34 348 Wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Mijnbouwwet het belang van de veiligheid te versterken, de regie te nemen op vergunningen voor de opsporing, winning en opslag en de wet op enkele andere punten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ag door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd:

ah. risicobeoordeling:

wetenschappelijke of anderszins geobjectiveerde beoordeling, die bestaat uit een gevareninventarisatie, gevarenkarakterisatie, blootstellingschatting en risicokarakterisatie.

B

Artikel 9, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onverminderd de artikelen 7 en 8 kan een vergunning slechts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd:

    • a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,

    • b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten voor opsporing of winning te verrichten, waaronder de bij die activiteiten te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen,

    • c. op grond van het gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven bij activiteiten als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, en 25, eerste lid, onder een eerdere vergunning,

    • d. indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen om een vergunning die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a, b en c gelijkwaardig zijn gebleken, in het belang van het doelmatig en voortvarend opsporen en winnen,

    • e. indien:

      • 1°. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, regels zijn gesteld inhoudende dat de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie in dat gebied niet wordt of kan worden toegestaan,

      • 2°. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 regels zijn gesteld over:

        • het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte,

        • de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

        • de soort activiteit, of

        • de soort delfstof,

    • f. indien het in de aanvraag aangeduide gebied door Onze Minister niet geschikt wordt geacht voor de in de aanvraag vermelde activiteit om reden van het belang van:

      • 1°. de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat, of

      • 2°. het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

C

In artikel 10, tweede lid, wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met c en e,» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met c, e en f,.

D

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Een vergunning kan onder andere beperkingen dan die bedoeld in artikel 11 worden verleend of aan een vergunning kunnen andere voorschriften dan die bedoeld in de artikelen 12 en 98 worden verbonden uitsluitend in verband met:

  • a. de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten voor opsporing of winning te verrichten, waaronder de bij die activiteiten te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen,

  • b. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor gebieden op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, gestelde regels over de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie,

  • c. bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 gestelde regels over:

    • 1°. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte,

    • 2°. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

    • 3°. de soort activiteit, of

    • 4°. de soort delfstof,

  • d. de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken,

  • e. het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot opslaan van stoffen, of

  • f. het belang van de landsverdediging.

E

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

  • 1. Gedeputeerde staten van de provincie waarop de aanvraag voor een vergunning betrekking heeft worden in de gelegenheid gesteld binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn advies uit te brengen over de ingediende aanvraag.

  • 2. Gedeputeerde staten betrekken bij het advies:

    • a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft en

    • b. het dagelijks bestuur van de waterschappen van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft met het oog op waterkwaliteit, waterkwantiteit en infrastructurele werken.

F

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

  • 1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een vergunning binnen zes maanden na de ontvangst daarvan. Indien artikel 15, eerste of vijfde lid, toepassing heeft gevonden, beslist Onze Minister op alle aanvragen binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 15, derde, onderscheidenlijk vijfde lid.

  • 2. Onze Minister kan de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag beslist, eenmaal met ten hoogste zes maanden verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag beslist, tweemaal met ten hoogste een jaar verlengen indien de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een gebied waarvoor een aanvang voor de vaststelling van een structuurvisie met betrekking tot mijnbouwactiviteiten is gemaakt als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor gebieden op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, of

    • b. een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, waarvoor in een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, respectievelijk 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening regels zijn gesteld in verband met de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie en nationale belangen die regels met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

  • 4. Van een beschikking tot verlening van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

G

Artikel 18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 32c kan Onze Minister een vergunning slechts wijzigen:

    • a. op aanvraag van de houder van de vergunning,

    • b. in verband met veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake de manier waarop de aanvrager de activiteiten voor opsporing of winning verricht of voornemens is te verrichten, waaronder de bij die activiteiten te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen,

    • c. in verband met een vaststelling of wijziging van bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, gestelde regels over de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie,

    • d. in verband met een vaststelling of wijziging van bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 gestelde regels over:

      • 1°. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte,

      • 2°. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

      • 3°. de soort activiteit,

      • 4°. de soort delfstof,

    • e. in verband met veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken, of

    • f. in verband met veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

H

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan een vergunning slechts geheel of gedeeltelijk intrekken:

    • a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest,

    • b. indien de vergunning niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt,

    • c. indien dit wordt gerechtvaardigd door een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder,

    • d. indien niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld,

    • e. indien voor de houder van de vergunning of de in artikel 22 bedoelde aangewezen persoon als zodanig geldende regels niet worden nageleefd,

    • f. in verband met veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake de manier waarop de aanvrager de activiteiten voor opsporing of winning verricht of voornemens is te verrichten, waaronder de bij die activiteiten te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen,

    • g. in verband met een vaststelling of wijziging van bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, gestelde regels inhoudende dat de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte door middel van een opsporings- of winningsinstallatie in dat gebied niet wordt of kan worden toegestaan,

    • h. in verband met een vaststelling of wijziging van bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 gestelde regels over:

      • 1°. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte,

      • 2°. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

      • 3°. de soort activiteit, of

      • 4°. de soort delfstof,

    • i. in verband met veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken, of

    • j. in verband met veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

2. In het tweede lid wordt «intrekking» vervangen door: gehele of gedeeltelijke intrekking.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Het woord «intrekken» wordt vervangen door: geheel of gedeeltelijk intrekken.

b. Het woord «intrekking» wordt vervangen door: gehele of gedeeltelijke intrekking.

4. In het zesde lid wordt «intrekking» vervangen door: gehele of gedeeltelijke intrekking.

I

Artikel 27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «worden geweigerd» vervangen door: geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

2. In onderdeel b wordt «de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten» vervangen door: de activiteiten voor het opslaan van stoffen te verrichten, waaronder de daarbij te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen.

3. In onderdeel d wordt «veiligheid» vervangen door: veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.

4. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. in het belang van een planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen,.

5. In onderdeel h vervalt «of».

6. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een komma worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • j. in verband met bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, gestelde regels inhoudende dat het opslaan van stoffen door middel van een installatie in dat gebied niet wordt of kan worden toegestaan, of

  • k. in verband met bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 gestelde regels over:

    • 1°. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van het opslaan van stoffen,

    • 2°. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

    • 3°. de soort activiteit, of

    • 4°. de soort stof die wordt opgeslagen.

J

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De beperkingen en voorschriften, anders dan de voorschriften op grond van artikel 98, kunnen slechts worden gerechtvaardigd door het belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, de landsverdediging of het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In aanvulling op het tweede lid kan een vergunning onder beperkingen worden verleend of kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden:

    • a. in verband met de manier waarop de aanvrager de activiteiten voor het opslaan van stoffen verricht of voornemens is te verrichten, waaronder de daarbij te gebruiken technieken, hulpmiddelen of stoffen,

    • b. in verband met bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening voor een gebied op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, gestelde regels over het opslaan van stoffen door middel van een installatie,

    • c. in verband met bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 49 gestelde regels over:

      • 1°. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied voor het opslaan van stoffen,

      • 2°. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

      • 3°. de soort activiteit, of

      • 4°. de soort stof die wordt opgeslagen.

K

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «intrekken» vervangen door «geheel of gedeeltelijk intrekken» en wordt «artikel 29, tweede en derde lid, bedoelde belangen» vervangen door: artikel 29, tweede, derde en vierde lid, genoemde gronden.

2. In het tweede en derde lid wordt «intrekken» vervangen door: geheel of gedeeltelijk intrekken.

3. In het vierde lid wordt «intrekking» vervangen door: gehele of gedeeltelijke intrekking.

L

Artikel 31a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 14, 17, 19, 21, met uitzondering van het vierde lid, en 22» vervangen door: de artikelen 14, 16, 17, 19, 21, met uitzondering van het vierde lid, en 22.

2. In het tweede lid wordt «de artikelen 14 en 22» vervangen door: de artikelen 14, 16 en 22.

3. In het derde lid wordt «14, 17» vervangen door: 14, 16, 17.

M

Artikel 34, vierde, vijfde en zesde lid, worden vervangen door de volgende leden:

  • 4. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat, op:

    • a. de voorbereiding van een besluit omtrent instemming met een winningsplan en

    • b. de voorbereiding van een wijziging van het besluit tot instemming met een winningsplan, tenzij de wijziging van ondergeschikte aard is en kennelijk niet kan leiden tot een andere beoordeling van:

      • 1°. de effecten van de wijze van winning alsmede de daarmee verband houdende activiteiten,

      • 2°. de effecten van de bodembeweging ten gevolge van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade door bodembeweging,

      • 3°. de risico’s voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

  • 5. Onze Minister stelt in de gelegenheid advies uit te brengen over een instemming met een winningsplan als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, of een besluit omtrent wijziging van een instemming met een winningsplan als bedoeld in het vierde lid, onderdeel b:

    • a. gedeputeerde staten van een provincie binnen het gebied waarop een winningsplan betrekking heeft,

    • b. burgemeester en wethouders van een gemeente binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft en

    • c. het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop een winningsplan betrekking heeft.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing op het winnen van delfstoffen in het kader van het verkrijgen van gegevens voor zuiver wetenschappelijk onderzoek of voor het door de centrale overheid te voeren beleid.

N

Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. in onderdeel f, wordt «de winning» vervangen door «de winning alsmede de daarmee verband houdende activiteiten», vervalt de zinsnede «of onder de territoriale zee vanuit een voorkomen dat is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn» en wordt de punt vervangen door een puntkomma.

2. Na onderdeel f wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de risico’s voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan met een risicobeoordeling, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat.

O

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36

  • 1. Onze Minister kan zijn instemming met het opgestelde winningsplan slechts geheel of gedeeltelijk weigeren:

    • a. voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat, indien het in het winningsplan aangeduide gebied door Onze Minister niet geschikt wordt geacht voor de in het winningsplan vermelde activiteit om reden van het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan of

    • b. in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

  • 2. Onze Minister kan zijn instemming verlenen onder beperkingen of daaraan voorschriften verbinden, indien deze gerechtvaardigd worden door een grond als genoemd in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister kan zijn instemming intrekken of beperkingen en voorschriften stellen of wijzigen, indien dat gerechtvaardigd wordt door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake een grond als genoemd in het eerste lid.

P

In artikel 45b, eerste, tweede, derde en vierde lid, 45d, eerste lid, 45e, eerste en tweede lid, 45f, eerste, tweede en derde lid, 45h, tweede lid, 45i, eerste en tweede lid, 45l, vierde lid, onderdeel e, 45m, eerste en tweede lid, 45n, eerste, tweede en derde lid, 45o, eerste en tweede lid, 45p, eerste, derde, vierde en vijfde lid, en 45q, eerste lid, onderdeel b, wordt «het Staatstoezicht op de mijnen» vervangen door «de inspecteur-generaal der mijnen» en in artikel 45d, tweede lid, en artikel 45h, tweede lid, wordt «Het Staatstoezicht op de mijnen» vervangen door: De inspecteur-generaal der mijnen.

Q

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel g wordt de punt vervangen door een puntkomma.

b. Na onderdeel g worden de volgende onderdelen toegevoegd:

  • h. het geheel of gedeeltelijk uitsluiten van een gebied van de opsporing of winning van een delfstof of aardwarmte of het opslaan van stoffen,

  • i. de diepte waarop een activiteit plaatsvindt,

  • j. de soort activiteit, en

  • k. de soort delfstof of de soort stof die wordt opgeslagen.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «planmatig beheer» vervangen door «gebruik van ondergrond of planmatig beheer» en wordt «aardwarmte en andere natuurlijke rijkdommen» vervangen door: aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

b. In onderdeel b wordt «veiligheid» vervangen door: veiligheid voor omwonenden.

c. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen en infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.

3. In het vierde lid wordt «beperkingen inhouden» vervangen door: inhouden het weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning of een instemming, het stellen van beperkingen of het verbinden van voorschriften aan een vergunning of een instemming.

R

Artikel 105, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Onze Minister vraagt in elk geval advies aan de Mijnraad inzake door hem te geven beschikkingen inzake:

    • a. de verlening of intrekking van een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, of 25, eerste lid;

    • b. een instemming met een winningsplan als bedoeld in artikel 34, derde lid, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat;

    • c. een besluit omtrent wijziging van een instemming met een winningsplan, voor zover het winnen van delfstoffen niet geschiedt in het continentaal plat, tenzij de wijziging van ondergeschikte aard is en kennelijk niet kan leiden tot een andere beoordeling van:

      • 1°. de effecten van de wijze van winning alsmede de daarmee verband houdende activiteiten,

      • 2°. de effecten van de bodembeweging ten gevolge van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade door bodembeweging,

      • 3°. de risico’s voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.

S

Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden:

HOOFDSTUK 8. TOEZICHT, HANDHAVING EN RETRIBUTIES

T

Artikel 127 komt te luiden:

Artikel 127

  • 1. De inspecteur-generaal der mijnen heeft tot taak:

    • a. het toezicht uit te oefenen op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 en de hoofdstukken 5, 6 en 9, bepaalde met uitzondering van artikel 111, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121, en het toezicht uit te oefenen op de naleving van de bij of krachtens een andere wet gestelde regels waarvoor ambtenaren van het Staatstoezicht op de mijnen zijn aangewezen als toezichthouders;

    • b. Onze Minister te adviseren bij besluiten die Onze Minister neemt inzake mijnbouw;

    • c. risicobeoordelingen te toetsen voor advisering aan Onze Minister;

    • d. onderzoek te doen verrichten, indien dat nodig is voor het toetsen van een risicobeoordeling;

    • e. gevraagd en ongevraagd adviezen te verstrekken naar aanleiding van het toezicht op de naleving, de risicobeoordelingen en het onderzoek;

    • f. het rapport inzake grote gevaren te beoordelen voor een instemming als bedoeld in de artikelen 45b, tweede lid, 45e, tweede lid, 45f, tweede lid en 45i, tweede lid;

    • g. kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 45m, 45n, 45o, 45p, te beoordelen;

    • h. een mechanisme op te zetten voor vertrouwelijke melding van veiligheids- en milieukwesties met betrekking tot activiteiten die zien op de opsporing of winning van koolwaterstoffen en het onderzoeken van deze meldingen;

    • i. regelmatig kennis, gegevens en ervaringen uit te wisselen met toezichthouders van andere lidstaten overeenkomstig artikel 27 van richtlijn 2013/30/EU;

    • j. informatie uit te wisselen overeenkomstig artikel 23 van richtlijn 2013/30/EU;

    • k. informatie te publiceren overeenkomstig artikel 24 van richtlijn 2013/30/EU.

  • 2. De inspecteur-generaal der mijnen stelt na elke inspectie, verricht in het kader van paragraaf 3.2 een verslag op over de naleving van de voorschriften en de voorgeschreven maatregelen. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de betrokken houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22, en binnen twee maanden na de inspectie openbaar gemaakt.

  • 3. De inspecteur-generaal der mijnen stelt bij een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 33, een onderzoek in en dient een samenvatting van de bevindingen in bij de Europese Commissie en Onze Minister.

  • 4. De inspecteur-generaal der mijnen draagt er zorg voor dat de aanbevelingen naar aanleiding van de bevindingen, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, voor zover deze binnen diens bevoegdheid vallen.

U

Artikel 128 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De inspecteur-generaal der mijnen kan voorzien in verslaglegging op andere momenten waarop de inspecteur-generaal dat nodig oordeelt.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister draagt zorg voor doorzending van het verslag aan de Staten-Generaal.

V

Na artikel 128 worden een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 128a

  • 1. Onze Minister geeft een aanwijzing aan de inspecteur-generaal der mijnen uitsluitend in schriftelijke vorm.

  • 2. Onze Minister verleent geen mandaat voor het geven van een aanwijzing.

  • 3. Een bijzondere aanwijzing wordt door Onze Minister onverwijld aan de Staten-Generaal gezonden.

  • 4. Onverminderd artikel 10:6 van de Algemene wet bestuursrecht en in afwijking van de artikelen 10:22, eerste lid, en 10:23 van de Algemene wet bestuursrecht ziet een bijzondere aanwijzing niet op:

    • a. het weerhouden van de inspecteur-generaal der mijnen om een specifiek onderzoek te verrichten of af te ronden;

    • b. de wijze waarop de inspecteur-generaal der mijnen een specifiek onderzoek verricht;

    • c. iedere vorm van bevindingen, oordelen en adviezen van de inspecteur-generaal der mijnen.

W

In artikel 132 wordt «Onze Minister» vervangen door »De inspecteur-generaal der mijnen» en wordt «zijn gesteld» vervangen door: en de hoofdstukken 5, 6 en 9, zijn gesteld met uitzondering van artikel 111, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121.

X

Artikel 133 komt te luiden:

Artikel 133

  • 1. Een exploitant van een productie-installatie en een eigenaar van een niet-productie-installatie of een pijpleiding is, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergoeding verschuldigd voor:

    • a. het door Onze Minister op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing of instemming met betrekking tot mijnbouw, of het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie;

    • b. de door de inspecteur-generaal uit te voeren taken als bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdelen a tot en met g, met dien verstande dat een vergoeding niet in rekening wordt gebracht voor:

      • 1. advisering en het doen uitvoeren van onderzoek dat geen verband houdt met het verlenen, wijzigen of intrekken op aanvraag van een vergunning of instemming;

      • 2. het vaststellen van een besluit als bedoeld in artikel 132.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding.

  • 3. De hoogte van de vergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 4. Onze Minister kan de verschuldigde bedragen invorderen bij dwangbevel. Titel 4.4, met uitzondering van de artikelen 4:85 en 4:95, van de Algemene wet bestuursrecht is, voor zover al niet van toepassing, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Voor zover een door Onze Minister in rekening gebracht bedrag verplicht tot betaling van een geldsom, komt deze geldsom toe aan de Staat der Nederlanden.

Y

Aan artikel 141a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onze Minister kan in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu besluiten tot toepassing van de procedure, bedoeld in het eerste lid, aanhef, voor de aanleg of de uitbreiding van een mijnbouwwerk ten behoeve van de opsporing of winning van koolwaterstoffen in of onder andere gebieden dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien:

    • a. een gebied niet geheel is uitgesloten van de opsporing of winning van koolwaterstoffen bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e, en

    • b. een belang als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel f, zich niet tegen aanleg of uitbreiding in dat gebied verzet.

Z

Aan artikel 143 worden de volgende leden toegevoegd:

  • 8. Een houder van een winningsvergunning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, die voor 1965 is verleend voor het winnen van koolwaterstoffen, die met toepassing van artikel 20, eerste lid, een deel van zijn vergunning op een ander wil doen overgaan, dient in afwijking van artikel 20, tweede lid, tevens een aanvraag in tot afsplitsing van dat deel van die vergunning. Bij een afsplitsing wordt de vergunning uitsluitend gewijzigd door van het gebied waarop die vergunning betrekking heeft, af te splitsen een gebiedsdeel dat de vergunninghouder wil doen overgaan op een ander en wordt aan deze vergunninghouder voor het afgesplitste gebiedsdeel een winningsvergunning verleend die niet als een winningsvergunning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt beschouwd.

  • 9. Aan de winningsvergunning voor het afgesplitste gebiedsdeel worden de beperkingen en voorschriften verbonden die zijn verbonden aan de winningsvergunning waarvan dat gebiedsdeel is afgesplitst, voor zover dit verenigbaar is met het bij en krachtens de wet bepaalde.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het afsplitsen van een winningsvergunning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, die voor 1965 is verleend voor het winnen van koolwaterstoffen met betrekking tot de bepaling van het af te splitsen gebied en het aan de afsplitsing aanpassen van beperkingen die zijn gesteld of voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, mede met het oog op het planmatig beheer of gebruik van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

  • 11. Een overeenkomst als bedoeld in artikel 147, eerste en tweede lid, blijft door een afsplitsing van een winningsvergunning, ongewijzigd in stand voor het gebied waarop de winningsvergunning waarvan een deel is afgesplitst betrekking heeft en vervalt voor het afgesplitste gebiedsdeel op het tijdstip dat de daarvoor verleende winningsvergunning in werking treedt.

  • 12. Een afsplitsing van een winningsvergunning en een voor een afgesplitst gebiedsdeel verleende winningsvergunning, treden niet eerder in werking dan op het tijdstip waarop de voor het afgesplitste gebiedsdeel verleende winningsvergunning onherroepelijk op een ander overgaat.

  • 13. Op een houder van een voor een afgesplitst gebiedsdeel verleende winningsvergunning, is ten aanzien van die vergunning het vierde lid van overeenkomstige toepassing en is paragraaf 5.2.3 niet van toepassing.

AA

Na artikel 167 worden artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 167a

  • 1. De wijziging van de artikelen 18 en 21 van deze wet bij wet van ...................., houdende wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) (Stb. ...., ...), heeft geen gevolgen voor de houder van een winningsvergunning of een opslagvergunning, aan wie een instemming met het winningsplan als bedoeld in artikel 34, derde lid, respectievelijk een plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, is verleend voor de datum van inwerkingtreding van die wijziging.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister een instemming met het winningsplan geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen na de datum van inwerkingtreding van dit artikel, indien dit wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten om reden van het belang van:

    • 1°. de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van ernstige schade aan gebouwen en of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan,

    • 2°. het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

  • 3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, geldt het eerste lid niet.

Artikel 167b

De wijziging van de bijlage bij deze wet bij wet van ...................., houdende wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) (Stb. ...., ...,) heeft geen gevolgen voor de houder van een vergunning, die voor de datum van inwerkingtreding van die wijziging is verleend.

AB

De bijlage komt te luiden:

Bijlage bij de artikelen 31d, 34, 35, 36, 41, 46, 54, 134, 135, 142 en 145

De lijn, bedoeld in de artikelen 31d, tweede lid, 34, vierde lid, 35, eerste lid, onderdeel f, 36, eerste lid, onderdeel b, 41, derde lid, 46, vijfde lid, 54, onderdelen d en e, 134, tweede lid, 135, vijfde lid, onderdeel a, onder 1°, 142, eerste lid, en 145, tweede lid, onderdeel a, is de lijn, gevormd door de bogen van grootcirkels in de volgorde tussen de punten, bedoeld op de kaart die in de tabel zijn uitgedrukt in geografische coördinaten berekend volgens het European Terrestrial Reference System 1989, bedoeld in bijlage II, onder 1.2, van Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PbEU 2010, L 323):

Puntnummer

X-geografisch

Y-geografisch

I

51° 26’.04 N

003° 18’.44 E

II

51° 29’.26 N

003° 19’.92 E

III

51° 29’.95 N

003° 20’.24 E

IV

51° 35’.55 N

003° 23’.24 E

V

51° 36’.98 N

003° 27’.15 E

VI

51° 39’.95 N

003° 30’.53 E

VII

51° 44’.15 N

003° 35’.32 E

VIII

51° 47’.27 N

003° 39’.92 E

IX

51° 49’.95 N

003° 43’.28 E

X

51° 52’.39 N

003° 49’.56 E

XI

51° 59’.96 N

003° 53’.98 E

XII

52° 02’.28 N

003° 59’.92 E

XIII

52° 02’.52 N

004° 04’.45 E

XIV

52° 09’.95 N

004° 14’.74 E

XV

52° 14’.49 N

004° 19’.92 E

XVI

52° 19’.95 N

004° 24’.14 E

XVII

52° 25’.73 N

004° 28’.24 E

XVIII

52° 28’.54 N

004° 27’.16 E

XIX

52° 29’.95 N

004° 29’.26 E

XX

52° 30’.86 N

004° 30’.60 E

XXI

52° 39’.95 N

004° 32’.86 E

XXII

52° 44’.15 N

004° 33’.62 E

XXIII

52° 49’.95 N

004° 36’.16 E

XXIV

52° 53’.95 N

004° 37’.92 E

XXV

52° 57’.07 N

004° 34’.56 E

XXVI

52° 59’.96 N

004° 34’.58 E

XXVII

53° 01’.90 N

004° 37’.64 E

XXVIII

53° 06’.45 N

004° 39’.92 E

XXIX

53° 09’.95 N

004° 43’.62 E

XXX

53° 16’.15 N

004° 48’.95 E

XXXI

53° 19’.27 N

004° 56’.12 E

XXXII

53° 19’.95 N

004° 58’.90 E

XXXIII

53° 20’.20 N

004° 59’.92 E

XXXIV

53° 24’.01 N

005° 03’.51 E

XXXV

53° 25’.16 N

005° 08’.02 E

XXXVI

53° 27’.61 N

005° 19’.92 E

XXXVII

53° 29’.96 N

005° 31’.42 E

XXXVIII

53° 32’.10 N

005° 39’.92 E

XXXIX

53° 30’.72 N

005° 45’.21 E

XXXX

53° 31’.51 N

005° 59’.92 E

XXXXI

53° 33’.56 N

006° 15’.95 E

XXXXII

53° 34’.78 N

006° 19’.92 E

XXXXIII

53° 36’.26 N

006° 24’.76 E

ARTIKEL II

Indien het voorstel van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk (34 041, A) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt in artikel 1, onderdeel 1, van de Wet op de economische delicten de zinsnede «13, tweede lid» vervangen door «13,» en wordt «29, eerste en derde lid,» vervangen door: 29, eerste, derde en vierde lid,.

ARTIKEL III

Aan artikel 177 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Op verzoek van de wederpartij verstrekt de exploitant alle informatie waarover hij beschikt ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur en bodembewegingen die benodigd is om te kunnen beoordelen of zijn verweer gegrond is. Het verstrekken van informatie kan achterwege blijven indien daarvoor gewichtige redenen zijn.

  • 7. Onverminderd de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur staat de informatie ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur en bodembewegingen waarover publiekrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hun adviserende instanties beschikken op verzoek van de exploitant ter beschikking van de wederpartij, voor zover die informatie benodigd is om te kunnen beoordelen of het verweer van de exploitant gegrond is.

ARTIKEL IV

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven