Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 mei 2018
De Vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht een
reactie te geven op de haar op 28 maart 2018 aangeboden petitie van Netwerk Grondig
en Comité Gras met betrekking tot een toekomstbestendige definitie van grondgebonden
melkveehouderij. In deze brief ga ik op dit verzoek in.
Netwerk Grondig is een organisatie voor grondgebonden melkveehouders waarvan ruim
honderd melkveehouders donateur zijn. Netwerk Grondig heeft het Comité Gras ingesteld
met het doel te komen met een definitie van grondgebondenheid in de melkveehouderij.
Dat heeft geresulteerd in een voorstel voor een definitie, waarin alleen sprake is
van grondgebondenheid als alle geproduceerde mest op de tot het bedrijf behorende
landbouwgrond kan worden aangewend. Deze definitie zou leidend moeten worden om grondgebonden
en niet-grondgebonden bedrijven te onderscheiden. Met tot het bedrijf behorende landbouwgrond
wordt in de opgestelde definitie concreet bedoeld: alle gronden behorende bij het
individuele melkveebedrijf binnen een straal van 20 kilometer in eigendom of pacht,
die ook als zodanig staan geregistreerd in de Gecombineerde Data Inwinning (GDI).
Ook zou gebruikersgrond binnen een straal van 20 kilometer bij het bedrijfsareaal
meegerekend kunnen worden, mits daarvoor een voedergewas-mestcontract (kringloop-contract)
is overeengekomen en dit als zodanig in de GDI vermeld kan (gaan) worden.
De door Netwerk Grondig voorgestelde omschrijving van tot het bedrijf behorende landbouwgrond
wijkt op enkele punten af van de huidige Nederlandse mestwetgeving. In de Meststoffenwet
is een definitie opgenomen van tot het bedrijf behorende landbouwgrond. Daarbij geldt
geen afstandsbeperking voor de ligging van de gronden en wordt gebruikersgrond waarvoor
een voedergewas-mestcontract is overeengekomen niet gerekend tot de tot het bedrijf
behorende oppervlakte landbouwgrond.
Ik heb waardering voor de inzet van Netwerk Grondig om te komen met een definitie
van grondgebondenheid. Ten aanzien van de voorgestelde definitie merk ik op dat ik
uw Kamer recent heb bericht (Kamerstuk 33 037, nr. 250) de komende periode te zullen benutten voor een fundamentele herbezinning op het
mestbeleid door in een interactief proces te onderzoeken of en hoe het mogelijk is
te komen tot een wezenlijk eenvoudiger systeem van sturing op mestproductie en mestgebruik,
met minder regeldruk en lasten voor zowel de boer als de overheid. Initiatieven en
ideeën vanuit de sector, zoals deze petitie, zullen daarin worden betrokken.
In het huidige stelsel is grondgebondenheid zoals bedoeld door Netwerk Grondig geen
onderscheidend criterium. Voor zover Netwerk Grondig beoogt om hun beschrijving van
tot het bedrijf behorende landbouwgrond in het huidige stelsel te incorporeren, acht
ik dit niet opportuun. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 34 295, nr. 24) heb ik toegelicht waarom ik voeder-mestovereenkomsten in het kader van de Meststoffenwet
niet toesta als vorm van regionale kringlopen. Ook zou de omschrijving van Netwerk
Grondig in het huidige stelsel leiden tot groeimogelijkheden voor de melkveehouderij
zonder dat het grondgebonden karakter van de sector erdoor toeneemt. Het toepassen
van een afstandscriterium is in het huidige stelsel van de mestwetgeving eveneens
ongewenst. Dit zou de complexiteit van het stelsel immers verder doen toenemen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten