Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34451 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34451 nr. 2 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 mei 2016
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 april 2016 heeft uw Kamer verzocht om een kabinetsreactie over de zogenoemde Panama Papers (Handelingen II 2015/16, nr. 73, item 25). Bij brief van 7 april 2016 heeft uw Kamer een aantal aanvullende vragen gesteld1. Vervolgens heeft uw Kamer tijdens de regeling van werkzaamheden van 12 april 2016 gevraagd om een kabinetsreactie op het bericht «dat ABN AMRO eigenaren van bedrijven in belastingparadijzen verhult» (Handelingen II 2015/16, nr. 75, item 26), en heeft uw Kamer bij brief van 13 april jongstleden ook daarover aanvullende vragen gesteld2. In deze brief wordt allereerst een kabinetsreactie gegeven op de Panama Papers. Vervolgens wordt ingegaan op de gestelde vragen.
Panama Papers
Uw Kamer heeft gevraagd om een kabinetsreactie op de Panama Papers, de berichtgeving onder welke naam 376 journalisten uit 76 landen, in het kader van het internationaal consortium van journalisten, the International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ), artikelen publiceren op basis van 11,5 miljoen gelekte documenten van het juridisch advieskantoor Mossack Fonseca uit Panama. De Belastingdienst volgt de berichtgeving in de media met grote interesse en kijkt of deze aanknopingspunten biedt voor een Nederlands heffingsbelang. Op basis van berichtgeving in de media zijn de eerste zaken reeds in onderzoek genomen. Daarnaast is de Belastingdienst direct na het op 9 mei beschikbaar worden van de data van het ICIJ aan de slag gegaan met de analyse daarvan.
Omdat geen bronbestanden zijn vrijgegeven en het databestand een vernieuwde versie betreft van een oud bestand (namelijk van het bestand dat ICIJ circa drie jaar geleden over Offshore Leaks online heeft geplaatst) is het duiden van dat databestand niet eenvoudig. Wel ontstaat een eerste beeld bij het bekijken van het databestand met daarin in totaal ruim 200.000 offshore entiteiten.
In het bestand staan ongeveer tweehonderd Nederlandse adressen, circa 50 Nederlandse tussenpersonen, zo’n honderd aan Nederland gekoppelde entiteiten en ruim 250 «officers» met een link met Nederland.
Uit de artikelen die tot dusver zijn gepubliceerd over de Panama Papers rijst een beeld van activiteiten die zijn gericht op het verhullen van inkomsten en vermogens, waaronder belastingontduiking en witwassen. Belastingontduiking tast de belastingmoraal aan. Het tegengaan van witwassen heeft ook al een flink aantal jaren de nadrukkelijke aandacht van het kabinet. Het kabinet staat pal voor een harde aanpak van deze illegale activiteiten. Ter illustratie: onlangs heb ik (de Staatssecretaris) aangekondigd dat de boete voor belastingontduikers die hun vermogen zelf opgeven voordat de Belastingdienst hiervan op de hoogte raakt, met ingang van 1 juli 2016 zal worden verdubbeld naar 120%. Het kabinet overweegt deze boete daarna stapsgewijs verder te verhogen. Immers, nu steeds meer informatie – ook door uitwisseling tussen landen – beschikbaar komt, kunnen belastingplichtigen navenant minder een beroep doen op het feit dat ze de informatie zelf en tijdig hebben aangedragen bij de Belastingdienst. Ook dient hier vermeld te worden de extra investering van structureel € 20 miljoen voor de aanpak van witwassen en corruptie in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM).
Het kabinet verwacht daarnaast dat belastingontduikers in toenemende mate zullen worden geconfronteerd met de gevolgen van betere informatie-uitwisseling. De komende jaren zullen de belastingdiensten van circa 100 landen onderling financiële rekeninggegevens gaan uitwisselen op basis van de Common Reporting Standard (CRS). Tijdens de G20 in Washington op 15 april 2016 en in navolging daarvan tijdens de informele Ecofin in Amsterdam op vrijdag 22 april 2016 is afgesproken dat dat de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaten informatie over uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owners, UBO’s) onderling gaan uitwisselen. Ook hebben de EU-lidstaten afgesproken dat zij hun UBO-registers aan elkaar gaan koppelen, om tot betere uitwisseling en beschikbaarheid van UBO-informatie te komen.
Vergroting van transparantie is ook een belangrijk onderdeel van de inzet van het kabinet bij de aanpak van belastingontwijking. Nederland loopt voorop bij het nemen van maatregelen waarmee de mogelijkheden voor belastingontwijking worden teruggedrongen door uitwisseling van informatie, zowel in OESO-verband als in de Europese Unie. Onder het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie is in een recordtempo overeenstemming bereikt over betere uitwisseling van informatie over bedrijven tussen belastingdiensten, de country-by-country reporting. Verder wordt gewerkt aan de implementatie van een Europese richtlijn inzake de automatische uitwisseling van rulings. Vooruitlopend op de implementatie van deze richtlijn deelt Nederland momenteel reeds informatie over rulings met Duitsland.
Als voorzitter van de Europese Unie werkt Nederland aan een akkoord over het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om zes maatregelen tegen belastingontwijking (het anti tax avoidance package, of ATAP) vast te leggen in bindend recht, ook wel hard law. Het streven is om hierover overeenstemming te bereiking tijdens de Ecofin in mei 2016.
Het kabinet wil verder het toezicht op trustkantoren versterken, en heeft daartoe een wijziging van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) op 2 mei 2016 ter consultatie aangeboden op internet. Het streven is dit wetsvoorstel uiterlijk in 2018 in werking te laten treden.
Hierna zullen de twee genoemde sets aanvullende vragen worden beantwoord. Hierbij zijn de vragen onderwerpsgewijs beantwoord. Er zijn veel diverse gesteld over specifieke belastingplichtige (rechts)personen. Op deze vragen kan vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)) niet worden ingegaan, maar waar mogelijk is geprobeerd wel een algemener antwoord op de vraag te geven.
Aanvullende vragen Panama Papers
Onderzoek door Belastingdienst
De leden van de fractie van de VVD vragen naar aanleiding van de aankondiging dat de Belastingdienst de voor Nederland relevante informatie gaat onderzoeken, waarnaar precies onderzoek wordt gedaan. Zij vragen verder wanneer de eerste (tussentijdse) resultaten van de onderzoeken beschikbaar zijn, wat de planning is van het traject en hoe de Tweede Kamer tussentijds wordt geïnformeerd. De leden van de fractie van de PVV vragen of de Belastingdienst al een beeld heeft van hoe het onderzoek wordt aangepakt. Op hun beurt vragen de leden van de fractie van D66 of kan worden ingegaan op het proces en of een tijdpad kan worden geschetst. Deze leden begrijpen dat enkele gevallen wellicht lang kunnen duren om af te handelen, maar gegeven enkele onvermijdelijke probleemgevallen, horen zij graag wat de aanpak zal zijn en wat de ambitie is om bijvoorbeeld 80% van de gevallen van belastingontduiking en andersoortige fraude afgehandeld te hebben.
Zoals inmiddels bekend, is op 9 mei 2016 een deel van de informatie van Panama Papers door het ICIJ online gezet. Het gaat om een doorzoekbare database met daarin informatie over meer dan 200.000 bedrijven, trusts, stichtingen en fondsen. Het Internet Service Center van de Belastingdienst heeft deze informatie inmiddels voor de Belastingdienst binnengehaald. Deze informatie wordt nu geanalyseerd en voor zover het voor de Nederlandse belastingheffing relevante informatie betreft, nader onderzocht. Alle genoemde namen van Nederlandse particulieren en bedrijven worden uiteraard in onderzoek genomen, zoals ook al is gebeurd met namen die in de afgelopen weken in de media naar voren zijn gebracht. Dat is ongeveer drie jaar geleden ook zo gegaan bij de informatie over de zogenoemde Offshore Leaks die eveneens door ICIJ online werd gezet. Over de exacte planning kunnen wij nu niet veel zeggen, omdat daarvoor eerst meer duidelijkheid nodig is over de bruikbaarheid van de informatie. De ervaringen met Offshore Leaks leren echter dat niet op korte termijn concrete resultaten kunnen worden gemeld. Het gaat om een enorme hoeveelheid informatie en om ingewikkelde problematiek. Wij zijn dan ook van plan uw Kamer in de komende halfjaarsrapportages van de Belastingdienst over het verloop van het onderzoeksproces te rapporteren en, mocht daartoe aanleiding zijn, uw Kamer te voorzien van een tussenrapportage. Hiermee menen wij ook te voldoen aan de door de leden van de fractie van D66 geuite wens.
De leden van de fractie van de PVV vragen of er bij het onderzoek ook wordt gekeken of andere landen door deze constructies benadeeld worden of dat er alleen wordt gekeken naar benadeling van de Nederlandse fiscus. Indien bij Nederlandse belastingcontroles informatie beschikbaar komt die voor de belastingheffing van een ander land relevant kan zijn zal deze informatie, als voor deze informatieverstrekking een juridische basis (zoals een bilateraal belastingverdrag) aanwezig is, zoals altijd aan de belastingdienst van dat land worden verstrekt.
De leden van de fractie van D66 vinden het van groot belang dat er hard wordt opgetreden tegen personen die zich schuldig hebben gemaakt aan belastingontduiking en andere vormen van fiscale fraude, zoals witwassen, ontwijken van sanctiewetgeving of terrorismefinanciering. Zij vragen of de Staatssecretaris kan garanderen dat elke casus tot de bodem wordt uitgezocht. Indien een casus voor de schending van Nederlandse (belasting)wetgeving relevant is, wordt deze uiteraard onderzocht en afhankelijk van de bevindingen wordt adequaat opgetreden. Belastingplichtigen die weglopen voor hun fiscale verplichtingen moeten hard aangepakt worden. Datzelfde geldt voor gevallen van witwassen en terrorismefinanciering en van het ontwijken van sanctieregelgeving. Ook die hebben de nadrukkelijke aandacht van toezichthouders en opsporingsdiensten.
De leden van de fractie van D66 vragen naar het programma zeer vermogende personen van de Belastingdienst, of al is besloten of dit programma behouden blijft en zo ja, of de capaciteit zal worden uitgebreid. In de 17e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst, die onlangs aan uw Kamer is aangeboden, gaan wij uitvoerig in op dit programma. 3 Uit die rapportage blijkt dat het programma wordt voortgezet binnen het segment Grote Ondernemingen van de Belastingdienst. Of sprake zal zijn van uitbreiding van capaciteit kunnen wij op dit moment nog niet aangeven. Voor meer informatie over dit programma verwijzen wij u naar de hiervoor genoemde halfjaarsrapportage.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke acties het OM en de FIOD gaan ontplooien op basis van de Panama Papers. De leden van de fractie van D66 constateren dat er aanwijzingen zijn dat het niet alleen om belastingontwijking gaat, maar ook om belastingontduiking, fraude en misdrijven en vragen zich af hoe de FIOD hierbij wordt betrokken en hoe het OM vervolgens wordt aangehaakt. Eveneens vragen zij welke (overheids-) diensten hier verder bij betrokken zijn. De Belastingdienst/Belastingen werkt samen met de Belastingdienst/FIOD en het OM om de informatie uit de Panama Papers snel en goed te vertalen naar een effectieve handhaving, inclusief de eventuele inzet van het strafrecht. Dit ziet met name op situaties waarin mogelijk sprake is van belastingontduiking. Daarnaast hebben de FIOD en de politie een taak en verantwoordelijkheid op het terrein van witwas- en corruptiebestrijding en andere financieel-economische delicten. Ook voor deze taakvelden wordt onder leiding van het OM een effectieve handhavingskoers bepaald. Vooralsnog is van belang om over de informatie uit de brondocumenten te kunnen beschikken. In lopende zaken en bij nieuwe signalen wordt direct aandacht besteed aan mogelijke dwarsverbanden met de Panama Papers. Er is een task force samengesteld waarin mensen deelnemen vanuit de FIOD en het OM om de informatie uit de Panama Papers te beoordelen op mogelijke gevolgen voor het strafrecht en daar in voorkomende gevallen snel te kunnen acteren.
De leden van de fracties van het CDA en de PVV vragen om een reactie op de uitspraak van Peter Kavelaars in het Financieele Dagblad (FD) dat MKB-bedrijven nauwelijks gecontroleerd worden en dat daardoor de verleiding bestaat om belasting te ontduiken via belastingparadijzen. Deze leden vragen naar een vergelijking met het aantal controles ten opzichte van vroeger. Het MKB-segment bestaat momenteel uit circa 1,7 miljoen ondernemingen met een grote diversiteit. Het toezicht door de Belastingdienst in zijn algemeenheid, dus ook op het MKB-segment, vindt risicogericht plaats. Met een slimme risicoselectie door middel van onder andere data-analyse is het toezicht van de Belastingdienst gericht op een zo hoog mogelijke effectiviteit. Hierbij worden verschillende handhavingsinstrumenten ingezet. Naar aanleiding van deze risicoanalyse kan tot controle worden besloten. Ook vinden controles steekproefsgewijs en op projectbasis plaats. Tevens werkt de Belastingdienst veel samen met fiscale dienstverleners, aangezien zij een groot deel van de aangiften van MKB-ondernemers verzorgen. Hiermee wordt «aan de voorkant» van het toezichtproces reeds geïnvesteerd in het voorkomen van fouten. Deze integrale toezichtaanpak kent daardoor een breder handhavingspectrum dan vroeger, toen met name de nadruk lag op de inzet van het instrument van boekenonderzoeken. Op deze manier is de Belastingdienst in staat om, gegeven de beschikbare capaciteit, deze in aantal enorm gestegen doelgroep te behandelen.
De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre het gebruik maken van verborgen contracten frauduleus is en of er een mogelijkheid is om na te heffen en in te vorderen bij dergelijke contracten. In het algemeen geldt dat de belastingplichtige die ten onrechte nalaat de inspecteur desgevraagd van informatie te voorzien, geacht wordt te kwader trouw te zijn. Krijgt de inspecteur vervolgens de beschikking over de juiste informatie, dan zal dat in het algemeen leiden tot een correctie van een eerdere te laag vastgestelde belastingschuld. Een «verborgen contract» houdt echter niet automatisch een fiscaal delict in.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het klopt dat de Belastingdienst te weinig oog heeft voor offshore constructies, zoals in de media wordt aangegeven. Ook de leden van de PvdA stellen deze vraag. Bovendien vragen zij hoe het kabinet hierin de komende tijd ingrijpende en geloofwaardige verandering denkt te brengen. De leden van het CDA wijzen op een stelling in het FD, onder andere op de voorpagina van 5 april 2016, dat de fiscus amper onderzoek doet naar offshorevehikels. Wij onderschrijven dat geschetste beeld nadrukkelijk niet. De Belastingdienst is al vele jaren bezig met de aanpak van offshore constructies. Er is binnen de Belastingdienst al meer dan 25 jaar een speciale eenheid die met hoog gekwalificeerde experts deze constructies aanpakt, de eerder genoemde CCB. Bekende constructies zijn de zogenoemde afgezonderde particuliere vermogens (APV’s), waarvoor de wetgeving in 2010 is aangepast waardoor de belastinginspecteur in een betere bewijspositie is gebracht. De toepassing van deze nieuwe wetgeving heeft de schatkist inmiddels bijna € 1 miljard opgeleverd. Verder wijzen wij op het Project Buitenlands Vermogen, het succes van de versoepelde inkeerregeling en de aanpak van de Offshore Leaks, waarover ongeveer drie jaar geleden informatie van ICIJ beschikbaar is gekomen. Deze is toen in behandeling genomen en van de 110 zaken met een Nederlandse heffingsbelang zijn er nu nog 15 in procedure. Over deze projecten bent u via de verschillende halfjaarsrapportages regelmatig geïnformeerd.
De leden van de fractie van de PVV halen een artikel uit het FD van 5 april 2016 aan, waarin Van Eijsden wordt geciteerd die erop wijst dat rijke Nederlanders die tien jaar in het buitenland woonden, tot 2010 hun vermogen konden onderbrengen in een buitenlandse trust. Hierdoor werden schenkingen en erfenissen niet belast. Voorwaarde was dat de eigenaar het beheer van zijn vermogen volledig uit handen gaf. «De facto bleven die mensen toch vaak zelf aan de touwtjes trekken en was sprake van een schijnconstructie». Zij vragen hoe wij een dergelijke praktijk kwalificeren en of hier geen sprake is van uitlokking door dergelijke regelgeving op te stellen. Voorts vragen zij hoe deze gefaciliteerde praktijken moeten worden gezien in het licht van de belasting die de doorsnee belastingplichtige moet afdragen en wat de beweegredenen zijn om dergelijke regelgeving toe te staan. Het lijkt ons goed er hier op te wijzen, dat in 2010 de wetgeving met betrekking tot zogenoemde APV’s nu juist is aangepast om het hiervoor gesignaleerde probleem effectief te kunnen aanpakken. De belastinginspecteur is immers in een betere bewijspositie gebracht door de wetsfictie dat de inbrenger van het vermogen voor de belastingheffing als de gerechtigde tot dat vermogen wordt beschouwd. De gewijzigde wetgeving draagt eraan bij dat ook vermogenden die gebruikmaken van een APV, evenals andere belastingplichtigen, voldoen aan hun fiscale verplichtingen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of nader inzicht kan worden gegeven in de omvang en samenstelling van het totaal aan APV’s. Zoals wij hiervoor al hebben gememoreerd, heeft de aanpak van de APV’s sinds 2010 de schatkist inmiddels ongeveer € 1 miljard opgeleverd aan belastinginkomsten. Het daarmee gemoeide vermogen bedraagt ongeveer € 10 miljard. Deze leden vragen voorts in hoeverre het opgegeven vermogen een reële schatting is van het vermogen van Nederlanders en Nederlandse bedrijven dat daadwerkelijk buiten Nederland wordt aangehouden. Met andere woorden vragen zij of er enig idee is van de omvang van het verzwegen vermogen. De Belastingdienst heeft geen zicht op wat niet is aangegeven; we weten niet wat we niet weten. Wij kunnen daarvan ook geen reële schatting maken.
De leden van de fractie van de PvdA zeggen zich te storen aan het argument dat er «niets aan de hand is zolang offshorestructuren maar legaal zijn». Zij zien daarbij de toegevoegde waarde van offshorevennootschappen voor de Nederlandse economie niet en vragen of het kabinet die wel ziet. De leden van de fractie van het CDA vragen wat wel en niet mag met offshore vennootschappen.
De fiscale regelgeving in Nederland verbiedt geen structuren en ook niet het gebruik van zogenoemde offshore vennootschappen. De fiscale regelgeving verbindt wel verplichtingen aan het inwonerschap in Nederland en aan het genieten van inkomen of het hebben van vermogen. Aan die verplichtingen heeft een ieder zich te houden. Daarbij speelt geen rol of een vennootschap toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie. Of offshore vennootschappen die toegevoegde waarde hebben is daarom niet relevant en het kabinet kan hier geen oordeel over geven.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de Belastingdienst zicht heeft op bedragen die vanuit Nederland worden overgemaakt naar buitenlandse rekeningen en in hoeverre de Belastingdienst zicht heeft op bezittingen die worden gestald in offshore vennootschappen.
De Belastingdienst ontvangt slechts in incidentele gevallen informatie over bedragen die vanuit Nederland worden overgemaakt naar buitenlandse rekeningen, zoals in gevallen waarin informatie is opgevraagd aan een buitenlandse belastingdienst en indien sprake is van een in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) gemelde ongebruikelijke bank- / vermogenstransactie die via de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de Belastingdienst / FIOD is verstrekt. Met de komst van CRS en het UBO-register krijgt de Belastingdienst meer zicht op het bezit van buitenlands vermogen, maar niet op individuele transacties naar buitenlandse rekeningen die gedurende het jaar plaatsvinden.
Als de vennootschap in het buitenland feitelijk wordt geleid door een nominee shareholder heeft de Belastingdienst geen zicht op de bezittingen in die vennootschap. Alleen als de werkelijke aandeelhouder in zijn aangifte melding maakt van zijn aandeelhouderschap, kan de inspecteur de jaarstukken van de vennootschap opvragen om zo zicht te krijgen op het vermogen en de winst van de vennootschap. Een nominee shareholder is een persoon die als aandeelhouder van een vennootschap staat geregistreerd en die de aandelen namens een andere persoon houdt, de «echte» eigenaar. De naam van de echte eigenaar staat niet in openbare registers en is alleen bij de nominee bekend. De nominee wordt gebruikt ten behoeve van de anonimiteit van de werkelijke eigenaar. Vaak wordt echter afgesproken dat de inkomsten en vermogenswinsten nog steeds toekomen aan die werkelijke eigenaar. Deze afspraken, onder meer dat de aandelen enkel door de nominee gehouden worden voor en namens de werkelijke eigenaar, en dat enkel de werkelijke eigenaar het recht heeft om de aandelen te vervreemden en gerechtigd is tot de inkomsten uit de aandelen en dat de nominee handelt volgens instructies van de werkelijke eigenaar, worden vaak neergelegd in een vertrouwelijk document. De nominee presenteert zichzelf dus als de eigenaar, maar is dat niet. Naar de buitenwereld lijkt het dus of geen band bestaat tussen de werkelijke eigenaar en de vennootschap, maar uit het vertrouwelijke document blijkt het tegendeel.
De aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) bevatten een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van gevallen waarin sprake is van een potentieel hoog risico op witwassen of financieren van terrorisme. Bedrijven met nominee shareholders en bedrijven met aandelen aan toonder worden gezien als hoog-risico.4 Bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn bevat ook zo een niet-limitatieve lijst. Zowel de vierde anti-witwasrichtlijn als de FATF aanbevelingen schrijven niet voor dat met een hoog risico cliënt per definitie geen cliëntrelatie onderhouden zou mogen worden. Ze schrijven wel voor dat in die gevallen verscherpt cliëntenonderzoek moet plaatsvinden. Dat betekent dat de instelling in kwestie zeer scherp erop zal moeten toezien dat het geconstateerd hoog risico op witwassen of financieren van terrorisme zich in deze relatie niet kan manifesteren. Bij instellingen die niet de capaciteit hebben om deze mate van verscherpt toezicht naar behoren uit te oefenen, ligt het voor de hand dat zij ervoor kiezen om dit type cliëntrelaties niet aan te gaan.
De leden van de fractie van GroenLinks maken uit de reacties van mij (Staatssecretaris) op dat de gelekte informatie eerder niet bekend was bij de Belastingdienst. Deze conclusie is juist, met dien verstande dat daarmee niet gezegd is dat de onderliggende vermogens ook niet bekend waren bij de Belastingdienst. Uit onderzoek moet blijken of de informatie leidt naar vermogen van Nederlandse ingezetenen, en vervolgens moet nog blijken of deze belastingplichtigen dit vermogen ook buiten het zicht van de fiscus hebben gehouden.
Informatie uit Panama Papers
De leden van de fractie van de SP vragen of de bewindslieden meer kunnen vertellen over welk deel van de constructies in de Panama Papers via Nederland loopt en of zij bereid zijn grondig uit te zoeken – en met de Kamer te delen – welke rol Nederland hierin speelt. Het woord «constructies» lijkt te wijzen op fiscale structuren om belasting te ontwijken. De vrijgekomen informatie lijkt echter eerder te duiden op vormen van fraude, belastingontduiking. Aangezien de informatie van ICIJ pas op 9 mei jl. online is geplaatst, kunnen wij nu nog niet exact zeggen welk deel van de mogelijk frauduleuze transacties in de Panama Papers via Nederland loopt. Een eerste beeld geeft aan dat het Nederlandse aandeel in de Panama Papers relatief beperkt is. Over de aanpak en resultaten door de Belastingdienst van de uit de Panama Papers voortvloeiende activiteiten zullen wij – zoals hiervoor vermeld – rapporteren in de komende halfjaarsrapportages van de Belastingdienst.
De leden van de fractie van het CDA vragen om precies aan te geven wanneer de Belastingdienst de beschikking krijgt over alle gegevens van de Panama Papers. Ook het lid Van Vliet vraagt hiernaar. Zoals hiervoor opgemerkt, heeft ICIJ op 9 mei jl. informatie online gezet en wordt deze nu door de Belastingdienst geanalyseerd. Vanwege de recente beschikbaarheid van de informatie en de grote hoeveelheid, is het nog niet mogelijk een volledig beeld te hebben van de door Nederlandse belastingplichtigen ontdoken belasting via de diensten van Mossack Fonseca, waarnaar het lid Van Vliet vraagt.
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer overleg zal plaatsvinden tussen de Belastingdienst en het ICIJ over toegang tot de documenten uit de interne administratie van het juridisch advieskantoor Mossack Fonseca & Co. Zoals hiervoor opgemerkt, is door ICIJ op 9 mei jl. informatie online gezet en wordt de inhoud daarvan momenteel door de Belastingdienst geanalyseerd en wordt bepaald of het nodig is ICIJ om nadere informatie te vragen, al dan niet in samenwerking met belastingdiensten van andere landen.
Op het eerder beschikbaar krijgen van de informatie is ook ingegaan bij de beantwoording van de afzonderlijke vragen van het lid Omtzigt op 29 april 2016.5
Het is inderdaad zo – de leden van de fractie van het CDA vragen daarnaar – dat de informatie uit de Panama Papers door de Belastingdienst rechtmatig kan worden gebruikt als bewijs in gerechtelijke procedures tegen Nederlandse belastingplichtigen. Het maakt daarbij niet uit op welke wijze de informatie bij het ICIJ terecht is gekomen. Zodra de informatie openbaar is gemaakt door journalisten, is dit voor de Belastingdienst een openbare bron op grond waarvan de dienst zo nodig nadere vragen kan stellen aan betrokken belastingplichtigen en buitenlandse belastingautoriteiten. Ook als deze informatie via een buitenlandse belastingdienst aan de Nederlandse Belastingdienst zou worden verstrekt, mag Nederland – volgens vaste jurisprudentie – erop vertrouwen dat deze informatie rechtmatig is verkregen.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd of opheldering kan worden gegeven over alle genoemde Nederlandse casussen waarbij mogelijk sprake is van verduistering en of inzicht kan worden gegeven in verder te verwachten casussen. Aan dit verzoek kunnen wij gezien de fiscale geheimhoudingsplicht niet voldoen. Wij informeren u – zoals eerder opgemerkt – via de komende halfjaarsrapportages van de Belastingdienst over de resultaten van het onderzoek door de Belastingdienst, maar dat zullen geen gegevens zijn op casusniveau. Bovendien kan de overheid individuen niet op basis van één enkele bron neerzetten als verdachten – daar past meer vooronderzoek bij.
Het lid Van Vliet legt de vraag op tafel of er pogingen zijn gedaan om de gehackte gegevens van Mossack Fonseca te verkopen aan de Nederlandse Belastingdienst. Dit is niet het geval. Het lid Van Vliet stelt voorts dat de oprichter van Mossack Fonseca heeft verklaard dat «het adviesbureau nooit documenten heeft vernietigd of iemand geholpen met belastingontduiking en witwaspraktijken». Wij kunnen niet bevestigen – waar het lid Van Vliet om vraagt – dat Mossack Fonseca documenten heeft vernietigd en/of belastingplichtigen heeft geholpen met belastingontduiking en witwaspraktijken. Daarvoor hebben wij nu geen aanwijzingen.
Capaciteit Belastingdienst
De leden van de fractie van de SP vragen of de capaciteit voor het onderzoek naar offshoreconstructies reeds structureel is vergroot en of dit nog gaat gebeuren. Tevens vragen de leden van de fractie van de SP en de leden van de fractie van D66 of er extra capaciteit nodig is en zo ja, uit hoeveel fte het speciale team dat aan de slag gaat met de informatie uit de Panama Papers zal bestaan en waar de capaciteit voor dit team vandaan zal komen. De leden van de fractie van D66 vragen van welke huidige taken de capaciteit zal worden afgehaald, de leden van de fractie van de SP vragen specifiek naar de relatie tussen het nieuw opgerichte speciale team voor de Panama Papers en het team Zeer Vermogende Personen. De leden van de fractie van de PVV vragen of de Belastingdienst voldoende capaciteit heeft om gederfde belasting te heffen en in te vorderen.
Op dit moment wordt belastingontduiking door middel van offshore constructies als onderdeel van de totale fraudebestrijding bestreden. Binnen de thematische aanpak van fraude met fiscale schijnconstructies, waaronder ook de aanpak van tax havens en buitenlands vermogen, is er nauwe samenwerking tussen FIOD en Belastingen. Daarbij komen ook gevallen van witwassen in beeld. De FIOD heeft sinds de start van het kabinet Rutte-II geïnvesteerd in de aanpak van de witwasbestrijding. Daarvoor is begin 2013 een platform ontwikkeld waarin alle bij de witwasbestrijding betrokken diensten (o.a. FIOD, OM, Toeslagen en Politie) ervaringen kunnen delen en operationeel kunnen samenwerken, het zogenoemde Anti Money Laundering Centre (AMLC). Graag wijzen wij in dit verband nog op de extra investering voor de aanpak van witwassen en corruptie in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van structureel € 20 miljoen ten behoeve van de FIOD en het OM. Er is een speciaal team binnen de Belastingdienst aan de slag met het verwerken van de gegevens uit de Panama Papers. Op basis van een verdere beoordeling van de Panama Papers zal bekeken worden of en zo ja hoeveel meer capaciteit nodig is voor dit speciale team. Het team bestaat uit verschillende disciplines van de Belastingdienst. In dit team zitten o.a. specialisten die eerder ervaringen op het gebied van offshore constructies hebben opgedaan bij de zogenoemde Offshore Leaks van drie jaar geleden, bijvoorbeeld uit de Coördinatiegroep Constructiebestrijding (CCB). De CCB beschikt over een landelijk netwerk van specialisten op de kantoren van de Belastingdienst. Afhankelijk van de inhoud van de Panama Papers kunnen ook andere specialisten worden betrokken, zoals uit het subsegment Zeer Vermogende Personen, de Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering (CTC) en mogelijk de Coördinatiegroep Verrekenprijzen (CGVP). Vanzelfsprekend zal het subsegment Zeer Vermogende Personen zich daarnaast blijven bezighouden met zijn kerntaak. De Belastingdienst zal – zoals hiervoor gezegd – alle personen die uit de Panama Papers naar voren komen onderzoeken en bij een mogelijk Nederlands heffingsbelang zullen deze personen nader worden onderzocht, bijvoorbeeld door middel van het versturen van vragenbrieven.
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel werknemers, hoeveel fte, op dit moment beschikbaar is voor handhaving, toezicht en invordering. Een andere vraag van deze leden is of de beoogde meeropbrengst voor dit jaar van € 566 miljoen naar verwachting wordt gehaald. De inzet van de Belastingdienst voor opsporing bedraagt ongeveer 1.198 fte, voor toezicht 8.505 fte en voor invordering is dat ongeveer 2.133 fte. Op dit moment is het nog niet mogelijk een prognose te geven over de voor 2016 geraamde meeropbrengst.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de capaciteit van de Belastingdienst, en in het bijzonder de FIOD om deze informatie te vergaren en te controleren. Zij zouden graag een overzicht van deze capaciteit van de afgelopen tien jaar ontvangen. De FIOD is qua omvang in de afgelopen tien jaar gegroeid naar circa 1.200 fte. De inzet van deze capaciteit wordt geregistreerd naar strafrechtelijk delict en niet naar betrokken rechtsvormen. Daarmee is een overzicht van de ingezette capaciteit van de FIOD in de afgelopen tien jaar naar activiteiten per rechtsvorm niet beschikbaar, maar wij kunnen u verzekeren dat de FIOD regelmatig onderzoeken heeft gehad waarbij trustkantoren, buitenlandse rechtsvormen en/of dienstverleners, zoals notarissen en accountants, betrokken waren.
Voorts zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar de prioriteit die deze opsporing krijgt, als ook naar de juridische middelen die de Belastingdienst ten dienste staan voor deze opsporing. De prioriteiten voor de opsporing zijn opgenomen in het Handhavingsarrangement tussen Belastingdienst en OM. Witwas- en corruptiebestrijding is een prioritair aandachtsgebied evenals fiscale onderwerpen. De informatie die uit de Panama Papers afkomstig is wordt met voorrang beoordeeld. Het vervolgens prioriteren, sturen en wegen van zaken gebeurt in samenspraak tussen Belastingdienst, FIOD en OM.
Verantwoording richting parlement
De leden van de fractie van de SP leggen de vraag voor of wij het belang inzien van een parlement dat de regering goed kan controleren, ook op fiscaal terrein. Tevens vragen zij of wij erkennen dat deze controle slechts beperkt mogelijk is, omdat Kamerleden niet op de hoogte zijn van de effectieve belastingdruk van bedrijven en geen kennis mogen hebben van de inhoud van belastingrulings. Uiteraard erkent het kabinet het belang van een goede controle van het parlement op de regering. Deze controle op de wetsuitvoering behoort echter in beginsel niet op basis van individuele gevallen plaats te vinden. Het informeren van uw Kamer omtrent een specifieke belastingplichtige vergt bovendien een afweging tussen de fiscale geheimhouding van artikel 67 van de Awr en het informatierecht van uw Kamer. De fiscale geheimhoudingsplicht verzet zich tegen openbare verstrekking van tot een belastingplichtige te herleiden gegevens. In elk specifiek geval zal aan de hand van een afweging van enerzijds het democratisch belang van het parlement om geïnformeerd te worden en anderzijds het belang van de belastingplichtige tot bescherming van zijn vertrouwelijk verstrekte en onder de geheimhoudingsplicht vallende informatie, moeten worden bezien of en op welke wijze de inlichtingen wel kunnen worden verstrekt.
Vragen die zien op individuele belastingplichtigen
De leden van de fractie van de PVV vragen naar informatie over specifieke bedrijven en personen zoals Mossack Fonesca Netherlands BV, Infinitax BV en Porosjenko. De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar een bevestiging en aanvulling van de berichten omtrent FIFA-officials, T&TSM, Mossack Fonseca Netherlands, Roshen Europe bv, Otaban, Ploum Lodder Princen, Infintax en Basilisk. De Belastingdienst heeft met interesse kennis genomen van alle informatie en de daarin genoemde namen, en wij kunnen u verzekeren dat de Belastingdienst alle relevante informatie in onderzoek neemt en waar een fiscaal belang aanwezig is, op zal treden. Voor zover de informatie beschikbaar is bij de Belastingdienst kan op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR het kabinet echter geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtige (rechts)personen. De leden van de fractie van de PVV vragen of leden van het Koninklijk Huis en aanverwanten worden genoemd in de Panama Papers. Er zijn geen aanwijzingen dat daarvan sprake is.
Navorderen en inkeren
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe ver de Belastingdienst terug kan gaan met het heffen en invorderen van belasting en of de Belastingdienst hiertoe voldoende bevoegdheden heeft.
De Belastingdienst heeft ruime bevoegdheden om haar heffings- en inningstaken uit te voeren. Een navorderingsaanslag moet binnen 5 jaar na het einde van het belastingtijdvak waarin de belastingschuld is ontstaan (meestal het kalenderjaar) worden opgelegd. Bij de Panama Papers gaat het om inkomsten die of vermogen dat in het buitenland is opgekomen en/of gehouden. In dat geval kent de navorderingsaanslag een verjaringstermijn van 12 jaar na het einde van het belastingtijdvak waarin de belastingschuld is ontstaan. Bovendien hoeft er ingeval van fraude geen sprake te zijn van een nieuw feit. Er kan daardoor makkelijker een navorderingsaanslag worden opgelegd. In voorkomende gevallen wordt daarbij een boete opgelegd. Het voorafgaande geldt zowel voor de inkomstenbelasting als voor de vennootschapsbelasting. Voor de schenkbelasting kan de Belastingdienst nog verder in de tijd terug: pas bij overlijden van de schenker of de begiftigde begint de navorderingstermijn van 12 jaren te lopen. Bij de erfbelasting geldt in buitenlandsituaties een onbeperkte termijn voor navordering.
De leden van de fractie van D66 willen bevestigd zien dat er geen inkeerregeling of een andere regeling komt die op enige wijze leidt tot verzachtende omstandigheden voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan belastingontduiking en andere vormen van fiscale fraude. Wij kunnen bevestigen dat er geen nieuwe inkeerregeling of vergelijkbare regeling zal komen. Zoals al is aangekondigd, verdubbelt de op te leggen boete over niet aangegeven box 3-inkomen bij het zelf alsnog aandragen per 1 juli aanstaande van 60% naar 120% van de na te vorderen belasting.
Type constructies
De leden van de fractie van de PVV vragen of de zogenoemde Guernsey-route onderdeel is van het probleem in de Panama Papers en of deze route nog steeds legaal is. Tevens vragen zij of er nog met terugwerkende kracht zal worden opgetreden tegen deze route. Daarnaast vragen zij in hoeverre Curaçao, St. Maarten, Aruba en Caribisch Nederland een rol spelen in de Panama Papers. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar het aantal en de aard van de Nederlandse brievenbusfirma’s die betrokken zijn bij de Panama Papers. De leden van de fractie van GroenLinks willen ook graag inzicht krijgen in de structuren die zijn opgezet door Mossack Fonseca Netherlands. Het ICIJ heeft – zoals eerder opgemerkt – op 9 mei jl. informatie over Panama Papers online gezet. Er is op dit moment nog onvoldoende zicht op het type constructies in de Panama Papers en welke landen hierbij betrokken zijn. Tevens is de betrokkenheid van Nederlandse vennootschappen nog niet in te schatten. De ervaring van de Belastingdienst is dat constructies met APV’s en met buitenlandse vennootschappen zich niet beperken tot Panama of Guernsey. Betrokkenen kunnen doorgaans zelf kiezen welke rechtsvorm en welke jurisdictie(s) zij gebruiken. In de media zijn ook al vennootschappen naar voren gekomen die elders waren opgericht.
Het lid Van Vliet vraagt of de onthullingen leiden tot een beter beeld van belastingontduiking door Nederlandse belastingplichtigen via belastingparadijzen. Er is nu al binnen de Nederlandse Belastingdienst een beeld van verschillende structuren die gebruikt worden om belasting te ontduiken. We verwachten dat, wanneer de informatie over de Panama Papers volledig geanalyseerd is, dit nog meer inzicht zal geven in de manieren waarop belastingfraude plaatsvindt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar een reactie op de onthulling dat niet alleen vermogende particulieren en grote bedrijven bezig zijn met belastingontwijking, maar dat ook MKB-ondernemingen belastingconstructies optuigen. De leden van de fractie van de PvdA vragen of dit fenomeen bij de Belastingdienst bekend is. Het is bij de Belastingdienst bekend dat verschillende groepen belastingplichtigen gebruik maken van diverse – soms ook illegale – methoden om hun belastingdruk te verlagen, ook MKB-ers en particulieren.
Belasting- en informatieuitwisselingsverdragen
De leden van de fracties van de PvdA en van de ChristenUnie stellen een aantal vragen over het afsluiten, opzeggen en naleven van belastingverdragen, zowel specifiek over het verdrag met Panama als over het fiscaal verdragsbeleid in het algemeen.
Het verdrag met Panama is in werking getreden op 1 december 2011. In dat verdrag is overeengekomen dat het verdrag na vijf jaar, met een opzegtermijn van zes maanden, door elk van de staten beëindigd kan worden. Tevens is overeengekomen dat het verdrag na vijf jaar geëvalueerd zal worden en dat indien noodzakelijk heronderhandeld zal worden. Het ligt voor de hand dat Nederland gebruik gaat maken van deze gelegenheid tot evaluatie en het ligt ook voor de hand dat Nederland dan zal voorstellen afspraken over de uitwisseling van informatie te actualiseren, zodat het verdrag, naast informatie-uitwisseling op verzoek en spontaan, ook voorziet in automatische uitwisseling van inlichtingen. Het verdrag met Panama vormt de basis voor informatie-uitwisseling. Het opzeggen van dit verdrag is mede daarom niet verstandig en zelfs contraproductief. Ditzelfde geldt in gelijke mate voor andere verdragen. Zonder verdrag is er geen juridische basis om relevante informatie in Panama op te vragen. Daar komt bij dat de bron van de informatie die nu tot verontwaardiging heeft geleid weliswaar in Panama ligt, maar dat de vennootschappen die in mogelijke ontduikingsstructuren worden gebruikt voor een belangrijk deel niet in Panama lijken te zijn gevestigd. In het algemeen geldt dat een kritische beschouwing van bestaande verdragen een integraal onderdeel is van de werkzaamheden van het Ministerie van Financiën. Daar hoort de inspanning bij om in zoveel mogelijk verdragen de meest recente norm voor de uitwisseling van inlichtingen op te nemen. Met landen waar niet direct een gevaar van dubbele belasting dreigt zal een mogelijk verdrag eerder beperkt blijven tot afspraken over wederzijdse ondersteuning en de uitwisseling van informatie. Daarbij geldt in alle situaties dat een niet optimaal verdrag beter is dan in het geheel geen verdrag, ook als de autoriteiten van een eventuele verdragspartner niet steeds over dezelfde hoeveelheid informatie beschikken als de Nederlandse autoriteiten. Tot slot wordt hierover opgemerkt dat belastingverdragen in die zin systematisch op naleving worden getoetst. Indien blijkt dat verzoeken om inlichtingen vanuit Nederland onvoldoende worden beantwoord, vindt daarover overleg met de verdragspartner plaats. Een belangrijke aanvulling hierbij is dat in 2009 het Global Forum on Transparency in het leven is geroepen. Dit is een samenwerkingsverband van meer dan 100 landen en onderdeel daarvan is de zogenoemde Peer Review Group. Deze groep toetst systematisch de regelgeving en de praktijk van de informatieuitwisseling van de aangesloten landen.
De leden van de fractie van de PVV vragen tevens of Nederland belastingverdragen of informatie-uitwisselingsverdragen heeft met de Bahama’s, Panama, de Britse Maagdeneilanden, de Seychellen, Samoa, de Kanaaleilanden en met Isle of Man. Nederland heeft met de Bahama’s, de Britse Maagdeneilanden, de Seychellen, Samoa, Isle of Man en de Kanaaleilanden Jersey en Guernsey verdragen gesloten die zien op informatie-uitwisseling van fiscale gegevens, de zogenoemde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s). Met deze informatie-uitwisselingsverdragen is het mogelijk informatie op verzoek uit te wisselen. Met Panama heeft Nederland in 2010 een belastingverdrag gesloten. Ook hierin is een bepaling opgenomen die voorziet in informatie-uitwisseling op verzoek. Overigens hebben ook al deze landen zich gecommitteerd aan automatische uitwisseling van inlichtingen volgens de CRS.
De leden van de fractie van de PVV vragen of er bij TIEA’s ook eisen worden gesteld aan niet fiscale gegevensuitwisseling, zoals handels- en persoonsregisters. Voor de effectieve gegevensuitwisseling kunnen staten verzoeken om informatie voor het uitvoeren van hun eigen belastingwetgeving. Veelal zullen belastingdiensten zelf over de gevraagde informatie beschikken, maar het kan ook dat gegevens moeten worden opgevraagd. Dat kan dan bij financiële instellingen bijvoorbeeld over financiële rekeningen, transacties, rekeninghouders en partijen bij financiële transacties. Er worden geen eisen gesteld dat gevraagde gegevens afkomstig moeten zijn uit handels- en persoonsregisters. Dit is in landen ten slotte verschillend georganiseerd. De Nederlandse Belastingdienst zal zelf wel (indien nodig) zoveel mogelijk aansluiten bij de relevante (authentieke) gegevens zoals vastgelegd in de basisregistraties.
Inlichtingenuitwisseling
De leden van de fractie van de VVD wijzen op een bericht in het FD dat aan de Britse Maagdeneilanden in totaal maar zeven informatieverzoeken zijn verzonden en vragen zich af waarom dat relatief bezien zo laag is. De leden van de fractie van D66 hebben eenzelfde vraag met betrekking tot de Britse Maagdeneilanden en spreken over drie verzoeken in 2015. De leden van de fractie van D66 vragen in het algemeen naar een toelichting op het lage aantal informatieverzoeken van de Belastingdienst in 2015 aan laag belastende jurisdicties. De leden van de fractie van de ChristenUnie werpen de vraag op hoe vaak sinds de inwerkingtreding van het verdrag met de Britse Maagdeneilanden op 1 juli 2013 uitwisseling heeft plaatsgevonden tussen de belastingdiensten van beide landen. Eenzelfde vraag hebben zij in relatie tot Panama sinds het belastingverdrag met dat land op 1 december 2011 in werking is getreden. Bovendien willen zij weten wat de aard was van de informatie die werd uitgewisseld. De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de Belastingdienst in 2015 56 verzoeken om informatie naar belastingparadijzen stuurde en zij vragen naar de redenen van het naar hun mening bescheiden aantal informatieverzoeken. Verder vragen de leden van de fractie van de VVD of de in het FD van 5 april 2016 opgenomen overzicht van internationale informatieverzoeken van de Nederlandse Belastingdienst vermelde aantallen over de periode 2012 tot en met 2015 juist zijn.
Op deze laatste vraag kunnen wij bevestigend antwoorden. De aantallen die zijn genoemd in het betreffende krantenartikel zijn gebaseerd op informatie die afkomstig is van de Belastingdienst. Met uitzondering van de aantallen voor 2015 is deze informatie eerder met uw Kamer gedeeld via halfjaarsrapportages van de Belastingdienst. De opmerking van het CDA over de 56 inlichtingenverzoeken aan belastingparadijzen kunnen wij eveneens bevestigen. Bij deze aantallen moet steeds worden bedacht dat, voordat een verzoek om inlichtingen aan een buitenlandse belastingautoriteit wordt gedaan, eerst alle nationale mogelijkheden moeten zijn aangewend om de benodigde informatie boven water te krijgen. Als de Belastingdienst via andere bronnen voldoende informatie over een casus heeft, wordt geen informatieverzoek aan het buitenland gedaan. Bovendien leert de ervaring dat belastingplichtigen zelf informatie verstrekken zodra ze weten dat ze in beeld zijn. Dan heeft de Belastingdienst veelal voldoende handvatten om het onderzoek voort te zetten. Het aantal verzonden verzoeken aan het buitenland is dus niet maatgevend voor de aanpak van verborgen vermogen in het buitenland. Het is een instrument dat naast andere voor de Belastingdienst beschikbare instrumenten wordt toegepast. De informatie-uitwisseling met de Britse Maagdeneilanden is gebaseerd op een TIEA, welke in werking is getreden op 1 juli 2013 (zonder terugwerkende kracht). Voor zaken betreffende de inkomsten- en vennootschapsbelasting kon op grond van dit verdrag pas vanaf 1 januari 2014 informatie worden opgevraagd. Sinds die datum zijn aan dat land door de Nederlandse Belastingdienst zeven verzoeken om inlichtingen verstuurd. Aan Panama zijn dat over de periode 2012 tot en met 2015 vier verzoeken geweest. Deze verzoeken zien vooral op het vaststellen van inkomen en vermogen voor de Nederlandse belastingheffing, waarbij het met name gaat om informatie over woonplaats, de UBO, het beschikbare vermogen en bezit van onroerende zaken. Het relatief gering aantal verzoeken vloeit voort uit het feit dat veruit de meeste TIEA’s niet zo lang geleden in werking zijn getreden en vaak geen terugwerkende kracht kennen. Verder zijn voor het doen van een verzoek voldoende identificeerbare gegevens nodig. Op onvoldoende gerichte informatieverzoeken, zogenaamde fishing expiditions, hoeft het andere land niet in te gaan.
De leden van de fractie van de VVD vragen voorts hoeveel van de informatieverzoeken hebben geleid tot een onderzoek en bij hoeveel daarbij onregelmatigheden zijn geconstateerd en welke onregelmatigheden. Bij alle informatieverzoeken is sprake geweest van een onderzoek door de Belastingdienst. Informatieverzoeken vloeien namelijk altijd voort uit belastingcontroles en – zoals wij hiervoor hebben opgemerkt – deze verzoeken worden pas gedaan wanneer andere nationale mogelijkheden om de informatiepositie van de Belastingdienst compleet te maken, zijn uitgeput. De Belastingdienst houdt geen aparte administratie bij van eventuele onregelmatigheden die zijn geconstateerd bij de ingestelde onderzoeken.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de Belastingdienst voor een informatieverzoek de naam van de aandeelhouder of uiteindelijk belanghebbende nodig heeft en dat die in de praktijk niet altijd makkelijk is te achterhalen. Dit klopt niet: de inlichtingenverzoeken van de Belastingdienst in dergelijke gevallen zijn er juist op gericht deze namen te achterhalen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de stelling in het FD dat een vennootschap op de Britse Maagdeneilanden is vrijgesteld van belastingheffing, waardoor de lokale belastingdienst weinig tot geen informatie heeft en dus maar weinig kan uitwisselen, juist is. Als er een vrijstelling van belasting geldt, hoeft doorgaans geen aangifte te worden gedaan en zal de lokale belastingdienst langs die weg mogelijk over geringe informatie beschikken. Op grond van de CRS moeten financiële instellingen op de Britse Maagdeneilanden, dat zich ook aan de CRS heeft gecommitteerd, echter informatie over rekeningen die worden gehouden door buitenlandse rekeninghouders aan de lokale belastingdienst rapporteren. Deze gegevens worden vervolgens door de lokale belastingdienst uitgewisseld met andere belastingdiensten.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de Nederlandse Belastingdienst de informatie uit de Panama Papers over Nederlandse bedrijven, die via constructies in onder meer de Britse Maagdeneilanden belasting ontwijken en wellicht ontduiken, niet zelf boven water kunnen krijgen. Om deze informatie boven water te kunnen krijgen, zal de Belastingdienst eerst aanwijzingen moeten hebben dat voor de Nederlandse belastingheffing relevante informatie verborgen wordt gehouden. Als de Belastingdienst die aanwijzingen heeft en weet bij welke bevoegde belastingautoriteit deze informatie kan worden opgevraagd, wordt – indien nodig – een inlichtingenverzoek aan het desbetreffende land gezonden.
Uiteraard zal de Nederlandse Belastingdienst- zoals de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen – de komende tijd actief samenwerken met belastingdiensten van betrokken landen, waaronder Panama en de Britse Maagdeneilanden. De Belastingdienst doet dat al vele jaren met diverse landen in de wereld en ook als deelnemer aan internationale organisaties, zoals de EU en OESO. Indien daartoe aanleiding is, worden inlichtingenverzoeken aan belastingdiensten van andere landen gezonden. Het instrument van internationale inlichtingenuitwisseling is juist ook bedoeld om ervoor te zorgen dat particulieren en bedrijven de belasting betalen in de landen die daar recht op hebben.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts welke acties de Nederlandse Belastingdienst heeft ondernomen richting Panama en de Britse Maagdeneilanden sinds de onthullingen over de Panama Papers. Zoals wij al eerder hebben aangegeven, is op 9 mei jl. informatie over Panama Papers online gezet en wordt deze nu door de Belastingdienst geanalyseerd. Pas daarna kan worden beoordeeld of er richting genoemde landen of andere landen moet worden geacteerd.
Maatregelen
De leden van de fractie van de PVV vragen of de Nederlandse regering maatregelen gaat afkondigen naar aanleiding van de Panama Papers. Op het vlak van transparantie loopt Nederland voorop door in de eerste tranche landen CRS te introduceren vanaf 2017 financiële rekeninggegevens met elkaar uit te gaan wisselen. Ook heeft Nederland zich – net als de andere EU-lidstaten – aangesloten bij het initiatief om de autoriteiten van de EU-lidstaten inzicht te laten krijgen in elkaars UBO-registers. Verder heeft het kabinet een verdubbeling aangekondigd van de boete voor zwartspaarders die zich alsnog melden bij de Belastingdienst. Kortom: het net sluit zich langzaam maar zeker voor belastingontduikers, en het kabinet probeert daar een versnellende bijdrage aan te leveren. Ook zijn er voornemens voor een zwarte lijst en ligt er een richtlijnvoorstel voor een publieke country by country-reporting.
De leden van de SP-fractie vragen of wij unilateraal actie gaan ondernemen om belastingontwijking en -ontduiking te stoppen. Verder vragen zij welke stappen zijn gezet naar aanleiding van het proefschrift van de heer Van Koningsveld, die inschat dat vermogenden jaarlijks € 10 miljard te weinig bijdragen aan de schatkist. Het proefschrift van Van Koningsveld heeft niet geleid tot extra stappen, omdat het daarin gesignaleerde probleem al op de internationale politieke agenda staat en Nederland daaraan een actieve bijdrage levert. Ook de Belastingdienst spant zich nu al in om belastingontduiking met de daarvoor beschikbare instrumenten daadwerkelijk aan te pakken. Zoals hiervoor is opgemerkt, is de CCB al meer dan 25 jaar actief op dit terrein. Van belang bij deze aanpak is door verdere verbetering van de internationale fiscale inlichtingenuitwisseling de informatiepositie van de Belastingdienst te versterken. Zonder de benodigde informatie is het voor de Belastingdienst immers niet mogelijk effectief tegen vormen van belastingontduiking op te treden.
Het lid Van Vliet vraagt op welke wijze het kabinet gebruik gaat maken van het momentum, al dan niet in samenwerking met andere landen, de belastingparadijzen onder druk te zetten om hun bankgeheim op te heffen. Voor bestrijding van belastingontduiking geldt dat gecoördineerde afspraken nodig zijn. Er is al een aantal jaren internationale druk om het bankgeheim op te heffen. Landen werken intensief samen. Een goed voorbeeld is de implementatie van de mondiale standaard voor automatische informatie-uitwisseling, de CRS. Ook de landen met een bankgeheim hebben zich aangesloten bij de CRS. Met de wereldwijde uitwisseling van identificatiegegevens en financiële rekeninggegevens is het bankgeheim voor buitenlandse rekeninghouders in die landen opgeheven. Het is belangrijk dat alle relevante landen en jurisdicties meedoen om zo effectief mogelijk de transparantie te vergroten en belastingontduiking te bestrijden. De deelnemende landen aan het hiervoor genoemde Global Forum on Transparency van de OESO, waaronder Nederland, toetsen ook of de gemaakte afspraken daadwerkelijk worden nagekomen. Zo wordt gewerkt aan het steeds meer sluitend maken van het net rondom belastingparadijzen.
ATAP en CRS
De leden van de fractie van de SP zijn ontstemd over het feit dat zowel bedrijven als particulieren hun geld buiten het zicht van de fiscus houden en vragen zich daarbij af in hoeverre de anti-BEPS richtlijn en de CRS helpen dergelijke constructies te bestrijden.
Hoewel er raakvlakken zijn moet hier een scherp onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds mogelijke belastingontduiking door particulieren of bedrijven die inkomsten en vermogen voor de fiscus verbergen en anderzijds mogelijke belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven die inspelen op het gebrek aan samenhang tussen nationale systemen en hiaten in verdragen om zo min mogelijk belasting te betalen. Bij belastingontduiking – waar bij de Panama Papers vooral sprake van lijkt te zijn – zit een deel van de oplossing in meer transparantie. CRS zal zeker helpen de transparantie te vergroten, omdat de CRS leidt tot betere informatieuitwisseling tussen belastingautoriteiten. CRS zal daarmee belastingontduiking moeilijker maken.
De maatregelen die de OESO/G20 in het kader van het BEPS-project heeft ontwikkeld en waarvan een deel nu door de Europese Commissie in een Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) wordt voorgesteld zijn gericht tegen belastingontwijking.
Raakvlak tussen belastingontwijking en belastingontduiking is dat meer transparantie bijdraagt aan naleving van de regels. Daarom is het kabinet ook een voorstander van country by country reporting en CRS; op deze gebieden zijn dit jaar maatregelen in werking getreden.
De leden van de fractie van de SP reageren op een artikel in het FD van 4 april waarin ik (de Minister) wordt geciteerd met de woorden «Nederland is te vaak onderdeel van het probleem geweest» en vraagt hoe ik dit ga oppakken.
Met betrekking tot belastingontwijking heeft het kabinet er al in een brief aan de Tweede Kamer van 17 januari 20136 geen misverstand over laten bestaan dat Nederland zich bewust is van de structuren die internationaal worden gebruikt om de belastingdruk te verlagen en ook van de rol die Nederlandse vennootschappen daarin spelen. Daarom heeft Nederland zich ook actief ingezet om in het kader van het OESO/G20 BEPS-project te zoeken naar oplossingen voor deze problematiek.7 Het kabinet heeft daarbij consequent aangegeven dat oplossingen multilateraal gevonden moeten worden in afspraken die alle landen in gelijke mate binden. Daarom ondersteunt Nederland ook de initiatieven van de Europese Commissie om afspraken daarover vast te leggen in een richtlijn. Daarbij is het de kabinetsinzet dat dit zal leiden tot de aanvaarding van een richtlijn op dit gebied tijdens het Nederlandse voorzitterschap.
Country by country reporting
De leden van de fractie van de SP vragen of wij er voorstander van zijn dat publieke country by country reporting zodanig wordt vormgegeven, dat niet alleen van EU-lidstaten bekend wordt hoeveel belasting zij ontvangen, maar ook van derde landen. Het voorstel van de Commissie voor publieke country by country reporting en de impact assessment worden nu door het kabinet bestudeerd. Het kabinet zal binnen afzienbare tijd het BNC-fiche met daarin zijn beoordeling van het voorstel en de Nederlandse inzet ten aanzien van dat voorstel aan het parlement sturen.
Zwarte lijsten
De leden van de fractie van de Christen Unie vragen of het kabinet van mening is dat landen als Panama en de Britse Maagdeneilanden, die op de lijst van international tax havens van de Europese Commissie staan, op de nieuwe Europese zwarte lijst dienen te komen en of het kabinet bereid is zich binnen Europa nu extra hard te maken voor het snel opzetten van een Europese zwarte lijst met belastingparadijzen. Als landen niet voldoen aan de internationale standaarden van informatieuitwisseling, dan kan een lijst met niet-coöperatieve landen een instrument zijn om deze landen te stimuleren te voldoen aan de internationale standaarden. Op internationaal niveau, zowel bij de OESO als bij de EU, zijn er initiatieven om een dergelijke lijst vorm te geven. In de Europese Raad worden momenteel besprekingen gevoerd over het opstellen van een EU-lijst van non-coöperatieve belastingjurisdicties en gecoördineerde tegenmaatregelen. Verder heeft de G20 aan de OESO gevraagd objectieve criteria te formuleren om in het kader van fiscale transparantie niet-coöperatieve landen te identificeren. Nederland steunt deze initiatieven van harte.
Mossack Fonseca
De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre Mossack Fonseca aan te merken is als het topje van de ijsberg. Het is van algemene bekendheid dat dit bedrijf wereldwijd bezien slechts een van de vele spelers is. Of daarmee met de thans beschikbaar gekomen informatie slechts het topje van de ijsberg is geworden valt echter. Zoals hiervoor opgemerkt, heeft ICIJ op 9 mei jl. informatie online gezet en wordt deze nu door de Belastingdienst geanalyseerd. Vanwege de recente beschikbaarheid van de informatie en de grote hoeveelheid, is het nog niet mogelijk een volledig beeld te hebben van de door Nederlandse belastingplichtigen ontdoken belasting.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of Mossack Fonseca een vestiging in Nederland heeft. Tevens vragen deze leden of de Belastingdienst zicht heeft op de activiteiten van de Nederlandse vestiging van Mossack Fonesca en de brievenbusfirma die dit trustkantoor beheert en of onderzoek gedaan wordt naar de activiteiten van deze vestiging. Mossack Fonseca Netherlands B.V. is op 9 april 2015 op eigen verzoek uitgeschreven uit het DNB register van vergunninghoudende trustkantoren. Het bedrijf staat ook niet meer ingeschreven in het Handelsregister. De Belastingdienst kan op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR het kabinet geen informatie verstrekken over individueel belastingplichtige (rechts)personen. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat trustkantoren en brievenbusvennootschappen binnen het risicogerichte toezicht van de Belastingdienst vallen.
Het lid van Vliet vraagt naar het marktaandeel van Mossack Fonseca ten opzichte van andere dienstverleners die in Nederland actief zijn op het terrein van het verlenen van trustdiensten. Als gezegd is Mossack Fonseca Netherlands B.V. al op 9 april 2015 op eigen verzoek uitgeschreven uit het DNB register van vergunninghoudende trustkantoren. Het bedrijf staat ook niet meer ingeschreven in het Handelsregister. Van een marktaandeel in Nederland is dan ook geen sprake meer.
Toezicht op trustkantoren
De leden van de PvdA-fractie vragen of de trustsector faalt in de uitvoering van de poortwachtersfunctie en de leden van de PVV fractie vragen waarom het toezicht van DNB hier heeft gefaald. De leden van de fractie van D66 vragen naar aanscherping van het toezicht.
Trustkantoren zijn, net als andere financiële dienstverleners, aangewezen als poortwachters van het financieel systeem, omdat deze dienstverleners bij uitstek in staat zijn om in het kader van hun dienstverlening signalen op te pikken dat hun cliënten betrokken zijn bij financieel handelen dat is gerelateerd aan witwassen of financieren van terrorisme. De afgelopen tijd is duidelijk geworden dat de trustsector zich niet in voldoende mate van die taak kwijt. Dit is een van de redenen geweest om de regelgeving voor trustkantoren verder aan te scherpen. Op deze aanscherping wordt in de navolgende antwoorden nader ingegaan.
Met de leden van de fractie van D66 zijn wij van oordeel dat strengere wetgeving het meest effectief is wanneer daarop consequent en doelmatig toezicht wordt gehouden. Dat is overigens ook het oordeel van DNB. Het toezicht op de trustsector is de afgelopen jaren al aangescherpt. In 2015 heeft DNB de systematische integriteitsrisicoanalyses (SIRA) van een selectie van trustkantoren beoordeeld. De resultaten van dat onderzoek waren niet positief. Dit heeft geleid tot uitgebreide guidance van DNB voor het opstellen van een SIRA. In 2016 onderzoekt DNB opnieuw de kwaliteit van de SIRA bij een selectie van trustkantoren. Als blijkt dat wederom sprake is van onvoldoende kwaliteit, zal DNB mogelijk handhavingsmaatregelen treffen. Ook zal DNB in 2016 bij de trustsector onderzoek doen naar transactiemonitoring en de auditfunctie. Verder gaat DNB verder met het eerder besproken onderzoek naar de integriteitsrisico’s verbonden aan sport.
De leden van de fractie van D66 vragen of alle trustkantoren in Nederland een compliance en audit functie hebben ingesteld, dan wel een externe compliance officer aangesteld. Ingevolge de Wtt is een trustkantoor verplicht om een compliance en audit functie te hebben. DNB vraagt in haar jaarlijkse instellingsspecifieke informatie-uitvraag (ISI-uitvraag) specifiek of het betreffende trustkantoor aan deze verplichtingen voldoet. Daarbij dient het trustkantoor aan te geven wie deze rol in de praktijk vervult. Het bestuur van het trustkantoor dient het ISI-formulier te ondertekenen en verklaart daarbij het formulier naar waarheid te hebben ingediend. Onderzoek ter plaatse vindt hoofdzakelijk plaats in het kader van thematische onderzoeken, daarbij is de inhoud van het ISI leidend bij de selectie van te onderzoeken trustkantoren. Daarnaast kunnen specifieke signalen of incidentmeldingen aanleiding voor DNB zijn om ook ter plaatse onderzoek te doen.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar een overzicht van de waarschuwingen en sancties die DNB reeds opgelegd heeft bij trustkantoren. DNB legt formele maatregelen zoals boetes, aanwijzingen en lasten onder dwangsom op. Ook worden aangiften bij het OM ingediend of wordt de vergunning van een trustkantoor ingetrokken. DNB beoordeelt daarnaast de bestuurders van de trustkantoren op betrouwbaarheid en geschiktheid en controleert door middel van de vergunningverlening de toetreding van nieuwe spelers. Ten tijde van de invoering van de trustregelgeving heeft DNB met name geïnvesteerd in het volledig in beeld krijgen van de sector: partijen die onder de reikwijdte van de Wtt vielen hebben, indien aan de eisen van de wet werd voldaan, een vergunning gekregen en zijn onder toezicht gesteld. Voorts is in deze periode door DNB uitleg gegeven over doel en strekking van de wetgeving, zo blijkt uit wat DNB mij mededeelt. Waar in andere processen van ondertoezichtstelling een normalisatie ontstaat, heeft DNB moeten constateren dat dit in de trustsector niet heeft plaatsgevonden. Bij de trustsector is handhaving in de loop der jaren steeds verder toegenomen. In 2014 was sprake van 3 aanwijzingen, 1 last onder dwangsom, 6 boetes en 2 aangiftes bij het OM. In 2015 waren dit 3 aanwijzingen, 6 lasten onder dwangsom, 12 boetes, 1 aangifte bij het OM en 2 intrekkingen van een vergunning.8
Met betrekking tot toetsingen ontvingen wij van DNB de volgende cijfers:
Totaal |
Ingetrokken1 |
negatief2 |
% |
Goedgekeurd |
% |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 |
aanvangstoets |
114 |
19 |
22 |
23% |
73 |
77% |
hertoetsing |
4 |
1 |
3 |
100% |
0 |
0% |
|
tot |
118 |
||||||
2015 |
aanvangstoets |
149 |
42 |
11 |
10% |
96 |
90% |
hertoetsing |
2 |
1 |
0 |
0% |
1 |
100% |
|
tot |
151 |
||||||
2016 |
aanvangstoets |
45 |
4 |
4 |
10% |
37 |
90% |
hertoetsing |
2 |
0 |
0 |
0 |
2 |
100% |
|
tot |
47 |
Een intrekking betekent dat de getoetste persoon zich uit eigener beweging heeft teruggetrokken.
Een negatief oordeel betreft het besluit om negatief te beslissen over de geschiktheid van de getoetste persoon.
Met betrekking tot aanvragen voor een vergunning door trustkantoren ontvingen wij van DNB de volgende cijfers:
Jaar |
Aantal aanvragen |
Verlening |
Afwijzing/intrekking1 |
---|---|---|---|
2012 |
18 |
13 |
5 |
2013 |
21 |
12 |
9 |
2014 |
17 |
6 |
8 |
2015 |
10 |
6 |
7 |
2016 |
1 |
Bij een intrekking heeft de aanvrager zelf gedurende het traject verzocht om de behandeling van de vergunningaanvraag te staken.
Ook vragen de leden van de D66-fractie naar het Meldpunt Misstanden van DNB, waar professionals in de financiële sector melding kunnen maken van fraude, corruptie en andere vormen van ernstige overtreding van wet- en regelgeving bij een financiële instelling. Zij vragen wat dit Meldpunt oplevert, of er veelvuldig gebruik van wordt gemaakt en hoe door DNB opvolging wordt gegeven aan verkregen informatie. Het DNB Meldpunt Misstanden is sinds 12 februari 2016 in werking. Van DNB hebben wij vernomen dat het meldpunt vaak klachten van algemene aard binnenkrijgt, waarbij personen hun zorgen en analyses over de financiële sector in het algemeen met DNB delen. Dit betreft geen meldingen van concrete misstanden. Voorts komt het geregeld voor dat er gevallen worden gemeld van mogelijk incorrecte dienstverlening door financiële instellingen: deze klachten worden doorgeleid naar de daartoe geëigende loketten van de Autoriteit Financiële Markten dan wel het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. In enkele gevallen is sprake van een melding die een mogelijke misstand indiceert. Na analyse door DNB wordt besloten of nader onderzoek naar aanleiding van de melding zal plaatsvinden. In een aantal gevallen is tot onderzoek overgegaan, waaruit formele maatregelen kunnen voortvloeien. Tot slot heeft in een aantal gevallen een potentiële melder zich gewend tot het DNB Meldpunt voor meer informatie, en beraadt deze potentiële melder zich of hij een melding zal doen.
In meer algemene zin vragen de leden van de VVD-fractie welke verantwoordelijkheden financiële instellingen hebben om geldstromen te checken en wanneer gestopt zou moeten worden met het uitvoeren van betalingen. Zij vragen of daar in relatie tot de Panama Papers ook sprake van is geweest. Financiële instellingen zijn ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) (en voor trustkantoren ook de Wtt) verplicht om aandacht te besteden aan ongebruikelijke transactiepatronen. Daarbij geldt dat zij dan al een uitgebreid cliëntenonderzoek verricht moeten hebben en in staat moeten zijn om de transacties te plaatsen binnen het profiel dat bij hen van een cliënt bekend is. Een betaling mag in geen geval plaatsvinden als daarmee een strafbaar feit wordt begaan of wordt gefaciliteerd. Daarnaast moeten financiële instellingen hun dienstverlening beëindigen als zij niet (langer) kunnen voldoen aan de wettelijke vastgelegde normen inzake cliëntenonderzoek. Transacties die ongebruikelijk zijn dienen te worden gemeld bij de FIU-Nederland. Informatie over weigering van transacties, meldingen van ongebruikelijke transacties of beëindiging van dienstverlening zou bekend kunnen zijn bij de FIU-Nederland of DNB, maar valt onder wettelijke geheimhoudingsbepalingen.
De leden van de VVD fractie vragen op basis van welke signalen DNB het onderzoek op 31 maart 2016 heeft aangekondigd en vragen hoe de uitkomsten van de Panama Papers worden betrokken bij dat onderzoek. Van DNB ontvingen wij de navolgende informatie. Naar aanleiding van het FIFA corruptieschandaal heeft DNB in de tweede helft van 2015 besloten om een verkennend onderzoek uit te voeren naar de risico’s op witwassen verbonden aan cliënten en transacties afkomstig uit de voetbalsport. Het onderzoek maakt gebruik van inzichten opgedaan uit onder andere het rapport «Money laundering through the football sector» van de FATF.9 In het kader van het onderzoek is gesproken met diverse partijen betrokken bij de voetbalsector en is ter plekke onderzoek gedaan bij diverse trustkantoren. Het onderzoek wordt de komende tijd voortgezet bij trustkantoren en bij banken. Omdat de informatie uit de Panama Papers deels raakt aan de materie die in het lopend DNB onderzoek aan de orde is gekomen, zullen de documenten die ten grondslag liggen aan de Panama Papers bij dit onderzoek betrokken worden.
Gevraagd wordt door de leden van de VVD fractie of de planning nog steeds is dat de resultaten van het DNB onderzoek eind juni 2016 worden gepresenteerd. Zij vragen of de Panama Papers mogelijk voor vertraging zorgen. Van DNB hebben wij begrepen dat vertraging op dit moment niet wordt voorzien. Echter, gezien de naar verwachting omvangrijke hoeveelheid informatie die vrijkomt zodra de documenten die ten grondslag liggen aan de Panama Papers beschikbaar komen, kan vertraging niet geheel worden uitgesloten.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat DNB gaat doen met informatie en gegevens uit de Panama Papers over in Nederland betrokken instellingen die onder toezicht van DNB staan. Zij willen ook weten of DNB alleen witwaspraktijken in relatie tot de sport zal onderzoeken, of dat onderzoek door DNB verder zal gaan, nu de Panama Papers betrekking hebben op meer dan alleen sport. DNB laat mij weten dat zij relevante gegevens uit de Panama Papers zal betrekken bij haar toezicht, waar mogelijk in lopende initiatieven zoals het onderzoek naar de risico’s op witwassen verbonden aan cliënten en transacties afkomstig uit de voetbalsport.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie naar de rol van DNB met betrekking tot de Nederlandse brievenbusmaatschappijen T&TSM en T&C International, die in de media in verband worden gebracht met het opstellen van onjuiste contracten. Gevraagd wordt of DNB onderzoek gaat doen naar deze instellingen. DNB laat mij weten dat, voor zover deze entiteiten klant zijn geweest bij Nederlandse instellingen die onder toezicht van DNB staan, DNB zal nagaan of de instellingen de relevante wettelijke verplichtingen ter zake hebben nageleefd inclusief het cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties.
De leden van de VVD-fractie vragen of bekend is waarom T&TSM in het najaar van 2013 is overgestapt van het Nederlandse trustkantoor TMF naar Mossack Fonseca Netherlands. Zij vragen zich af of dit komt omdat T&TSM niet alle documenten aan TMF kon overleggen die op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving had moeten worden overgelegd en vragen of TMF daar melding van heeft gemaakt richting DNB. Zij vragen wat in dit verband de regels zijn over melden aan DNB en vragen of ongebruikelijke transacties of andere zaken zijn gemeld met betrekking tot banken en trustkantoren die in de berichtgeving rondom de Panama Papers zijn genoemd.
Er kunnen diverse redenen zijn waarom trustkantoren en cliënten afscheid van elkaar nemen. Indien een trustkantoor een zakelijke relatie met een cliënt beëindigt omdat het trustkantoor niet de documenten van de cliënt krijgt die nodig zijn om conform de wet cliëntenonderzoek te doen, en er zijn bovendien indicaties van witwassen of financieren van terrorisme zijn, dan moet een trustkantoor dit onverwijld melden bij de FIU-Nederland. Daarnaast geldt de verplichting dat het trustkantoor zogenoemde «incidenten» meldt bij DNB: gebeurtenissen die het voortbestaan van het trustkantoor bedreigen of die de reputatie van dit kantoor of de financiële markten ernstig kunnen schaden. Of dergelijke meldingen zijn gedaan bij de FIU of bij DNB wordt om redenen van vertrouwelijkheid niet met mij of met uw Kamer gedeeld. Daarnaast is het wenselijk dat trustkantoren elkaar informeren over de redenen waarom zij afscheid nemen van een cliënt: ik (de Minister) ben voornemens dit op te nemen in de Wtt.
Gevraagd wordt door de leden van de fracties van VVD en PVV wanneer Mossack Fonseca Netherlands is gestopt als trustkantoor in Nederland en wat daarvan de reden was. Mossack Fonseca Netherlands B.V. is op 9 april 2015 op eigen verzoek uitgeschreven uit het DNB register van vergunninghoudende trustkantoren. Er is geen opgaaf van redenen vereist bij het verzoek om intrekking en indien deze wel aan DNB wordt gegeven, is die informatie toezichtvertrouwelijk zodat deze niet kan worden gedeeld.
Door de leden van de fractie van de PVV wordt gevraagd naar de inhoud van het toezicht door DNB op Mossack Fonesca Netherlands BV en Infintax BV. Zij vragen of Infintax nog bestaat en of het klopt dat Infintax herhaaldelijk over de schreef is gegaan. Informatie van DNB met betrekking tot de inhoud van het toezicht op specifieke instellingen is toezichtvertrouwelijk. Om die reden hebben wij geen informatie over of en hoe DNB toezicht heeft gehouden op deze twee instellingen. Op 18 april 2016 stond Infintax Trust B.V. in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Register Trustkantoren van DNB ingeschreven.
Regelgeving trustkantoren en aanpassing daarvan
De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, D66, de ChristenUnie en GroenLinks vragen naar bestaande regelgeving met betrekking tot trustkantoren en naar de aangekondigde wijzigingen van die regelgeving. Een trustkantoor mag alleen trustdiensten in de zin van de Wtt verrichten als dat kantoor een vergunning van DNB heeft op grond van deze wet. De vergunning wordt verleend wanneer aan de eisen van de Wtt inzake integere bedrijfsvoering is voldaan. De vraag van de leden van de VVD-fractie hierover beantwoordend: hiervan maakt ook deel uit dat de beleidsbepalers van het trustkantoor worden getoetst op geschiktheid en betrouwbaarheid. Uit de eerder gegeven cijfers blijkt dat in de afgelopen jaren een relatief groot aantal vergunningaanvragen door DNB is afgewezen. Indien onderzoek ter plaatste bij een vergunninghoudend trustkantoor uitwijst dat wettelijke verplichtingen (onder meer verplichtingen om cliëntenonderzoek te doen, om ongebruikelijke transacties te melden en om op een bepaalde wijze administratie te voeren) niet of niet in voldoende mate worden nageleefd dan is dit voor DNB altijd aanleiding om in te grijpen bij een trustkantoor.
Per 1 januari 2015 is de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren als toezichthouderregeling van DNB vervangen door een regeling van de Minister van Financiën getiteld: Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2014 (Rib Wtt). Bij die gelegenheid zijn aanscherpingen doorgevoerd, naar aanleiding van signalen van onder meer DNB. In de toelichting bij deze regeling is te lezen dat de aanscherpingen betrekking hebben op onder meer het cliëntenonderzoek (zoveel mogelijk aansluiten bij de Wwft) en op integere bedrijfsvoering. De belangrijkste wijziging in het kader van de integere bedrijfsvoering is het verplicht stellen van een audit functie naast de compliance functie zodat het zogenoemde three-lines-of-defense model ook bij trustkantoren – vergelijkbaar met financiële instellingen als banken en verzekeraars – moet worden gehanteerd. De invoering van een dergelijke verplichte auditfunctie heeft in ieder geval teweeg gebracht dat diverse kantoren, vanwege de stijgende compliance kosten, hebben besloten hun activiteiten te staken dan wel om de krachten met andere trustkantoren te bundelen.
Nu is een wijziging voorbereid van de Wtt. Ook deze is bedoeld om het regelgevend kader strenger te maken. Een van de aanscherpingen is een verruiming van de mogelijkheden voor de toezichthouder om de vergunning van een trustkantoor in te trekken. Een concept wetsvoorstel is per 2 mei 2016 in consultatie gebracht. De conclusie van de leden van de fractie van D66 dat de aanpassingen van regelgeving te traag zouden zijn, delen wij dan ook niet. Na consultatie zal ambtelijk alles op alles worden gezet om zo snel mogelijk een wetsvoorstel ter advies aan de Raad van State voor te leggen.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de voorgestelde aanscherpingen van de regelgeving voor trustkantoren ook het Europese minimum zou moeten zijn, met het oog op de concurrentiepositie en het gelijke speelveld. Met deze leden zijn wij van oordeel dat het wenselijk zou zijn dat onze strenge(re) regels voor trustkantoren ook gelden voor andere Europese landen. Het is aan elke EU lidstaat om te kiezen voor aanvullende regels boven het normenkader van de vierde anti-witwasrichtlijn.10 Daarbij is van belang dat de richtlijn lidstaten verplicht tot «de nodige stappen om zijn witwasrisico en zijn risico van terrorismefinanciering [...] te identificeren, te beoordelen, inzichtelijk te maken en te beperken». Specifiek dienen lidstaten «ervoor te zorgen dat er per sector of gebied passende regels worden opgesteld naargelang het toepasselijke witwasrisico en risico van terrorismefinanciering».11 Voor dit moment is aan de orde het feit dat in Nederland de noodzaak bestaat om de trustsector aan strenge integriteitsregels te onderwerpen. Daarop is de afgelopen tijd actie ondernomen in de vorm van aanscherping van regelgeving en toezicht en zullen op korte termijn verdere aanscherpingen volgen.
De leden van de D66-fractie vragen of het al wettelijk mogelijk is voor DNB om de lasten onder dwangsom en bestuurlijke boetes te publiceren. Voor de financiële sector bestaan op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) al mogelijkheden voor toezichthouders om de publicatie van boetes en dwangsommen mogelijk te maken. In het wetsvoorstel implementatie verordening en richtlijn marktmisbruik wordt voorgesteld om deze Wft-bevoegdheden uit te breiden.12 De Wtt voorziet op dit moment niet in de mogelijkheid om een boete of last onder dwangsom te publiceren, maar voorziet wel in een bevoegdheid van de toezichthouder om bepaalde overtredingen van de Wtt openbaar te maken. Daarbij gaat het o.a. om overtredingen van de vergunningplicht, overtredingen van de aan een vergunning verbonden voorschriften en het niet opvolgen van een door DNB gegeven aanwijzing (zie artikel 31 Wtt). Op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn moeten besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie in beginsel door de toezichthouder worden gepubliceerd. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wtt zal daarom voorzien in een mogelijkheid tot publicatie van sanctiebesluiten, waaronder opgelegde boetes en lasten onder dwangsom. Voor de invulling hiervan zal tevens worden aangesloten bij de publicatiebevoegdheden van de toezichthouder voor de financiële sector, zoals die met het hiervoor aangehaalde wetsvoorstel implementatie verordening en richtlijn marktmisbruik zullen komen te luiden.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister van plan is om voor trustkantoren verplicht te stellen dat zij, ter voorkoming van fraude, een kopie opvragen van gegevens over de UBO van hun cliënt en van de belastingaanslag door de Belastingdienst. Ook vragen zij of de Minister trustkantoren wil verplichten om in hun beleid vast te leggen wat zij verstaan onder agressieve fiscale planning, welk (type) fiscale structuren zij wel en niet faciliteren en onder welke voorwaarden. Zij vragen of de Minister van oordeel is dat het beleid van trustkantoren openbaar toegankelijk moet zijn. In het verlengde daarvan vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie om de toezegging dat trustkantoren verplicht worden om transparant te maken met welke bedrijven zij zaken doen. In de huidige Rib Wtt is al voorgeschreven dat een trustkantoor onderzoekt of aan zijn dienstverlening integriteitsrisico’s zijn verbonden. Naar gelang de uitkomst van dat onderzoek moet een trustkantoor zich ervan vergewissen dat die integriteitsrisico’s adequaat zijn ondervangen.13 In de toelichting bij deze verplichtingen is benoemd dat een risico van belastingontduiking mogelijk zou zijn te ondervangen door van de cliënt kopie te vragen van belastingaangiften die gerelateerd/verbonden zijn aan de dienstverlening.14 Gegevens over de UBO van een Nederlandse vennootschap moeten door de vennootschap worden aangeleverd aan het Nederlands UBO-register. Die gegevens moeten toereikend, accuraat en actueel zijn. Indien een trustkantoor voor een doelvennootschap optreedt als bestuurder, dan is dat trustkantoor in zijn hoedanigheid van bestuurder degene die de gegevens over de UBO van die vennootschap dient te leveren aan het UBO-register. Overigens is in de Vierde Witwasrichtlijn geregeld dat instellingen zoals trustkantoren voor het cliëntenonderzoek, waaronder het onderzoek naar de UBO, niet uitsluitend mogen afgaan op de informatie in het UBO-register.15 Wel ligt in de rede dat zij voor hun cliëntenonderzoek van die informatie kennisnemen. Het voornemen bestaat om te regelen dat trustkantoren (en andere Wwft instellingen) verplicht worden om te melden aan de Kamer van Koophandel wanneer zij discrepanties zien tussen de informatie in het UBO-register en de informatie die zij hebben uit eigen onderzoek.
Het is wenselijk dat trustkantoren in hun beleid opnemen dat zij zich niet inlaten met agressieve fiscale planning. Daarbij zouden zijn dan ook dienen op te nemen wat zij onder deze vorm van fiscale planning verstaan. Of een vaste lijst met wel of niet te faciliteren (typen) fiscale structuren daarvoor de oplossing is, is de vraag. Het risico van een bepaalde structuur hangt immers in belangrijke mate af van de omstandigheden van het geval. Betrokkenheid van bepaalde jurisdicties kan bijvoorbeeld een verschil in risico maken. Ook het profiel van de cliënt is van belang. Een cliënt die politically exposed person is, maakt het risico van een bepaalde fiscale structuur bijvoorbeeld anders. In de toelichting bij de Rib Wtt wordt uitgebreid stilgestaan bij misbruik van Nederlandse vennootschappen voor belastingontduiking. Opgemerkt wordt «dat trustkantoren zich ervoor dienen te hoeden door hun dienstverlening betrokken te raken bij het faciliteren van dergelijke overtredingen van Nederlandse of buitenlandse wetgeving. De verplichte risicoanalyse vergt dat trustkantoren zich daartoe wapenen met voldoende kennis van zaken en zich proactief opstellen.» Wij delen de mening van de leden van de D66-fractie dat trustkantoren hun beleid openbaar toegankelijk zouden moeten maken.
Cijfers met betrekking tot trustkantoren
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe het komt dat Nederland na Luxemburg het grootste aantal trustkantoren ter wereld kent. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of een actueel overzicht kan worden gegeven van de omvang van de trustsector in Nederland en de omvang van de individuele kantoren binnen die sector, alsmede van financiële stromen die door de firma’s vloeien die door de trustkantoren beheerd worden, de aantallen van deze firma’s. Om belemmeringen voor het Nederlands bedrijfsleven weg te nemen bij hun buitenlandse activiteiten, heeft Nederland een omvangrijk netwerk van belastingverdragen afgesloten met andere landen. Dit heeft echter ook tot gevolg gehad dat bedrijven uit andere landen zagen hoe zij, door financiële stromen te laten lopen via Nederlandse bedrijven, konden profiteren van dit netwerk. Een deel van deze bedrijven wordt bediend door Nederlandse trustkantoren; dit verklaart waarom Nederland een omvangrijke trustsector heeft. Op 1 januari 2016 bestond de trustsector uit 256 trustkantoren verdeeld over 147 groepen.16 DNB maakt de volgende verdeling in omvang:
Aantal doelvennootschappen |
Aantal trustkantoren1 |
---|---|
Minder dan 100 |
116 |
100–999 |
26 |
Meer dan 1.000 |
5 |
De Wtt gebruikt de term doelvennootschap, zijnde een rechtspersoon of vennootschap waaraan trustdiensten als bedoeld in de Wtt worden verleend. Aangenomen wordt dat de leden van de fractie van GroenLinks hierop doelen, waar zij spreken van een «firma». In hun contacten met doelvennootschappen moeten trustkantoren zich houden aan eisen van de Wtt, de Wwft en de Sanctiewet. Daarnaast zijn zij ingevolgde de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 verplicht om cijfermatige informatie te verstrekken aan DNB over de geldstromen die lopen door zogenoemde bijzondere financiële instellingen (BFI’s).17 Een BFI kan een doelvennootschap zijn, maar dit hoeft niet. Andersom kan een doelvennootschap een BFI zijn, maar dit is ook niet per definitie het geval. Van DNB hebben wij begrepen dat door DNB niet wordt bijgehouden of en in welke mate sprake is van overlap tussen BFI’s en doelvennootschappen.
Van DNB ontvingen wij cijfers met betrekking tot de wijze waarop het aantal doelvennootschappen van de trustkantoren onder toezicht van DNB zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld:
DNB geeft de volgende informatie over aantallen BFI’s:
Jaar |
Aantallen BFI’s |
---|---|
2003 |
7.997 |
2004 |
9.077 |
2005 |
12.082 |
2006 |
11.260 |
2007 |
12.026 |
2008 |
12.662 |
2009 |
13.367 |
2010 |
13.383 |
2011 |
14.506 |
2012 |
14.259 |
2013 |
14.391 |
2014 |
16.128 |
2015 |
15.563 |
Daarnaast zijn de leden van de fractie van GroenLinks benieuwd naar een overzicht van het aantal anonimiteit bevorderende rechtsvormen die ingeschreven staan bij trustkantoren, zoals bijvoorbeeld commanditaire vennootschappen. Van DNB ontvingen wij de volgende informatie:
Jaar |
Aantallen CV’s ingeschreven bij Nederlands trustkantoren |
---|---|
2013 |
1770 |
2014 |
1178 |
2015 |
1100 |
Overig
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre het Nederlands UBO-register in de situaties die zijn genoemd in relatie tot de Panama Papers behulpzaam zou kunnen zijn geweest en voor wie. Zoals aan uw Kamer is geschreven in de contourenbrief van 10 februari jongstleden, zal het Nederlands UBO-register UBO-informatie gaan bevatten van, kort gezegd, de in het Nederlands Handelsregister opgenomen entiteiten. De Panama Papers lijken tot nu toe vooral betrekking te hebben op vennootschappen en andere entiteiten of constructies, gevestigd in andere jurisdicties. Deze vallen buiten het bereik van het Nederlands UBO-register. Initiatieven zoals die van de EU-lidstaten om over te gaan tot automatische uitwisseling van UBO-gegevens tussen autoriteiten na een initiatief van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje,18 zeker als die initiatieven ook buiten de EU op steeds grotere schaal zouden worden geïmplementeerd, zullen maken dat het moeilijker wordt om een andere jurisdictie op te zoeken om buiten het bereik van een UBO-register te blijven.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de voortgang van het UBO-register en zouden graag de vragen, gesteld in het schriftelijk overleg rond het UBO-register, beantwoord zien. Deze vragen zijn bij brief van 26 april 2016 inmiddels beantwoord.19
De leden van de fractie van de PVV vragen of het Nederlands bankwezen direct of indirect betrokken is bij belastingconstructies waarover in media is geschreven naar aanleiding van de Panama Papers. Zij vragen hoe MKB’ers anders aan contacten in Panama komen om een dergelijke constructie vorm te geven. Ons is op dit moment alleen bekend wat in de media is gepubliceerd over de Panama Papers. In de berichtgeving zijn zowel ABN AMRO als ING in verband gebracht met het meewerken aan bepaalde belastingconstructies. Er is geen berichtgeving over andere Nederlandse banken. Voor zover wij weten zijn er in de wereld grote aantallen bedrijven die via internet constructies aanbieden om met behulp van buitenlandse vennootschappen en trusts belasting te ontwijken. Bij de Belastingdienst zijn enkele tientallen van dergelijke aanbieders bekend en – waar mogelijk – probeert de Belastingdienst daartegen op te treden.
Leden van de fracties van de SP, de ChristenUnie en GroenLinks vragen naar de mogelijke betrokkenheid van notaris- en advocatenkantoren bij in de Panama Papers gesignaleerde casuïstiek, meer in het bijzonder de dienstverlening aan trustkantoren. Vragen van uw Kamer over de mogelijke betrokkenheid van het Rotterdamse notariskantoor heeft de Minister van Veiligheid en Justitie beantwoord bij brief van 28 april 2016, waarnaar wij graag verwijzen.20
Ook wordt gevraagd door de leden van de fracties van VVD, PVV en D66 of sprake is van strafbare feiten bij het opzetten van de in de media beschreven «dubieuze constructies» en welke acties het OM, de FIOD en andere overheidsdiensten gaan ontplooien op basis van de Panama Papers. De leden van de fractie van de PvdA vragen in dit verband naar mogelijkheden om directeuren van trustkantoren die bestuurder zijn van een brievenbusmaatschappij, persoonlijk aansprakelijk te stellen als zou blijken dat die brievenbusmaatschappij gebruikt wordt voor belastingontduiking, corruptie of witwassen. De publicaties over de Panama Papers hebben de aandacht van de financiële en anti-witwastoezichthouders alsmede van de Belastingdienst, de opsporingsdiensten en het OM. De toezichthouders, de FIOD en het OM zullen naar aanleiding van de publicaties over Panama Papers, alsmede op basis van de documenten die ten grondslag liggen aan die publicaties, beoordelen of de betreffende documenten voldoende grondslag bieden voor het opstarten van een onderzoek en naar welke feiten zij onderzoek doen. Het is vervolgens aan de tucht-, civiele en/of strafrechter om maatregelen te treffen tegen betrokken beroepsbeoefenaren, indien daarvoor aanleiding blijkt te bestaan. Onder voorwaarden kunnen dat ook maatregelen zijn tegen leidinggevenden van trustkantoren. In het kader van strafrechtelijke aansprakelijkheid dient eigen of functioneel daderschap te worden vastgesteld. Bij civielrechtelijke aansprakelijkheid wordt gekeken naar onrechtmatig handelen door een bestuurder.
Aanvullende vragen over het bericht dat «ABN AMRO eigenaren van bedrijven in belastingparadijzen verhult»
Onderzoek Belastingdienst
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer het onderzoek van de Belastingdienst naar ABN AMRO is afgerond en hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Zij vragen wat het kabinet wel en niet kan delen aan informatie met de Kamer, en wat de opdracht en/of het verzoek aan de Belastingdienst is. Wat gaat er precies onderzocht worden? De leden van de SP-fractie vragen of de Belastingdienst voor alle bedrijven waar ABN AMRO rechtstreeks of via dochters nominee shareholder is, gaat onderzoeken of deze gebruikt zijn om de belasting te ontwijken of ontduiken.
Wij hebben de Belastingdienst gevraagd om met ABN AMRO in gesprek te gaan over het klantacceptatieproces van ABN AMRO om inzage te krijgen of de bank klanten faciliteert in belastingontduiking. Het eerste gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Over de inhoud hiervan kan de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de AWR geen nadere mededelingen doen.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de Belastingdienst genoeg mogelijkheden heeft om te onderzoeken of de constructies legitiem zijn. Het tegengaan van belastingontduiking door middel van offshore constructies is onderdeel van de totale fraudebestrijding binnen de Belastingdienst. Binnen de Belastingdienst werkt Belastingen hierbij nauw samen met de FIOD. De FIOD heeft sinds de start van het kabinet Rutte-II geïnvesteerd in de aanpak van de witwasbestrijding. Hiertoe is begin 2013 een platform ontwikkeld waarin alle bij de witwasbestrijding betrokken diensten (o.a. FIOD, OM, Toeslagen en Politie) ervaringen kunnen delen en operationeel kunnen samenwerken, het AMLC. Zoals eerder is opgemerkt, is in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een extra investering gedaan voor de aanpak van witwassen en corruptie van structureel € 20 miljoen ten behoeve van de FIOD en het OM.
Er is een speciaal team binnen de Belastingdienst dat aan de slag is gegaan met het verwerken van de gegevens uit de Panama Papers. Na meer analyse van de inhoud van de Panama Papers zal bekeken worden of meer capaciteit nodig is voor dit speciale team. Het team bestaat uit verschillende disciplines van de Belastingdienst. In dit team zitten o.a. specialisten die eerdere ervaringen op het gebied van offshore constructies hebben opgedaan bij de Offshore Leaks van drie jaar geleden, bijvoorbeeld uit de CCB. De CCB beschikt over een landelijk netwerk van specialisten op de kantoren van de Belastingdienst. Afhankelijk van de inhoud van de Panama Papers kunnen ook andere specialisten worden betrokken, zoals uit het subsegment Zeer Vermogende Personen, de Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering (CTC) en mogelijk de Coördinatiegroep Verrekenprijzen (CGVP). De Belastingdienst zal alle personen die uit de Panama Papers naar voren komen onderzoeken en bij een mogelijk Nederlands heffingsbelang zullen deze personen nader worden onderzocht, bijvoorbeeld door middel van het versturen van vragenbrieven.
De leden van de PVV-fractie vragen, wanneer het kabinet besluit tot een wijziging van beleid met betrekking tot mogelijkheden tot belastingontwijking en op welke wijze er dan omgegaan wordt met gevallen vóór deze beleidswijziging. Ook vragen zij of, bij het uitblijven van een wijziging van beleid, er nog steeds rechtsgeldig gebruik gemaakt kan worden van de Guernsey-route, waarbij zij refereren aan een uitspraak van Staatssecretaris De Jager uit 2009. Ook vragen deze leden of deze uitspraak van Staatssecretaris De Jager gebaseerd is op het regeringsbeleid en of de houding van de toenmalige Staatssecretaris te maken had met de persoon in kwestie. Over de Guernsey-route heeft toenmalig Staatssecretaris De Jager op 3 februari 2009 in zijn antwoorden op vragen van het lid Tang tijdens het vragenuurtje uiteengezet dat de Belastingdienst bij een heffingsbelang afspraken zal maken over de transparantie van een buitenlandse trust, omdat dit in lijn is met wat wij willen bereiken voor de behandeling van alle trusts.21 Dat doel heeft nadien ook geleid tot de wettelijke bepaling van artikel 2.14a van de Wet IB 2001. Die bepaling regelt het in aanmerking nemen van zogenoemd afgezonderd particulier vermogen bij degene die dat vermogen heeft afgezonderd. Over de positie van prinses Christina heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven, dat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR het verbiedt specifieke mededelingen te doen.22
Aanbieden constructies met nominee shareholdership
De leden van de fracties van de VVD en de PvdA vragen naar de risico’s op onder meer witwassen van structuren waarbij het fenomeen nominee shareholdership wordt gebruikt. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat een bank niet mee zou moeten willen werken aan dit type structuren om elke schijn van meewerken aan ongeoorloofde praktijken te vermijden.
Een nominee shareholder is een persoon die als aandeelhouder van een vennootschap staat geregistreerd en die de aandelen namens een andere persoon houdt, de «echte» eigenaar. De naam van de echte eigenaar staat niet in openbare registers en is alleen bij de nominee bekend. De nominee wordt gebruikt ten behoeve van de anonimiteit van de werkelijke eigenaar. Vaak wordt echter afgesproken dat de inkomsten en vermogenswinsten nog steeds toekomen aan die werkelijke eigenaar. Deze afspraken, onder meer dat de aandelen enkel door de nominee gehouden worden voor en namens de werkelijke eigenaar, en dat enkel de werkelijke eigenaar het recht heeft om de aandelen te vervreemden en gerechtigd is tot de inkomsten uit de aandelen en dat de nominee handelt volgens instructies van de werkelijke eigenaar, worden vaak neergelegd in een vertrouwelijk document. De nominee presenteert zichzelf dus als de eigenaar, maar is dat niet. Naar de buitenwereld lijkt het dus of geen band bestaat tussen de werkelijke eigenaar en de vennootschap, maar uit het vertrouwelijke document blijkt het tegendeel.
De FATF-aanbevelingen bevatten een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van gevallen waarin sprake is van een potentieel hoog risico op witwassen of financieren van terrorisme. Bedrijven met nominee shareholders en bedrijven met aandelen aan toonder worden gezien als hoog-risico.23 Bijlage III bij de vierde anti-witwasrichtlijn bevat ook zo een niet-limitatieve lijst van hoge risico’s. Zowel de vierde anti-witwasrichtlijn als de FATF aanbevelingen schrijven niet voor dat met een hoog risico cliënt per definitie geen cliëntrelatie onderhouden zou mogen worden. Ze schrijven wel voor dat in die gevallen verscherpt cliëntenonderzoek moet plaatsvinden. Dat betekent dat de instelling in kwestie zeer scherp erop zal moeten toezien dat het geconstateerd hoog risico op witwassen of financieren van terrorisme zich in deze relatie wordt beheerst en beperkt. Bij instellingen die niet de capaciteit hebben om deze mate van verscherpt toezicht naar behoren uit te oefenen, ligt het voor de hand dat zij ervoor kiezen om dit type cliëntrelaties niet aan te gaan. Wij begrijpen van ABN AMRO dat de bank bij haar cliëntrelaties waar sprake is van nominee shareholderschap een dergelijk verscherpt cliëntenonderzoek doet.
De leden van de PvdA vragen welke rapportageverplichtingen de bank heeft inzake dit soort vennootschappen. Is de bank gehouden belastingaangifte te doen voor de vennootschap, nu zij naar buiten toe als vertegenwoordiger optreedt, zo vragen zij. Entiteiten die zijn opgericht naar buitenlands recht en die ook feitelijk niet vanuit Nederland worden geleid (of in Nederland actief zijn), zijn niet belastingplichtig in Nederland. Voor deze buitenlandse entiteiten behoeft dus in Nederland geen belastingaangifte ingediend te worden. Het feit dat bij deze entiteiten sprake is van een Nederlandse nominee shareholder maakt dit niet anders.
De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of hij de aangeboden dienst van nominee shareholdership afkeurt, of dat het kabinet van mening is dat dit moet kunnen als ABN AMRO zich aan alle wet- en regelgeving houdt. Het bericht vermeldt dat ABN Amro de genoemde diensten ziet in het verlengde van zogeheten «custody-diensten». De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of ik (de Minister) als aandeelhouder het daarmee eens is. Ook zijn de leden benieuwd of ik (de Minister) op de hoogte was van de strategie van ABN AMRO om deze diensten te blijven aanbieden, en of ik het wenselijk acht dat financieel dienstverleners in het algemeen, en de staatsgesteunde ABN AMRO specifiek dit soort diensten aanbiedt. Ook vragen zij hoe ik mijn eigen rol als aandeelhouder hierin zie, en of ik in staat en bereid is dergelijke activiteiten te beëindigen. De leden van de PvdA-fractie vragen of ik kan uitleggen hoe dit soort dienstverlening van ABN AMRO zich verhoudt tot de kernwaarden en business principles zoals ABN AMRO die zelf uitdraagt op de website, namelijk zaken «vertrouwd, deskundig en ambitieus volgens een ethisch kompas» en «helder», recht door zee en eerlijk zijn, geen verborgen zaken». De leden van de SP-fractie vragen of ik het verstandig vind dat ABN AMRO er voor kiest om nominee shareholdership te blijven aanbieden en of ik het voldoende vind wanneer ABN AMRO zegt dat ze als nominee shareholder niet weten of de klant deze constructie misbruikt om belasting te ontwijken of ontduiken, omdat ze nu eenmaal «niet weten wat de klant achter de voordeur doet». In 2013 zijn Nederlandse banken die vennootschappen in het buitenland hebben ook in de Kamer aan de orde geweest. Ik heb in dat kader aangegeven dat ik van mening ben dat door de staat gesteunde instellingen niet actief op zoek dienen te gaan naar, of dienen te profiteren van, lacunes in de internationale wetgeving. Dit is toen ook met ABN AMRO besproken. ABN AMRO heeft daarbij aangegeven zich terughoudend op te stellen bij belastingoptimalisatie en zich verre te houden van agressieve internationale tax planning. ABN AMRO heeft aangegeven het beleid te volgen dat niet wordt meegewerkt aan belastingontduiking en dat alle toepasselijke (belasting- en overige) wet- en regelgeving wordt nageleefd. Ook is ABN AMRO transparant naar de toezichthouders. ABN AMRO Guernsey is in lijn hiermee ook transparant richting de lokale toezichthouder.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn zeer benieuwd of er nog andere staatsdeelnemingen of dochters van staatsdeelnemingen zijn die dergelijke diensten in belastingparadijzen aanbieden of hier gebruik van maken en of ik (de Minister) een overzicht kan geven van de activiteiten van staatsdeelnemingen in belastingparadijzen. Ik heb zo’n overzicht niet. Voor een staatsdeelneming geldt dezelfde wet als voor andere bedrijven. Staatsdeelnemingen zijn meestal private ondernemingen, die veelal (deels) in concurrentie met andere ondernemingen actief zijn. In juridisch en economisch opzicht verschillen zij ook niet van andere bedrijven. Vanuit een wettelijke optiek ligt het dan ook niet voor de hand om bezwaren tegen dergelijke constructies op te werpen. Aan de andere kant dient een staatsdeelneming zich bewust te zijn van haar maatschappelijke positie: het gaat om belangrijke ondernemingen met een prominente rol in de Nederlandse samenleving. Bovendien zijn de aandelen in handen van de Nederlandse staat. Daaruit vloeit wat mij betreft een bijzondere verantwoordelijkheid voort. Dat betekent ten aanzien van fiscaal gedrag, dat een staatsdeelneming zich mijns inziens niet alleen dient te houden aan de (belasting-)wet, maar ook niet actief op zoek dient te gaan naar, of te profiteren van, lacunes in de internationale fiscale regelgeving (bijvoorbeeld om een beter rendement te kunnen presenteren).
De leden van de D66-fractie constateren dat de dochter van ABN AMRO op Guernsey optreedt als aandeelhouder van vennootschappen, zodat de klanten van wie die vennootschappen werkelijk zijn, afgeschermd blijven voor de buitenwereld. Deze leden vragen welke informatie-uitwisseling er exact plaatsvindt tussen ABN AMRO en de Belastingdienst in Nederland over de vermogens van deze klanten, en welke uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen ABN AMRO en de belastingdiensten in de landen waar de betreffende klanten belastingplichtig zijn. Ook vragen zij of sprake is geweest van actieve uitwisseling van informatie vanuit ABN AMRO, of dat informatie alleen is verstrekt als daarom officieel werd verzocht vanuit de Belastingdienst(en). Financiële instellingen wisselen niet zelf informatie uit met belastingdiensten in de landen waar de betreffende klanten belastingplichtig zijn. Privacyregelgeving verzet zich tegen een rechtstreekse verstrekking. ABN AMRO voldoet aan haar verplichtingen om fiscale autoriteiten – naast gegevens over binnenlandse belastingplichtigen op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 en gegevens in het kader van de EU Spaarrenterichtlijn – volgens de CRS informatie te verschaffen over buitenlandse belastingplichtigen aan de Belastingdienst. De uitwisseling van deze inlichtingen met andere belastingdiensten vindt vervolgens plaats op basis van verdragen. Het maakt geen verschil of die beleggingen en bezittingen via een nominee entiteit of anderszins worden bewaard of aangehouden.
Dienstverlening ABN AMRO
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het klopt dat ABN AMRO aan haar klanten vennootschappen aanbiedt waar de bank (of een dochteronderneming) op papier aandeelhouder van is, maar in werkelijkheid een klant de werkelijke aandeelhouder is. Zij vragen met welk doel dit soort constructies worden opgetuigd, en of het klopt dat dit soort constructies kunnen worden gebruikt om informatie en bezittingen af te schermen voor belastingdiensten in binnen- en buitenland. Ook vragen zij in hoeverre de Belastingdienst zicht heeft op bezittingen die worden gestald in vennootschappen waar de bank op papier aandeelhouder van is, maar waar een klant uiteindelijk belanghebbende of begunstigde is. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre deze vennootschappen gebruikt kunnen worden om buitenlandse belastingdiensten om de tuin te leiden, en in hoeverre opsporingsdiensten zicht hebben op bezittingen die in dit soort vennootschappen zijn gestald.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkelijke aandeelhouder om in zijn belastingaangifte melding te maken van zijn aandeelhouderschap. Hij heeft de verplichting om daarbij volledige transparantie te betrachten. De inspecteur kan de jaarstukken van de vennootschap opvragen om zo zicht te krijgen op het vermogen en de winst van de vennootschap. In het kader van haar effectenbewaaractiviteiten, levert ABN AMRO ook zogenaamde nominee shareholder-diensten voor het bewaren en administreren van effecten. Op Guernsey biedt ABN AMRO voor beleggingsfondsen deze diensten, conform de lokale praktijk, aan via een dochteronderneming Martello Nominees Ltd, als extra waarborg voor vermogensscheiding, dus om te vermijden dat de effecten van deze klanten bij faillissement van de bank in de boedel vallen.
Door de inwerkingtreding van CRS, waar later nog op zal worden ingegaan, zal bijvoorbeeld ook ABN AMRO Guernsey Ltd. haar klanten moeten identificeren en financiële rekeninggegevens moeten gaan verstrekken aan de belastingsautoriteiten op Guernsey. Die autoriteiten delen deze gegevens weer met de Belastingdienst in Nederland voor zover het Nederlandse belastingplichtigen betreft. Met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in dit soort vennootschappen zijn gestald geldt in zijn algemeenheid dat hierover geen registratie wordt bijgehouden door de opsporingsdiensten, omdat dit niet per definitie een strafbaar feit hoeft op te leveren. Dit laat onverlet dat opsporingsdiensten indien nodig informatie gebruiken uit openbare registers of met inachtneming van de wettelijke kaders registers van toezichthouders waaruit bezit van buitenlandse vennootschappen kan blijken. Als opsporingsdiensten of het OM in het kader van een strafrechtelijk onderzoek zicht krijgen op buitenlandse vermogensbestandsdelen wordt deze informatie nader bekeken, bijvoorbeeld of er mogelijkheden tot afpakken zijn. Daarnaast wordt beoordeeld of de informatie relevant kan zijn voor en kan worden gedeeld met toezichthouders zoals de Belastingdienst.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel van dit soort bedrijfjes ABN AMRO heeft en of andere vergelijkbare banken ook dit soort dochterbedrijven hebben. Ook de leden van de SP vragen hiernaar. De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd of het kabinet op de hoogte was van de diensten die ABN AMRO via haar dochterondernemingen aanbiedt. Ook zijn zij benieuwd naar de andere dochterondernemingen die diensten aanbieden in belastingparadijzen. Zij vragen zich af waarom ABN AMRO deze diensten aanbood, en aan wat voor soort klanten. Ook vragen zij zich af wat voor diensten ABN AMRO nog meer aanbiedt in deze belastingparadijzen. ABN AMRO maakt in diverse jurisdicties gebruik van effectenbewaarbedrijven. Die effectenbewaarbedrijven hebben in hun naam meestal het woord nominee of custody.
ABN AMRO heeft zes dochters in haar groep waar het woord nominee in de naam voorkomt, namelijk:
− ABN AMRO Clearing Sydney Nominees Pty Ltd.;
− ABN AMRO Fund Services (Isle of Man) Nominees Ltd. (niet actief, business sinds 2011 gestaakt na verkoop business aan Credit Suisse);
− ABN AMRO Global Nominees Ltd. gevestigd in het Verenigd Koninkrijk;
− ABN AMRO Nominees Services (Hong Kong) Limited;
− ABN AMRO Nominees Singapore Pte. Ltd; en
− Martello Nominees Ltd., gevestigd op Guernsey.
ABN AMRO Global Nominees Ltd en ABN AMRO Clearing Sydney Nominees Pty Ltd zijn effectenbewaarbedrijven die zijn ingericht voor de bewaarneming van effecten en de afwikkeling van effectentransacties tussen partijen voor klanten van ABN AMRO Clearing Bank (AACB). De klantenbasis van AACB bestaat uitsluitend uit professioneel handelende partijen. AACB bedient geen particuliere beleggers. De overige drie actieve effectenbewaarbedrijven van ABN AMRO zijn ingericht ten behoeve van de bewaarneming van effecten van klanten van Private Banking International. In de financiële markten waarin deze effectenbewaarbedrijven actief zijn, is dit gebruikelijk.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de situatie en stand van zaken is bij ABN AMRO met betrekking tot de aanpak van het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Van ABN AMRO ontving ik (de Minister) de volgende informatie. Alle beoogde en bestaande klanten worden, zowel voorafgaand aan als tijdens hun relatie met ABN AMRO, zorgvuldig gescreend, overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving (waaronder de Wwft). ABN AMRO heeft een wereldwijd geldende Client Acceptance & Anti-Money Laundering/Counter Terrorism Financing policy (CAAML). In dit beleid zijn ook diverse andere internationaal geldende vereisten of best practices geïncorporeerd, zoals die van de FATF of toezichthouders in andere landen. Potentiële klanten die niet voldoen aan de standaarden van ABN AMRO worden geweigerd. Bij bestaande klanten die niet voldoen aan de standaarden van ABN AMRO wordt de dienstverlening beëindigd. Het ken-je-klant proces en het monitoren van de activiteiten van klanten zijn erop gericht te voorkomen dat ABN AMRO betrokken raakt bij witwassen, terrorismefinanciering, belastingontduiking en/of andere zaken die niet in lijn zijn met wettelijke of maatschappelijke eisen. Ook kan hiermee mogelijk witwassen of financieren van terrorisme door cliënten in een vroegtijdig stadium worden gedetecteerd en worden gemeld aan FIU-Nederland of een FIU in een ander betrokken land. Klanten, waarvan ABN AMRO in dit verband heeft vastgesteld dat zij een hoger risicoprofiel hebben, zijn onderworpen aan een strenger regime (verscherpt cliëntenonderzoek) en worden ten minste elk jaar volledig opnieuw beoordeeld. Deze hogere risicoklanten worden besproken in daarvoor speciaal ingerichte Klantacceptatie en Review Comités.
Op dit moment lopen er binnen ABN AMRO in diverse klantsegmenten, zowel in Nederland als daarbuiten, programma’s om de kwaliteit van de klantdossiers verder te verhogen, zo hebben wij van ABN AMRO vernomen. De programma’s voorzien onder meer in het proactief controleren van klantdossiers en het waar nodig doorvoeren van verbeteringen. Daarnaast heeft de bank systemen voor transactiemonitoring, waarmee onder meer wordt beoogd klanten en hun transacties te monitoren op witwaspraktijken en terrorismefinanciering. De bank blijft investeren in deze systemen, zo wordt gesteld.
De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen waarom ABN AMRO nog wel buitenlandse constructies aanbiedt waarbij nominee shareholders betrokken zijn en ING en Rabobank niet meer. De leden van de PvdA-fractie willen daarbij weten of het meewerken aan buitenlandse constructies waarbij nominee shareholders betrokken zijn, nodig is om klanten afdoende te bedienen. De leden van de PVV-fractie staan stil bij het feit dat ING en Rabobank dochterondernemingen op Guernsey via welke constructies met nominee shareholders werden aangeboden, hebben verkocht. Zij vragen of ING en de Rabobank deze diensten niet alsnog via deze verkochte dochters aanbieden. Als gezegd vallen diensten die betrekking hebben op bedrijven met nominee shareholders in de categorie hoog risico. Een bank moet zelf bepalen of het aanbieden van dit type diensten past in de risk appetite van de bank en banken kunnen daarin verschillende keuzes maken. Kiest een bank ervoor om deze diensten aan te bieden, dan dient daaraan gekoppeld te zijn dat de hoogste standaard van cliëntenonderzoek plaatsvindt (verscherpt cliëntenonderzoek). Van ABN AMRO heb ik (de Minister) begrepen dat de bank deze diensten aanbiedt aan klanten die dit wensen om redenen van privacy en om de bezittingen van klanten te scheiden van de bezittingen van ABN AMRO in geval van faillissement. ING heeft desgevraagd laten weten dat de bank in haar beleid heeft bepaald dat zij geen belastingadvies geeft aan klanten, geen offshore structuren opzet voor klanten of als nominee shareholder of bestuurder optreedt voor klanten in offshore structuren. In het verleden heeft ING administratieve en trust diensten geleverd via ING Trust. ING Trust is in 2007 verkocht als onderdeel van de strategie van ING Groep om de focus te leggen op de core-activiteiten. Vanaf de datum van de verkoop van ING Trust op 2 juli 2007, opereert ING Trust onder een andere naam, namelijk Orangefield Trust. De Rabobank heeft desgevraagd laten weten dat de bank dienstverlening gerelateerd aan buitenlandse constructies waarbij nominee shareholders betrokken zijn al jaren niet meer aanbiedt. Rabobank deelt mede dat de activiteiten van de bank op dit gebied marginaal waren en dat Rabobank destijds al heeft vastgesteld dat deze activiteiten niet langer pasten in haar dienstverlening. Met betrekking tot verkochte dochters van ING en Rabobank kunnen wij kort zijn. Na verkoop vallen deze bedrijven en de diensten die zij verrichten buiten de verantwoordelijkheid van ING of de Rabobank.
De leden van de SP-fractie vragen of ik (de Minister) kan bevestigen dan wel ontkennen dat nominee shareholder constructies ook wel worden gebruikt voor het verhullen van de eigenaar of voor het ontwijken of ontduiken van de belasting. ABN AMRO geeft aan geen vennootschappen of diensten aan te bieden met als doel informatie en/of bezittingen af te schermen van belastingdiensten. In het kader van haar effectenbewaaractiviteiten levert ABN AMRO ook zogenaamde nominee shareholder-diensten voor het bewaren en administreren van effecten. ABN AMRO geeft aan als beleid te hebben dat niet wordt meegewerkt aan belastingontduiking en dat alle toepasselijke (belasting- en overige) wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer ik (de Minister) heb kennisgenomen van de betrokkenheid van ABN AMRO bij de Panama Papers. Ook vragen zij of er overleggen tussen de staat als aandeelhouder en het bestuur van ABN AMRO zijn geweest waarin het onderwerp «belastingontduiking en -ontwijking» ter sprake is gekomen, en zo nee, waarom niet. Zo ja, wat is er precies besproken en welke afspraken zijn er gemaakt, zo vragen zij, en welke acties heb ik ondernomen na de berichtgeving over ABN AMRO’s betrokkenheid bij de Panama Papers. Ook vragen zij of er nog meer dossiers zijn die ABN AMRO aan mij gemeld heeft die integriteit betreffen, en welke. Zij vragen wat mijn oordeel is over het feit dat een bank die nog voor 80% in staatshanden is, meerdere keren wordt genoemd in de Panama Papers, wat dit doet voor het imago van de bank en de eventuele opbrengst bij de verkoop van de resterende aandelen in het bezit van de staat. Ik heb kennis genomen van de betrokkenheid van ABN AMRO in de Panama Papers op het moment dat het nieuws openbaar werd. Naar aanleiding daarvan heb ik de Belastingdienst gevraagd om met aandacht te kijken naar de activiteiten van ABN AMRO. In hoeverre er sprake is bij ABN AMRO van belastingontduiking en -ontwijking en wat de gevolgen hiervan zijn voor de verkoop van het resterend belang, kan ik nu niet beoordelen. Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Belastingdienst af.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom ABN AMRO dienstverlening heeft voor consumenten en bedrijven op eilanden als Guernsey, dat door veel Europese landen op een blacklist is gezet. ABN AMRO biedt op Guernsey uitsluitend diensten aan voor klanten van Private Banking International. ABN AMRO is via rechtsvoorgangers sinds 1978 actief in Guernsey.
Het is niet duidelijk op welke blacklist de vraag betrekking heeft. Guernsey werkt mee aan alle EU initiatieven op het gebied van uitwisseling van informatie voor fiscale doeleinden, zoals de
Spaartegoedenrichtlijn en de CRS.
De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel offshore vennootschappen er door ABN AMRO wereldwijd als nominee shareholdership worden beheerd en of het klopt dat hiermee een bedrag van 199 miljard is gemoeid. Het jaarverslag 2015 van ABN AMRO Group N.V. vermeldt dat ABN AMRO Private Banking wereldwijd per eind 2015 € 199 miljard aan vermogen van klanten administreert. Het betreft hier dus vermogen dat klanten wereldwijd bij ABN AMRO hebben ondergebracht.
De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat nominee shareholderships van ABN AMRO niet illegaal zijn, maar in het verlengde daarvan hoe wenselijk ik (de Staatssecretaris) het vind dat klanten zich kunnen verstoppen voor de Belastingdienst. Ook vragen zij of ABN AMRO als nominee shareholder zou moeten controleren of klanten belasting betalen in hun woonland over het aanwezige vermogen. ABN AMRO biedt de nominee shareholding diensten aan in het kader van effectenbewaarneming. Dit betreft reguliere activiteiten die niet verboden zijn. ABN AMRO heeft als beleid dat niet wordt meegewerkt aan belastingontduiking. Belastingwetten verbieden niet het gebruik van vennootschappen of bepaalde vormen van aandeelhouderschap. Wel verplichten belastingwetten de belastingplichtigen hun gehele inkomen en vermogen te verantwoorden. In dat licht vind ik het vanzelfsprekend verwerpelijk als belastingplichtigen vermogen voor de Belastingdienst verstoppen. Controle of al dan niet daadwerkelijk belastingaangifte is gedaan vormt een taak van de Belastingdienst van het betreffende land, terwijl de aangifte telkens de verantwoordelijkheid is van de belastingplichtige.
De leden van de fractie van de PVV vragen zich af wat in het kader van de nominee shareholderships van ABN AMRO een afdoende fiscale sanctie zou zijn voor ABN AMRO. Zoals ik (de Staatssecretaris) al heb aangekondigd, verdubbelt de aan belastingplichtigen op te leggen boete als zij alsnog hun eerder verzwegen box 3-vermogen aan de Belastingdienst melden per 1 juli a.s. van 60% naar 120% van de na te vorderen belasting. Ik kan vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR niet specifiek ingaan op individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid geldt dat als sprake is van belastingontduiking een zorgvuldige afweging plaatsvindt betreffende op te leggen sancties, ook ten aanzien van derden die daaraan hebben meegewerkt. ABN AMRO heeft als beleid dat niet wordt meegewerkt aan belastingontduiking. De nominee shareholding diensten biedt ABN AMRO aan in het kader van effectenbewaarneming. Dit betreft reguliere activiteiten die niet verboden zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen of ik (de Minister) de door de Duitse Minister van Financiën (internationale) boycot van belastingparadijzen een gepast middel vindt en vragen in dit kader specifiek naar Delaware. In internationaal verband wordt nagedacht over een zwarte lijst voor non-coöperatieve jurisdicties. Hoewel de invulling en gevolgen van deze lijst nog niet geheel duidelijk zijn, wordt zo’n zwarte lijst wel een sanctie voor niet coöperatieve jurisdicties. Welke jurisdicties op die lijst komen is nog niet bekend.
De leden van de PVV-fractie vragen wat ABN AMRO doet om misbruik te voorkomen en of dit volgens mij (de Minister) voldoende is. Van ABN AMRO ontving ik de volgende informatie. ABN AMRO heeft een wereldwijd geldende Client Acceptance & Anti-Money Laundering/Counter Terrorisme Financing policy (CAAML). Ook gedurende het bestaan van de klantrelatie worden klanten conform dit beleid periodiek herbeoordeeld. Client acceptance en transactiemonitoring zijn erop gericht te voorkomen dat ABN AMRO betrokken raakt bij witwassen, terrorisme financiering en belastingontduiking. Ook kan hiermee mogelijk witwassen of financieren van terrorisme door cliënten in een vroegtijdig stadium worden gedetecteerd en worden gemeld aan FIU-Nederland of een FIU in een ander betrokken land. ABN AMRO streeft ernaar om de hieraan ten grondslag liggende processen voortdurend te verbeteren. Op dit moment lopen er binnen ABN AMRO in diverse klantsegmenten, zowel in Nederland als daarbuiten, programma’s om de kwaliteit van de klantdossiers verder te verhogen. De programma’s voorzien onder meer in het proactief controleren van klantdossiers en het waar nodig doorvoeren van verbeteringen.
De informatie over het vermogen en de posities van klanten zal door ABN AMRO in het kader van de CRS met de fiscale autoriteiten van – in dit geval – Guernsey worden gedeeld. Een uitgebreidere beschrijving van de CRS wordt hierna gegeven. Guernsey gaat deze informatie automatisch delen met alle landen van de EU, dus ook met Nederland. Guernsey heeft zich in OESO verband gecommitteerd om vanaf 2017 informatie uit te wisselen op basis van de CRS en heeft -net als Nederland- de multilaterale overeenkomst getekend waarin afspraken over deze wereldwijde uitwisseling zijn opgenomen.
De leden van de D66-fractie vragen of ik (de Minister) in mijn rol als aandeelhouder aan kan geven hoe in het klantacceptatiebeleid van ABN AMRO is geborgd dat ABN AMRO niet meewerkt aan belastingontwijking of agressieve fiscale planning. Ook vragen zij of de bank naar mijn oordeel een definitie van agressieve fiscale planning hanteert die aansluit bij de veranderde maatschappelijke opvatting hierover. In reactie op het nieuws over de betrokkenheid van ABN AMRO in de Panama Papers, heb ik de Belastingdienst gevraagd om nader onderzoek te doen naar ABN AMRO. De Belastingdienst gaat daarbij ook in op de wijze waarop ABN AMRO haar klanten beoordeelt. Het proces van klantacceptatie heeft ook de aandacht van DNB die eerder maatregelen met ABN AMRO overeen is gekomen om de kwaliteit van de klantdossiers te verbeteren.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn voorts benieuwd of bij ABN AMRO en bij mij (de Minister) bekend was wie de eigenaars waren van de vennootschappen voor wie de dochteronderneming Martello als nominee shareholder optrad. Martello (namens haar moedervennootschap ABN AMRO Guernsey Ltd.) treedt in deze casus op als bewaarder voor een op Guernsey gevestigd beleggingsfonds dat via diverse entiteiten investeert in onroerend goed. In het kader van haar rol als bewaarder van dit fonds vindt bewaring plaats van de eigendom van deze entiteiten bij Martello. De relevante gegevens van de klant van ABN AMRO Guernsey Ltd – het betreffende beleggingsfonds – zijn bekend bij ABN AMRO Guernsey Ltd.
In een bericht in het FD van 2 november 2012 gaf ABN AMRO aan dat alle activiteiten in belastingparadijzen op de lijst voor liquidatie stonden, op enkele entiteiten voor rederijen en kantoorbeheer na. De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de nu in de actualiteit zijnde activiteiten zich hiertoe verhouden. Indien ze in de eerste categorie vallen, waarom zijn deze activiteiten nog steeds niet gestopt, zo vragen zij. Indien in de tweede, waarom was voor het beheer een structuur met een nominee shareholder nodig? Indien buiten deze twee categorieën, betekent dat dat ABN AMRO tijdens haar periode van staatssteun haar activiteiten in belastingparadijzen heeft uitgebreid? Van ABN AMRO ontvingen wij de volgende informatie. De eigen deelnemingen die ABN AMRO heeft in wat door de bank «landen met een belastingvriendelijk klimaat» worden genoemd, zijn grofweg in te delen in vier groepen:
1. Inactieve (lege) vennootschappen die in het proces zitten om opgeheven te worden. Dit zijn voornamelijk oude, lege Prime Fund Solutions-entiteiten die zijn achtergebleven na de verkoop van Prime Fund Solutions (onderdeel van het voormalige Fortis Bank Nederland) aan Credit Suisse in 2011. Een deel van deze entiteiten is ondertussen geliquideerd. Voor de andere vennootschappen geldt dat de liquidatie, voor zover mogelijk, op korte termijn wordt afgerond.
2. Vennootschappen die eigenaar zijn van lokale kantoorgebouwen (ABN AMRO kantoren) in eigen gebruik. Ook voor deze vennootschappen geldt dat een deel hiervan ondertussen is afgestoten of wordt geliquideerd.
3. Vennootschappen waarin zeeschepen worden geëxploiteerd. Dit zijn joint ventures met (buitenlandse) klanten van ABN AMRO die actief zijn in de internationale scheepvaartindustrie. ABN AMRO houdt als joint venture partner aandelen in de joint venture vennootschap. De fiscale woonplaats van de joint ventures is niet altijd gelijk aan de jurisdictie waar de vennootschap is opgericht.
4. Vennootschappen met bankactiviteiten en vennootschappen die zich bezighouden met het beheer van beleggingsfondsen voor bijvoorbeeld de private bank. De activiteiten die ABN AMRO tot voor kort had in Jersey worden geïntegreerd met die in Guernsey.
Met betrekking tot de derde groep gaf ABN AMRO de volgende aanvulling: ABN AMRO is (indirect) medeaandeelhouder van internationaal opererende rederijen, waaronder juridische scheephoudende entiteiten. Rederijen en hun scheephoudende juridische entiteiten, ook waar ABN AMRO (indirect) medeaandeelhouder van is, zijn overwegend opgericht volgens het recht van landen als Panama, Liberia, Marshall Islands, Bahamas, Malta, en Cyprus. Deze landen worden in de internationale scheepvaart veel gebruikt als flagstates van schepen in internationale financieringstransacties. Per schip wordt een entiteit opgericht. Dit is gebruikelijk in de internationale scheepvaart en dient er onder meer toe de financierende bank te beschermen tegen claims op andere schepen van dezelfde rederij. Het land van oprichting/registratie is tevens niet altijd het land waar de vennootschap belastingplichtig is. De vennootschap kan in een ander land belastingplichtig zijn en zal daar veelal gebruik maken van een fiscaal vriendelijk (tonnage) regime voor de scheepvaartsector waardoor over het algemeen de effectieve belastingdruk in de scheepvaartsector toch al laag is. Het belastingregime is medebepalend maar ondergeschikt aan de operationele en commerciële redenen omdat vele andere landen zoals aangegeven (waaronder Nederland, Verenigd Koninkrijk, etc.) ook specifieke belastingtarieven bieden aan de maritieme industrie. De UBO’s van de andere mede investeerders worden aan de hand van de procedures van ABN AMRO geïdentificeerd en goedgekeurd.
UBO-register en CRS
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het Nederlands UBO-register eruit komt te zien en vragen of een grootaandeelhouder die zijn belangen onderbrengt in kleinere BV’s, die ieder net onder de grens van 25% van de aandelen zitten, niet geregistreerd hoeft te worden in dit UBO-register. Bij brief van 10 februari 2016 heb ik (de Minister) mede namens de Ministers van Veiligheid en Justitie, en van Economische Zaken de contouren van het Nederlands UBO-register uiteengezet.24 Ik verwijs u graag naar die brief voor een uitleg op hoofdlijnen van hoe dit register eruit zal komen te zien. In die brief is ook besproken welke definitie van UBO wordt gehanteerd in de vierde anti-witwasrichtlijn. Dit is een definitie die overeenkomt met de aanbevelingen van FATF. Eenvoudig gezegd, is bij een vennootschap of een andersoortige juridisch entiteit de UBO de natuurlijke persoon die, al dan niet achter de schermen, aan de touwtjes trekt; eigendom en/of zeggenschap zijn bepalend. Een aandeelhouderschap van meer dan 25% is blijkens de richtlijn een indicatie dat de persoon in kwestie UBO is. In het voorbeeld van de leden van de fractie van GroenLinks is sprake van het opknippen van grootaandeelhouderschap. Als daarmee geen verandering plaatsvindt in de zeggenschap, zal nog steeds de grootaandeelhouder uit het voorbeeld (mede) moeten worden geregistreerd als UBO.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie aan welke instanties ABN AMRO daadwerkelijk belanghebbenden moet openbaren. In het verlengde daarvan willen de leden van de PVV-fractie weten of ABN AMRO gedwongen kan worden tot openbaarmaking van de feitelijke aandeelhouders van offshore vennootschappen die zij in belastingparadijzen representeren met hun dochters. Het is belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen de werkelijke aandeelhouder van een vennootschap en een bijbehorende nominee aandeelhouder enerzijds en een UBO van een vennootschap anderzijds. Iedere werkelijke aandeelhouder kan besluiten om een nominee aan te wijzen die voor hem optreedt. Een vennootschap kan dus achter de schermen honderden werkelijke aandeelhouders hebben, met voor de schermen hun (honderden) nominee aandeelhouders. Die werkelijke en nominee aandeelhouders kunnen natuurlijke personen zijn, maar ook rechtspersonen. Een UBO is altijd een natuurlijke persoon en is, heel eenvoudig gezegd, degene die, al dan niet achter de schermen, bij de vennootschap aan de touwtjes trekt. Een vennootschap heeft geen honderden UBO’s. Voor de precieze definitie van een UBO verwijs ik (de Minister) naar mijn brief van 10 februari jl. met daarin de contouren van het Nederlands UBO-register en naar artikel 3, zesde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wwft moet een Nederlandse bank die een dochter heeft in een land dat geen EU lidstaat is ervoor zorgen dat die dochter cliëntenonderzoek verricht op een manier die gelijkwaardig is aan dat van de Wwft en dat gegevens van dit cliëntenonderzoek worden vastgelegd en bewaard op een wijze die gelijkwaardig is aan wat daarvoor in de Wwft wordt voorgeschreven. Cliëntenonderzoek op grond van de Wwft houdt onder meer in dat onderzoek wordt gedaan naar de UBO(s) van de cliënt. Daarnaast is het zo dat wanneer sprake is van nominee shareholders, verscherpt cliëntenonderzoek moet plaatsvinden. Bij nominee shareholders is immers sprake van een situatie van verhoogd risico op witwassen en financieren van terrorisme.
De Wwft kent geen verplichting voor de bank om de resultaten van het cliëntenonderzoek openbaar te maken. Dat geldt ook voor cliëntenonderzoek door dochters. Wel zal de bank ervoor moeten zorgen dat het resultaat van het onderzoek door dochters wordt vastgelegd en bewaard conform de Wwft. DNB heeft in het kader van het toezicht inzage in deze gegevens, wanneer zij onderzoek doet bij een dochter. Het voor Nederland op te richten UBO-register zal betrekking hebben op de UBO’s van, kort gezegd, de entiteiten die nu al een registratieverplichting hebben voor het Handelsregister. Off shore vennootschappen vallen buiten het bereik van het Nederlands UBO-register.
De leden van de PVV-fractie beschrijven dat de Duitse Minister van Financiën, dhr. Schäuble, pleit voor koppeling van de gegevens uit de UBO-registers die de EU lidstaten gaan oprichten en zij vragen naar een reactie van het kabinet hierop. In het kader van een bijeenkomst van de G20 is op 14 april jl. door het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje een initiatief gepresenteerd: koppeling van hun UBO-registers en automatische uitwisseling van UBO-informatie tussen hun bevoegde autoriteiten.25 Tijdens de Ecofin van 21 april jl. hebben de andere EU lidstaten, waaronder ook Nederland, zich bij dit initiatief aangesloten. Door deze koppeling en uitwisseling, zeker wanneer die op steeds grotere schaal zouden plaatsvinden, zal het steeds moeilijker worden om een andere jurisdictie op te zoeken om buiten het bereik van een UBO-register te blijven. Hiermee wordt witwassen en financieren van terrorisme effectiever tegengegaan. Het kabinet vindt dat een positieve ontwikkeling.
De leden van de D66-fractie vragen wat er verandert ten opzichte van de huidige situatie op het moment dat het Nederlands UBO-register en de CRS in werking is getreden. Zij vragen of het kabinet kan garanderen dat dit voldoende is om effectief te kunnen handhaven op belastingontduiking. De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat vanaf 1 januari 2017 de bank de klantgegevens over 2016 gaat overhandigen van ingezetenen van OESO-landen aan de belastingdiensten van de belastingparadijzen zoals Guernsey. Zij vragen hoe erop vertrouwd kan worden dat de belastingdiensten van belastingparadijzen deze informatie gaan uitwisselen met de landen waar de klanten belastingplichtig zijn. Zij vragen of de belastingdienst van landen als Guernsey daar toe bereid is en daarop ingericht is. Ook vragen zij waarom deze gegevens niet rechtstreeks worden uitgewisseld. Als gezegd zal het Nederlands UBO-register betrekking hebben op, kort gezegd, de entiteiten die nu al een registratieverplichting hebben voor het Handelsregister. In die gevallen dat UBO-informatie van deze entiteiten nodig is om te kunnen optreden tegen belastingontduiking, kan het UBO-register een rol spelen. De in het voorgaande beschreven initiatieven om UBO-registers te koppelen en om te komen tot automatische uitwisseling van UBO-gegevens tussen bevoegde autoriteiten zullen naar verwachting ook kunnen bijdragen aan het tegengaan van belastingontduiking. Op grond van de met ingang van 1 januari 2016 in Nederland in werking getreden CRS zijn banken en andere financiële instellingen, waaronder bewaarinstellingen en beleggingsinstellingen, verplicht om vast te stellen in welk land hun klanten fiscaal woonachtig zijn. Indien klanten in een land wonen waarmee Nederland is overeengekomen om informatie volgens de CRS uit te wisselen, zogenoemde CRS-landen, moeten financiële instellingen financiële rekeninggegevens over die klanten aan de lokale belastingdienst rapporteren. De Belastingdienst wisselt deze gegevens vervolgens uit met belastingdiensten van de respectievelijke CRS-landen. Deze uitwisseling vindt plaats op basis van internationale overeenkomsten. Ook verschillende landen die als belastingparadijzen worden beschouwd, hebben zich bereid verklaard om volgens de CRS informatie te gaan uitwisselen. Met enkele landen of jurisdicties, zoals Guernsey, zal naar verwachting ook al over het jaar 2016 informatie worden uitgewisseld. De daadwerkelijke uitwisseling zal in 2017 plaatsvinden. De verwachting is dat over het jaar 2017 met meer derde landen overeenkomsten tot informatie-uitwisseling tot stand zullen komen. Het kabinet ziet geen reden waarom er aan moet worden getwijfeld of belastingdiensten in andere landen ook daadwerkelijk gaan uitwisselen, als zij zich zelf daartoe door middel van de totstandkoming van internationale overeenkomsten hebben vastgelegd. Het kabinet ziet de CRS als een belangrijke stap voorwaarts in de strijd tegen belastingontduiking en heeft vertrouwen in de effectiviteit ervan.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de feitelijke aandeelhouders van offshore vennootschappen niet proactief door ABN AMRO worden doorgegeven aan de Nederlandse Belastingdienst, maar alleen op verzoek (passieve informatie-uitwisseling). Voor het proactief doorgeven van feitelijke aandeelhouders van offshore vennootschappen door ABN AMRO is geen wettelijke basis. In zijn algemeenheid geldt dat als gegevens deel uitmaken van de administratie van een in Nederland gevestigde belastingplichtige, de inspecteur deze informatie kan opvragen.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom er met belastingparadijzen TIEA’s afgesloten worden als deze belastingparadijzen niet eens een (digitaal) raadpleegbaar Handelsregister hebben, en of onder een (digitaal) raadpleegbaar Handelsregister wordt verstaan een register waarin de UBO vermeld staat. Ook vragen zij waarom een (digitaal) raadpleegbaar Handelsregister geen onderdeel is van verdragsonderhandelingen. Daarnaast vragen zij hoeveel van dergelijke belastingparadijzen er zijn waarmee Nederland een TIEA heeft afgesloten, maar die geen (digitaal) raadpleegbaar Handelsregister hebben. De leden van de fractie van de PVV vragen ook of er bij TIEA’s ook eisen worden gesteld aan niet fiscale gegevensuitwisseling, zoals handels- en persoonsregisters. Voor de effectieve gegevensuitwisseling kunnen staten verzoeken om informatie voor het uitvoeren van hun eigen belastingwetgeving. Veelal zullen belastingdiensten zelf over de gevraagde informatie beschikken, maar het kan ook dat gegevens moeten worden opgevraagd. Dat kan dan bij financiële instellingen, bijvoorbeeld over financiële rekeningen, transacties, rekeninghouders en partijen bij financiële transacties. Er worden geen eisen gesteld dat gevraagde gegevens afkomstig moeten zijn uit handels- en persoonsregisters. Dit is in landen ten slotte verschillend georganiseerd. De Nederlandse Belastingdienst zal zelf wel (indien nodig) zoveel mogelijk aansluiten bij de relevante (authentieke) gegevens zoals vastgelegd in de basisregistraties. Deze leden vragen in het verlengde daarvan of het kabinet bereid is om de met dergelijke paradijzen gesloten TIEA’s op te zeggen. Het opzeggen van een TIEA zou ertoe leiden dat met sommige van deze landen informatie-uitwisseling op verzoek niet meer mogelijk zou zijn. Dit acht het kabinet onwenselijk en contraproductief.
De leden van de PVV-fractie vragen vervolgens of het mogelijk is dat alle klanten bekend worden gemaakt aan de Nederlandse Belastingdienst, en dat de Belastingdienst die informatie uitwisselt met de belastingdiensten van de verschillende landen, waar de klanten belastingplichtig zijn, ter voorkoming dat belastingen worden ontdoken en/of geld wordt witgewassen. Op grond van de CRS zal de Belastingdienst in 2017 van financiële instellingen al informatie ontvangen over klanten van financiële instellingen die fiscaal woonachtig zijn in andere CRS-landen. Deze informatie wordt vervolgens automatisch uitgewisseld met de betreffende belastingdiensten. Hoe meer landen meedoen met CRS, hoe meer het net zich dus zal sluiten. Verder is het uiteraard zo dat – als de Belastingdienst de beschikking krijgt over fiscale gegevens die voor de belastingheffing in een ander land relevant kan zijn – deze informatie spontaan wordt verstrekt aan het betreffende land, als daarvoor een juridische basis is. Het UBO-register, alsmede een mogelijke automatische uitwisseling van UBO-gegevens, zal ook bijdragen aan de bestrijding van belastingontduiking.
Deze leden vragen voorts of de gegevens die Guernsey met ingang van 1 januari 2017 gaat uitwisselen met Nederland, ook de gegevens uit het Handelsregister omvatten. Op grond van de uitwisseling volgens de CRS worden gegevens uitgewisseld die zijn verkregen van financiële instellingen. Tot de uit te wisselen gegevens behoren ook enkele gegevens die zijn opgenomen in het Handelsregister, zoals de organisatienaam en het RSIN. Als er nog geen RSIN is, mag ook een fiscaal nummer of KvK-nummer vermeld worden. Door middel van deze gegevens is er altijd een koppeling te leggen naar (de overige informatie in) het Handelsregister.
Overig
De leden van de PvdA-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister ziet om nominee shareholdership bij wet te verbieden of aan strikte banden te leggen. Als gezegd geldt al voor Wwft-instellingen dat zij bedrijven met nominee shareholders moeten zien als hoog risico. Dit betekent dat verscherpt cliëntenonderzoek moet worden verricht. Het kan betekenen dat instellingen een daaruit blijkend risico niet vinden passen bij hun «risk appetite» en dat zij besluiten om een cliëntrelatie niet aan te gaan of te beëindigen. Deze wijze van het houden van aandelen is dus op deze manier aan banden gelegd.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar welke acties ik (de Minister) heb ondernomen om belastingontduiking of moreel niet wenselijke belastingontwijking via staatsbanken tegen te gaan.
In 2013 zijn Nederlandse banken die vennootschappen in het buitenland hebben ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Ik heb in dat kader aangegeven dat ik van mening ben dat door de staat gesteunde instellingen niet actief op zoek dienen te gaan naar, of dienen te profiteren van, lacunes in de internationale wetgeving. Dit is toen ook met ABN AMRO besproken. ABN AMRO heeft daarbij aangegeven zich terughoudend op te stellen bij belastingoptimalisatie en zich verre te houden van agressieve internationale tax planning.
De leden van de PVV-fractie vragen of ik (de Minister) naar aanleiding van de Panama Papers mijn standpunt over belastingontwijking heeft gewijzigd. Ik was en ben nog steeds van mening dat belastingontwijking en belastingontduiking (internationaal gecoördineerd) moeten worden tegengegaan.
De leden van de PVV-fractie vragen of er volgens het kabinet alleen sprake is van laakbare belastingontwijking als de Nederlandse fiscale belangen worden geschonden, of ook als andere dan de Nederlandse fiscale belangen worden geschonden. Wanneer belastingheffing in zowel Nederland als andere landen op gekunstelde wijze wordt ontgaan of zelfs ontdoken, acht het kabinet dat ongewenst. Om dit tegen te gaan zijn er in internationaal- en EU-verband verschillende initiatieven ontplooid.
De leden van de fractie van de PVV horen graag hoe het kabinet gaat optreden als zij informatie verkrijgt waarbij de Guernsey-route wordt gebruikt en de fiscale belangen van het Verenigd Koninkrijk worden geschaad. Zoals in dit soort situaties gebruikelijk is, zal de Nederlandse Belastingdienst de informatie die voor de belastingheffing in het Verenigd Koninkrijk relevant kan zijn, spontaan verstrekken aan de Britse belastingdienst.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
Op het eerder beschikbaar krijgen van de informatie is overigens ook ingegaan in de beantwoording van de afzonderlijke vragen van het lid Omtzigt op 29 april 2016; Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2447.
Over de inspanningen en ambities van Nederland in dit verband bent u onder andere geïnformeerd in een brief aan de Tweede Kamer van 2 juni 2015: Kamerstuk 25 087, nr. 102.
Artikel 5 van Richtlijn 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141).
Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2014, artikel 23, eerste en tweede lid.
Toelichting bij de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren 2014, Staatscourant 2014 nr. 20684 24 juli 2014, blz. 21.
Trustkantoren kunnen met meerdere vergunninghoudende trustkantoren onder één groepsvergunning samenwerken.
Voorbeelden van mogelijke BFI's zijn:houdstermaatschappijen van voornamelijk buitenlandse ondernemingen; financieringsmaatschappijen die met name aan buitenlandse groepsmaatschappijen leningen verstrekken en die zich voornamelijk vanuit het buitenland financieren; royaltymaatschappijen, filmrechten- en muziekrechtenmaatschapppijen die vooral uit het buitenland royalty’s ontvangen; herfactureringsbedrijven die voornamelijk gefactureerd worden door buitenlandse ondernemingen en doorfactureren aan buitenlandse ondernemingen.
Zie de website van de Britse overheid: https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/516868/G5_letter_DOC140416–14042016124229.pdf.
Zie de website van de Britse overheid: https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/516868/G5_letter_DOC140416–14042016124229.pdf.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34451-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.