-beleidsartikel 8 (zie paragraaf 5.1), waar de apparaatsgelden van DRZ zijn opgenomen (onder het onderdeel SG-cluster).

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 7 Beheer materiële activa (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

383

500

– 1.550

350

0

306

– 306

               

Uitgaven

383

500

334

350

0

306

– 306

               

Beheerskosten DRZ

383

500

334

350

0

306

– 306

               

Ontvangsten

1.905

2.767

2.278

13.807

2

1.800

– 1.798

               

Programma-ontvangsten baten-lastendiensten

             

Vervreemding DRZ

1.905

2.767

2.278

13.807

2

1.800

– 1.798

E. Toelichting op de instrumenten

Vervreemding DRZ

De realisatie van ontvangsten heeft betrekking op de verkoop van overtollige roerende zaken van de rijksoverheid (voor zover er geen middelenafspraak gemaakt is).

Ontvangsten en uitgaven inzake inbeslaggenomen goederen

Volgens het huidige BIV (Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen) moeten opbrengsten uit verkopen van inbeslaggenomen goederen worden verantwoord op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In 2015 is met de Auditdienst Rijk en het Ministerie van Veiligheid en Justitie overleg geweest om de opbrengsten van de verkoop van inbeslaggenomen goederen over te boeken. Derhalve zijn de opbrengsten in 2015 bij Ministerie van Veiligheid en Justitie verantwoord.

Niet uit tabel blijkende budgettaire gevolgen

Middelenafspraken

De Minister van Financiën verzorgt behalve de vervreemding van de eigen (overtollige) roerende zaken ook de vervreemding van (overtollige) roerende zaken van andere ministers. Wanneer een middelenafspraak is gemaakt met een Minister, dan wordt de opbrengst uit vervreemding door deze Minister verantwoord op zijn eigen begroting.

4.8 Financiering staatsschuld

A. Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder een acceptabel risico voor de begroting.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke kosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze verantwoordelijkheid is geregeld in de Comptabiliteitswet 200122.

Het risico voor de begroting is laag wanneer de rentes op leningen zo lang mogelijk vast worden gezet. Als de rente langer vastgezet wordt, gaat dit echter over het algemeen gepaard met hogere kosten. Er is daarom sprake van een afruil tussen kosten en risico, waarbij de ene afruil niet per definitie beter is dan de andere. Het Agentschap van de Generale Thesaurie financiert de staatsschuld aan de hand van een beleidskader dat voor een periode van vier jaar wordt vastgesteld. In het onderzoek in aanloop naar de nieuwe beleidskaders is in 2007 en 2011 gekozen voor een afruil die hoort bij een portefeuille waarbij de rente steeds voor 7 jaar wordt vastgezet23. Als gevolg daarvan werkt het Agentschap van de Generale Thesaurie sinds 2008 met een renterisicokader voor de staatsschuld dat gelijk is aan dat van een 7-jaars gecentreerde portefeuille.

Om het gewenste renterisico te bereiken gebruikt de Nederlandse staat renteswaps. Met het gebruik van swaps worden renterisico en uitgiftebeleid losgekoppeld. Het is hierdoor mogelijk om leningen met gangbare looptijden en een voldoende omvang uit te geven en tegelijkertijd met renteswaps het renterisico te optimaliseren. In praktijk betekent dit dat de rente op elke kapitaalmarktuitgifte met een receiverswap wordt omgezet in een variabele rente die vervolgens met dagelijkse payerswaps weer wordt omgezet in de op dat moment geldende 7-jaarsrente.

Sinds 2012 is het onder voorwaarden mogelijk om van dit kader af te wijken en de rente op een kapitaalmarktuitgifte niet met renteswaps om te zetten naar de 7-jaarsrente. De voorwaarden zijn dat afwijkingen niet mogen leiden tot meer risico voor de begroting en inpasbaar zijn binnen de begroting. De eerste voorwaarde impliceert dat alleen afwijkingen die de portefeuille verlengen toegestaan zijn. De portefeuille wordt verlengd als leningen met een looptijd langer dan 7 jaar niet naar de 7-jaarsrente terug worden geswapt. Deze afwijkingen zijn bevorderlijk voor de stabiliteit van de begroting omdat ze zorgen voor minder risico. De tweede voorwaarde zorgt ervoor dat als gevolg van het afwijken van het risicokader de begroting niet overschreden wordt. De derde voorwaarde is dat er een reële kans is op financieel voordeel op lange termijn.

Om te meten hoe goed de 7-jaars gecentreerde portefeuille wordt benaderd, wordt sinds 2008 gewerkt met een benchmark. De benchmark is een theoretische financiering van de staatsschuld waarbij elke dag een deel van financieringsbehoefte wordt gefinancierd met de uitgifte van een 7-jaars lening. Ieder jaar wordt in het jaarverslag gerapporteerd in hoeverre de resultaten van de feitelijke portefeuille met leningen en renteswaps overeenkomen met de resultaten van de benchmark. De benchmark maakt het mogelijk om de gevolgen van bewuste afwijkingen van het renterisicokader transparant te rapporteren. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark. Het Agentschap rapporteert derhalve niet alleen over de gevolgen van het financieringsbeleid voor de rentekosten, maar biedt ook inzicht in de ontwikkeling van de marktwaarde van de portefeuille.

C. Beleidsconclusies

In de begroting van 2015 was geen nieuw beleid voorzien en stond een evaluatie van het risicokader 2012–2015 gepland. Door de aanhoudend lage rentestanden is het beleid van het Agentschap gedurende het jaar in toenemende mate gericht geweest op het verder verlengen van de looptijd van de staatsschuld. Om deze redenen heeft het Agentschap in 2015 significant afgeweken van de 7-jaars benchmark. In de praktijk betekende dit dat leningen met een looptijd van 10 jaar en langer niet zijn teruggeswapt. Daarnaast is de looptijd van de staatsschuld verlengd door langlopende swaps vervroegd te beëindigen. Hier is in maart 2015 mee begonnen. Bij de afwikkeling van een langlopende swap ontvangt de staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van het saldo van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen. Door de aanhoudend lage rente heeft dit in 2015 tot aanzienlijke eenmalige ontvangsten geleid. De keerzijde van deze eenmalige ontvangsten bestaat, gegeven de huidige rentestanden, uit structureel lagere rentebaten uit swaps in de komende jaren.

In totaal hebben deze afwijkingen geleid tot een positief resultaat in de gerealiseerde kosten ten opzichte van de benchmark van € 3,6 miljard. Dit is met name het gevolg van het vervroegd beëindigen van swaps, dat € 4,3 miljard opbracht. Als niet van de benchmark zou zijn afgeweken, dan zouden de gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille in 2015 slechts € 460 miljoen lager zijn geweest dan die van de benchmark. In bijlage 4 wordt de benchmark uitgebreid toegelicht.

In 2015 heeft een evaluatie24 van het risicokader plaatsgevonden. De conclusie luidt dat het risicokader in grote lijnen heeft voldaan, maar dat de ontwikkelingen op de derivatenmarkt en de lage rentestanden redenen zijn voor een nieuw risicokader voor 2016–2019. In het nieuwe risicokader wordt de 7-jaars benchmark verlaten en wordt het verdere verlengen van de looptijd voortgezet. Ook zal een andere verantwoordingssystematiek worden ontworpen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 11 Financiering staatsschuld (bedragen x € 1 mln.)
 

Realisatie1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Uitgaven

49.609

53.467

46.230

59.639

60.779

50.474

10.305

               

Programma-uitgaven

49.588

53.437

46.214

59.622

60.770

50.455

10.315

               

Totaal rentelasten schuld

10.040

10.312

9.583

9.025

8.510

8.693

– 183

Rentelasten vaste schuld

9.332

10.088

9.520

8.746

8.145

8.638

– 493

Rentelasten vlottende schuld

705

199

55

78

47

55

– 8

Uitgaven voortijdige beëindiging

4

25

8

202

318

0

318

               

Aflossing vaste schuld

28.229

33.325

28.687

41.284

48.047

41.762

6.285

               

Mutatie vlottende schuld

11.319

9.799

7.943

9.313

4.213

0

4.213

               

Overige uitgaven

21

30

16

17

9

19

– 10

               

Ontvangsten

53.243

65.891

51.869

51.337

52.878

55.364

– 2.486

               

Programma-ontvangsten

53.243

65.891

51.869

51.337

52.878

55.364

– 2.486

               

Totaal rentebaten schuld

262

226

104

415

5.471

1.276

4.195

Rentebaten vaste schuld

0

0

0

294

1.016

1.169

– 153

Rentebaten vlottende schuld

262

223

104

98

165

107

58

Ontvangsten voortijdige beëindiging

0

3

0

22

4.290

0

4.290

               

Uitgifte vaste schuld

52.980

65.665

51.765

50.922

47.407

54.087

– 6.680

Mutatie vlottende schuld

0

0

0

0

0

0

0

               

Overige baten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Als gevolg van afronding in € miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Rentelasten vaste schuld (– € 493 miljoen)

De rentelasten op de vaste schuld zijn € 493 miljoen lager uitgevallen dan in de ontwerpbegroting werd voorzien. De belangrijkste reden hiervoor is dat de rentetarieven waartegen de staat in 2015 heeft geleend, lager waren dan de rentes waarmee ten tijde van het opstellen van de begroting (de rekenrentes van het CPB) werd gerekend. Daarnaast is minder geleend op de kapitaalmarkt dan destijds werd begroot (– € 6,7 miljard).

Rentelasten vlottende schuld (– € 8 miljoen)

De rentelasten op de vlottende schuld zijn € 8 miljoen lager dan de raming die op Prinsjesdag is gepresenteerd. Dit verschil wordt net als bij de vaste schuld verklaard door lager dan geraamde rentetarieven op de geldmarkt en een lagere omvang van de kortlopende schulden dan waar tijdens de begroting rekening mee werd gehouden.

Uitgaven bij voortijdige beëindiging (+ € 318 miljoen)

In 2015 is voor totaal € 10,3 miljard aan kortlopende staatsobligaties ingekocht, waarvan € 8,6 miljard aan obligaties die in 2016 en 2017 aflossen. Het voortijdig aflossen brengt kosten met zich mee. In 2015 bedroegen deze kosten € 307 miljoen. Doordat de rente de afgelopen jaren is gedaald, is de prijs waartegen een obligatie wordt ingekocht meestal iets hoger dan de nominale waarde. Het verschil wordt geboekt als uitgave bij voortijdige beëindiging. Tegenover deze uitgaven staan lagere rentelasten omdat op de ingekochte obligaties geen rente meer betaald wordt. De financiering voor het inkopen van obligaties vindt plaats op de geldmarkt.

Daarnaast is in 2015 een nieuw administratiesysteem voor het vastleggen van de schuld in gebruik genomen. Als gevolg daarvan is er sprake van een incidentele last in 2015 van € 10,8 miljoen. Deze post is opgebouwd uit drie componenten.

In de eerste plaats betreft dit (dis)agio dat per eind 2014 nog op de balans stond, maar betrekking had op leningen die al waren afgelopen per eind 2014. Het corrigeren van de balans heeft een eenmalige last van € 4,0 miljoen tot gevolg. In de tweede plaats wordt een andere methodiek gebruikt voor het verwerken van inkopen op DSLs (Dutch State Loans, kapitaalmarktobligaties van de Nederlandse staat). Deze verandering heeft geleid tot een incidentele last van € 5,9 miljoen. Tot slot is er sprake van een verandering in de toerekeningsmethodiek voor de rente op onderhandse leningen. De nieuwe methodiek leidt tot een incidentele last van € 0,9 miljoen in 2015.

Aflossing vaste schuld (+ € 6,3 miljard)

De aflossing van de vaste schuld is € 6,3 miljard hoger uitgevallen dan in de begroting werd verwacht doordat meer leningen vervroegd zijn afgelost. Dit is het saldo van € 4,0 miljard minder reguliere aflossingen en € 10,3 miljard vervroegde aflossingen. Om aflossingspieken in de komende jaren te verminderen en voor het voeren van een goed kasbeheer heeft het Agentschap de mogelijkheid om staatsobligaties, die binnen de aankomende 24 maanden aflopen, vervroegd af te lossen. In 2015 was bovendien, net als in 2014, de inkoopregeling nog van kracht, waarbij de houders van deze eeuwigdurende grootboekleningen deze kunnen verkopen aan het Agentschap. In 2015 is voor € 5,2 miljoen aan dergelijke grootboekleningen ingekocht.

Mutatie vlottende schuld (+ € 4,2 miljard)

De vlottende schuld is in 2015 met € 4,2 miljard afgenomen. Dit bedrag is het resultaat van een viertal onderliggende posten. Het belangrijkste effect is de significante meevaller in het kassaldo. In de raming werd rekening gehouden met een kastekort van € 12,3 miljard. Aan het einde van het jaar blijkt dat er sprake is van een kasoverschot van € 6,5 miljard, waardoor er per saldo € 18,8 miljard minder op de geldmarkt gefinancierd hoefde te worden.

De raming van het kassaldo is complex en met aanzienlijke onzekerheid omgeven. Er zijn veel effecten die het uiteindelijke kassaldo bepalen omdat bij het Agentschap de financiële stromen van het hele Rijk bijeen komen. De aanzienlijke afwijking ten aanzien van de raming is het gevolg van een aantal grote ontvangsten die ten tijde van het opstellen van de begroting niet voorzien waren. Hieronder vallen de verkoop van een gedeelte van ABN AMRO (€ 3,8 miljard), de voortijdige beëindiging van derivaten (€ 4,3 miljard), de vervroegde aflossing van een lening door ABN AMRO (€ 1,8 miljard) en de verminderde roodstand op de rekeningen-courant van de sociale fondsen (€ 6,7 miljard).

Tegenover het effect van het verbeterde kassaldo staan drie posten die voor een toename van de vlottende schuld hebben gezorgd. Het bij de staat geplaatste onderpand uit hoofde van renteswaps is in 2015 met € 1,5 miljard afgenomen. Dit is opgevangen door meer vlottende schuld uit te geven. Verder is € 6,7 miljard minder op de kapitaalmarkt uitgegeven dan in de begroting was opgenomen. Deze financieringsbehoefte is derhalve op de geldmarkt gedekt. Ten slotte is er € 6,3 miljard meer vaste schuld afgelost dan begroot. Ook hierdoor neemt de vlottende schuld toe.

Deze vier effecten zorgen er gezamenlijk voor dat de vlottende schuld in 2015 per saldo met € 4,2 miljard is afgenomen.

Overige uitgaven (– € 10 miljoen)

Op de post Overige uitgaven is € 10 miljoen minder uitgegeven dan geraamd. Er zijn ongeveer € 10 miljoen minder bankkosten gemaakt voor de uitgifte van de staatsschuld doordat er in 2015 maar één DDA (Dutch Direct Auction; de wijze waarop de Nederlandse staat een obligatie op de kapitaalmarkt veilt) is geweest. De Nederlandse staat betaalt de banken, die de staatsschuld afnemen en op de secundaire markt verhandelen, fees.

Ontvangsten

Rentebaten (– € 153 miljoen)

De rentebaten op de vaste schuld zijn € 153 miljoen lager uitgevallen. De rentebaten op de vaste schuld bestaan uit het verschil tussen de rente-uitgaven en de renteontvangsten uit hoofde van derivaten. Per saldo ontvangt de staat in 2015 rente op de derivatenportefeuille. De rentebaten komen vooral van de receiverswaps in de portefeuille. Door de voortijdige beëindiging van receiverswaps in 2015 ontvangt de staat op dat deel van de portefeuille geen rente meer en zijn de rentebaten lager dan vooraf geraamd.

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging (+ € 4,3 miljard)

In 2015 is begonnen met het afwikkelen van langlopende receiverswaps. Op receiverswaps die de staat in het verleden heeft afgesloten ontvangt de staat een vaste rente en betaalt ze een variabele rente. Doordat rentes sterk gedaald zijn, hebben receiverswaps een relatief hoge marktwaarde. Door deze langlopende receiverswaps af te wikkelen, ontvangt de staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer wordt ontvangen.

Daar staat tegenover dat de rentebaten uit hoofde van receiverswaps de komende jaren structureel dalen. In 2015 heeft de afwikkeling van receiverswaps € 4,3 miljard opgeleverd. De hoogte van de staatsschuld (en de EMU-schuld) is met dit bedrag verminderd.

In 2015 is een nieuw administratiesysteem voor vastleggen van de schuld in gebruik genomen die aan de uitgavenkant voor een tegenvaller zorgde. Tegenover deze laatste post staat ook een incidentele bate op de onderhandse leningen in 2015 van € 0,4 miljoen. Daarnaast is er € 0,9 miljoen aan incidentele baten die nog te betalen rente betreft die per eind 2014 op de balans stond, maar betrekking had op een transactie die reeds was afgelopen per eind 2014. In totaal is er sprake van € 1,3 miljoen incidentele baten.

Uitgifte vaste schuld (– € 6,7 miljard)

De uitgegeven vaste schuld (staatsobligaties) is € 6,7 miljard lager uitgevallen dan in de begroting werd geraamd. Een deel van dit verschil wordt verklaard doordat bij het opstellen van de begroting het financieringsplan voor 2015 nog niet bekend was. In het eind 2014 gepubliceerde financieringsplan is een uitgifte van ongeveer € 48 miljard aan obligaties opgenomen, € 6,1 miljard lager dan waar in de begroting (op basis van technische aannames) van werd uitgegaan. Uiteindelijk is in 2015 voor € 47,4 miljard aan staatsobligaties geveild.

4.9 Kasbeheer

A. Algemene doelstelling

Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van publieke middelen en de bijbehorende geldstromen. Het doel is dat publieke middelen doelmatig worden beheerd en financiële risico’s worden voorkomen. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 2001.25

Het kasbeheer is onder te verdelen in het schatkistbankieren en het betalingsverkeer van de rijksoverheid.

Bij schatkistbankieren heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Schatkistbankieren houdt onder andere in dat instellingen met een publieke taak die hiervoor gelden van het Rijk ontvangen hun middelen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Publieke middelen verlaten de schatkist dan niet eerder dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de publieke taak. Hierdoor is de externe financieringbehoefte van het Rijk minder groot. Onder voorwaarden kunnen deelnemers aan schatkistbankieren ook leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën of rood staan op hun rekening-courant. Door dergelijke kredietverlening neemt de financieringsbehoefte van het Rijk toe.

Ook bij het betalingsverkeer van de rijksoverheid heeft de Minister van Financiën een uitvoerende rol. Het betalingsverkeer is verdeeld in percelen die periodiek worden aanbesteed. Door de aanbesteding worden banken geprikkeld om hun diensten tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding aan te bieden. Het Ministerie van Financiën treedt in deze aanbestedingsprocedures op als opdrachtgever.

C. Beleidsconclusies

In de begroting voor 2015 waren geen beleidswijzigingen voor het schatkistbankieren en het betalingsverkeer voorzien. Daarmee was 2015 vooral een jaar waarin het Agentschap zich heeft geconcentreerd op haar uitvoerende rol op dit terrein.

Wel is in 2015 is besloten om het partieel schatkistbankieren niet langer aan te bieden, omdat het niet langer in een behoefte voorzag. Het partieel schatkistbankieren was vanaf 2009 beschikbaar om decentrale overheden en onderwijsinstellingen de mogelijkheid te geven om risicoarm middelen in de schatkist aan te houden, zonder dat integrale deelname aan schatkistbankieren nodig was. Tot het moment dat schatkistbankieren eind 2013 verplicht werd voor de decentrale overheden, werd door een handvol provincies en gemeenten gebruik gemaakt van deze mogelijkheid; onderwijsinstellingen hebben er nooit gebruik van gemaakt.

In 2015 heeft een Europese aanbesteding van het betalingsverkeer voor het Rijk plaatsgevonden. Het betalingsverkeer van het Rijk was onderverdeeld in twee percelen, waarbij de dienstverlening exclusief was gegund (aan RBS). In deze aanbesteding zijn perceel 1 en perceel 2 samengevoegd tot perceel B. Perceel 1 bevatte het inkomende en uitgaande betalingsverkeer dat is voorbereid op SEPA(Single Euro Payments Area)-betalingsverkeer en mondiaal betalingsverkeer. Perceel 2 was gericht op het inkomende en uitgaande «binnenlandse» betalingsverkeer, SEPA-ontvangsten en op termijn SEPA-betalingen. Het nieuwe perceel B is gegund aan ING Bank N.V. Het contract gaat in op 1 mei 2016 voor een periode van vier jaar, met twee keer een eenzijdige optie voor de opdrachtgever tot verlenging van twee jaar.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 12 Kasbeheer (bedragen x € 1 mln.)
 

Realisatie1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Uitgaven

8.598

7.353

2.733

6.248

6.206

4.359

1.847

               

Programma-uitgaven

8.597

7.353

2.733

6.248

6.206

4.359

1.847

               

Rentelasten

110

67

36

60

60

53

7

Verstrekte leningen

1.755

2.059

1.605

1.979

6.146

1.250

4.896

Mutaties in rekening-courant en deposito’s2

6.732

5.227

1.090

4.209

0

3.055

– 3.055

Uitgaven bij voortijdige beëindiging

0

0

3

0

0

0

0

               

Totaal apparaatsuitgaven

1

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

2.224

2.652

3.205

3.317

11.616

2.732

8.884

               

Programma-ontvangsten

2.224

2.652

3.205

3.317

11.616

2.732

8.884

               

Rentebaten

584

521

483

404

236

383

– 147

Ontvangen aflossingen

1.525

2.130

2.717

2.912

5.907

1.249

4.658

Mutaties in rekening-courant en deposito's

111

0

0

0

5.368

1.100

4.268

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging

4

1

5

0

105

0

105

X Noot
1

Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

X Noot
2

De posten uitgaven mutaties in rekening-courant en deposito’s en ontvangsten mutaties in rekening-courant en deposito’s zijn gesaldeerd weergegeven.

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven

Rentelasten (+ € 7 miljoen)

De aan de deelnemers betaalde rente op in de schatkist aangehouden middelen is iets hoger uitgevallen dan begroot. Deze post is een optelsom van alle rentevergoedingen aan de verschillende categorieën deelnemers op hun rekeningen-courant en deposito’s. Met name de standen op de rekeningen-courant zijn hoger uitgevallen (+ € 6,0 miljard). De stand van de deposito’s is afgenomen (– € 0,7 miljard). Deze tegengestelde effecten hebben per saldo tot € 7 miljoen hogere rentelasten geleid.

Verstrekte leningen (+ € 4,9 miljard)

In 2015 heeft herstructurering van de leningen van het Rijksvastgoedbedrijf plaatsgevonden (in totaal circa € 4,5 miljard). Dit bedrag beïnvloedt deze begroting aanzienlijk doordat de oude leningen eerst volledig zijn afgelost waarna nieuwe leningen zijn opgevoerd. Deze toelichting geldt derhalve ook voor de post «Ontvangen aflossingen» aan de ontvangstenzijde (zie hieronder). Daarnaast zijn ook meer leningen verstrekt aan de RWT’s van circa € 0,5 miljard.

Mutaties in rekening-courant en deposito (– € 3,1 miljard)

Alle deelnemers hebben één of meerdere rekeningen-courant waarop zij tegoeden aanhouden. De sociale fondsen hebben de mogelijkheid om rood te staan op hun rekening-courant. Ten tijde van het opstellen van de begroting in september 2014 werd nog verwacht dat de roodstand op de rekeningen-courant van de sociale fondsen per saldo verder op zou lopen met € 3,1 miljard. De gezamenlijke roodstand is echter afgenomen met circa € 3,7 miljard tot een bedrag van € 23,4 miljard.

Ontvangsten

Rentebaten (– € 147 miljoen)

De rentebaten zijn lager uitgevallen. De belangrijkste reden hiervoor is dat het Rijksvastgoedbedrijf door de herstructurering van haar leningen een lagere rentevergoeding betaalt aan het Rijk.

Ontvangsten bij voortijdige beëindiging (+ € 105 miljoen)

Het Rijk ontvangt boeterente wanneer leningen voortijdig worden beëindigd. Dergelijke ontvangsten worden niet in de begroting geraamd. Het grootste gedeelte van deze ontvangst betreft de boeterente bij de herstructurering van de leningen van het Rijksvastgoedbedrijf.

Ontvangen aflossingen (+ € 4,7 miljard)

Het betreft hier met name de aflossingen die zijn ontvangen in het kader van de herstructurering van de leningen van het Rijksvastgoedbedrijf. Deze post is voor een belangrijk deel het spiegelbeeld van de verstrekte leningen aan de uitgavenkant.

Mutaties in rekening-courant en deposito (+ € 4,3 miljard)

De toelichting voor deze post bevindt zich hierboven onder de post Uitgaven.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

5.1 Apparaat kerndepartement

A. Apparaat kerndepartement
Beleidsartikel 8 Apparaat Kerndepartement (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

195.796

182.512

198.523

205.091

231.903

236.162

– 4.259

               

Uitgaven

195.796

189.009

198.490

202.238

229.684

236.162

– 6.478

             

Personeel Kerndepartement

 

123.624

136.284

140.023

152.171

145.996

6.175

waarvan eigen personeel

 

118.331

126.960

130.878

141.261

142.206

– 945

waarvan externe inhuur

 

4.990

9.127

8.844

10.399

2.981

7.418

waarvan overige personele uitgaven

 

303

197

301

511

809

– 298

               

Materieel Kerndepartement

 

65.385

62.206

62.215

77.513

90.166

– 12.653

waarvan ICT

 

10.321

9.756

7.714

6.245

13.168

– 6.923

waarvan bijdrage aan SSO's

 

27.716

30.699

38.790

44.910

36.285

8.625

waarvan overige materiële uitgaven

 

27.348

21.751

15.711

26.358

40.713

– 14.355

               

Ontvangsten

30.793

36.539

36.211

38.909

69.490

55.903

13.587

Uitgaven

Personeel kerndepartement (+ € 6,2 miljoen)

Bij de categorie Eigen personeel is vooruitgelopen op de taakstelling, waardoor minder is uitgegeven dan geraamd. Bij de externe inhuur is meer uitgegeven dan geraamd. Bij het ramen is de scheidslijn tussen de categorieën Externe inhuur en ICT soms moeilijk te maken, waardoor achteraf bezien de raming op externe inhuur te laag is en de raming van de uitgaven aan ICT juist te hoog.

Daarnaast is bij de AuditDienst Rijk (ADR) extra inhuur geweest als gevolg van vraag naar controlecapaciteit voor Europese middelen, waaronder voor de Eurogroep. Dit laatste wordt doorbelast (zie ook de hogere ontvangsten van de ADR).

Per saldo is een overschrijding van de personele uitgaven van het kerndepartement gerealiseerd.

Materieel kerndepartement (– € 12,7 miljoen)

Bij ICT zijn uitgaven begroot, die op de post Externe inhuur hadden moeten staan (zie ook het onderdeel Personeel kerndepartement). Daardoor vallen de uitgaven op de post ICT lager uit dan wat daarvoor is begroot. Tevens is er sprake van vertraging van ICT-projecten naar 2016. Dit heeft een technische oorzaak, zoals bij de digitale documenthuishouding. De bijdrage aan SSO’s (Shared ServicesOrganisaties) is hoger dan geraamd vanwege de overgang van dienstverlening naar SSO’s. Dit heeft geleid tot hogere uitgaven voor SSO’s en lagere uitgaven voor de post Overig materieel, omdat voorheen de dienstverlening op de post Overig materieel werd geraamd. Per saldo zijn er minder uitgaven aan materieel dan geraamd. Vooruitlopend op de taakstellingen is alvast minder uitgegeven aan onder andere communicatie.

Ontvangsten

Ontvangsten (+ € 13,6 miljoen)

De ontvangsten zijn hoger door extra ontvangsten van de ADR (zie onder Personeel kerndepartement). Daarnaast zijn de ontvangsten hoger door het afromen van het (surplus aan) eigen vermogen van DRZ en door opheffing van de agentschapsstatus van DRZ.

B. Totaaloverzicht apparaat Financiën

Vanaf 2015 is DRZ geen baten-lastendienst meer, maar een directie onder het Ministerie van Financiën. De uitsplitsing in onderstaande tabel komt daarmee vanaf 2015 te vervallen.

Voor de AFM, DNB en de Waarderingskamer wordt de volledige overheidsbijdrage gebruikt voor het apparaat. De onderstaande tabel geeft de totale apparaatuitgaven voor Financiën weer. Hierbij zijn de apparaatuitgaven (realisaties) voor het kerndepartement, de Belastingdienst en de ZBO’s bij elkaar opgeteld.

Totale apparaatsuitgaven en -kosten Financiën (bedragen x € 1.000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Totaal apparaat Financiën IX

3.070.653

3.093.674

3.212.145

3.266.228

3.253.309

           

Departement

2.998.170

3.012.807

3.143.630

3.182.954

3.220.090

Kerndepartement

195.796

189.009

198.490

202.238

229.684

Belastingdienst

2.802.374

2.823.798

2.945.140

2.980.716

2.990.406

           

Baten-lasten agentschap1

14.083

17.631

18.099

19.998

N.v.t.

DRZ

14.083

17.631

18.099

19.998

N.v.t.

           

ZBO’s en RWT’s

58.400

63.236

50.416

63.276

30.976

AFM2

30.505

29.721

20.500

24.552

181

DNB

25.800

27.710

23.701

20.443

2.125

Waarderingskamer

667

555

1.196

1.181

1.250

NLFI3

1.428

5.250

5.019

17.100

27.420

Bron: financiële administratie.

X Noot
1

Per 1 januari 2015 is DRZ een directie van het Ministerie van Financiën. De tabel is overeenkomstig gewijzigd.

X Noot
2

Vanaf 2015 is bij AFM en DNB de overheidsbijdrage afgeschaft, conform kabinetsbesluit.

X Noot
3

De jaren 2011 tot en met 2013 zijn gecorrigeerd voor het NLFI (NL Financial Investments).

In onderstaande tabel worden de apparaatuitgaven per Directoraat-Generaal (DG) van het kerndepartement vermeld.

Apparaatsuitgaven en -kosten per DG (bedragen x € 1.000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Kerndepartement

195.796

189.009

198.490

202.238

229.684

           

GT

27.757

23.985

23.051

24.552

23.772

DGRB

20.949

22.390

20.384

20.443

20.954

SG-cluster

132.884

128.294

141.251

143.618

171.900

DGFZ

14.206

14.340

13.804

13.625

13.058

Bron: financiële administratie.

C. Taakstelling

De taakstelling die het kerndepartement opgelegd heeft gekregen voor de apparaatuitgaven, liep in 2015 volgens schema. De besparing door een verdichting van de huisvesting bij het kerndepartement is in 2015 gerealiseerd door verhuur aan derden.

Voor de Belastingdienst geldt de volgende tabel.

Taakstelling Belastingdienst vanaf Rutte I (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

Coalitieakkoord 2010 (Rutte I)

– 124.275

– 165.459

Coalitieakkoord 2012 (Rutte II)

   
     

Versterking toezicht en invordering

   

Intensiveringsmiddelen

169.000

157.000

Opbrengstentaakstelling

533.000

533.000

Invulling taakstelling Rutte II (bedragen x € 1 miljoen)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling

50

112

136

136

Kerndepartement

3,5

7,7

9,4

9,4

Belastingdienst

46,2

103,6

125,7

125,7

Agentschap

0

0

0

0

ZBO’s

0

0

0

0

In bovenstaande tabellen zijn alleen de taakstellingreeksen uit de regeerakkoorden Rutte I en II opgenomen. De totale taakstelling op het budget van de Belastingdienst ligt fors hoger. Dit komt doordat aan Rutte I voorafgaande kabinetten ook taakstellingen hebben opgelegd en daarnaast zijn (onder andere) een aantal keren de loon- en prijscompensatie niet uitgekeerd, wat als een taakstelling wordt beschouwd. De totale taakstelling bij de Belastingdienst loopt dan op tot structureel € 543 miljoen vanaf 201826.

De Belastingdienst heeft zijn deel bijgedragen aan de realisatie van de rijksbrede taakstellingen. Zoals met de Tweede Kamer afgesproken worden de taakstellingen vanuit Rutte I (en voorgaande kabinetten) en Rutte II – oplopend tot € 543 miljoen vanaf 2018 – langs twee sporen ingevuld. Spoor 1 betreft efficiency/versobering waarmee € 370 miljoen wordt ingevuld. Spoor 2 betreft een aanpassing van de (fiscale) wetgeving die leidt tot vereenvoudiging in de uitvoering of taakvermindering bij de Belastingdienst. Spoor 2 draagt € 173 miljoen bij aan de invulling. De afgesproken efficiency en versobering is meerjarig ingevuld en belegd met maatregelen op het terrein van staf/overhead, procesverbeteringen en versoberingen op het gebied van huisvesting. Ten aanzien van Spoor 2 is inmiddels ook een belangrijk deel van de afgesproken besparingen gerealiseerd (€ 129 miljoen). Wat betreft de besparingen vanuit een vereenvoudiging van fiscale wet- en regelgeving waren deze in 2015 onvoldoende om het deel van de taakstelling dat de Belastingdienst daarmee invult (spoor 2), te realiseren. Het betrof € 67 miljoen. De ambitie blijft voor de komende jaren om de noodzakelijke vereenvoudigingen alsnog te realiseren.

ITI

Met het Coalitieakkoord Rutte II, heeft de Belastingdienst extra apparaatbudget (vanaf 2015 structureel € 157 miljoen) ontvangen voor het aantrekken en inzetten van gekwalificeerde medewerkers voor de versterking op Toezicht en invordering. Met deze extra personele capaciteit heeft de Belastingdienst de taak gekregen om extra belastingontvangsten te realiseren27. De meeropbrengsten over 2015 van deze ontvangstentaakstelling werden geraamd op € 533 miljoen. De realisatie in 2015 bedroeg circa € 430 miljoen.

5.2 Algemeen

Met ingang van de ontwerpbegroting 2012 heeft begrotingshoofdstuk IX geen budgetten meer op het niet-beleidsartikel Algemeen.

5.3 Nominaal en onvoorzien

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Artikel 10 Nominaal en onvoorzien (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2011

2012

2013

2014

2015

2015

2015

Verplichtingen

– 7.300

0

0

0

0

50.043

– 50.043

               

Uitgaven

0

0

0

0

0

50.043

– 50.043

Onvoorzien

0

0

0

0

0

50.000

– 50.000

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

16

– 16

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

27

– 27

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

De post Onvoorzien in de ontwerpbegroting is bedoeld om onzekere ontwikkelingen op te vangen. Dit jaar is de reservering met name benut voor het opvangen van tegenvallers bij de Belastingdienst. Het belangrijkste hierbij waren de kosten voor de ICT-rationalisatie (€ 35 miljoen). Tevens is de loon- en prijsbijstelling van € 13,7 miljoen uitgekeerd.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

1. Inleiding

Financiën besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Er is een planning- en controlcyclus en een interne governance, waaronder een Audit Committee (AC) met een externe voorzitter en een meerderheid aan externe leden. Op basis van de periodieke informatie over de beleids- en bedrijfsvoeringprocessen en de risico’s die daarbij aan het licht treden, wordt systematisch bewaakt of het ministerie zijn doelstellingen op doelmatige en rechtmatige wijze realiseert. Waar nodig wordt bijgestuurd.

Over het bereiken van de doelstellingen van Financiën over 2015 wordt in het jaarverslag bij de beleidsartikelen verantwoording afgelegd. In deze bedrijfsvoeringparagraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Staten-Generaal van belang is.

2. ARK over het jaarverslag IX Financiën 2014

In 2015 is aandacht besteed aan de volgende onvolkomenheden in de bedrijfsvoering die door de ARK zijn geconstateerd in het Rapport bij het jaarverslag IX 2014.

Periodieke controle op de juistheid van de logische toegangsbeveiliging bij de Belastingdienst

De Belastingdienst heeft een applicatie ontwikkeld die het proces van toekenning en intrekking van autorisaties ondersteunt. De beoogde koppeling van de software aan de primair processystemen is goeddeels gerealiseerd. Naast het aanbrengen van de laatste koppelingen worden in 2016 de resterende openstaande oude autorisaties opgeschoond.

Teruggave van omzetbelasting aan EU-ondernemers

De Belastingdienst heeft eind 2012 voor het OB-teruggaafproces aan EU-ondernemers voor de korte termijn de applicatie VRCA gekocht. Hoewel dit systeem een beperkte functionaliteit heeft, is er sprake van een functionerend proces dat geen bezwaren oproept bij de Europese Commissie. Voor de korte termijn zijn maatregelen genomen ter versteviging van de continuïteit van de applicatie. De meest kritische risico’s in de uitvoering worden nu met behulp van query’s gevolgd. In 2016 zal op basis van de huidige bronsystemen en data analytics een verbeterde VAT(Value Added Tax)-administratie worden ingericht. Voor de lange termijn is voorzien de VAT-refundadministratie uit te breiden met meer functionaliteiten zodat de huidige systemen kunnen worden uitgefaseerd.

Legacy van de IT van de Belastingdienst

De Belastingdienst heeft een groot aantal ICT-systemen in gebruik die in een aantal gevallen sterk verouderd zijn. Deze veroudering zorgt voor problemen in de uitvoering van de processen van de Belastingdienst. Om de overgang te realiseren van de huidige IT-systemen naar een toekomstvast IT-landschap is het programma Regie modernisering IV-landschap ingericht. In dit programma worden drie veranderlijnen onderscheiden: «Vereenvoudiging/vernieuwing in de lijn van de Investeringsagenda», «Rationalisatie» en «Verbeterde informatie». In elk van deze veranderlijnen zijn al activiteiten uitgevoerd en resultaten geboekt. De modernisering van het IV-landschap wordt mede beïnvloed door de nieuwe werkwijzen van de Investeringsagenda. Binnen het IV-landschap zullen daarbij transactiesystemen en data worden ontkoppeld.

Naast het programma wordt de IV-keten gestroomlijnd. Dit betreft zowel de structuur en de organisatie als het vernieuwen en versnellen van IV-voortbrengingsprocessen.

Integraal inzicht in het beheer en onderhoud van de huidige ICT bij de Belastingdienst

De Belastingdienst heeft geen meerjarig inzicht in de noodzakelijke maatregelen en de daarmee samenhangende kosten van het beheer en onderhoud van de IT-systemen.

Het programma «Overzicht en inzicht» realiseert op basis van een standaardarchitectuur een eenduidig overzicht op zowel business-, applicatie- als technologieniveau van het IV-landschap van de Belastingdienst. Als eerste fase van het programma zijn de huidige processen gemodelleerd conform de standaard IT-architectuur. Eind 2015 zijn de eerste resultaten van de gestandaardiseerde architectuurrepository opgeleverd.

Kwaliteit van de managementinformatie van de Belastingdienst

In mei 2015 heeft de commissie Managementinformatie en bekostigingssystematiek Belastingdienst in een tweetal rapportages28 vastgesteld dat er binnen de Belastingdienst nog geen duidelijke samenhang is tussen hoofddoelstellingen, prestatie-indicatoren en de toekenning van budgetten en dat een verbeterde verantwoording, effectmeting en inzet van interne sturingsmechanismen om de efficiëntie van de beschikbare middelen te vergroten, nodig is. De Belastingdienst wil hierin verbetering brengen. Het streven is om optimaal gebruik te maken van de informatie die de Belastingdienst ter beschikking staat om hiermee beter inzicht te krijgen in belastingplichtigen en hun gedrag en het effect van het handelen van de Belastingdienst daarop. De Belastingdienst werkt aan een overkoepelend managementcontrolframework met als doel de planning- en controlcyclus van de Belastingdienst met behulp van een consistente set van (financiële) meetwaarden te versterken. Dit heeft in 2015 geleid tot een meer gedetailleerd inzicht in de processen Bezwaar, Invordering en Toezicht.

Interne controle bij het Agentschap

In 2015 zijn de resterende aanbevelingen uit het verbeterplan voor de herinrichting van de financiële functie voortvarend opgepakt. Een belangrijk element was de implementatie van de verbeterde versie van het treasury-managementsysteem (Wall Street Suite). Door de geslaagde implementatie van dit systeem is een significant aantal processen geautomatiseerd en is het aantal kwetsbare handmatige handelingen afgenomen. De problemen die na implementatie naar boven zijn gekomen nemen in aantal af en zijn beheersbaar geweest. Om enkele processen verder te automatiseren worden in de eerste helft van 2016 nog drie interfaces geïmplementeerd.

Daarnaast is het afgelopen jaar een digitale AO (Administratieve Organisatie) geïmplementeerd waarin bedrijfsprocessen beschreven zijn. In 2016 wordt de AO aangevuld met een beschrijving van de risico’s en controles met betrekking tot deze bedrijfsprocessen. Verder zijn risico’s geïdentificeerd en passende beheersmaatregelen genomen.

De conclusie luidt dat het Agentschap in 2015 een ruime meerderheid van de aanbevelingen uit het verbeterplan heeft gerealiseerd. In 2016 zal aandacht worden besteed aan de resterende verbeterpunten.

Informatiebeveiliging bij het kerndepartement

Het kerndepartement heeft in 2015 op het gebied van risicoanalyses, beveiligingsmaatregelen, controles en evaluaties een merkbaar grote verbetering tot stand gebracht. De geïnitieerde verbeteringen lopen in 2016 door.

Het kerndepartement heeft een managementsysteem voor informatiebeveiliging op basis van risicobeheer, waarmee in voldoende mate op de maatregelen ter borging van de vertrouwelijkheid, integriteit en de beschikbaarheid van informatie wordt gestuurd. De implementatie van maatregelen is gebaseerd op de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR 2012). De interne beheersing heeft zodanig gefunctioneerd dat er voldoende zekerheid is verkregen dat de bedrijfsvoering voldoet aan VIR (Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst) 2007/BIR 2012 en – waar nodig – aanvullende maatregelen zijn getroffen.

Als vervolg op de risicoanalyse van kritieke systemen in 2014, is in 2015 een inventarisatie en risicoanalyse van de overige systemen uitgevoerd. Er is vastgesteld dat voor deze systemen de beveiligingsmaatregelen uit de BIR afdoende zijn. Voor een beperkt aantal beveiligingsmaatregelen dat niet of gedeeltelijk is uitgevoerd, is door de verantwoordelijke lijnmanager een uitleg (explain) opgesteld. Het gaat om drie explains. De Explain board van het kerndepartement heeft op basis van een risicoafweging de explains geaccepteerd.

Daarnaast is eind 2015 conform de jaarlijkse planning- en controlcyclus een zelfevaluatie op naleving en uitvoering van het informatiebeveiligingsbeleid door de verantwoordelijke lijnmanagers uitgevoerd. Daarmee worden de evaluaties navolgbaar gemaakt.

Over de uitvoering van de inbestede ICT worden rapportages ontvangen van het SSC-ICT (Shared ServiceCenter ICT) die onderwerp van gesprek zijn.

3. Claims

Fortis en ABN AMRO

Met betrekking tot de verwerving van de Nederlandse onderdelen van Fortis en ABN AMRO door de staat, is door een aantal voormalige aandeelhouders gesteld dat zij hierdoor schade hebben geleden. Zij hebben de staat hiervoor aansprakelijk gesteld en gerechtelijke procedures opgestart; deze lopen nog.

SNS REAAL

De Raad van State heeft de nationalisatie van SNS REAAL N.V. grotendeels bevestigd en geoordeeld dat de Minister de effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL N.V. en SNS Bank N.V. mocht onteigenen, maar toekomstige claims niet. De Ondernemingskamer heeft een (tussentijdse) uitspraak gedaan op het verzoek van de Minister van Financiën om de schadeloosstelling van onteigende effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank – overeenkomstig zijn aanbod – op € 0 vast te stellen. De Ondernemingkamer oordeelde echter dat het aanbod van de Minister onvoldoende was onderbouwd en om die reden een hogere schadeloosstelling moest worden toegekend. De Minister is tegen de uitspraak in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 20 maart 2015 uitspraak gedaan. Thans heeft de Ondernemingskamer de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling hervat. De uitkomst van die procedure en de mogelijke omvang van daaruit volgende claims is vooralsnog ongewis.

Tevens heeft de staat zich als belanghebbende gevoegd in een aantal andere gerechtelijke procedures die raken aan de nationalisatie van SNS REAAL en waarvan de uitkomst financiële gevolgen kan hebben voor de staat. Het betreft onder meer het verzoek van de Vereniging voor effectenbezitters aan de Ondernemingskamer om een enquête te gelasten naar de gang van zaken bij SNS REAAL en een geding tussen de Stichting beheer SNS REAAL en SNS REAAL naar de kwalificatie van de door de Stichting beheer SNS REAAL in 2008 aangekochte Core Equity Tier 1 Securities. Ook de uitkomst van deze procedures is nog onzeker.

4. Rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering

Op basis van de beschikbare informatie bevatten:

  • de departementale verantwoordingsstaten over 2015 met de financiële toelichtingen daarbij en

  • de departementale saldibalansen per 31 december 2015 met de toelichting daarbij

geen zodanige onrechtmatigheden en/of onzekerheden, dat deze op grond van de rapporteringstoleranties of vanwege in het bijzonder te signaleren risico’s vermeld dienen te worden behoudens het onderstaande.

Naleving van de wet- en regelgeving voor huurtoeslag

De betalingen voor de huurtoeslag worden door de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoord op beleidsartikel 01 Woningmarkt van het begrotingshoofdstuk XVIII Wonen en Rijksdienst. De Rijksbegrotingsvoorschriften schrijven voor dat – indien bij statistische steekproeven de meest waarschijnlijke en/of maximale fout of onzekerheid de tolerantiegrens overschrijdt – in de bedrijfsvoeringparagraaf de meest waarschijnlijke fout of onzekerheid wordt gerapporteerd. Voor de toeslagregelingen geldt een tolerantiegrens van 3%, behalve voor de huurtoeslag vanwege de geringe omvang van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Voor de huurtoeslag geldt voor 2015 een tolerantiegrens van 1,19%. Op basis van de maximale fout wordt de – verhoudingsgewijs zeer lage – tolerantiegrens ad € 49,4 miljoen voor de uitbetaalde voorschotten met € 19,5 miljoen overschreden. De meest waarschijnlijke fout voor de uitbetaalde voorschotten bedraagt € 42,4 miljoen (1%) en onderschrijdt met € 7,0 miljoen de tolerantiegrens.

5. Financieel en materieel beheer

Misbruik en Oneigenlijk gebruik (M en O)

Voor het heffen en innen van belastingen en het betalen van toeslagen is de Belastingdienst afhankelijk van gegevens die belastingplichtigen en toeslaggerechtigden zelf verstrekken en van beschikbare contra-informatie. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik vraagt om goede rechtshandhaving, waar het tegengaan van fraude bij de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving en de toeslagregelingen integraal deel van uitmaakt. Over de aanpak van fraude en de samenwerking tussen overheden en andere organisaties en de resultaten van de bestrijding van de verschillende vormen van fraude over 2015 is tussentijds aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de 15e en 16e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst29.

Integriteit en fraude

Integriteit staat voor een juiste mentaliteit en attitude. In het ARAR (Algemeen RijksAmbtenarenReglement) is bepaald dat de ambtenaar de plichten uit zijn functie nauwgezet en ijverig moet vervullen, «zoals het een goed ambtenaar betaamt». De Belastingdienst heeft een kennisgroep ingesteld om het integriteitsbewustzijn bij leidinggevenden en medewerkers te ondersteunen. Alle vermoedens van integriteitsschendingen en geconstateerde schendingen worden geregistreerd. In 2015 (respectievelijk 2014) zijn van de 264 (respectievelijk 272) vermoedelijke schendingen van integriteit bij betrokkenen er 227 (respectievelijk 238) vastgesteld. Het merendeel van de geregistreerde schendingen heeft betrekking op de privésfeer, waarbij het vooral om loonbeslag gaat. In 28 gevallen heeft de geconstateerde schending geleid tot strafontslag.

Op verzoek van de CIO (Chief Information Officer) Belastingdienst is door de ADR in 2015 een onderzoek ingesteld naar de integriteit in het ICT-inkoopproces. De hoofdbevinding uit het onderzoek luidt dat de Belastingdienst door het ontbreken van een integrale aanpak op de beheersing van de integriteitsrisico’s geen overkoepelend beeld heeft van de integriteitsrisico’s in het totale ICT-inkoopproces. Uit het onderzoek komt specifiek naar voren dat het ICT-inkoopproces kwetsbaar is op het gebied van het lekken van informatie en het keuzeproces voor een bepaalde leverancier, hetgeen overigens over 2015 niet aan het licht is gekomen. De Belastingdienst treft maatregelen om het ICT-inkoopproces te professionaliseren en genoemde risico’s te verkleinen.

Het fraudebeleid van het kerndepartement is structureel verankerd in het risicomanagement. Om de risico’s te beheersen past het departement soft en hard controls toe in de bedrijfsvoering. Voorbeelden van toegepaste soft controls zijn het afleggen van een gedragscode, de eed en het bevorderen van gewenst gedrag. De integriteit wordt vooral geborgd door de insiderregeling en integriteitsregels en -procedures. Integriteitsschendingen worden gemeld aan het Ministerie van Binnelandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hard controls zijn verankerd in de processen (de administratieve organisatie). Een voorbeeld hiervan is de BIR, waarmee de veiligheid van ICT-systemen wordt gewaarborgd. Een ander voorbeeld is de jaarlijkse Letter Of Representation (LOR). In de LOR wordt expliciet bevestigd dat het departement alle relevante zaken met betrekking tot fraudes heeft gemeld aan de accountant.

Frauderisico’s binnen het kerndepartement beperken zich vooral tot het inkoop-, declaratie- en betaalproces. Bij bepaalde organisatieonderdelen geldt een verhoogd inherent frauderisico welke voortvloeien uit de operationele activiteiten. Hiermee wordt rekening gehouden in de risicoanalyse en bij de beheersmaatregelen.

Binnen het kerndepartement hebben zich in 2015 twee situaties voorgedaan die als fraude (werkgerelateerd) kunnen worden aangemerkt. In één geval heeft de situatie geleid tot (straf)ontslag, in een ander geval tot terugvordering en voorwaardelijk strafontslag.

Naast de mitigerende maatregelen die het kerndepartement, DRZ en de Belastingsdienst zelf nemen voert de ADR werkzaamheden uit op grond van COS (Controle- en Overige Standaarden) 240. Hierin zijn de verantwoordelijkheden van de accountant met betrekking tot fraude – in het kader van een controle van financiële overzichten – opgenomen.

Naleving van de Europese aanbestedingsregels

In vervolg op een onderzoek van de ADR naar integriteit in het ICT-inkoopproces heeft de Belastingdienst vervolgonderzoeken uitgevoerd op de kwaliteit van dit proces en daarbij de contractenportefeuille (uitgaven in 2015: € 196 miljoen) beoordeeld op naleving van de Europese aanbestedingsprocedures. Voor een klein aantal in eerdere jaren afgesloten contracten (uitgaven in 2015: € 18 miljoen) is vastgesteld dat de Europese aanbestedingsprocedures niet juist zijn nageleefd. Voor een aantal andere contracten, welke op zichzelf bezien in het verleden wel juist zijn aanbesteed, is op basis van de uitbreiding van deze contracten (uitgaven in 2015: € 15 miljoen) vastgesteld dat het proces niet voorziet in het bewaken van de aanbestedingsgrens. Omdat niet uitgesloten kan worden dat zich ten aanzien van de naleving van Europese aanbestedingsregels vaker interpretatieverschillen hebben voorgedaan, worden in 2016 de contracten van voor de ingangsdatum van de huidige wetgeving (1 april 2013), verder doorgelicht. De Belastingdienst voert in 2016 procesverbeteringen door om de naleving van Europese aanbestedingsregels te borgen.

Onzekerheid van de inkoopuitgaven door interpretatie van de aanbestedingswet (motivering leverancierskeuze)

Artikel 1.4 van de AanbestedingsWet (AW) stelt dat aanbestedende diensten bij meervoudige en enkelvoudige onderhandse aanbestedingen (onder de Europese drempel) de ondernemers die zij uitnodigen op basis van objectieve criteria kiezen. Bovendien moeten zij op verzoek van een ondernemer de motivering van die keuze verstrekken. Voor het verantwoordingsjaar 2015 bestond onduidelijkheid over de vraag of en zo ja welke documentatievereisten werden gesteld aan deze keuze. Voor het verantwoordingsjaar 2015 heeft de ARK aangekondigd dat – in afwachting van nadere kaders voor het controlejaar 2015 – de motivering van de objectieve leverancierskeuze voor alle inkopen tussen € 0 en € 33.000 niet in het rechtmatigheidsoordeel wordt betrokken. Bevindingen op dit punt bij inkopen boven deze grens kunnen leiden tot onzekerheden in de inkoopstroom. Voor 2016 en volgende jaren wordt een nader kader opgesteld dat kan rekenen op draagvlak bij alle betrokken partijen (regelgevers, kaderstellers, uitvoerders en controleurs).

Het inkoopproces van het kernministerie kent een zogenaamde waiver-procedure. Deze procedure treedt in werking wanneer inkopen gedaan worden die afwijken van de standaardregelgeving. Verplicht advies vragen over de rechtmatigheid van de beoogde inkopen wordt dan niet altijd gedaan of het advies wordt niet gevolgd. Maatregelen zijn getroffen om dit in de toekomst te voorkomen. Zo is de waiverprocedure verbeterd en wordt op actieve wijze meer bekendheid gegeven aan de geldende inkoopprocedures binnen Financiën.

Financiële problemen bij de KNM

Door problemen bij de afhandeling van een uit Chili verkregen order is KNM in acute geldnood gekomen. Als gevolg daarvan was KNM onder meer niet in de gelegenheid om de nominale waarde van door haar in de markt uitgezette munten af te dragen aan de staat. In de loop van 2015 is een tijdelijke regeling getroffen op grond waarvan KNM is begonnen met het wegwerken van haar betaalachterstand. Op een gegeven moment bleek KNM niet voldoende werkkapitaal te hebben voor de laatste productiefase van de bedoelde order. Daarop heeft KNM zowel haar bank als de staat om medewerking gevraagd. Beide partijen hebben hun medewerking toegezegd. De bank ging over tot een verlenging van bankgaranties terwijl de staat er mee instemde dat KNM pas na de afhandeling van de Chili-order doorgaat met het wegwerken van de betaalachterstand. Verdere afspraken over die achterstand worden gemaakt zodra er een besluit is genomen over de toekomst van KNM.

De Tweede Kamer is via verschillende brieven op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen rondom KNM en de stappen die genomen zijn en nog gezet zullen worden.

ICT-voorwaarden voor open standaarden

Voldaan is aan de verplichting van artikel 3, eerste lid van de Instructie rijksdienst bij de aanschaf van ICT-diensten of -producten.

Externe inhuur

Het percentage externe inhuur ligt met 8,8% onder de Roemer-norm (10%).

6. Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie

Op basis van de beschikbare informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen geconstateerd die vermelding behoeven in de bedrijfsvoeringsparagraaf met betrekking tot de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie.

7. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Grote lopende ICT-projecten

Bij de Belastingdienst loopt een aantal grote ICT-projecten waarover in het Rijksdashboard wordt gerapporteerd. De risico’s voor de uitvoering, waaronder eventuele privacyrisico’s, maken deel uit van deze rapportages. De stand van zaken bij deze projecten geeft geen aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen in deze bedrijfsvoeringsparagraaf.

AC

In 2015 is het AC drie keer onder leiding van de externe voorzitter en met een meerderheid aan externe leden bij elkaar geweest. De geplande bijeenkomst van december 2015 is doorgeschoven naar februari 2016 om aan te sluiten bij het tempo van de Belastingdienst bij de uitwerking van de deelplannen. In 2015 is de samenstelling van het AC – door vertrek van leden – gewijzigd. Beide vacatures zijn inmiddels ingevuld, waarbij de verhouding intern/extern ongewijzigd is gebleven.

Het AC heeft in 2015 de lijn van 2014 doorgezet om een substantieel deel van de tijd te besteden aan de Belastingdienst. In 2015 heeft de Belastingdienst de activiteiten die al waren ingezet vanuit de «Brede agenda Belastingdienst» ondergebracht in de «Investeringsagenda Belastingdienst» en is daartoe bezig geweest met het ontwikkelen van een voortrollend plan. Het AC heeft aandacht besteed aan de vraagstukken van de Belastingdienst, zoals onder meer het nader concretiseren van de voorgenomen activiteiten, de samenhang op inhoud en planning van de activiteiten en de inrichting van de governancestructuur. Er is verder specifiek aandacht besteed aan de planvorming van de Belastingdienst om de legacyproblematiek aan te pakken.

Naast extra aandacht voor de ontwikkelingen bij de Belastingdienst zijn ook reguliere onderwerpen, zoals de uitkomsten van audits, risicomanagement en de uitkomsten van de planning- en controlcyclus aan de orde geweest. Daarnaast heeft het AC gefocust op de risico’s in de bedrijfsvoering en actuele thema’s bij Financiën, zoals de voortgang van het Agentschap om het financieel beheer op orde te krijgen en de rapportage van de Minister over het op afstand geplaatste financiële toezicht. Verder is de voortgang van de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden in elke AC-bijeenkomst besproken. De externe leden hebben ook het – door de directie Begrotingszaken en de ARK georganiseerde – symposium «ICT-risico’s bij het Rijk» bijgewoond. Van elke bijeenkomst wordt een verslag gemaakt en waar mogelijk voorzien van een advies aan de ambtelijke en politieke top.

BIR

Door Financiën is op 22 februari 2016 een ICV(InControlVerklaring)-BIR afgegeven. Naast de hierboven genoemde onvolkomenheid inzake logische toegangsbeveiliging bij de Belastingdienst, wordt in de ICV-BIR als beveiligingsrisico onderkend dat in november 2015 de standaardservicetermijn voor een deel van de systemen in het datacenter van de Belastingdienst is verlopen. Gestart is met de upgrade van deze systemen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan systemen die een koppeling met het internet hebben. De afronding hiervan is voorzien in de eerste helft van 2016.

Investeringsagenda Belastingdienst

De Belastingdienst staat voor de opdracht de fiscale wet- en regelgeving uit te voeren respectievelijk wijzigingen daarin goed te verwerken, de continuïteit van de huidige bedrijfsvoering te waarborgen en daarmee de kasstroom te garanderen en tegelijkertijd de weg naar vernieuwing te vinden. Daarnaast ligt er de opdracht om bestaande taakstellingen in te vullen, gestegen volumes te verwerken en de intensivering van het toezicht waar te maken. De realisatie van dit alles is een grote opgave voor de Belastingdienst, die qua programmering nauw luistert. Door de frequentie en omvang van nieuwe wet- en regelgeving voor fiscaliteit en overige maatregelen is de belasting op de uitvoering en daarmee de ICT, de afgelopen jaren fors toegenomen. Voor de massale heffings- en inningsprocessen dreigt dat steeds meer verstoringen optreden, welke veel ongemak voor burger en bedrijf opleveren en voor de Belastingdienst hersteloperaties en een (over)belasting van de telefonische dienstverlening met zich meebrengen. In mei 2015 heeft de staatsecretaris met het aanbieden van de Investeringsagenda30 de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van de Brede agenda Belastingdienst31. De Investeringsagenda wil een verandering realiseren in de wijze waarop de Belastingdienst presteert, zowel in de wijze waarop interactie met de belastingplichtige wordt vormgegeven, de wijze waarop toezicht, innovatie en inning effectief worden uitgevoerd als in de wijze waarop de organisatie in staat is de prestaties te volgen en te beheersen. Dit meerjarig programma waarmee de werkwijze van de Belastingdienst sterk verandert, heeft gevolgen voor de dienstverlening, de handhaving, de ICT-processen, de invordering en de communicatie met burgers, bedrijven en intermediairs. In de 16e halfjaarsrapportage32 is aan de Tweede Kamer over de voortgang van de Investeringsagenda gerapporteerd.

8. Conclusie

Zoals bovenstaand beschreven is er op enkele specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering noodzaak tot verdere verbetering. Maatregelen zijn hiervoor in gang gezet. Voor de overige onderdelen van de bedrijfsvoering is er sprake geweest van ordelijk en beheerst verlopen bedrijfsprocessen, welke tevens voorzien in waarborgen voor een rechtmatige begrotingsuitvoering, inclusief een toereikend beleid ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

C. JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTATEN IXA en IXB

Departementale verantwoordingsstaat 2015 van het Ministerie van Financiën Nationale Schuld (IXA) (bedragen x € 1.000)

   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Artikel

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

54.832.587

54.832.587

58.096.175

66.983.913

66.983.913

64.493.912

12.151.326

12.151.326

6.397.737

                     
 

Beleidsartikelen

54.832.587

54.832.587

58.096.175

66.983.913

66.983.913

64.493.912

12.151.326

12.151.326

6.397.737

11.

Financiering Staatsschuld

50.473.791

50.473.791

55.363.913

60.778.748

60.778.748

52.877.933

10.304.957

10.304.957

– 2.485.980

12.

Kasbeheer

4.358.796

4.358.796

2.732.262

6.205.165

6.205.165

11.615.979

1.846.369

1.846.369

8.883.717

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.

Departementale verantwoordingsstaat 2015 van het Ministerie van Financiën (IXB) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Artikel

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

17.357.622

6.922.713

121.575.790

10.102.535

7.932.339

127.884.760

– 7.255.087

1.009.626

6.308.970

                     
 

Beleidsartikelen

17.071.417

6.636.508

121.519.887

9.870.632

7.702.655

127.815.270

– 7.200.785

1.066.147

6.295.383

01.

Belastingen

3.222.131

3.222.131

115.547.130

3.259.300

3.190.076

117.090.239

37.169

– 32.055

1.543.109

02.

Financiële markten

21.500

21.500

12.515

– 4.225.045

17.286

80.674

– 4.246.545

– 4.214

68.159

03.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

19.314

19.314

2.929.491

1.760.839

1.137.790

7.518.712

1.741.525

1.118.476

4.589.221

04.

Internationale financiële betrekkingen

290.606

384.077

24.579

3.729.791

356.416

18.702

3.439.185

– 27.661

– 5.877

05.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen

10.616.438

88.058

103.250

2.475.497

130.837

236.691

– 8.140.941

42.779

133.441

06.

Btw-compensatiefonds

2.901.122

2.901.122

2.901.122

2.870.250

2.870.250

2.870.250

– 30.872

– 30.872

– 30.872

07.

Beheer materiële activa

306

306

1.800

0

0

2

– 306

– 306

– 1.798

                     
 

Niet-beleidsartikelen

286.205

286.205

55.903

231.903

229.684

69.490

– 54.302

– 56.521

13.587

08.

Centraal apparaat

236.162

236.162

55.903

231.903

229.684

69.490

– 4.259

– 6.478

13.587

09.

Algemeen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

10.

Nominaal en onvoorzien

50.043

50.043

0

0

0

0

– 50.043

– 50.043

0

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond.

De financiële en niet-financiële toelichting op de departementale verantwoordingsstaat is opgenomen in het beleidsverslag.

8. SALDIBALANS IXA EN IXB

8.1 Saldibalans Nationale Schuld IXA

Saldibalans Nationale Schuld (IXA) per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)

Activa

     

Passiva

 
 

31-12-2015

31-12-2014

   

31-12-2015

31-12-2014

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

66.983.912

65.887.382

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

64.493.911

54.654.123

               

3)

Liquide middelen

6

11

       
               

4)

Rekenig-courant RHB

17.581.709

10.418.487

       
               

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

3.724.342

572.389

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

33.910.949

31.605.103

               

8)

Kas-transverschillen

10.114.891

9.380.957

       
 

Subtotaal

98.404.860

86.259.226

 

Subtotaal

98.404.860

86.259.226

               

10)

Extra-comptabele vorderingen

13.451.473

16.013.779

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

13.451.473

16.013.779

               

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

342.806.603

345.035.796

11)

Extra-comptabele schulden

342.806.603

345.035.796

               

12)

Voorschotten

0

0

12a)

Tegenrekening voorschotten

0

0

 

Totaal

454.662.936

447.308.801

 

Totaal

454.662.936

447.308.801

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders aangegeven. Relevante posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2015. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2015. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bank- en girorekeningen en bij de kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Er zijn drie rekening-courantverhoudingen: het Geïntegreerd middelenbeheer, het Partieel schatkistbankieren en het Agentschap. De bedragen zijn per 31 december 2015 in overeenstemming met de opgaven van de Rijkshoofdboekhouding.

6. Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Te realiseren (dis)agio

0

– 4.222.485

Vooruitbetaalde rente onderhandse leningen

0

216

Te ontvangen rente swaps

3.610.417

4.567.579

Vooruitbetaalde disconto

– 7.272

– 1.884

Te ontvangen rente vlottende schuld

51.671

68.974

CO2-veiling

0

0

Te ontvangen rente m.b.t. GMB

69.526

159.989

Totaal

3.724.342

572.389

Te realiseren (dis)agio

Zie voor een toelichting op het te realiseren agio onderdeel 7. Ontvangsten buiten begrotingsverband.

Te ontvangen renteswaps

Er zijn in 2015 nauwelijks nieuwe langlopende swaps afgesloten. Doordat de rente laag staat, ontvangt de staat op deze swaps per saldo rente, omdat zij een vaste rente ontvangt en momenteel een lage variabele rente betaalt.

7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Te realiseren agio

5.367.713

0

Te betalen rente onderhandse leningen

26.943

29.546

Te betalen rente openbare schuld

5.842.388

6.296.957

Te betalen rente swaps

3.255.462

4.334.113

Te betalen rente vlottende schuld

– 930

11.171

Derden van het Agentschap

19.407.415

20.917.815

Te betalen rente m.b.t. GMB

11.958

15.501

Totaal

33.910.949

31.605.103

Te realiseren agio

Het uitstaande saldo (€ 5,4 miljard) heeft betrekking op in het verleden gerealiseerde agio bij de uitgifte van vaste schuld. In 2015 waren de prijzen over het algemeen hoger dan in 2014 waardoor er meer agio is gerealiseerd op nieuwe uitgiftes.

Te betalen renteswaps

Er zijn minder payerswaps afgesloten in 2015 waardoor er minder rente betaald hoeft te worden.

Derden van het Agentschap

Het gestalde onderpand is in 2015 afgenomen doordat er voor een aanzienlijk bedrag aan receiverswaps is afgewikkeld. Daarnaast is de rente licht gestegen waardoor tegenpartijen minder onderpand moesten stallen voor hun derivatencontracten.

8. Kas-transverschillen

Op deze rekening zijn de bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk in de kas zijn uitgegeven en ontvangen. Deze verschillen ontstaan doordat rentebaten en -lasten worden verantwoord op transactiebasis. Hierdoor worden transacties administratief verwerkt op het moment dat de transacties zich voordoen. Bij het kasstelsel is het moment van betaling en ontvangst leidend. Het verschil dat ontstaat tussen beide verantwoordingsmethoden wordt op deze rekening opgenomen. Met de registratie van rente op transactiebasis wordt aangesloten op Europese voorschriften. Sinds 2002 wordt deze werkwijze toegepast.

10. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Loans

1.750.000

3.550.000

Reverse Repo

0

1.000.000

Verstrekte leningen agentschappen

6.748.918

6.821.980

Verstrekte leningen RWT’s en derden

4.952.555

4.641.799

Totaal

13.451.473

16.013.779

Instellingen die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer kunnen lenen. De afgesloten leningen zijn vorderingen van de staat op de deelnemers. De vorderingen bedragen ultimo 2015 € 11,7 miljard. Aan de Agentschappen is € 6,7 miljard uitgeleend, een daling van € 0,1 miljard ten opzichte van de stand ultimo 2014. Aan RWT’s en derden is € 5,0 miljard uitgeleend, een stijging van € 0,4 miljard ten opzichte van 2014. De gewogen gemiddelde looptijd van de leningen bedraagt bij de agentschappen circa 16,4 jaar en bij RWT’s circa 16,3 jaar. Tenslotte heeft in 2015 ABN Amro voor € 1,8 miljard een lening afgelost.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgende overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen.

Opeisbaarheid

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

0

Op termijn opeisbare vorderingen

13.451.473

Totaal

13.451.473

11. Extra-comptabele schulden

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Vaste schuld

   

– Staatsschuld

332.339.903

332.922.985

     

Vlottende schuld

   

Dutch Treasury Certificates

13.290.000

22.200.000

Deposit Borrow

1.108.854

0

Sell-buy back-transacties

27.038

0

European Commercial Paper (ECP)

761.085

0

– Onderhands Floating Rate Note (FRN)

3.000.000

3.000.000

– RC agentschappen

2.261.660

1.982.644

– RC RWT’s en derden

3.801.023

3.015.459

– RC decentrale overheden

7.163.342

5.881.650

– RC sociale fondsen

– 23.360.582

– 27.048.073

     

Overige schuld

   

– Deposito’s agentschappen

72.900

239.000

– Deposito’s RWT’s en derden

1.261.904

1.751.655

– Deposito’s decentrale overheden

1.079.476

1.090.476

Totaal

342.806.603

345.035.796

De extra-comptabele schulden hebben betrekking op in het verleden binnen begrotingsverband geboekte ontvangsten, waarvan op termijn nog verrekening met derden zal plaatsvinden. Deze post betreft voornamelijk de vaste staatsschuld (€ 332,3 miljard) en vlottende staatsschuld (€ 18,2 miljard). Daarnaast bevatten de extra-comptabele schulden ook de schulden die betrekking hebben op de verhoudingen tussen het Rijk en de deelnemers aan geïntegreerd middelenbeheer.

Deelnemers aan het geïntegreerd middelenbeheer houden middelen aan op hun rekening-courant bij de schatkist. Deze tegoeden vallen onder de vlottende schuld omdat ze direct opvraagbaar zijn. Deelnemers kunnen echter ook deposito’s plaatsen. De uitstaande deposito’s zijn voor het overgrote deel kortlopend. De agentschappen hielden eind 2015 € 2,3 miljard aan op hun rekeningen-courant en € 0,1 miljard in deposito’s. RWT’s en derden hielden € 3,8 miljard aan in rekening-courant en € 1,3 miljard in deposito’s. Het rekening-courantsaldo van de decentrale overheden steeg in 2015 met € 1,3 miljard naar € 7,2 miljard, maar het bedrag aan uitstaande deposito’s bleef grotendeels gelijk op € 1,1 miljard. De gewogen gemiddelde looptijd van de eind 2015 uitstaande deposito’s was voor de agentschappen circa 1,7 jaar. Bij de RWT’s bedroeg de gemiddelde looptijd circa 1,2 jaar en bij de decentrale overheden 11,3 jaar.

Sociale Fondsen

De saldi van de sociale fondsen lopen sterk uiteen, hetgeen met name toe te schrijven is aan de mate van onderdekking en overdekking van de desbetreffende premies. Het saldo van het UWV (Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen) bedraagt € 10,4 miljard negatief, het saldo van SVB (Sociale VerzekeringsBank) € 4,3 miljard positief en het saldo van Zorginstituut Nederland € 17,3 miljard negatief. Gecumuleerd levert dit het saldo van € 23,4 miljard negatief op. Het saldo eind 2015 is € 3,6 miljard minder negatief dan de stand eind 2014.

Voor een specificatie naar uitgiftejaar van de stand van de vaste schuld per 31 december 2015 wordt verwezen naar het onderstaande overzicht.

Specificatie van de vaste schuld naar jaar van uitgifte1 per 31 december 2015 (bedragen x € 1 mln.)

Jaar van uitgifte

Openbaar

Onderhands

Totaal

Vóór 1998

22.848,92

595,1

23.444,0

1999 t/m 2004

0

0

0

2005

13.697,4

0

13.697,4

2006

18.543,5

0

18.543,5

2007

13.558,0

0

13.558,0

2008

15.081,0

0

15.081,0

2009

14.671,4

0

14.671,4

2010

30.401,5

739,33

31.140,8

2011

28.685,9

0

28.685,9

2012

44.340,1

0

44.340,1

2013

44.824,2

0

44.824,2

2014

53.795,5

0

53.795,5

2015

30.558,2

0

30.558,2

Totaal4

331.005,6

1.334,4

332.340,0

X Noot
1

Jaar van eerste uitgifte betekent dat in geval van een heropening van een lening, het bedrag wordt opgenomen bij het oorspronkelijke jaar van eerste uitgifte van de (heropende) lening.

X Noot
2

GBK € 13,6 miljoen, DSL-uitgifte jaar 1993 € 9.806,5 miljoen, DSL-uitgifte 1998 € 13.028,8 miljoen.

X Noot
3

Verplichtingen uit hoofde van schuldtitels uitgegeven door het land Nederlandse Antillen en

het eilandgebied Curaçao, overgenomen door de Nederlandse Staat per 10 oktober 2010.

X Noot
4

Door afronding kan de som van de componenten afwijken van het totaal.

8.2 Saldibalans Ministerie van Financiën IXB

Saldibalans Ministerie van Financiën (IXB) per 31 december 2015 (bedragen x € 1.000)

Activa

     

Passiva

 
   

31-12-2015

31-12-2014

   

31-12-2015

31-12-2014

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

7.932.335

10.565.880

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

127.884.754

129.199.098

3)

Liquide middelen

6.006

3.227

       

4)

Rekening-courant RHB

120.204.036

118.904.285

       

5)

Rekening-courant RHB-begrotingsreserve

258.498

246.209

5a)

Begrotingsreserves

258.498

246.209

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)

1.579

17

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

259.202

274.311

 

Subtotaal

128.402.454

129.719.618

 

Subtotaal

128.402.454

129.719.618

               

9)

Openstaande rechten

20.205.956

18.976.575

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

20.205.956

18.976.575

10)

Extra-comptabele vorderingen

5.899.526

6.990.069

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

5.899.526

6.990.069

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

0

546.983

11)

Extra-comptabele schulden

0

546.983

12)

Voorschotten

14.512.894

14.633.274

12a)

Tegenrekening voorschotten

14.512.894

14.633.274

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

190.840.128

190.173.779

13)

Garantieverplichtingen

190.840.128

190.173.779

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

3.169.584

1.665.736

14)

Openstaande verplichtingen

3.169.584

1.665.736

15)

Deelnemingen

47.549.567

49.645.831

15a)

Tegenrekening deelnemingen

47.549.567

49.645.831

 

Totaal

410.580.109

412.351.865

 

Totaal

410.580.109

412.351.865

Algemene toelichting

Alle bedragen zijn opgenomen tegen nominale waarden en vermeld in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s, kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen. In de tabellen zijn specificaties cursief weergegeven. Belangrijke posten worden hieronder nader toegelicht. Hierbij is de nummering van de saldibalans aangehouden.

Specifieke toelichting per saldibalanspost

1. Uitgaven ten laste van de begroting

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsuitgaven 2015. Verrekening van de begrotingsuitgaven zal plaatsvinden nadat de slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën (Rijkshoofdboekhouding) verrekende begrotingsontvangsten 2015. Verrekening van de begrotingsontvangsten zal plaatsvinden nadat de slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3. Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de saldi op bankrekeningen en de bij kasbeheerders aanwezige kasgelden.

4. Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag is per 31 december 2015 in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

5. en 5a. Begrotingsreserves

In de praktijk worden dit ook wel interne begrotingsreserves genoemd. Een begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die op een afzonderlijke rekening-courant wordt aangehouden. Het gaat om een interne budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor elke begrotingsreserve wordt in de administratie van de Rijkshoofdboekhouding een afzonderlijke rekening-courant aangehouden.

De interne begrotingsreserve Seno-Gom bedraagt ultimo 2015 ruim € 25 miljoen. De Seno-Gomportefeuille (onderdeel van de ExportKredietverzekering, EKV) wordt afbeheerd.

In 2010 heeft Tennet de overname van het transportnet van E.ON (Transpower) definitief afgerond. Om deze overname te financieren heeft de staat een garantie van € 300 miljoen aan de Stichting beheer doelgelden afgegeven. De premie die voortvloeit uit de garantie wordt jaarlijks in de per 1 januari 2010 opgerichte begrotingsreserve afgestort. De stand hiervan is 25,6 miljoen ultimo 2015. Eventuele betalingen vloeien eveneens voort uit deze reserve.

In overeenstemming met het garantiekader voor risicoregelingen is er een begrotingsreserve voor de exportkredietverzekering opgericht. Ultimo 2015 bedraagt de stand van deze reserve ruim 207,9 miljoen.

6. Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen)

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend.

7. Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden)

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De stand ultimo 2015 heeft grotendeels betrekking op in het verleden ontvangen bedragen die nog verrekend moeten worden uit hoofde van provinciale opcenten, afdrachten ABP (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds) en afdrachten loonheffing. Ultimo 2015 bevatte de consignatiekas ongeveer € 71,1 miljoen.

9. Openstaande rechten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Belastingvorderingen

19.815.157

18.424.509

     

Vorderingen Domeinen Roerende Zaken

376.982

546.099

     

Btw-compensatiefonds

11.946

5.942

Overige

1.871

25

Totaal

20.205.956

18.976.575

Toelichting openstaande rechten

Belastingvorderingen

De belangrijkste posten van de ultimo 2015 openstaande belastingvorderingen zijn vorderingen inzake:

(€ x 1 mld.)
 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Vennootschapsbelasting

5,2

4,5

Inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

5,1

4,5

Omzetbelasting

2,6

2,3

Erf- en schenkbelasting

0,8

0,9

Loonbelasting/premies volksverzekeringen

1,8

1,9

Totaal

15,5

14,1

Het volgende overzicht geeft aan in welk jaar de belastingvorderingen zijn ontstaan.

Belastingvorderingen in procenten

Belastingvorderingen in procenten

Van het totale te vorderen bedrag zal uiteindelijk een aanzienlijk gedeelte niet inbaar zijn. Bij 46% van de openstaande vorderingen is de betalingstermijn verstreken. Van deze achterstandsposten is 35% aan te merken als betwist, bijvoorbeeld omdat een bezwaarschrift is ingediend. Ook van de niet-betwiste rechten met een betalingsachterstand zal een gedeelte niet of moeilijk inbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van faillissementen.

Verloop van de belastingvorderingen
 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Ultimo vorig jaar

18.424.509

17.606.039

Conserverende aanslagen en rechten BCN vorig jaar

– 3.360.800

– 3.465.541

Ontstane rechten

74.949.476

71.734.211

     

Vervallen rechten:

   

– ontvangsten en overloop

– 10.286.838

– 2.390.236

– verleende verminderingen en negatieve aanslagen

– 59.569.533

– 65.442.813

– oninbaarlijdingen en kwijtscheldingen

– 2.111.159

– 1.961.047

– overloop

– 1.150.590

– 1.016.904

– rechten Belastingdienst Caribisch Nederland

42.736

54.165

– conserverende aanslagen lopend jaar IB/PVV

2.758.200

3.156.180

– conserverende aanslagen Erf- en schenkbelasting

119.156

150.455

Totaal

19.815.157

18.424.509

Naast de niet direct invorderbare conserverende aanslagen (€ 2,9 miljard) zijn als rechten de openstaande belastingvorderingen (€ 16,9 miljard) opgenomen. Dit betreft het nominale bedrag van de in de debiteurenadministraties van de Belastingdienst geregistreerde openstaande invorderingsopdrachten. Deze zijn gecorrigeerd voor de betalingen die ultimo 2015 waren ontvangen maar nog niet waren verwerkt in de debiteurenadministraties.

Vorderingen DRZ

De vorderingen van DRZ bestaan voor 99,99% uit strategische verkopen van roerende zaken.

In 2015 is € 9,2 miljoen aan strategische debiteuren vervallen.

De ouderdom van de vorderingen van DRZ is als volgt:

Ontstaan in 2015

517

Ontstaan in 2014

258.917

Ontstaan in 2013

96.472

Ontstaan in 2012

4.055

Ontstaan vóór 2012

17.021

Totaal

376.982

10. Extra-comptabele vorderingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

562.648

605.750

Overige vorderingen exportkredietverzekering

361.219

271.519

Leningen

0

45.000

Diverse toeslagen Belastingdienst

1.707.208

1.520.617

Overige

70.071

90.038

Subtotaal

2.701.146

2.532.924

Ontstaan als gevolg van de kredietcrisis

   

Overbruggingskrediet SNS REAAL N.V.

0

1.100.000

Vordering IJslandse DGS

0

158.765

Lening Griekenland

3.198.380

3.198.380

Subtotaal

3.198.380

4.457.145

Totaal

5.899.526

6.990.069

Toelichting extra-comptabele vorderingen

Geconsolideerde vorderingen exportkredietverzekering

Verreweg het grootste deel van de geconsolideerde vorderingen (exclusief consolidatierente) ad € 0,56 miljard is opgenomen in consolidatie-overeenkomsten in het kader van de Club van Parijs. Vorderingen begrepen in consolidatie-overeenkomsten zijn door landen erkende schulden waar een betalingsregeling voor geldt en kunnen derhalve worden beschouwd als recuperabel. Landen zijn echter niet altijd in staat de betalingsverplichtingen uit hoofde van zo’n regeling na te komen. In die gevallen worden doorgaans herconsolidaties afgesloten. Hierdoor verschuift de geplande ontvangst van provenuen naar de toekomst. In de Club van Parijs wordt de kwijtschelding van schulden van de allerarmste landen vorm gegeven (in het kader van het Heavily Indebted Poor Countries(HIPC)-initiatief). Als gevolg hiervan zullen deze landen in aanmerking komen voor verdergaande kwijtschelding van hun schulden uit hoofde van de exportkredietverzekering.

Leningen

Het bedrag van de leningen had betrekking op Kliq. Kliq is ontstaan uit het voormalige re-integratiebedrijf van de Arbeidsvoorziening (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), dat in 2002 is verzelfstandigd. In december 2005 is Kliq failliet gegaan. De lening is uiteindelijk in 2015 door middel van een schikking met de rechtspersonen teruggebracht naar nul.

Diverse toeslagen Belastingdienst

Deze vorderingen hebben betrekking op terugvorderingen van verstrekte toeslagen (kindgebonden budget, huur-, kinderopvang- en zorgtoeslag). De Belastingdienst heeft in 2015 op deze vorderingen € 1.977 miljoen ontvangen. Een gedeelte van de toeslagvorderingen zal uiteindelijk niet of moeilijk inbaar zijn. In 2015 is voor € 46 miljoen aan toeslagvorderingen buiteninvordering gesteld.

Ouderdomsoverzicht van de vorderingen

De ouderdom van de vorderingen exclusief de geconsolideerde en overige vorderingen van de exportkredietverzekeringen, is als volgt:

Ontstaan in 2015

275.714

Ontstaan in 2014

477.711

Ontstaan in 2013

381.935

Ontstaan in 2012

219.924

Ontstaan vóór 2012

3.620.375

Totaal

4.975.659

Overbruggingskrediet SNS REAAL N.V.

Om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte van SNS REAAL N.V. heeft de staat bij de nationalisatie een overbruggingskrediet van € 1,1 miljard aan de holding verstrekt. De staat heeft in 2015 de aandelen SNS Bank van SNS REAAL gekocht. Door deze transactie is de staat direct 100% aandeelhouder geworden van SNS Bank. Aan deze verplaatsing komen initieel geen kasstromen te pas. De staat heeft € 1,1 miljard van het aankoopbedrag gefinancierd door het inbrengen van het eerder aan SNS REAAL verstrekte overbruggingskrediet. Hiermee is de vordering van de staat op SNS REAAL N.V. komen te vervallen.

Vordering IJslandse DGS

In 2008/2009 heeft De Nederlandsche Bank na het faillissement van Landsbanki een bedrag uitgekeerd van € 1,6 miljard aan de depositohouders. Hiervan namen de Nederlandse banken € 208 miljoen voor hun rekening en de Nederlandse staat € 1,4 miljard. Nadat in 2014 de volledige hoofdsom is gerecupereerd, is in 2015 een schikking getroffen met het DGS over rente en uitvoeringskosten. De kern van de schikking is dat het IJslandse DGS een bedrag van omgerekend € 48,6 miljoen aan Nederland heeft betaald. Tevens is een onderdeel van de schikking dat € 12 miljoen aan IJslandse kronen die op een geblokkeerde rekening stonden zijn geconverteerd en overgeboekt naar een rekening buiten IJsland. Deze schikking heeft de Nederlandse staat ongeveer € 61 miljoen opgeleverd. Op deze opbrengst worden de juridische en proceskosten die vanaf 2011 zijn gemaakt in mindering gebracht. Het nettoresultaat bedraagt ruim € 58 miljoen. Door deze schikking is de rechtszaak tegen het IJslandse DGS over de vergoeding van rente- en uitvoeringskosten beëindigd. De vordering op de balans met betrekking tot de opgebouwde rente komt hiermee eveneens te vervallen. Het bedrag van deze vordering was gebaseerd op het akkoord dat eerder in een referendum door IJsland was verworpen, maar dat tot nader order in de saldibalans als uitgangspunt werd genomen voor de berekening van de rente.

Lening Griekenland

In 2010 had Griekenland als eerste land van de eurozone problemen om zichzelf te blijven financieren op de markt. Als gevolg besloten de lidstaten van de eurozone samen met het IMF tot het verlenen van financiële steun door het verstrekken van bilaterale leningen. Deze zogenaamde Greek Loan Facility (GLF) bestond oorspronkelijk uit € 80 miljard aan bilaterale leningen van de landen van de eurozone en € 30 miljard van het IMF. In juli 2011 is besloten om de nog niet uitgekeerde leningen uit de GLF over te hevelen naar het EFSF. Vanuit de GLF is € 52,9 miljard uitgekeerd aan Griekenland. In 2012 zijn geen nieuwe leningen meer verstrekt aan Griekenland. Het Nederlandse aandeel in de GLF is daarmee in totaal € 3,2 miljard.

Opeisbaarheid van de vorderingen

Het volgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen.

Opeisbaarheid

Bedrag

Direct opeisbare vorderingen

1.125.029

Op termijn opeisbare vorderingen

4.774.497

Totaal

5.899.526

Niet uit de balans blijkende vordering

Onderdeel van de afspraken van de Eurogroep is dat de inkomsten van de ECB en de nationale centrale banken uit de Griekse staatsobligaties worden doorgegeven aan Griekenland. Dit betreft de inkomsten uit de SMP-portefeuille en de ANFA-portefeuille. Nederland heeft in juli 2014 aan het ESM de SMP-inkomsten over 2014 (€ 112 miljoen) overgemaakt. Het ESM heeft hiervoor een speciale rekening, waarop lidstaten de SMP-winsten kunnen overmaken. Deze inkomsten zullen door het ESM, na een positief oordeel van de voortgang van het programma (of na een positieve post-programme missie na afloop van het programma), naar Griekenland worden overgemaakt. Omdat de voortgangsmissie niet is afgerond, zijn de SMP-inkomsten over 2014 nog niet naar Griekenland overgemaakt en staan deze nog op deze speciale rekening. Het is onduidelijk wat er met deze gelden zal gebeuren.

Tot de voorwaardelijke vorderingen kan het saldo van de Maintenance Of Value(MOV)-posities worden gerekend (betreft internationale instellingen). De stand van de MOV-posities bedroeg ultimo 2015 € 31,4 miljoen. Het saldo van de MOV-posities kan afhankelijk van wisselkoersfluctuaties een vordering dan wel een verplichting voorstellen. Door de aandeelhouders van de internationale instellingen is echter besloten dat er geen uitkering van de MOV-verplichtingen zal plaatsvinden. Zodoende zullen er geen financiële transacties op basis van de MOV plaatsvinden, tenzij de aandeelhouders besluiten deze bevriezing op te heffen.

11. Extra-comptabele schulden

De schuld vloeide grotendeels voort uit verkopen van strategische goederen door DRZ. De opbrengsten hiervan zouden aan het Ministerie van Defensie moeten worden doorbetaald. Door de overgang van DRZ van het batenlastenstelsel naar het kasstelsel is er geen sprake meer van opbrengsten maar van openstaande rechten. Zie ook saldibalanspost 9. De ontvangsten moeten nog gerealiseerd worden en derhalve is er geen sprake meer van schulden.

12. Voorschotten

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Toeslagen

14.215.793

14.297.538

Personeel en materieel

24.603

54.125

Btw-compensatiefonds

154.827

160.232

Overige

117.671

121.379

Totaal

14.512.894

14.633.274

Toeslagen

Deze post bestaat uit kinderopvangtoeslag (€ 2.900 miljoen), huurtoeslag (€ 3.944 miljoen), zorgtoeslag (€ 5.122 miljoen) en kindertoeslag/kindgebonden budget (€ 2.250 miljoen).

De voorschotten van de toeslagen zijn als volgt opgebouwd.

(€ x 1 mln.)

Voorschotten

toeslagjaar

Kinderopvang

Huurtoeslag

Zorgtoeslag

Kindertoeslag/kindgebonden budget

2011 e.o.

257

48

50

11

2012

12

10

5

3

2013

30

19

31

13

2014

651

340

584

220

2015

1.765

3.199

4.021

1.817

2016

185

328

431

186

Totaal

2.900

3.944

5.122

2.250

De uitkering van toeslagen is gevoelig voor M en O, omdat de hoogte van de toeslag afhankelijk is van gegevens die toeslaggerechtigden zelf verstrekken. Het tegengaan van M en O bij de uitvoering van de wet- en regelgeving vormt een geïntegreerd onderdeel van het rechtshandhavingsbeleid.

Personeel en Materieel

Deze post betreft diverse voorschotten aan personeel. Daarnaast hebben deze voorschotten betrekking op betalingen aan diverse crediteuren waarvan de goederen/diensten nog geleverd dienen te worden.

Btw-compensatiefonds

Dit zijn voorschotten die betrekking hebben op bijdragen aan gemeenten, provincies en Wgr (Wet gemeenschappelijke regelingen)-plusregio’s.

Overige voorschotten

Voor € 117,7 miljoen betreft het ambtshalve voorschotten uitbetaald op de Evenredige BijdrageVerdeling (EBV). Deze voorschotten zijn uitbetaald aan burgers bij wie meer dan het maximum aan inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de zorgverzekeringswet is ingehouden. Het gehele bedrag is ontstaan in 2015.

Overzicht van het verloop en de ouderdom van de voorschotten

Dit betreffen voorschotten, waarvan de uitgaven reeds in het jaar van verstrekking ten laste van de begroting zijn gebracht. Het overzicht geeft inzicht in de ouderdom van de voorschotten en tevens is aangeven welk deel in 2015 tot afrekening is gekomen.

 

Stand per 01-01-2015

Verstrekt 2015

Afgerekend 2015

Stand per 31-12-2015

Vóór 2012

1.167.391

 

801.605

365.786

2012

537.841

 

506.624

31.217

2013

1.914.615

 

1.821.916

92.699

2014

11.013.427

 

9.217.637

1.795.790

2015

0

12.701.304

473.902

12.227.402

Totaal

14.633.274

12.701.304

12.821.684

14.512.894

13. Garantieverplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Deelnemingen

65.371.092

61.903.978

IMF

49.761.890

47.503.587

Ontwikkelingsbanken/NWB

15.609.202

14.400.391

     

Kernongevallen (WAKO)

9.768.901

14.023.000

     

Verzekeringen

15.893.346

13.548.687

Exportkredietverzekering

15.728.563

13.373.677

Investeringsverzekering

164.783

175.010

     

Stabiliteitsmechanisme EFSM

2.817.000

2.778.000

Stabiliteitsmechanisme EFSF

49.640.411

49.640.411

     

Garantie SNS Propertize B.V.

2.623.100

3.600.000

Garantie DNB-winstafdracht

5.700.000

5.700.000

Garantie ESM

35.445.400

35.445.400

     

Overige

3.580.878

3.534.303

Totaal

190.840.128

190.173.779

Toelichting openstaande garantieverplichtingen

Deelnemingen

  • IMF: DNB draagt namens de staat, onder staatsgarantie, bij aan de middelen van het IMF. In 2015 hebben er, anders dan de effecten van de wisselkoers, geen veranderingen plaatsgevonden in de uitstaande garantie voor het IMF.

  • Ontwikkelingsbanken (Wereldbank, EIB, EBRD, MIGA en AIIB) en NWB: dit betreft het garantiekapitaal (de niet volgestorte aandelen) inzake de deelneming van de staat in het kapitaal van de betreffende banken. Slechts indien de banken in ernstige financiële problemen komen, kan om storting (vol- of bijstorting) van het garantiekapitaal worden gevraagd.

WAKO

De staat dient, voor zover de vergoedingen uit anderen hoofde niet toereikend zijn om schade ten gevolge van een kernongeval te vergoeden, aanvullend openbare middelen beschikbaar te stellen. Momenteel zijn er in Nederland zes kerninstallaties in de zin van de WAKO. Afhankelijk van het bedrag waarvoor de onderscheiden kerninstallaties aansprakelijk zijn, is het door de staat maximaal beschikbaar te stellen bedrag € 1.500 miljoen en € 2.269 miljoen per kernongeval.

Verzekeringen

De openstaande garantieverplichting betreft voornamelijk het risico (obligo) van de staat als verzekeraar van exportkredieten (€ 15,7 miljard, dit is inclusief het uitstaande obligo van de oude Seno-Gomportefeuille van € 119,1 miljoen). In 2015 zijn er iets meer exportkredietgaranties verstrekt dan vervallen, waardoor er een netto verhoging van de garantieverplichting van € 2,5 miljard heeft plaatsgevonden. Daarnaast betreft de openstaande verplichting het risico uit hoofde van de RIV (€ 164,8 miljoen).

Stabiliteitsmechanisme EFSM

De lidstaten van de eurozone (en van de EU wat betreft EFSM) hebben in 2010 als onderdeel van een totaalpakket aan maatregelen ter borging van de financiële stabiliteit de tijdelijke stabiliteitsmechanismen EFSM en EFSF opgericht. Het EFSM is een tijdelijk noodfonds voor alle landen in de EU, waarvoor alle EU-lidstaten via hun aandeel in de Europese begroting garant staan. Via het EFSM is maximaal € 60 miljard beschikbaar voor steun. Voor Nederland gaat het dan om een garantstelling van ongeveer € 3 miljard. In november 2010 heeft Ierland en in april 2011 Portugal een beroep gedaan op het EFSM voor respectievelijk € 22,5 miljard en € 24,3 miljard voor een periode van drie jaar. Sinds juli 2013 kan het EFSM geen nieuwe leningen meer aangaan. Het EFSM verstrekt nog wel de reeds aangegane leningen van Portugal en Ierland. Het EFSM blijft bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Tot die tijd kan de exacte hoogte van de Nederlandse garantie nog licht wijzigen als gevolg van een veranderd Nederlands aandeel in de Europese economie.

Stabiliteitsmechanisme EFSF

Het EFSF is een tijdelijk noodfonds voor alle lidstaten van de eurozone, waar alle lidstaten van de eurozone via hun aandeel garant staan. Het Nederlandse aandeel in het EFSF bedraagt circa 6,1%. Het tijdelijke noodfonds EFSF gaat sinds juli 2013 geen nieuwe leningenprogramma’s meer aan. Hierop is besloten eind 2013 om het garantieplafond neerwaarts bij te stellen tot de benodigde geraamde garanties aan het EFSF (garanties op de hoofdsom, overgaranties en rentegaranties) voor de huidige programma’s van Ierland, Portugal en Griekenland en de benodigde geraamde garantie voor het aanhouden van de kasreserve van het EFSF ten behoeve van het rente-uitstel van Griekenland aan het EFSF. Het garantieplafond bedraagt daarmee € 49,6 miljard. Het EFSF verstrekt geen leningen meer, maar blijft bestaan totdat de laatste leningen zijn afgelost. Dat betekent dat de garanties die Nederland afgeeft aan het EFSF ook nodig zijn totdat alle leningen zijn afgelost. In de raming van de garanties aan het EFSF wordt uitgegaan van een gemiddelde maximale looptijd van 32,5 jaar van de leningen aan Griekenland en een gemiddelde maximale looptijd van 21 jaar van de leningen aan Ierland en Portugal. Daarnaast wordt gerekend met een rente van 4% per jaar.

Garantie SNS Propertize B.V.

De staat garandeert de door SNS Propertize B.V. aangetrokken schuld. Omdat Propertize bezig is met het afwikkelen van haar portefeuille wordt de aangetrokken schuld en bijbehorende garantie elk jaar verlaagd. De maximale omvang van deze garantie was oorspronkelijk € 4,16 miljard. Deze was per december 2014 al afgenomen tot € 3,6 miljard. In 2015 is deze garantie verder in omvang verkleind tot € 2,6 miljard.

Garantie DNB-winstafdracht

Als gevolg van diverse maatregelen (o.a. SMP, OMO (Open Market Operation) en CBPP (Covered Bond Purchase Programma)) waartoe de ECB de afgelopen periode heeft besloten om het functioneren van de eurozone te stabiliseren, zijn de zogenaamde crisisgerelateerde (financiële) risico’s in de balans van nationale centrale banken in de eurozone, en dus ook van DNB (verder) opgelopen. Daarom heeft de staat in 2013 een garantie afgegeven van € 5,7 miljard. Hierdoor wordt het buffervermogen van DNB versterkt.

Stabiliteitsmechanisme ESM

In december 2010 is besloten tot oprichting van een permanent stabiliteitsmechanisme, het ESM. In 2012 hebben de lidstaten van de eurozone de ratificatie van het ESM-verdrag voltooid en op 8 oktober 2012 is het ESM-verdrag en daarmee het permanente noodfonds in werking getreden. Het ESM heeft een effectieve leencapaciteit van € 500 miljard en bestaat voor € 80 miljard uit volgestort kapitaal en € 620 miljard uit oproepbaar kapitaal. Het Nederlandse aandeel bestaat voor € 4,6 miljard uit volgestort kapitaal en € 35,4 miljard oproepbaar kapitaal. Sinds de inwerkingtreding van het ESM, is het ESM het voornaamste noodfonds. Het ESM heeft in 2015 leningen verstrekt aan Cyprus en Griekenland.

Niet in de balans opgenomen garantieverplichting

De staat heeft op grond van haar overeenkomst met de FMO (Nederlandse FinancieringsMaatschaoppij voor Ontwikkelingslanden; overeenkomst staat-FMO van 16 november 1998) instandhoudingsverplichtingen ten opzichte van de FMO na eventuele uitputting van haar Reserverekening Algemene Risico's(RAR)-fonds en bij onvoldoende dekking van bijzondere bedrijfsrisico’s. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 7 van de overeenkomst staat-FMO. Daarnaast heeft de staat op grond van artikel 8 van haar overeenkomst met FMO nog andere financiële zekerheidsverplichtingen ten opzichte van FMO.

De staat heeft bij het verkopen van deelnemingen een aantal garanties en vrijwaringen afgegeven met betrekking tot de deelneming die verkocht zijn. Het betreft hier meer algemene garanties en vrijwaringen die niet kwantificeerbaar zijn.

14. Openstaande verplichtingen

Deze post kan als volgt worden gespecificeerd.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Aankoop SNS Bank

1.598.050

0

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

1.170.587

1.331.974

Overige

400.947

333.762

Totaal

3.169.584

1.665.736

Aankoop SNS Bank

Op 30 september 2015 is SNS Bank afgesplitst van de holding SNS REAAL (thans SRH). Aan de verplaatsing van SNS Bank zijn geen kasstromen te pas gekomen. De staat heeft voor de koopprijs van € 2,7 miljard de aandelen in de bank verkregen door de eerder aan SNS REAAL verstrekte overbruggingslening van € 1,1 miljard en de door SNS verschuldigde rente van € 1,95 miljoen op deze lening te verrekenen en het restant van de koopprijs van € 1,598 miljard (€ 2,7 miljard – € 1,102 miljard) schuldig te blijven waardoor SRH een vordering op de staat heeft verkregen ter hoogte van hetzelfde bedrag.

Deelnemingen ontwikkelingsbanken

Per 31 december 2015 zijn er nog openstaande betalingsverplichtingen aan de Wereldbank (met name meerjarige betalingen voor IDA), alsmede een nieuwe betalingsverplichting voor het paid-in capital van de AIIB.

15. Deelnemingen

De post Deelnemingen bestaat uit de aandelen in Nederlandse ondernemingen en de aandelen in internationale instellingen. De deelnemingen zijn als volgt gewaardeerd:

  • Nederlandse ondernemingen: op basis van de historische aanschafwaarde. Voor Tennet, DNB en N.V. Luchthaven Schiphol zijn de historische aanschafwaarden onbekend. Deze zijn dan ook opgenomen tegen de nominale waarde.

  • Internationale instellingen: op basis van het gestorte kapitaal (oorspronkelijke aankoopprijs) en nog te storten kapitaal uit hoofde van een betalingsverplichting (paid-in capital). Voor het restant dat niet als deelneming is opgenomen, is een garantieverplichting verstrekt (callable capital), die onder saldibalanspost 13 is opgenomen.

De deelnemingen kunnen als volgt gespecificeerd worden. In de laatste kolom van het overzicht is het deelnemingspercentage ultimo 2015 vermeld.

 

Ultimo 2015

Ultimo 2014

Aandeel in %

Nederlandse ondernemingen

     

Nederlandse Gasunie N.V.

10.067.312

10.067.312

100

NS N.V.

1.012.265

1.012.265

100

Tennet B.V.

700.000

700.000

100

De Nederlandsche Bank (DNB)

500.000

500.000

100

Bank Nederlandse Gemeenten (BNG)

69.613

69.613

50

N.V. Luchthaven Schiphol

58.937

58.937

69,7

Havenbedrijf Rotterdam

462.500

462.500

29,17

Overige

73.754

112.954

Div.

Subtotaal

12.944.381

12.983.581

 

Na beursgang ABN AMRO

     

ABN AMRO GROUP N.V.

16.681.000

0

77,00

ASR Nederland N.V.

3.650.000

0

100

RFS Holdings B.V.

2.642.000

0

1,251

   

27.955.0002

 
       

SRH N.V.

2.200.000

2.200.000

100

Propertize B.V.

500.000

500.000

100

SNS Holding B.V. (SNS Bank)

2.700.000

0

100

Subtotaal

41.317.381

43.638.581

 

Internationale instellingen

     

Wereldbank (IBRD)

284.414

255.038

1,99

EFSF

1.623

1.623

5,70

ESM

4.573.600

4.573.600

5,70

EIB

969.040

969.040

4,47

EBRD

155.250

155.250

2,51

IFC

51.557

46.233

2,19

MIGA

7.210

6.466

2,16

AIIB

189.492

0

1,05

Subtotaal

6.232.186

6.007.250

 

Totaal

47.549.567

49.645.831

 
X Noot
1

Na de uitplaatsing van het Nederlandse gedeelte van ABN AMRO is het bedrag van 33,8% terug gebracht naar 1,25%

X Noot
2

De Staat is voor de aankoop van de Nederlandse onderdelen van Fortis en ABN AMRO in 2008 een prijs van € 16,8 mld. overeengekomen met Fortis. Deze prijs betrof een totaalbedrag voor alle onderdelen die werden gekocht door de Staat. De Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel heeft in haar rapport voorts geconcludeerd dat de bepaling van dit bedrag mede was ingegeven door hetgeen de Belgische autoriteiten aangaven nodig te hebben voor de niet door de Nederlandse Staat gekochte delen. Ook het beschermen van de financiële stabiliteit speelde een rol bij de totstandkoming van dit bedrag, zo concludeerde de Enquête-commissie. Het is dus niet goed mogelijk om terugkijkend op de transactie het bedrag van € 16,8 mld. onder te verdelen naar de waarde van de onderdelen op het moment van de aankoop. Desalniettemin heeft NLFI in haar verkoopadvies een toedeling van deze koopprijs aan de onderdelen willen geven. Dit is nodig om recente inzichten over de waarde van deze onderdelen daar tegen af te zetten. Met het oog hierop wordt ook in het advies van NLFI en in deze brief het bedrag van € 4 mld. als uitgangspunt genomen voor de kapitaaluitgaven voor de verzekeringsentiteiten. Voor de bankonderdelen is het dan resterende bedrag van € 12,8 mld. als uitgangspunt genomen. Deze bedragen zijn ontleend aan het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel (zie box 4.14, blz. 156 van het rapport).

Toelichting deelnemingen

ABN AMRO GROUP N.V.

Op vrijdag 20 november 2015 is ABN AMRO naar de beurs gegaan. De omvang van de toegewezen certificaten van de eerste plaatsing is vastgesteld op 20%, oftewel 188 miljoen certificaten. De prijs per certificaat is vastgesteld op € 17,75. De beursgang van ABN AMRO heeft geresulteerd in een bruto verkoopopbrengst van € 3.337 miljoen. Van dit bedrag zijn de geraamde kosten voor de inhuur van financieel, juridisch en communicatief advies van € 9,5 mliljoen afgetrokken, waardoor de staat een netto bedrag heeft ontvangen van € 3.327,5 miljoen. Op 24 november heeft de juridische afwikkeling van de verplichtingen plaatsgevonden en zijn de certificaten geleverd tegen de betaling, de zogenaamde settlement.

De begeleidende zakenbanken hebben na de beursintroductie de greenshoe-optie uitgeoefend. De totale omvang van de eerste plaatsing is hiermee uitgekomen op 23%. De additionele opbrengst bedraagt circa € 500 miljoen. De totale opbrengst van de beursgang van ABN AMRO komt uit op iets meer dan € 3,8 miljard.

Van de aan ABN AMRO toe te rekenen investering van € 21,7 miljard is het naar de beurs gebrachte percentage (zijnde 23%) afgehaald, waardoor het nog uitstaande bedrag in de saldibalans op € 16,7 miljard uitkomt.

ASR Nederland N.V.

NLFI houdt aandelen in het kapitaal van ASR Nederland N.V. ten titel van administratie. Het betreft 200.000 aandelen, elk met een nominaal bedrag van € 500. NLFI heeft daartegenover certificaten van aandelen met hetzelfde nominale bedrag uitgegeven aan de staat. De aandelen vertegenwoordigen 100% van het aandelenkapitaal van ASR.

In de kamerbrief van november 201533 heeft de Minister van Financiën namens het kabinet bekend gemaakt het verkooptraject om ASR te verkopen, te starten. De kapitaaluitgaven voor ASR bedroegen € 3,65 miljard.

RFS Holdings B.V.

In 2012 is het belang dat de staat houdt in RFS Holdings B.V. overgedragen aan de Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI) tegen uitgifte van certificaten in het kapitaal van de onderneming. Het belang in RFS is verbonden aan de onverdeelde boedel van het in 2007, door het consortium RBS (R), Fortis (F) en Santander (S), overgenomen voormalige ABN AMRO. RBS is door de consortiumpartners gemachtigd om de activa in RFS op ordentelijke wijze te beheren en te verkopen. Er is € 2.642 miljoen toe te wijzen aan RFS. Het grootste activum op de balans van RFS is een belang in de Saudi Hollandi Bank. Het verkoopproces hiervan is gaande. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over de verwachte opbrengst en de termijn waarbinnen de verkoop gerealiseerd zal worden. Als deze transactie is afgerond, kunnen de gedeelde activa voor het grootste deel worden afgewikkeld. Tot op heden heeft de staat circa € 16 miljoen aan overtollig kapitaal uit de Z-share mogen ontvangen.

SRH (voorheen: SNS REAAL N.V.)

In 2015 heeft SNS REAAL Holding (SRH) «VIVAT Verzekeringen» (REAAL N.V., hierna «VIVAT») verkocht aan de Chinese verzekeraar Anbang. Met de verkoop van VIVAT en de verplaatsing van de bank onder de staat, is SRH een holding zonder activiteiten geworden. SRH wordt daarom afgewikkeld. SRH zal de resterende activa verkopen, de crediteuren met die opbrengsten betalen en het restant aan de aandeelhouder uitkeren. Doordat SRH nog lopende verplichtingen heeft zal de ontmanteling van SRH nog enige tijd in beslag nemen.

Propertize B.V.

Propertize B.V., de rechtsopvolger van SNS Property Finance, is sinds de afsplitsing van SNS REAAL op 31 december 2013 een zelfstandige vastgoedbeheerorganisatie. Propertize heeft als doel de vastgoedportefeuille op de middellange termijn zo kostenefficiënt en rendabel mogelijk af te wikkelen. De staat heeft in 2013 € 500 miljoen aan kapitaal geïnjecteerd in Propertize. Momenteel loopt er een onderhands verkoopproces voor Propertize. Hierover is de Kamer per brief op 16 oktober 2015 geïnformeerd.

SNS Holding B.V. (SNS Bank)

De staat heeft SNS Bank N.V. op 30 september 2015 voor € 2,7 miljard gekocht van SRH (het toenmalige SNS Reaal) en onder een nieuwe holding, SNS Holding B.V., geplaatst. De staat heeft SNS Bank verkregen voor € 2,7 miljard. De Minister heeft aangegeven medio 2016 zijn plannen voor de toekomst van SNS Bank bekend te maken.

ESM

Als onderdeel van de gemaakte Europese afspraken neemt Nederland deel in het ESM met een aandeel van 5,7%.

AIIB

In 2015 heeft Nederland besloten deel te nemen aan de oprichting van de AIIB. Daarbij heeft Nederland zich ingeschreven voor 2063 paid-in shares. Deze aandelen representeren per 31 december 2015 een deelneming van € 189,5 miljoen.

Niet in de saldibalans opgenomen «deelnemingen»

Zowel de Staatsloterij als Holland Casino hebben de juridische status van stichting. Het kansspelbeleid met de daaraan gekoppelde vergunningen behoren toe aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Financiën onderhoudt de financiële betrekkingen. Financiën ontvangt de opbrengsten en houdt toezicht conform de statuten.

9. WNT-VERANTWOORDING 2015

Inleiding

De Wet Normering Topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen buiten de reikwijdte van de wet.

(Gewezen) topfunctionarissen en niet-topfunctionarissen

Voor Financiën heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep (TMG) zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2015 € 178.000. Voor top-functionarissen zonder dienstbetrekking geldt de norm uit 2014, namelijk € 230.474.

Naam

instel-

ling

Naam

(gewezen)

topfunc-

tionaris

Functie

Datum aanvang

dienstver-

band

(indien van

Toepas-

sing)

Datum einde

dienst-

verband

(indien van

toepas-

sing)

Omvang

dienst-

verband

(fte)

Op externe

Inhuur-

basis (nee; ≤ 6mnd.;

> 6 mnd.)

Beloning

Onkosten

vergoe-

dingen

(belast)

Voorzie-

ningen

t.b.v. belo-

ningen

betaalbaar

op termijn

Totale

bezol-

diging

2015

Persoon-

lijk WNT-

maximum

Motivering

(indien

overschrij-

ding)

CEA

L.E.H.

Vredevoogd

Voorzitter

1-1-2015

31-12-2015

0,19 fte

> 6 mnd.

€ 28.063

€ 215

€ 28.278

€ 33.820

Niet van

toepassing

CEA

H. Moesbergen AA

Vice-

voorzitter

1-1-2015

31-12-2015

0,07 fte

> 6 mnd.

€ 7.676

€ 67

€ 7.743

€ 12.460

Niet van

toepassing

CEA

J.P.M.J. Leerent-

veld

RA RE

Secretaris

1-1-2015

31-12-2015

0,9036

fte

> 6 mnd.

€ 97.912

€ 4.448

€ 13.264

€ 115.624

€ 160.841

Niet van

toepassing

CEA

A.M. Janssen

AA MFSME

Commissie-

lid

1-1-2015

31-12-2015

0,06 fte

> 6 mnd.

€ 6.622

€ 197

€ 6.819

€ 10.680

Niet van

toepassing

CEA

M. Koestering

AA

Commissie-

lid

1-1-2015

31-12-2015

0,06 fte

> 6 mnd.

€ 6.020

€ 163

€ 6.183

€ 10.680

Niet van

toepassing

CEA

Prof. dr. E.H.J.

Vaassen RA

Commissie-

lid

1-1-2015

31-12-2015

0,06 fte

> 6 mnd.

€ 5.719

€ 134

€ 5.853

€ 10.680

Niet van

toepassing

CEA

Drs. E. van

Caspel RA

Commissie-

lid

1-1-2015

31-12-2015

0,06 fte

> 6 mnd.

€ 6.321

€ 134

€ 6.455

€ 10.680

Niet van

toepassing

CEA

Prof. dr. R.G.A.

Vergoossen

RA

Commissie-

lid

1-1-2015

31-12-2015

0,06 fte

> 6 mnd.

€ 5.719

€ 60

€ 5.779

€ 10.680

Niet van

toepassing

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam

instelling

Functie

Datum aan-

vang dienst-

verband

(indien van

toepassing)

Datum ein-

de dienst-

verband

(indien van

toepassing)

Omvang

dienst-

verband

(fte)

Beloning

Onkosten

Vergoeding-

en (belast)

Voorzie-

ningen

t.b.v. belo-

ningen be-

taalbaar op

termijn

Totale

bezoldiging

in 2015

Persoonlijk

WNT-

maximum

Motivering

(indien

overschrij-

ding)

Er zijn geen functionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband

Bezoldiging over een periode waarin een topfunctionaris – vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband – geen taken meer vervult wordt aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. De publicatieplicht heeft betrekking op de onderstaande topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen.

Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam

instelling

Naam

(gewezen)

topfunctionaris

Laatste functie

Eerdere

functie(s)

Datum

beëindiging

dienstverband

Op externe

inhuurbasis

(nee; ≤ 6 mnd.;

> 6 mnd.)

Betaalde

uitkeringen

in 2015

Persoonlijk

WNT-

maximum

Motivering

(indien

overschrijding)

Er zijn geen topfunctionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Betaalde uitkeringen in 2015

Persoonlijk

WNT-maximum

Motivering

Er zijn geen niet-topfunctionarissen met een bezoldiging boven het wettelijk bezoldigingsmaximum.

In artikel 10b van de Beleidsregels WNT 2016 (Staatscourant 2016, nr. 13373) is bepaald dat er geen toezicht of handhaving zal plaatsvinden op de naleving van de publicatieplicht van uitkeringen wegens beëindiging dienstverband aan niet-topfunctionarissen voortvloeiend uit contractovername door een mobiliteitsbureau. In 2016 is namelijk gebleken dat voor deze categorie de volledige uitvoering van de wettelijke bepalingen bij een aantal instellingen op korte termijn niet mogelijk is. Accountants hoeven in dat geval op dit onderdeel van de financiële verslagen ook geen controle uit te voeren (niet op volledigheid en niet op juistheid). Het inventariseren van de contractovernames en de daarmee gemoeide uitkeringen aan niet-topfunctionarissen in 2015 is om die reden achterwege gelaten.

BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTSRELATIES ZBO’S/RWT’S

Instelling

ZBO

RWT

Begrotingsartikel

Financiering (bedragen x € 1.000)

Verwijzingen (website en toezichtvisie/-arrangement)

Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is

Programma ZBO/RWT

Apparaat ZBO/RWT

Premies

Tarieven

Waarderingskamer

X

X

Artikel 1

1.1801

     

www.waarderingskamer.nl2

Ja

AFM

X

X

Artikel 2

 

278

 

83.646

www.afm.nl3

Ja

DNB

X

X

Artikel 2

 

700

 

150.400

www.dnb.nl4

Ja

Stichting Waarborgfonds Motorverkeer

 

X

Artikel 2

 

0

 

62.876

www.wbf.nl5

Ja

Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars (NBM)

 

X

Artikel 2

 

0

 

3.011

www.nlbureau.nl6

Ja

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA)

X

Artikel 2

 

0

688

 

www.ceaweb.nl

Ja

NLFI

X

X

Artikel 3

 

17.100**

   

www.nlfi.nl6

Ja

Stichting Afwikkeling Marorgelden Overheid (SAMO)

X7

 

Artikel 8

 

0

   

www.maror.nl8

 
X Noot
1

Bijdrage 2015 = € 1.250 -/- € 70.380 (terugstorting exploitatieoverschot 2014).

X Noot
4

De toezichtarrangementen ingaande toezichthouders op de financiële markten is opgenomen in bovenstaande voetnoot.

X Noot
5

De toezichtvisie is neergelegd in de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en/of in een afzonderlijke toezichtsvisie die beschikbaar is op het departement.

X Noot
6

De toezichtvisie is beschikbaar op het departement.

X Noot
7

SAMO heeft geen taken meer. Na het verkrijgen van de noodzakelijke goedkeuringen zal de stichting worden ontbonden. Naar aanleiding van twijfels is er een verkennend onderzoek ingesteld door CJO (Centraal Joods Overleg) naar de geldstromen voortvloeiend uit de afhandeling van Marorgelden. De ontbinding van de stichting zou dit jaar plaats kunnen vinden, indien partijen daarmee instemmen na afronding van het verkennend onderzoek.

X Noot
8

SAMO is een stichting in ontbinding. Er is geen toezichtsarrangement voor SAMO. SAMO heeft tot 2005 projecten gesubsidieerd op basis van een uitkeringsreglement dat is goedgekeurd door de Minister van Financiën.

Functie: de belangrijkste wettelijk geregelde taken

Waarderingskamer: de Waarderingskamer heeft als belangrijkste taak het houden van toezicht op de waardering van onroerende zaken door de gemeenten in het kader van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) en het houden van toezicht op de basisregistratie WOZ, waaronder het beheer van de Landelijk Voorziening WOZ (LV WOZ). De reguliere apparaatskosten worden door de Waarderingskamer in rekening gebracht bij het Rijk (25%), de gemeenten (50%) en de waterschappen (25%). De kosten voor het beheer van de landelijke voorziening WOZ worden eveneens in rekening gebracht bij de genoemde partijen. Voor deze kosten gelden de verdelingspercentages Rijk (40%), gemeenten (45%) en waterschappen (15%).

AFM: op grond van de Wft is de AFM belast met de uitoefening van het gedragstoezicht. Met ingang van 2015 is de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht in Nederland afgeschaft. Voor wat betreft het nationaal toezicht wordt de AFM gefinancierd door de onder toezicht staande ondernemingen. De AFM ontvangt nog slechts een overheidsbijdrage voor het toezicht op de BES-eilanden.

DNB: op grond van de Wft oefent DNB het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit. Met ingang van 2015 is de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht in Nederland afgeschaft. Voor wat betreft het nationaal toezicht wordt DNB gefinancierd door de onder toezicht staande ondernemingen. DNB ontvangt nog slechts een overheidsbijdrage voor het toezicht op de BES-eilanden.

Stichting Waarborgfonds Motorverkeer: de stichting Waarborgfonds Motorverkeer vergoedt overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) schade aan benadeelden. Daarnaast is het Waarborgfonds Motorverkeer ingevolge de Wam aangewezen als schadevergoedingsorgaan.

NBM: het NBM is verantwoordelijk voor het regelen van schaden door buitenlandse motorrijtuigen in Nederland en staat garant voor betaling van schade als onverzekerde Nederlandse motorvoertuigen in andere bij het groenekaartsysteem aangesloten landen schade veroorzaken. Daarnaast is het NBM op grond van de Wam aangewezen als informatiecentrum waarbij personen die schade hebben geleden die is veroorzaakt door een motorrijtuig uit een EU-lidstaat, informatie kunnen verkrijgen die hen in staat kan stellen een vordering tot schadevergoeding in te dienen.

CEA: op grond van Wet op het accountantsberoep is de commissie belast met het vaststellen van de eindtermen, het aanwijzen van opleidingen die het theoretisch deel van de accountantsopleiding geheel of gedeeltelijk verzorgen, het toetsen van de praktijkstage en de afgifte van de verklaring van vakbekwaamheid.

NLFI: NLFI voert op grond van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen het privaatrechtelijke beheer over de deelnemingen van de Staat der Nederlanden in de vennootschappen ABN AMRO Group N.V., ASR Nederland N.V., RFS Holding B.V., Propertize B.V., SNS Reaal N.V. en NLFI Financial Investment B.V. De Minister van Financiën brengt een groot deel van deze kosten in rekening bij de vennootschappen waarvan aandelen door de stichting worden beheerd.

DNB34

Toezichttaak

Het prudentieel toezicht van DNB is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.

Doelstellingen

Het toezicht van DNB is gericht op solide en integere financiële instellingen en een schokbestendig financieel systeem. DNB behartigt hiermee mede het belang van depositohouders, polishouders en pensioenfondsdeelnemers en draagt bij aan de financiële stabiliteit en duurzame welvaart binnen Nederland. DNB kijkt daarbij zowel naar het heden als ook naar de toekomst. Een gezonde financiële sector is in staat om schokken op te vangen en te anticiperen op veranderende omstandigheden.

Geleverde prestaties

DNB’s «Visie op Toezicht 2014–2018», verschenen in 2014, beschrijft de middellangetermijnstrategie van DNB om de gewenste effecten van het toezicht te realiseren. Daarbij heeft DNB doelstellingen voor de sector in 2018 geformuleerd. In de verantwoording over 2015 beschrijft DNB waar zij nu staat ten opzichte van haar visie voor de periode 2014–2018. Op alle terreinen is vooruitgang geboekt. Herstel van het maatschappelijk vertrouwen is een topprioriteit voor de Nederlandse financiële sector. In 2015 is nog te weinig vooruitgang geboekt met het herstel van het maatschappelijk vertrouwen. Na een lang traject is Solvency II, het nieuwe toezichtkader voor verzekeraars in de EU, per 1 januari 2016 in werking getreden. In het afgelopen jaar heeft DNB follow-up gegeven aan het onderzoek naar de toekomstbestendigheid van het bedrijfsmodel dat in 2014 is gestart. Zo monitorde DNB de voortgang van de strategische agenda’s van verzekeraars. Ook heeft DNB in 2015 een tweetal on-site-onderzoeken uitgevoerd naar de kosten van verzekeraars, nu en in de toekomst. DNB ziet erop toe dat verzekeraars helder en eenduidig rapporteren over hun kosten en de aannames daarbij.

Net als de wet- en regelgeving is ook het toezicht van DNB voortdurend in ontwikkeling. In 2014 heeft DNB met de «Visie op Toezicht 2014–2018» haar toezichtstrategie herijkt. Deze visie bouwt voort op de aanscherpingen in het toezicht van de afgelopen jaren. Op basis van recente ontwikkelingen en ervaringen zijn vier nieuwe ambities toegevoegd: i) DNB wordt een sterke speler binnen het SSM; ii) het toezicht is gebaseerd op scherpe analyse; iii) het toezicht legt meer nadruk op integriteit en iv) het toezicht is transparant waar mogelijk.

DNB heeft een monitoringsproces ontwikkeld op basis van zogenoemde prestatie-indicatoren om de effecten van het toezicht te kunnen meten. Deze effectmeting levert een bijdrage aan de voortdurende versterking van het toezicht. Deze indicatoren bieden een concreet beeld van beoogde resultaten.

Toezichtthema’s, prestaties en belangrijkste effecten 2015

Thema

Prestaties met belangrijkste effecten

Solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen zijn nagekomen

In 2015 hebben zich geen deconfitures voorgedaan.

Alle Nederlandse banken in de EBA Transparency Exercise scoren gemiddeld tot goed op de geanalyseerde aspecten.

Door een dalende premie-omzet en lage rente is er sprake van consolidatie in de levensverzekeringenmarkt. Verschillende verzekeraars zijn bezig met strategische heroriëntatie.

Uit de EIOPA-stresstest blijkt dat de pensioensector kwetsbaar is voor schokken op de financiële markten.

In 2015 is het aantal geregistreerde toezichtincidenten licht gestegen, mede door een betere registratie. In een aantal gevallen heeft DNB formele, handhavende maatregelen genomen.

   

Een schokbestendig financieel systeem dat bijdraagt aan financiële stabiliteit en duurzame welvaart

Financiële stabiliteitsindicatoren laten een verbetering zien: de solvabiliteitspositie van banken neemt toe, het aandeel niet-presterende leningen neemt af en het rendement op activa en eigen vermogen neemt toe. Het financieel systeem blijft kwetsbaar voor volatiliteit op de financiële markten.

In alle sectoren is sprake van een lichte afname van het vertrouwen onder de Nederlandse huishoudens. Het vertrouwen in de eigen bank, verzekeraar en pensioenfonds ligt over het algemeen iets hoger en is grotendeels gelijk gebleven.

De aandacht bij financiële instellingen voor integere bedrijfsvoering en cultuur kan nog verder worden verbeterd. Toezichtincidenten hebben vaak betrekking op overtredingen van de Wwft.

DNB heeft in 2015 de vooraf aangekondigde themaonderzoeken uitgevoerd en rapporteert in de Staat van het Toezicht over de uitkomsten.

Toezichtkosten et cetera
 

2014

2015

Som der lasten

€ 136,41 miljoen

€ 144,00 miljoen

Aan onder toezichtgestelden toe te rekenen kosten

€ 116,70 miljoen

€ 150,40 miljoen

Gemiddeld aantal fte’s

803,9

804,1

AFM35

Toezichttaak

De AFM heeft tot taak het gedragstoezicht op financiële markten uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot die markten.

Doelstellingen

Het gedragstoezicht van de AFM is, mede in het belang van de stabiliteit van het financiële stelstel, gericht op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten.

Het vorenstaande vertaalt zich in drie strategische doelstellingen:

  • 1. De AFM bevordert eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening: consumenten, particuliere beleggers en (semi-)professionele partijen moeten kunnen vertrouwen op eerlijke en zorgvuldige financiële dienstverlening. Zij zien toe op financiële instellingen op het gebied van sparen, lenen, beleggen en verzekeren. Het toezicht richt zich op financiële producten, financiële dienstverlening en integere bedrijfsvoering van financiële instellingen. De AFM draagt bij aan een omgeving waarin de consument, de particuliere belegger en de (semi-)professionele partij op basis van begrijpelijke informatie en passende dienstverlening weloverwogen keuzes kunnen maken over de eigen financiële situatie.

  • 2. De AFM bevordert eerlijke en efficiënte werking van kapitaalmarkten: beleggers, en andere partijen die actief zijn op de kapitaalmarkten, moeten kunnen vertrouwen op eerlijk en efficiënt functionerende kapitaalmarkten. De AFM ziet er op toe dat ondernemingen actief op de kapitaalmarkten tijdige en betrouwbare informatie verstrekken. Zij stellen vast of de financiële verslaggeving een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid, met correcte toepassing van relevante standaarden. De AFM draagt bij aan een omgeving waarin de belegger eerlijke en geïnformeerde keuzes kan maken. Het toezicht richt zich ook op de accountant die de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving moet beoordelen.

  • 3. De AFM draagt bij aan de stabiliteit van het financiële stelsel: de AFM creëert samen met DNB randvoorwaarden voor een financieel stelsel met beheersbare en transparante risico’s. De AFM ziet toe op de ordelijke werking en stabiliteit van de financiële infrastructuur. Het toezicht richt zich op de gedragingen van marktpartijen die de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen en op de transparantie van systeemrisico’s.

Geleverde prestaties

Van buiten naar binnen kijkend

Sinds de financiële crisis werkt de financiële sector aan de verandering naar een organisatiecultuur waarin het centraal stellen van het klantbelang duurzaam verankerd is. De afgelopen jaren is op onderdelen vooruitgang geboekt. De praktijk laat echter zien dat de duurzame verankering van deze veranderingen lastig is; het vraagt om doorzettingsvermogen, discipline en continue alertheid op mogelijke terugval. Zo ziet de AFM bij het toezicht op de grote banken en verzekeraars dat de dashboardscores voor de mate waarin de banken het klantbelang centraal stellen, in 2015 niet opwaarts gaan, maar dit jaar gestabiliseerd zijn. In het afgelopen jaar hebben de accountantsorganisaties stappen gezet die de basis vormen om de kwaliteit structureel te kunnen verbeteren: aanpassingen in de governance, structuur, processen, gedrag en cultuur van de organisaties zijn daar noodzakelijke randvoorwaarden voor. Ook op het gebied van het pensioen ziet de AFM diverse ontwikkelingen, zoals de inwerkingtreding van de Wet pensioencommunicatie die moet bijdragen aan een verbeterde informatievoorziening aan deelnemers.

Binnen de AFM

Ook de interne organisatie van de AFM is in verandering. In het afgelopen jaar heeft de AFM onder de vlag van een meerjarenagenda, een langetermijnvisie opgesteld die de AFM in staat stelt om het toezicht sterker en toekomstbestendig te maken. Dit heeft geleid tot een agenda voor de jaren 2016–2018, maar ook tot een nieuwe inrichting en het verder professionaliseren van de (toezichts)organisatie. In 2015 heeft de AFM de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling. Om haar ambities te kunnen realiseren heeft zij het topmanagement versterkt met een nieuwe bestuurder en een (Chief Operations Officer) en is een bijna geheel nieuwe raad van toezicht aangetreden. Ook in het seniormanagement is door roulatie en het aantrekken van nieuwe hoofden gezorgd voor versterking en een frisse blik. Hoewel continu gericht op het verder professionaliseren van de organisatie en het ontwikkelen van het toezicht gaan er ook bij de AFM soms zaken niet goed, zoals bijvoorbeeld het rentederivatendossier.

Toezichtthema’s, prestaties en belangrijkste effecten 2015

Thema’s

 

Prestaties met belangrijkste effecten

Klantbelang staat centraal

De AFM zet de grootste aanbieders per productgroep aan tot verbetering, door te meten in welke mate zij het klantbelang in beleid en praktijk hebben verankerd (klantbelang-dashboard)

De AFM heeft in 2015 bereikt dat de productaanbieders hun zelfkritische vermogen tijdens de ontwikkeling, goedkeuring en review van producten hebben aangescherpt. Als gevolg daarvan hebben zij hun processen aangepast en producten verbeterd in het belang van de klant.

     

Kwaliteit van de financiële dienstverlening

Het afgelopen jaar heeft de AFM de markt ondersteund bij het voldoen aan de nieuwe vakbekwaamheidseisen, via nieuwsbrieven en een vernieuwde website. Tevens is met een representatieve steekproef gecontroleerd of de diplomaplicht wordt nageleefd. De AFM zal hierover in het eerste kwartaal van 2016 extern communiceren.

De AFM heeft door kwalitatief onderzoek onder consumenten inzicht gekregen in: de bedieningsbehoefte van consumenten bij het afsluiten van een hypotheek; het beslisproces van de consument voor een bedieningsconcept; het huidige marktaanbod van bedieningsconcepten en de mate waarin dit aansluit bij de behoeften.

     

Kwaliteit van de vermogensopbouw

Onderzoek van de AFM uit 2014 toonde aan dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening nog niet altijd op orde was. Op grond hiervan is een traject gestart om de belangrijkste punten voor kwaliteitsverbetering onder de aandacht te brengen. In 2015 is opnieuw onderzoek gedaan onder banken en zelfstandig vermogensbeheerders. De conclusie is dat marktpartijen de kwaliteit van hun dienstverlening gemiddeld genomen hebben verbeterd.

     

Passende dienstverlening aan zakelijke partijen

De AFM pakt mogelijke misstanden die plaatsvinden bij kwetsbare zakelijke klanten adequaat aan, bijvoorbeeld door het uitoefenen van toezicht op herbeoordelingen van rentederivaten door banken bij het niet-professionele MKB. Hierbij heeft ze in één geval ook een bestuurlijke boete opgelegd.

     

Pensioenuitvoerders geven overzicht en inzicht in de hoogte en risico’s van pensioen

Op 1 juli 2015 is de Wet pensioencommunicatie in werking getreden. Sinds deze datum moet alle informatie van de pensioenuitvoerder aan de deelnemer evenwichtig, duidelijk en juist zijn en zijn afgestemd op de behoeften en wensen van de deelnemer.

De AFM heeft in 2015 een pilotonderzoek gedaan onder vijf bedrijfstakpensioenfondsen naar de mate waarin zij hun (indexatie)ambitie nu en op termijn kunnen realiseren en in hoeverre zij hun deelnemers hierover evenwichtig informeren. De AFM constateert dat alle onderzochte pensioenfondsen hun deelnemers slechts in beperkte mate voorlichten over de verwachte indexatie voor de komende jaren.

     

Kwaliteit van governance, verslaggeving en accountantscontrole

De AFM heeft in 2015 in een quick scan aandacht besteed aan de mate waarin de Big 4-kantoren in hun bedrijfsvoering waarborgen tegen betrokkenheid bij corruptie hebben getroffen. De AFM kreeg met dit onderzoek meer inzicht in de aard en omvang van beheersing van het risico van betrokkenheid bij (buitenlandse) corruptie bij of door (controle) cliënten.

In 2015 werkten DNB en de AFM samen met de vastgoedsector, financiers, beleggers en accountants aan het verder professionaliseren van het vak van vastgoedtaxateurs. Het resultaat is een zelfreguleringshuis voor en door taxateurs. In 2015 is ook een gedegen set van beroeps- en gedragsregels ontwikkeld.

     

Eerlijke en efficiënte effectenmarkten,en een bestendige infrastructuur

De AFM heeft zich in 2015 opnieuw ingespannen om ervoor te zorgen dat banken en beleggingsinstellingen transacties melden die duiden op handel met voorwetenschap of marktmanipulatie. Het aantal meldingen in 2015 is met 20% gestegen.

De AFM houdt sinds 1 januari 2015 toezicht op het verbod op manipulatie van benchmarks. DNB en de AFM concluderen dat de sector haar bedrijfsvoering rondom financiële benchmarks zichtbaar heeft verbeterd.

     

Gedragstoezicht draagt bij aan de stabiliteit van financiële markten

De AFM heeft in 2015 de gevolgen van de lage rentestand voor de financiële markten onderzocht. Door de lage renten is het voor fondsmanagers lastiger de verwachte rendementen van hun beleggingsfondsen waar te maken. Beleggers moeten meer risico gaan nemen om een hoger absoluut rendement te behalen.

De AFM heeft de samenwerking op het gebied van financiële stabiliteit met DNB en het Ministerie van Financiën versterkt door onder andere deelname aan het FSC.

     

Afname van schadelijk gedrag en financiële criminaliteit

Het aantal malafide geldaantrekkers is in 2015 verdubbeld ten opzichte van 2014. In april 2015 heeft de AFM consumenten gewaarschuwd voor de risico’s van (duurzame en maatschappelijk verantwoorde) investeringen met belastingvoordelen.

De AFM heeft 8 formele maatregelen opgelegd, waaronder één openbare waarschuwing. Verder heeft de AFM in de periode 2014 tot halverwege 2015 53 waarschuwingen en normoverdragende brieven gestuurd naar marktpartijen. De effecten hiervan zijn onderzocht: 60% van de betrokken partijen heeft de werkwijze in overeenstemming gebracht met de regelgeving.

Toezichtkosten etcetera
 

2014

2015

Som der lasten

€ 80,9 miljoen

€ 86,6 miljoen

Aan onder toezichtgestelden toe te rekenen kosten

€ 60,4 miljoen

€ 86,3 miljoen

Gemiddeld aantal fte’s

560

584

BIJLAGE 2: OVERZICHT NIET-FINANCIELE INFORMATIE OVER INKOOP VAN ADVISEURS EN TIJDELIJK PERSONEEL (INHUUR EXTERNEN)

   

Programma- en apparaatkosten

(x € 1.000)

1.

Interimmanagement

59

2.

Organisatie- en formatieadvies

324

3.

Beleidsadvies

90

4.

Communicatieadvisering

2.167

 

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

2.640

     

5.

Juridisch advies/ondersteuning

245

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

90.995

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

6.634

 

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

97.874

     

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)

106.268

 

Ondersteuning bedrijfsvoering

106.268

     
 

Totaal uitgaven inhuur externen

206.782

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

2015

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

De totale uitgaven aan de inhuur van externen bij Financiën (inclusief Belastingdienst) bedroeg in 2015 € 206,8 miljoen. Het totale inhuurpercentage is 8,8% en is onder de norm van 10% gebleven (motie Roemer). Er heeft in 2015 – buiten de raamovereenkomsten – geen inhuur plaatsgevonden waarbij het maximumtarief van € 225 per uur (exclusief btw) is overschreden (motie De Pater).

BIJLAGE 3: AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

Artikel 1 Belastingen

   

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
       

Ander ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid

   

Het genereren van inkomsten voor de financiering van overheidsbeleid. Solide, eenvoudige en fraudebestendige fiscale wet- en regelgeving is hiervoor de basis. Doeltreffende en doelmatige uitvoering van die wet- en regelgeving zorgt er voor dat burgers en bedrijven bereid zijn hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de Belastingdienst na te komen (compliance).

http://rijksbegroting.nl/system/files/169/f7.pdf

2015

       

Overig onderzoek

   

Fiscale Monitor

www.belastingdienst.nl

Jaarlijks

Bedrijfsopvolgingsregelingen

Kamerstukken II 2014–2015 32 637, nr. 158

2015

Oldtimermaatregelen

Kamerstukken II 2014–2015 34 002, nr. 100

2015

Evaluatie van autogerelateerde belastingen 2008–2013

Kamerstukken II 2014–2015 32 800, nr. 24

2015

IBO Agro-, visserij en voedselketens

Kamerstukken II 2014–2015 30 991, nr. 25

2015

Evaluatie van de bankenbelasting

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/01/19/kamerbrief-evaluatie-bankenbelasting

2016

Evaluatie van de innovatiebox

 

In uitvoering

       

Artikel 4 Internationale financiele betrekkingen

   

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
       

Ander ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid

   

Een bijdrage leveren aan een gezond en welvarend Europa en een evenwichtige internationale financieel-economische ontwikkeling.

 

In uitvoering

       

Artikel 8 Apparaat kerndepartement

   

Overig onderzoek

   

Jaarlijkse beoordeling van het Nederlands stabiliteitsprogramma door EFC (European and Financial Committee)/Ecofin

http://www. europa-nu.nl/id/vj11473teazf/aanbeveling_van_de_raad_over_het

Jaarlijks

Jaarlijkse consultatie van IMF-artikel IV

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/ kamerstukken/2013/03/19/concluding-statement-imf.html

Jaarlijks

       

Artikel 11 Financiering staatsschuld

   

Ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
       

Ander ex-postonderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid

   

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder een acceptabel risico voor de begroting.

http://rijksbegroting.nl/system/files/169/f4.pdf

2015

Toelichting

Belastingen

Voor het jaar 2015 zijn de volgende evaluaties met betrekking tot de belastinguitgaven afgerond en naar de Tweede Kamer verzonden:

  • bedrijfsopvolgingsregelingen;

  • oldtimermaatregelen;

  • autogerelateerde belastingen 2008–2013 en

  • IBO Agro, visserij en voedselketens.

Tevens is begin 2016 de evaluatie Bankenbelasting afgerond en naar de Tweede Kamer verzonden. De evaluatie van de innovatiebox bevindt zich in de eindfase en zal begin 2016 met een kabinetsreactie naar de Tweede Kamer worden verzonden. Tevens is de jaarlijkse fiscale monitor afgerond en op de site van de Belastingdienst geplaatst. Tenslotte is een beleidsdoorlichting bij het beleidsartikel Belastingen afgerond. Deze doorlichting had betrekking op de dienstverlening van de Belastingdienst. De andere onderdelen van het beleidsartikel zullen in 2016 en 2017 worden doorgelicht.

Internationale financiële betrekkingen

De beleidsdoorlichting op het gebied van internationale financiële betrekkingen zou aanvankelijk eind 2015 aan de Tweede Kamer worden gepresenteerd. De uitvoering en verwerking van de interviews met sleutelfiguren bleek meer tijd te kosten dan voorzien. De beleidsdoorlichting wordt uiterlijk aan einde van het eerste kwartaal van 2016 aan de Tweede Kamer verstuurd.

Apparaat kerndepartement

Op het apparaat van het kerndepartement stonden de twee jaarlijkse terugkerende onderzoeken gepland. Deze zijn conform de planning afgerond.

Financiering staatsschuld

Op het beleidsartikel Financiering staatsschuld stond een beleidsdoorlichting gepland over «de schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting». Deze beleidsdoorlichting is in 2015 afgerond en naar de Tweede Kamer verzonden

BIJLAGE 4: STAATSSCHULDFINANCIERING VOLGENS DE BENCHMARK

In deze bijlage worden de verschillen tussen het risico en het resultaat van de feitelijke portefeuille en de benchmarkportefeuille nader toegelicht.

Algemene conclusies

In 2015 heeft het Agentschap significant afgeweken van de benchmark. De aanhoudende lage rentestanden en de ontwikkeling van het nieuwe renterisicokader leidden ertoe dat het beleid van het Agentschap gedurende het jaar in toenemende mate gericht is geweest op het verlengen van de looptijd van de staatsschuld. In de praktijk zorgde dit ervoor dat de meeste langlopende leningen (met een looptijd langer dan 10 jaar) niet zijn teruggeswapt. Het niet terugswappen van lange leningen zorgde, vanuit de methodiek van de benchmark bezien, in 2015 voor hogere rentelasten aangezien de 7-jaars rente normaal gesproken lager is dan de rente voor langlopende leningen. Het niet terugswappen vindt overigens alleen plaats als er een gerede kans is dat de rentelasten over de gehele looptijd lager zullen zijn.

Daarnaast is de looptijd van de staatsschuld verlengd door langlopende derivaten af te wikkelen. Bij de afwikkeling van een langlopend derivaat ontvangt de staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van het saldo van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer wordt ontvangen. Door de aanhoudende lage rente heeft dit initiatief in 2015 tot aanzienlijke eenmalige ontvangsten geleid. Deze eenmalige ontvangsten zorgen wel, als de huidige rentestanden aanhouden, voor structureel lagere rentebaten uit derivaten.

In totaal hebben deze afwijkingen tot een positief resultaat geleid in de gerealiseerde kosten ten opzichte van de benchmark van € 3,6 miljard. Dit is met name het gevolg van het afwikkelen van swaps die € 4,3 miljard opbrachten. Als niet van de benchmark zou zijn afgeweken, dan zouden de gerealiseerde kosten in 2015 op de feitelijke portefeuille € 460 miljoen lager zijn geweest.

Vanuit het perspectief van de staat heeft de marktwaarde van de feitelijke portefeuille zich minder gunstig ontwikkeld dan de benchmarkportefeuille. Het ongerealiseerde resultaat is € 2.081 miljoen lager dan de benchmark. Dit is met name het gevolg van de lage rente die de totale marktwaarde van eerder uitgegeven obligaties drukt. De lage rente zorgt er daarnaast voor dat de niet afgesloten swaps bijdragen aan het negatieve resultaat. Of dit verschil in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd worden, is niet zeker en hangt af van de uiteindelijke renteontwikkelingen.

Het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

De vergelijking van het risico van de feitelijke portefeuille met die van de benchmark gebeurt met (rente)risicoprofielen. Risico betekent in deze context fluctuaties in de rentekosten. In deze paragraaf wordt eerst uitgelegd wat een risicoprofiel is. Vervolgens worden de risicoprofielen van beide portefeuilles vergeleken.

Wat is een (rente)risicoprofiel?

Een risicoprofiel van een portefeuille geeft weer welk deel van de portefeuille elk jaar wordt geherfinancierd. De rente wordt dan opnieuw vastgesteld. Voor een portefeuille die alleen uit leningen bestaat is het risicoprofiel gelijk aan het aflossingsprofiel. De volgende figuur geeft het risicoprofiel weer van een «perfecte» 7-jaars gecentreerde portefeuille, waarin alleen 7-jaars leningen worden uitgegeven. Als de staatsschuld in 2015 (€ 350 miljard) zou bestaan uit leningen met een resterende looptijd van 1 tot en met 7 jaar, dan staat voor ieder jaar een bedrag van € 50 miljard uit. In 2016 moet € 50 miljard opnieuw gefinancierd worden door (wederom) de uitgifte van 7-jaars leningen. De staaf in het risicoprofiel bij het jaar 2016 verplaatst daardoor in zijn geheel naar 2023.

Risicoprofiel van een 7-jaars gecentreerde portefeuille (x € 1 miljard)

Risicoprofiel van een 7-jaars gecentreerde portefeuille (x € 1 miljard)

In de praktijk worden niet alleen 7-jaars leningen afgesloten. Om de leningen met verschillende looptijden bij te sturen naar de gewenste duur worden swaps afgesloten. Als een portefeuille daarnaast renteswaps bevat, dan verandert dit het risicoprofiel van de portefeuille. Het risicoprofiel is dan niet langer gelijk aan het aflossingsprofiel.

Schematische weergave van het effect van swaps op het risicoprofiel (x € 1 miljard)

Schematische weergave van het effect van swaps op het risicoprofiel (x € 1 miljard)

Stel dat een 10-jaarslening wordt uitgegeven die afloopt in 2025 en een nominale omvang heeft van € 15 miljard. Dit resulteert in een risico van € 15 miljard in het jaar 2025. Tegelijk met deze uitgifte wordt een receiverswap afgesloten met dezelfde omvang en looptijd als de lening. Met een receiverswap wordt een lening met een vaste rente omgezet naar een lening met een variabele rente. Oftewel, de 10-jaarslening is een lening geworden waarvoor elk jaar de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Daarmee is het renterisico over 10 jaar overgeheveld naar het komende jaar (2016), waarin voor het eerst de rente over de lening van € 15 miljard vastgesteld wordt. Anders gezegd, het renterisico in 2025 wordt door de receiverswap verlaagd met € 15 miljard, maar in 2016 juist verhoogd met € 15 miljard. Vervolgens wordt een payerswap afgesloten met dezelfde omvang van de lening, maar die loopt af in 2022. Deze swap zet de variabele rente om in een vaste 7-jaarsrente en verlaagt het risico in 2016 met € 15 miljard, maar verhoogt het risico in 2022 met € 15 miljard. In bovenstaande figuur vallen de risico’s in 2016 en 2025 tegen elkaar weg en blijft alleen het risico in 2022 over. De receiver- en payerswap hebben de 10-jaars lening omgezet in een 7-jaars lening.

Risicoprofiel van de benchmark

In de volgende figuur is het risicoprofiel van de benchmark ultimo 2015 weergegeven. Aangezien de benchmark bestaat uit een 7-jaars gecentreerde portefeuille, zou in de periode 2016–2022 ieder jaar voor een zevende deel van de staatsschuld de rente opnieuw vastgesteld moeten worden. Dit is voor de jaren 2017–2022 duidelijk zichtbaar in de figuur. Het risico is ongeveer € 54 miljard in elk jaar.

Risicoprofiel van de benchmark ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Risicoprofiel van de benchmark ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Het risico in 2016 wijkt af en is ongeveer € 5 miljard hoger dan in de jaren 2017–2022. De omvang van de afwijking wordt bepaald door het kassaldo in het voorgaande jaar, die in de benchmark op de geldmarkt wordt gefinancierd.

Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille

In praktijk wordt de benchmark benaderd door een combinatie van leningen en Euriborswaps. In onderstaande figuur is het risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 2015 weergegeven. In 2017 moet er bijvoorbeeld ongeveer € 42 miljard afgelost en geherfinancierd worden, tegen een nog onbekende rente. In de andere jaren gaat het om andere bedragen. Het is duidelijk dat het risicoprofiel van de uitstaande schuld niet aansluit bij het voorgeschreven risicoprofiel van de benchmark.

Risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Risicoprofiel van de uitstaande leningen ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Naast de kapitaalmarkt en de geldmarkt zijn in de figuur ook leningen aan ABN AMRO en de financiering daarvan (FRN, Floating Rate Notes) zichtbaar. Dit is het gevolg van het belang dat de Nederlandse staat in 2008 heeft genomen in verschillende onderdelen van Fortis en indirect in het door Fortis gekochte deel van RFS Holdings (ABN AMRO). Onderdeel van het verwerven van de deelneming was de overname van korte en lange leningen van Fortis Bank SA/NV aan Fortis Bank Nederland (FBN) (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008/2009, 31 371, nr. 12). De laatste lening van ABN AMRO wordt in 2017 afgelost. Zowel de leningen aan (wat nu heet) ABN AMRO als de financiering hiervan wordt verantwoord op dit artikel (beleidsartikel 11). Dit maakt het mogelijk om voor dit deel van de staatsschuld een efficiëntere risicomanagementbenadering te hanteren36. Het deel van de benchmark waarmee de financiering van de leningen en de resterende leningen aan ABN AMRO vergeleken moeten worden, is ook verwerkt in de figuur 5.3, in de jaarbucket 2016 en had ultimo 2015 een omvang van € – 1.750 miljoen.

Om het risicoprofiel van de feitelijke portefeuille te laten aansluiten bij het risicoprofiel van de benchmark wordt de leningportefeuille aangevuld met receiverswaps en payerswaps. Deze renteswaps buigen het risicoprofiel van de uitstaande leningen om naar het 7-jaars risicoprofiel. Het risicoprofiel van alleen de renteswaps is weergegeven in de volgende figuur.

Payerswaps worden gebruikt om de variabele rente van de receiverswaps die bij kapitaalmarktleningen afgesloten worden om te zetten naar de 7-jaarsrente. Daarnaast wordt het kastekort van het voorgaande jaar met payerswaps rentetechnisch omgezet van de geldmarkt naar de kapitaalmarkt. Hierdoor staan per saldo meer payerswaps uit dan receiverswaps. In 2016 wordt voor het variabele deel van alle afgesloten swaps de rente opnieuw vastgesteld. Aangezien de omvang van de payerswaps groter is dan van de receiverswaps, wordt in 2016 effectief het risico verlaagd.

Risicoprofiel van de afgesloten renteswaps ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Risicoprofiel van de afgesloten renteswaps ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Als de risicoprofielen van de twee voorgaande figuren gecombineerd worden, volgt het risicoprofiel van de gehele portefeuille (zie onderstaande figuur). In deze figuur is bijvoorbeeld te zien dat het renterisico van ongeveer € 30 miljard op de leningen die aflopen na 2030, circa € 30 miljard bedraagt. Als de benchmark nagebootst zou zijn, bedroeg dit risico nul, net als de bucket 2027–2030. Door de afwijkingen ten opzichte van de benchmark en door de voortijdige beëindigingen van de swaps, is het risicoprofiel van de feitelijke portefeuille meer gaan afwijken. Enkele verschillen worden hieronder toegelicht.

Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille ultimo 2015 (x € 1 miljard)

Risicoprofiel van de feitelijke portefeuille ultimo 2015 (x € 1 miljard)

De verschillen tussen de risicoprofielen

Wanneer het risicoprofiel van de feitelijke portefeuille wordt vergeleken met het risicoprofiel van de benchmark dan is te zien dat het risico in de jaren 2019–2022 in de feitelijke portefeuille lager ligt dan in de benchmark. Het risico in de jaren daarna ligt in de feitelijke portefeuille juist hoger dan in de benchmark. Dit is het directe gevolg van de afwijkingen die onder voorwaarden zijn toegestaan onder het risicokader voor de jaren 2012–2015. Het voortijdig beëindigen van receiverswaps in 2015 heeft met name hieraan bijgedragen. Afwijken betekent concreet dat enkele lange leningen niet meer zijn afgedekt met receiverswaps en 7-jaars payerswaps. Het niet afsluiten van receiverswaps en de voortijdige beëindiging van eerder afgesloten langlopende derivaten leidt tot het hogere risico in de jaren na 2022. Het niet afsluiten van payerswaps leidt tot een lager risico in de jaren 2019–2022.

De risicoprofielen ultimo 2015 van de benchmark en de feitelijke portefeuille (x € 1 miljard)

Het risicoprofiel van een portefeuille geeft per jaar weer voor welk deel van de portefeuille (schuld en swaps) de rente opnieuw vastgesteld moet worden. Onderstaand figuur laat het risicoprofiel zien aan het eind van 2015 voor de benchmarkportefeuille en de feitelijke portefeuille.

Het risicoprofiel van de feitelijke portefeuille wijkt af van het risicoprofiel van de benchmark. Dit is met name in de volgende segmenten te zien:

  • In de periode na 2022 is het renterisico hoger voor de feitelijke portefeuille met pieken in de segmenten 2023–2026 en 2030 en verder. Daarbij moet opgemerkt worden dat hoe verder in de toekomst het renterisico ligt, hoe lager vanuit het heden bezien dit risico is. De rente staat immers vast tot het moment dat het opnieuw moet worden vastgesteld.

  • In 2016 en 2019 tot en met 2022 is het renterisico van de feitelijke portefeuille lager dan dat van de benchmark.

De verschillen zijn het gevolg van de bewuste afwijkingen van de benchmark. In de periode 2012–2015 is bij een aantal uitgiftes besloten om af te wijken van het risicokader door de rente van lange kapitaalmarktleningen – niet door middel van renteswaps – om te zetten naar de 7-jaarsrente. In 2015 zijn de meeste langlopende leningen niet teruggeswapt.

Bovenstaande figuur laat zien dat het risico wordt uitgespreid over meerdere jaren. Het renterisico is na deze afwijkingen in de jaren waarin deze leningen afgelost worden (2028, 2033, 2037, 2042 en 2047) hoger, omdat de rente als gevolg van herfinanciering opnieuw wordt vastgesteld. Daar staat tegenover dat het renterisico juist lager is in de jaren 2019 tot en met 2022: dit zijn de jaren waarin de 7-jaars renteswaps waren afgelopen als er voor gekozen was om niet af te wijken van het risicokader.

Gerealiseerde kosten van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

In het jaarverslag worden de gerealiseerde kosten voor staatsschuldfinanciering verantwoord. De gerealiseerde kosten omvatten rentelasten en kosten die verbonden zijn aan schulduitgifte, zoals bemiddelingskosten (fees). Het resultaat van de feitelijke portefeuille wordt afgezet tegen die van de benchmarkportefeuille. Door de rentekosten van beide portefeuilles te vergelijken, wordt nagegaan in hoeverre de gemiddelde 7-jaarsrente benaderd wordt.

De volgende tabel biedt een overzicht van de gerealiseerde kosten die vergeleken worden met de benchmark. Daarmee wordt het verband gelegd met de tabel in paragraaf 4.8 (onderdeel D), waarin alle budgettaire gevolgen van het beleid weergegeven worden. De gerealiseerde kosten worden in deze tabel als negatief bedrag weergegeven, als gevolg van de definitie van «het totale resultaat» op de feitelijke portefeuille en de benchmark (zie verderop). Wanneer de financiering volgens de benchmark had plaatsgevonden, waren de gerealiseerde kosten in 2015 € 6.641 miljoen geweest, terwijl deze in werkelijkheid € 3.036 miljoen waren. De realisatie is dus € 3.605 miljoen lager ten opzichte van de benchmark.

Dit positieve resultaat is voor een belangrijk deel het gevolg van de voortijdige beëindiging van langlopende derivaten ter waarde van € 4.289 miljoen. Deze voortijdige beëindiging van renteswaps vormt, net als het niet terugswappen van lange leningen naar de 7-jaars benchmark, een afwijking van de benchmark. Bij de afwikkeling van een langlopende derivaat ontvangt de staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van het saldo van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer wordt ontvangen. Deze voortijdige beëindigingen hebben geen effect op het EMU-saldo, maar verlagen wel de EMU-schuld. Zonder dit initiatief waren de rentelasten € 7.101 miljoen geweest.

Gerealiseerd resultaat benchmark en feitelijke portefeuille (bedragen x € 1 miljoen)

Rentelasten vaste schuld

– 8.144

Rentelasten vlottende schuld

– 47

Lasten voortijdige beëindiging1

– 307

Betaalde fees (onderdeel van overige kosten schulduitgifte)

– 6

Rentebaten vaste schuld

1.016

Rentebaten vlottende schulden (excl. ABN AMRO)

81

Baten voortijdige beëindiging swaps

4.289

Totaal netto rentelasten staatsschuld

– 3.120

Totaal netto rentelasten staatsschuld, excl. eenmalige baten voortijdige beëindiging swaps en lasten voortijdige beëindiging

– 7.101

Rentebaten vlottende schuld – ABN AMRO

84

A. Totaal netto rentelasten staatsschuld (incl. ABN AMRO en voortijdige beëindiging swaps)

– 3.036

B. Totaal rentelasten benchmark

– 6.641

Totaal gerealiseerd resultaat t.o.v. benchmark (A-B)

3.605

X Noot
1

Het bedrag in deze tabel wijkt af van de tabel Budgettaire gevolgen van beleid, aangezien hier de incidentele lasten van de overgang naar een nieuw softwaresysteem niet zijn meegenomen.

Resultaat van afwijkingen van de benchmark

Zoals reeds vermeld, is tussen 2012 en 2015 regelmatig besloten de lange uitgiftes niet terug te swappen naar de voorgeschreven 7 jaar. De eerste 7 jaar van de looptijd van de niet-geswapte uitgiftes zijn de rentekosten hoger dan wanneer wel geswapt zou zijn, omdat de lange rente doorgaans hoger is dan de 7-jaars rente. Als niet van de benchmark zou zijn afgeweken, dan zouden de gerealiseerde kosten in 2015 op de feitelijke portefeuille € 460 miljoen lager zijn geweest (€ 6.641 miljoen in plaats van € 7.101 miljoen).

Dit jaar is dus bewust ervoor gekozen om meer kosten te maken ten opzichte van de benchmark. Het voordeel van het niet terugswappen van lange leningen zou in latere jaren moeten optreden als na 7 jaar de 7-jaarsrente voldoende gestegen is. Bovendien zijn deze afwijkingen bevorderlijk voor de stabiliteit van de begroting vanwege het lagere kortetermijnrisico voor de begroting.

Het ongerealiseerde resultaat

Het alleen vergelijken van de gerealiseerde rentelasten levert geen volledig beeld op. Het aflossen en herfinancieren van schuld en afsluiten van swaps voltrekt op verschillende momenten in de feitelijke portefeuille en de benchmark en leidt het beëindigen van swaps tot lagere rentebaten in de toekomst. Daarom wordt gekeken naar de marktwaardeveranderingen in beide portefeuilles, oftewel het ongerealiseerde resultaat. De marktwaarde van de aangegane verplichtingen verschilt in beide portefeuilles. Op zowel de feitelijke portefeuille als de benchmark was het ongerealiseerde resultaat negatief. Dit betekent dat het verwachte toekomstige resultaat op beide portefeuilles zich in 2015 ongunstig ontwikkeld heeft. Het ongerealiseerde resultaat op de feitelijke portefeuille is € – 2.081 miljoen negatiever dan het ongerealiseerde resultaat op de benchmark (zie tabel 3). Of dit verschil in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is niet zeker en hangt af van de uiteindelijke renteontwikkelingen.

Uitsplitsing van het resultaat 2015 (bedragen x € 1 miljoen)
 

Gerealiseerd

Ongerealiseerd

Totaal resultaat

A1

Staatsschuld kapitaalmarkt

– 8.458

7.510

– 948

A2

Kapitaalmarkt euriborswaps

5.366

– 6.164

– 798

A3

Staatsschuld geldmarkt

79

– 6

73

A4

Geldmarkt eoniaswaps

2

0

2

B1

Benchmark

– 6.642

3.567

– 3.075

X1

Resultaat feitelijke portefeuille t.o.v. benchmark

3.631

– 2.228

1.403

A5

FRN voor financiering van leningen aan ABN AMRO

– 47

46

– 2

A6

Leningen aan ABN AMRO

84

45

128

A7

Euriborswaps voor ABN AMRO-portefeuille

– 61

56

– 5

B2

Benchmark ABN AMRO-portefeuille

1

0

1

X2

Resultaat ABN AMRO-portefeuille t.o.v. benchmark

– 26

146

120

X1+X2

Totaal resultaat t.o.v. benchmark

3.605

– 2.081

1.524

Bovenstaande tabel bestaat uit twee delen: de schuldportefeuille en de portefeuille met leningen aan ABN AMRO en de financiering daarvan. In 2015 is een resultaat van € 1.524 miljoen behaald ten opzichte van de benchmark. Het positieve resultaat is opgebouwd uit een positief resultaat van € 1.403 miljoen op de schuldportefeuille (X1) en een positief resultaat van € 120 miljoen op de ABN AMRO-portefeuille (X2).

Totale resultaat van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark

Op zowel de feitelijke portefeuille als de benchmark was in 2015 het ongerealiseerde resultaat negatief. De daling van de rente zorgt voor een toename in de marktwaarde van bestaande staatsobligaties. Deze obligaties, met een rente die hoger is dan de actuele rente, worden immers meer waard voor de investeerder. Voor de staat is het effect omgekeerd: als de leningen later waren uitgegeven dan zou dat tegen een lagere rente geweest zijn. Vanuit de staat bezien daalt de marktwaarde van een obligatie bij een dalende rente.

Vanuit het perspectief van de staat heeft de marktwaarde van de feitelijke portefeuille zich minder gunstig ontwikkeld dan de benchmark-portefeuille. Het ongerealiseerde resultaat is € 2.081 miljoen lager dan de benchmark (zie de volgende tabellen). Nota bene: of het ongerealiseerde resultaat in de toekomst inderdaad gerealiseerd wordt, hangt in sterke mate af van toekomstige renteontwikkelingen. Het betreft derhalve de waarde van nog langlopende verplichtingen en vorderingen.

Onderstaande tabel geeft het totale resultaat op de feitelijke portefeuille en de benchmark in 2015. De ABN AMRO-portefeuille is apart opgenomen in deze tabel. Het totale resultaat komt positief uit: op € 1.524 miljoen ten opzichte van de benchmark. Dit bedrag is opgebouwd uit het ongerealiseerde (€ – 2.081 miljoen) en het gerealiseerde resultaat (€ 3.605 miljoen).

Resultaat van de feitelijke portefeuille en de benchmark 2015 (bedragen x € 1 miljoen)
 

Feitelijk

Benchmark

Verschil

Excl. ABN AMRO

– 1.671

– 3.075

1.403

ABN AMRO

121

1

120

Totaal

– 1.550

– 3.074

1.524

Uitsplitsing van het totale resultaat in gerealiseerd en ongerealiseerd resultaat 2015 (bedragen x € 1 miljoen)
 

Verschil

Ongerealiseerd

– 2.081

Gerealiseerd

3.605

Totaal

1.524

AFKORTINGENLIJST

A

 

ABP

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

ABS

Aanslag- en BelastingenSysteem

AC

Audit Committee

ACP

Africa, Caribbean and Pacific

ADR

AuditDienst Rijk

ADSB

Atradius Dutch State Business

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AIG

Authentiek InkomensGegeven

AIIB

Asian Infrastructure Investment Bank

ANFA

Agreement on Net Financial Assets

AO

Administratieve Organisatie

ARAR

Algemeen RijksAmbtenarenReglement

ARK

Algemene RekenKamer

AW

AanbestedingsWet

Awb

Algemene wet bestuursrecht

   

B

 

BCF

Btw-CompensatieFonds

BEPS

Base Erosion and Profit Shifting

BERB

BedrijfsEconomische ResultaatBepaling

BGL

Beschikking Geen Loonheffingen

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

BIV

Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen

BNG

Bank Nederlandse Gemeenten

BNP

Bruto Nationaal Product

BRRD

Bank Recovery and Resolution Directive

Btw

Belastingtoegevoegde waarde

   

C

 

CBPP

Covered Bond Purchase Programme

CDFD

College Deskundigheid Financiële Dienstverlening

CE

Centrale Examenbank

CEA

Commissie Eindtermen Accountantsopleiding

CIO

Chief Information Officer

CJO

Centraal Joods Overleg

COO

Chief Operations Officer

COVRA

Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval

COS

Controle- en Overige Standaarden

CPB

Centraal PlanBureau

CRS

Common Reporting Standard

   

D

 

DBA

Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties

DBFM(O)

Design, Build, Finance and Maintain (and Operate)

DDA

Dutch Direct Auction

DG

Directoraat-Generaal

DGS

DepositoGarantieStelsel

DNB

De Nederlandsche Bank

DRZ

Domeinen Roerende Zaken

DSL

Dutch State Loan

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

   

E

 

EBA

European Banking Authority

EBRD

European Bank for Reconstruction and Development

EBV

Elektronisch BerichtenVerkeer

EBV

Evenredige BijdrageVerdeling

ECB

Europese Centrale Bank

EcoFin

Economic and Financial Affairs Council

EDF

European Development Fund

EFC

Economic and Financial

Committee

EFSF

European Financial Stability Facility

EFSM

European Financial Stabilisation Mechanism

EIB

Europese InvesteringsBank

EKV

ExportKredietVerzekering

EMU

Europese en Monetaire Unie

ERM

European Exchange Rate Mechanism

ESM

European Stability Mechanism

ESR

Europees Stelsel van Rekeningen

EU

Europese Unie

   

F

 

FIOD

Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

FJR

Financieel Jaarverslag van het Rijk

FMO

Nederlandse FinancieringsMaatschappij voor Ontwikkelingslanden

   

G

 

GLF

Greek Loan Facility

   

H

 

HIPC

Heavily Indebted Poor Countries

HT

Horizontaal Toezicht

HUBA

HUlp Bij Aangifte

   

I

 

IBRD

International Bank for Reconstruction and Development

IB

InkomstenBelasting

IBO

Interdepartementaal BeleidsOnderzoek

ICV

InControlVerklaring

IDA

International Development Association

IFI

Internationale Financiële Instelling

IH

InkomensHeffing

IMF

Internationaal Monetair Fonds

ITI

Intensivering Toezicht en Invordering

   

K

 

KNM

Koninklijke Nederlandse Munt

   

L

 

LB

LoonBelasting

LGO

Landen en Gebieden Overzee

LH

LoonHeffing

LIV

Lage InkomensVoordeel

LKV

LoonKostenVoordeel

LOR

Letter Of Representation

   

M

 

MDR

Moeder-DochterRichtlijn

M en O

Misbruik en Oneigenlijk gebruik

MIGA

Multilateral Investment Guarantee Agency

MijnBD

Mijn Belastingdienst.nl

MKB

Midden- en KleinBedrijf

MOV

Maintenance Of Value

   

N

 

NBM

Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars

NHT

Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden

NLFI

NL Financial Investments (Stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen)

NS

Nederlandse Spoorwegen

NWB

Nederlandse WaterschapsBank

   

O

 

OB

OmzetBelasting

OCT

Overseas Countries and Territories

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OM

Openbaar Ministerie

OMO

Open Market Operation

   

P

 

PE

Permanente Educatie

   

R

 

RAR

Reserverekening Algemene Risico’s

RIV

Regeling InvesteringsVerzekeringen

RMB

Regeling Materieel Beheer

RPE

Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek

RWT

Rechtspersoon met een Wettelijke Taak

   

S

 

SAMO

Stichting Afwikkeling Marorgelden Overheid

SBR

Standard Business Reporting

SDR

Special Drawing Rights

Seno-Gom

Stichting economische samenwerking Nederland Oost-europa en Garantiefaciliteit opkomende markten

SENS

Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij

SEPA

Single Euro Payments Area

SGO

Secretarissen-GeneraalOverleg

SMP

Securities Market Programme

SREP

Supervisory Review and Evaluation Process

SRB

Single Resolution Board

SRH

SNS REAAL Holding

SSC-ICT

Shared ServiceCenter ICT

SSM

Single Supervisory Mechanism

SSO

Shared ServicesOrganisatie

STAK

Stichting AdministratieKantoor

   

T

 

TMG

TopManagementGroep

   

U

 

UBO

Ultimate Beneficial Owner

UWV

Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen

   

V

 

VAR

Verklaring ArbeidsRelatie

VAT

Value Added Tax

VIA

VoorIngevulde Aangifte

VGEM

Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu

Vpb

Vennootschapssbelasting

   

W

 

WAKO

Wet Aansprakelijkheid KernOngevallen

Wam

Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

Wft

Wet op het financieel toezicht

WNT

Wet Normering Topinkomens

WOZ

Waardering Onroerende Zaken

Wwft

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

   

Z

 

ZBO

Zelfstandig BestuursOrgaan


X Noot
1

Crisisgerelateerde winst is gebaseerd op een opgave van DNB, rekening houdend met een uitkeringspercentage van 95%.

X Noot
2

Kamerstukken II 2015–2016 31 935, nr. 20 en 25.

X Noot
3

Een RWT is een Rechtspersoon met een Wettelijke Taak.

X Noot
4

Kamerstukken II 2014–2015 31 935, nr. 25.

X Noot
5

Kamerstukken II 2014–2015 31 935, nr. 20.

X Noot
6

Stb 2015, 434 en 435.

X Noot
7

Kamerstukken II 2014–2015 31 066, nr. 236.

X Noot
8

Kamerstukken 2015–2016 31 066, nr. 250.

X Noot
9

Kamerstukken II 2015–2016 34 302, nr. 5.

X Noot
10

Kamerstukken II 2014–2015 31 953, nr. 25.

X Noot
11

De garantie aan het EBRD valt onder HGIS non-ODA-middelen.

X Noot
12

Kamerstukken II 2015–2016 31 935, nr. 26.

X Noot
14

Het telefonieaanbod in 2014 was hoger door de invoering van één bankrekeningnummer, wat toen leidde tot meer vragen en herhaalverkeer.

X Noot
15

De authenticatieprocedure houdt in houdt in dat er aanvullende controlevragen worden gesteld aan ondernemers en intermediairs bij persoons- of bedrijfsgebonden vragen.

X Noot
16

SBR is een open standaard voor het uitwisselen van financiële informatie.

X Noot
17

Het is niet bekend of de resterende 40% hun gedrag bewust handhaven of dat de vorige foute aangifte nog niet behandeld is.

X Noot
18

Voor kinderopvangtoeslag wordt een grens van € 1.000 aangehouden. Bij de toekenningen van kinderopvangtoeslag gaat het veelal om hogere bedragen dan bij andere toeslagen.

X Noot
20

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (Pb. L141).

X Noot
21

Zie jaarverslag DNB 2015.

X Noot
23

Voor achtergronden wordt verwezen naar het rapport Risicomanagement van de staatsschuld, evaluatie van het beleid 2008–2011 en beleid 2012–2015, Agentschap, Ministerie van Financiën, 2011 en de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2011–2012 33 000 IXA, nr. 5.

X Noot
24

Kamerstukken II 2014–2015 31 935, nr. 20.

X Noot
25

Kamerstukken II 2001–2002 28 035, nr. A.

X Noot
26

Kamerstukken II 2011–2012 31 066, nr. 117.

X Noot
27

Kamerstukken II 2012–2013 31 066, nr. 149.

X Noot
28

Kamerstukken II 2014–2015 31 066, nr. 236.

X Noot
29

Kamerstuk II 2014–2015 31 066, nr. 233 respectievelijk Kamerstuk II 2015–2016 31 066, nr. 251.

X Noot
30

Kamerstukken II 2014–2015 31 066, nr. 236.

X Noot
31

Kamerstukken II 2015–2016 31 006, nr. 201.

X Noot
32

Kamerstukken II 2015–2016 31 066, nr. 251.

X Noot
33

Kamerstukken II vergaderjaar 2015–2016, 33 532, nr. 51.

X Noot
34

Zie voor een meer uitgebreide beschrijving de ZBO-verantwoording van DNB over 2015.

X Noot
35

Zie voor een meer uitgebreide beschrijving het jaarverslag van de AFM over 2015.

X Noot
36

Het betreft hier een (ALM Asset and Liability Management)-benadering, waarbij het renterisico van de financiering van de leningen is afgestemd op het renterisico van de leningen aan Fortis Bank Nederland. Deze benadering voor risicomanagement wijkt af van wat doorgaans gebruikelijk is bij staatsschuldfinanciering. De financieringsbehoefte wordt in de regel in totaliteit gedekt en niet afgestemd op het risico van de bezittingen die ermee zijn gefinancierd.

Naar boven