34 003 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen)

Nr. 17 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2016

Op 21 januari 2016 heeft de Europese Commissie (Commissie) een besluit genomen (bijlage 1)1. Hierin neemt de Commissie nota van het feit dat Nederland met de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen de vennootschaps-belastingplicht voor overheidsondernemingen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016 ingrijpend heeft aangepast. Overheidsondernemingen zijn als gevolg van deze aanpassingen, net als hun private concurrenten, vennootschapsbelasting (vpb) verschuldigd over hun fiscale winst.

Het kabinet onderschrijft het besluit van de Commissie grotendeels, namelijk dat overheidsondernemingen die economische activiteiten verrichten dezelfde Vpb-plicht hebben als private ondernemingen. Nederland heeft de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen volgens de Commissie tijdig ingevoerd.

Tijdelijke vrijstelling zeehavens

Het voorgaande is anders voor de tijdelijke vrijstelling van vpb voor de zeehavens die in deze wet is opgenomen. De Commissie stelt vast dat deze vrijstelling is aan te merken als onverenigbare staatssteun. Deze vrijstelling dient volgens de Commissie afgeschaft te worden en de zeehavens dienen per 1 januari 2017 Vpb-plichtig te zijn. Het kabinet is niet gekant tegen een Vpb-plicht voor zeehavens, maar heeft steeds het belang van een level playing field voor zeehavens binnen de Europese Unie onderstreept. Omdat zo’n level playing field op 1 januari 2017 niet is bereikt, betreurt het kabinet het standpunt van de Commissie.

Het besluit van de Commissie dient in elk geval ten uitvoer te worden gebracht.

De Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen maakt het mogelijk dat de tenuitvoerlegging ervan geschiedt bij koninklijk besluit (KB). In het KB wordt bepaald dat de tijdelijke vrijstelling voor de zeehavens per 1 januari 2017 vervalt. Indien het KB niet wordt geslagen, verleent Nederland ongeoorloofde staatssteun aan de zeehavens met alle risico’s van terugvordering (inclusief rente) van dien. Het kabinet is dan ook gehouden om op korte termijn het KB slaan.

Beroep

Niettemin komt de vraag op of Nederland in beroep wil gaan tegen dit onderdeel van het besluit, waarbij moet worden bedacht dat het instellen van beroep geen schorsende werking heeft.

Het kabinet heeft besloten spoedadvies te vragen aan de landsadvocaat over de juridische gronden om beroep aan te tekenen tegen het oordeel van de Commissie ten aanzien van de zeehavens. Het kabinet heeft besloten niet zelf in beroep te gaan tegen het besluit van de Commissie. Wel voegt het kabinet zich aan de zijde van de zeehavens in het door de zeehavens aangekondigde beroep.

Het kabinet heeft richting Commissie voortdurend aangedrongen op het bewerkstelligen van een level playing field tussen de zeehavens binnen de Europese Unie. Ook in de toekomst zal het kabinet dit blijven doen.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven