De Kamer,
gehoord de beraadslagingen,
constaterend, dat de Wet verbeterde premieregeling tot doel heeft alle deelnemers
aan premieovereenkomsten een keuze te bieden tussen een vaste of een variabele uitkering,
constaterend, dat de regering de keuze voor een variabele uitkering bij een vrijwillige
premieovereenkomst van een pensioenfonds alleen mogelijk maakt als er sprake is van
een 10%-werkgeversbijdrage,
constaterend, dat het voor bedrijfstakpensioenfondsen in de praktijk niet mogelijk
is om een 10%-werkgeversbijdrage te vragen en daarom de deelnemers de keuzemogelijkheid
voor een variabele uitkering niet kan worden geboden,
constaterend, dat de regering er tot nu toe niet voor heeft gekozen de taakafbakeningsafspraken
in artikel 120 Pensioenwet aan te passen,
constaterend, dat de taakafbakeningsbepalingen in artikel 120 van de Pensioenwet zijn
opgesteld in een tijd dat er nog geen sprake was van netto-pensioenregelingen en variabele
uitkeringen,
overwegend, dat uitbreiding of verschuiving van de taakafbakening onwenselijk is,
overwegend, dat actualisering wel wenselijk is zodat ook alle deelnemers aan vrijwillige
pensioenregelingen bij pensioenfondsen een keuze krijgen tussen een vaste en een variabele
pensioenuitkering,
verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier ook alle pensioenfondsen hun deelnemers
een variabele uitkering kunnen bieden in het geval van vrijwillige pensioenregelingen
waarbij het ontbreken van een werkgeversbijdrage niet belemmerend werkt, en dit onderzoek
tijdig af te ronden met de intentie de benodigde wijzigingen mee te kunnen nemen in
de reeds aangekondigde veegwet,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Rooijen
Oomen
Ten Hoeve