34 002 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015)

N BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2015

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Financiën over de «Raming van effecten van belasting- en inkomenspolitiek mede aan de hand van de lastendruk».

1. Raming effecten van belasting- en inkomenspolitiek

De leden van de SP-fractie vragen de regering om de door het MIMOSI-model geraamde inkomensverdeling naar besteedbaar inkomen van huishoudens per kwartielgroep van het bruto inkomen, alsmede de totale mediaan en het totale gemiddelde en het aantal huishoudens voor de jaren 2012 tot en met 2015, analoog aan de wijze van presenteren in de technische briefing. Voor de jaren waarover de CBS-cijfers beschikbaar zijn, vragen zij tevens de CBS-cijfers.

In Tabel 1 is de gevraagde opstelling weergegeven. Er is hier uitgegaan van het bruto inkomensbegrip zoals het CBS dit hanteert. In het navolgende wordt dit het superbruto inkomen genoemd, ter onderscheiding van het bruto inkomensbegrip zoals het CPB en de ministeries dit hanteren. Voor de MIMOSI-uitkomsten is het superbruto inkomen benaderd door uit te gaan van het bruto inkomen met daarbij opgeteld de werkgeverslasten.1 Voor de MIMOSI-uitkomsten is verder uitgegaan van de CEP2015-ramingsstand. Er is gebruik gemaakt van een ruime selectie, dus inclusief de huishoudens met zeer lage of negatieve inkomens die in de reguliere koopkrachtpresentatie niet worden meegenomen. De CBS-cijfers zijn in deze reeks alleen beschikbaar voor 2012 en 2013 (voorlopige cijfers).2 Het relatief hoge inkomen voor de vierde kwartielgroep in 2014 wordt veroorzaakt door een hoger geraamd inkomen uit aanmerkelijk belang, vanwege het tijdelijk verlaagde tarief van box 2 in 2014.

Tabel 1: Besteedbaar inkomen huishoudens; kwartielgroepen naar superbruto inkomen, 2012
 

2012

2013

2014

2015

 

CBS

MIMOSI

CBS1

MIMOSI

MIMOSI

MIMOSI

Indeling naar superbruto inkomen 2

Besteedbaar inkomen (x € 1.000)

1e kwartielgroep (gem.)

13,0

13,7

13,1

13,8

14,0

14,3

2e kwartielgroep (gem.)

24,0

25,0

24,0

24,8

25,3

25,3

3e kwartielgroep (gem.)

34,8

35,5

35,1

35,5

36,6

36,7

4e kwartielgroep (gem.)

61,6

62,6

62,3

62,9

71,0

64,3

Mediaan (totaal)

28,4

29,6

28,5

29,3

30,0

30,0

Gemiddelde (totaal)

33,3

34,2

33,6

34,3

36,7

35,2

             
 

Aantallen huishoudens (x 1.000)

Aantal hh per kwartielgroep

1.868

1.856

1.871

1.871

1.884

1.898

Aantal huishoudens totaal

7.470

7.423

7.483

7.482

7.535

7.590

X Noot
1

Voorlopige cijfers.

X Noot
2

Bruto inkomen volgens CBS-definitie.

2. Collectieve lastendruk huishoudens

De leden van de SP-fractie vragen een gecorrigeerde tabel van de «Gemiddelde druk (in procenten) van belastingen (inclusief volksverzekeringspremies) en premie ziektekosten (Zvw) op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel». Zij vragen dit te onderscheiden naar (eerste categorie) inkomstenbelasting (inclusief sociale verzekeringspremies), indirecte belastingen, lokale heffingen en (tweede categorie) premie zvw (nominaal minus toeslag). Afhankelijk van de beoordeling betreffende de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw als onderdeel van de collectieve lastendruk dient deze toegevoegd te worden. Tevens vragen zij naar het gemiddelde bruto inkomen per kwartiel en de bovengrenzen per kwartiel.

De gevraagde tabel is hieronder gegeven. Dit is een correctie van en uitbreiding op de tabel die is gegeven in de nadere beantwoording van vragen ter voorbereiding van de Algemene Financiële Beschouwingen.3

Tabel 2: Gemiddelde druk (in procenten) van belastingen (inclusief sociale verzekeringspremies) en premie ziektekosten (Zvw) op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel
 

25%-groepen 2010

25%-groepen 2013

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen1

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. bijdrage Zvw2

5,6

5,4

4,8

3,3

5,6

5,6

5,7

4,4

Inkomstenbelasting: nettoheffing3

7,5

13,4

18,0

24,3

8,5

13,1

17,7

24,2

Indirecte belastingen4

15,6

10,2

8,3

5,7

.

.

.

.

Lokale heffingen

2,8

1,9

1,4

0,9

.

.

.

.

Premie Zvw (nom-toesl)

4,3

3,8

3,5

2,3

3,8

4,0

3,6

2,3

Coll. lastendruk incl. indir. bel. en lok. hef.

35,8

34,7

36,0

36,5

.

.

.

.

Coll. lastendruk excl. indir. bel. en lok. hef.

17,4

22,6

26,3

29,9

17,9

22,7

27,0

30,9

                 

Gemiddeld brutoink. (x € 1.000)

16,5

34,4

58,5

115,0

16,6

34,7

59,8

120,4

Bovengrens (x € 1.000)

25,3

45,0

74,1

.

25,6

45,7

76,6

.

X Noot
1

Bruto inkomen volgens CBS-definitie.

X Noot
4

Hoge inkomens sparen meer, waardoor een groter deel van de bestedingen uit de extra inkomsten in een latere periode in het leven plaatsvindt. Naar de inschatting van het kabinet is een toedeling van indirecte belastingdruk op basis van bestedingen daarom een betere maatstaf om de indirecte belastingdruk te meten, omdat daarbij beter rekening wordt gehouden met inkomensschommelingen gedurende het leven. Zie ook Kamerstukken I, 2013/14, 33 752, D, pagina 17 en Kamerstukken I, 2013/14, 33 752, G, pagina 11.

Het kabinet heeft voor de premie Zvw (nominaal-toeslag) voor 2013 abusievelijk de cijfers van 2011 vermeld. De juiste percentages voor 2013 (voorlopige cijfers) zijn in de tabel vermeld.4 Het gemiddelde brutoinkomen van de laatste kwartielgroep in 2013 moet zijn € 120.400. Tevens zijn de kwartielgrenzen in 2013 toegevoegd.5 In de optelling tot «collectieve lastendruk» is nu ook de inkomensafhankelijke bijdrage meegenomen. Verder zijn de cijfers in de tabel onveranderd gebleven ten opzichte van de eerder gegeven tabel.

De leden van de SP-fractie vragen voorts om een tabel als tabel 2 met dezelfde cijfers doch op basis van het «fiscaal bruto» inkomen, te definiëren als het superbruto inkomen minus de werkgeversbijdragen in premies. Ook vragen zij naar een CBS-Statline-link die het onderscheid geeft tussen dit bruto inkomen en het «superbruto» inkomen per kwartielgroep.

Aangezien het CBS het fiscaal bruto inkomen niet als inkomensbegrip kent, is het niet eenvoudig deze tabel te construeren (hoewel niet onmogelijk). Een directe CBS-Statline-link is daarom niet te geven. Om de vraag toch zo goed mogelijk te beantwoorden, zijn hierna de gevraagde tabellen gemaakt met behulp van de uitkomsten uit MIMOSI.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering aan de hand van MIMOSI of een ander model een schatting kan maken van de bovenbedoelde cijfers uit 2010 voor de jaren 2011 t/m 2015.

De gevraagde tabellen zijn hieronder weergegeven voor de jaren 2010 tot en met 2015. Het bruto inkomen is hierin gedefinieerd volgens het gebruikelijke bruto inkomensbegrip van het CPB en de ministeries6. Het superbruto inkomen is geconstrueerd door bij het bruto inkomen de eventuele werkgeverspremies (niet weergegeven) op te tellen, waaronder ook het werkgeversdeel van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Voor invoering van de Wet uniformering loonbegrip in 2013 werd de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw weliswaar door werknemers betaald, maar werd dit door werkgevers vergoed in de vorm van een bruto tegemoetkoming. Deze is daarom in de tabellen opgenomen als werkgeversdeel. Deze bruto tegemoetkoming werd ook niet opgeteld in het bruto inkomensbegrip van het CPB en de ministeries.7 De posten indirecte belastingen en lokale heffingen worden niet berekend in het besteedbare inkomen in MIMOSI en zijn daarom niet weergegeven en niet meegenomen in de berekening van de gevraagde collectieve lastendruk. Het blijkt dat de met MIMOSI gesimuleerde resultaten voor de gevraagde opstelling van de collectieve lastendruk redelijk overeenkomen met de resultaten in tabel 2 op basis van CBS Statline. Vergelijk hiervoor de collectieve lastendruk exclusief indirecte belastingen en lokale heffingen in tabel 2 met de collectieve lastendruk superbruto in tabel 3 (2010) en in tabel 6 (2013).

Tabel 3: Gemiddelde druk van belastingen inclusief sociale verzekeringspremies en premie ziektekosten op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel, 2010.

2010

25%-groepen (superbruto)

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. Zvw, werkgeversdeel (% v. superbr.)

1,7

2,9

3,8

2,7

Bruto inkomen (% v. superbr.)

95,8

90,3

85,3

86,5

Inkomenstenbelasting nettoheffing (% v. superbr.)

8,6

14,4

17,7

24,1

Ink. afh. Zvw niet-werknemers (% v. superbruto)

3,4

2,2

0,8

0,4

Netto Zvw zorgpr., incl. eigen bijdrage (% v. superbr.)

3,7

3,3

3,2

2,1

Coll. lastendruk bruto (som, % v. bruto)

16,4

22,1

25,4

30,8

Coll. lastendruk superbruto (som, % v. superbruto)

17,4

22,9

25,5

29,3

Gemiddeld superbruto inkomen (x € 1.000)

14,9

35,9

61,3

118,2

Bovengrens kwartiel (x € 1.000)

24,9

47,6

76,5

 
Tabel 4: Gemiddelde druk van belastingen inclusief sociale verzekeringspremies en premie ziektekosten op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel, 2011.

2011

25%-groepen (superbruto)

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. Zvw, werkgeversdeel (% v. superbr.)

1,8

3,1

4,1

2,9

Bruto inkomen (% v. superbr.)

95,7

90,2

84,9

86,3

Inkomenstenbelasting nettoheffing (% v. superbr.)

8,2

13,9

17,5

23,8

Ink. afh. Zvw niet-werknemers (% v. superbruto)

3,8

2,5

0,9

0,5

Netto Zvw zorgpr., incl. eigen bijdrage (% v. superbr.)

3,7

3,3

3,3

2,2

Coll. lastendruk bruto (som, % v. bruto)

16,4

21,9

25,4

30,8

Coll. lastendruk superbruto (som, % v. superbruto)

17,5

22,9

25,7

29,5

Gemiddeld superbruto inkomen (x € 1.000)

15,1

36,4

62,5

121,0

Bovengrens kwartiel (x € 1.000)

25,2

48,4

78,2

 
Tabel 5: Gemiddelde druk van belastingen inclusief sociale verzekeringspremies en premie ziektekosten op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel, 2012.

2012

25%-groepen (superbruto)

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. Zvw, werkgeversdeel (% v. superbr.)

1,6

2,8

3,9

3,2

Bruto inkomen (% v. superbr.)

95,9

90,4

84,5

85,2

Inkomenstenbelasting nettoheffing (% v. superbr.)

8,1

13,9

17,7

24,1

Ink. afh. Zvw niet-werknemers (% v. superbruto)

3,5

2,4

0,9

0,6

Netto Zvw zorgpr., incl. eigen bijdrage (% v. superbr.)

4,0

3,6

3,5

2,3

Coll. lastendruk bruto (som, % v. bruto)

16,4

22,1

26,2

31,6

Coll. lastendruk superbruto (som, % v. superbruto)

17,3

22,8

26,0

30,1

Gemiddeld superbruto inkomen (x € 1.000)

15,3

36,7

63,5

122,5

Bovengrens kwartiel (x € 1.000)

25,4

48,8

79,7

 
Tabel 6: Gemiddelde druk van belastingen inclusief sociale verzekeringspremies en premie ziektekosten op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel, 2013.

2013

25%-groepen (superbruto)

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. Zvw, werkgeversdeel (% v. superbr.)

1,6

3,0

4,3

3,5

Bruto inkomen (% v. superbr.)

95,7

90,2

84,0

84,9

Inkomenstenbelasting nettoheffing (% v. superbr.)

9,4

14,4

18,0

24,3

Ink. afh. Zvw niet-werknemers (% v. superbruto)

3,2

2,4

0,9

0,6

Netto Zvw zorgpr., incl. eigen bijdrage (% v. superbr.)

3,2

3,9

3,7

2,3

Coll. lastendruk bruto (som, % v. bruto)

16,4

22,9

26,9

32,1

Coll. lastendruk superbruto (som, % v. superbruto)

17,3

23,6

26,8

30,8

Gemiddeld superbruto inkomen (x € 1.000)

15,4

36,6

63,8

123,5

Bovengrens kwartiel (x € 1.000)

25,3

48,7

80,4

 
Tabel 7: Gemiddelde druk van belastingen inclusief sociale verzekeringspremies en premie ziektekosten op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel, 2014.

2014

25%-groepen (superbruto)

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. Zvw, werkgeversdeel (% v. superbr.)

1,5

2,8

4,1

3,1

Bruto inkomen (% v. superbr.)

95,6

89,9

83,5

85,5

Inkomenstenbelasting nettoheffing (% v. superbr.)

8,6

13,4

17,4

24,1

Ink. afh. Zvw niet-werknemers (% v. superbruto)

3,0

2,3

0,9

0,6

Netto Zvw zorgpr., incl. eigen bijdrage (% v. superbr.)

3,7

4,1

3,5

2,0

Coll. lastendruk bruto (som, % v. bruto)

16,0

22,0

26,0

31,2

Coll. lastendruk superbruto (som, % v. superbruto)

16,9

22,6

25,8

29,8

Gemiddeld superbruto inkomen (x € 1.000)

15,5

36,7

64,5

132,9

Bovengrens kwartiel (x € 1.000)

25,4

49,1

81,5

 
Tabel 8: Gemiddelde druk van belastingen inclusief sociale verzekeringspremies en premie ziektekosten op het superbruto inkomen van huishoudens per inkomenskwartiel, 2015.

2015

25%-groepen (superbruto)

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

Superbruto inkomen

100,0

100,0

100,0

100,0

Ink. afh. Zvw, werkgeversdeel (% v. superbr.)

1,4

2,6

3,8

3,2

Bruto inkomen (% v. superbr.)

95,9

90,6

84,2

85,0

Inkomenstenbelasting nettoheffing (% v. superbr.)

8,8

13,9

17,9

25,0

Ink. afh. Zvw niet-werknemers (% v. superbruto)

2,8

2,2

0,9

0,5

Netto Zvw zorgpr., incl. eigen bijdrage (% v. superbr.)

3,9

4,7

3,7

2,3

Coll. lastendruk bruto (som, % v. bruto)

16,1

22,9

26,7

32,7

Coll. lastendruk superbruto (som, % v. superbruto)

16,9

23,3

26,3

31,0

Gemiddeld superbruto inkomen (x € 1.000)

15,3

36,3

63,8

123,4

Bovengrens kwartiel (x € 1.000)

25,2

48,5

80,7

 

De leden van de SP-fractie vragen of het CBS van mening is dat de opstellingen in beide bovenbedoelde varianten (dus ten opzichte van het superbruto, dan wel ten opzichte van het bruto inkomen) in beginsel een correcte weergave leveren van de collectieve lastendruk voor huishoudens.

Het CBS brengt zoveel mogelijk aspecten van de lastendruk in kaart. Er is echter geen bindende definitie van de «collectieve lastendruk», ook niet internationaal. Het kabinet heeft eerder een opstelling gegeven waarin effectief premies voor inkomensverzekeringen voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid en pensioenpremies werden meegenomen in de lastendruk.8 Een dergelijke opstelling sluit aan bij het begrip besteedbaar inkomen zoals dat in de koopkrachtberekeningen en in bijvoorbeeld berekeningen van de marginale druk gebruikt wordt.

3. Druk van «collectieve lasten alsmede diverse overige inkomens- en uitgavenverzekeringen»

De leden van de fractie van de SP hebben een aantal vragen naar aanleiding van een opstelling van het kabinet van de druk van collectieve lasten alsmede diverse overige inkomens- en uitgavenverzekeringen.9 Het gaat daarbij om de volgende posten:

11.1 Premie werkloosheid

Zij vragen of het correct is dat het hier gaat om premies die uitsluitend voortvloeien uit een arbeidscontract (ZZP-ers en andere zelfstandigen zijn er dus niet aan gebonden).

Dit is niet geheel juist. Het is correct dat ZZP-ers en andere zelfstandigen niet gebonden zijn aan de premie voor werkloosheid. Echter, niet alleen mensen met een arbeidscontract dragen premies voor werkloosheid af. Zo draagt het UWV ook premie af voor mensen met een uitkering werknemersverzekeringen.

11.2 Premie ziekte (t.b.v. inkomensuitkering)

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het hier gaat om een (op geen enkele wijze verplichte) particuliere inkomensverzekering. Ook vragen zij of het correct is dat indien betrokkene een voorziening zou willen treffen in de spaarsfeer dat dit dan niet zichtbaar is in de cijfers (van het besteedbaar inkomen). Zij vragen of het correct is dat hetzelfde zou gelden voor bijvoorbeeld een brandverzekering (niet verplicht en spaarvoorziening als alternatief).

Het is correct dat deze premie uitsluitend slaat op de premies die worden betaald voor een particuliere inkomensverzekering in verband met ziekte. Het gaat hier om een vrijwillige inkomensverzekering. Op het moment dat een betrokkene vanuit zijn eigen spaargeld een voorziening zou treffen, dan zou dit niet zichtbaar zijn in de cijfers. De reden waarom dit nu wel zichtbaar is, is omdat hier het principe van de omkeerregel geldt: de ingelegde premie is onbelast, de uitkering is belast. De inkomensstatistiek volgt hier de fiscaliteit. Het inkomen wordt hierdoor belast op het moment dat het wordt genoten. Eenzelfde systematiek wordt ook bij de pensioenen toegepast: de pensioenpremie geldt als aftrekpost, terwijl de pensioenuitkering als inkomen wordt gezien. Zou de premie niet meegenomen worden in de inkomensstatistiek, dan zou de uitkering ook niet meegenomen kunnen worden als inkomensbron.

Schadeverzekeringen zoals brandverzekeringen zijn naar hun aard anders dan inkomensverzekeringen. Zij hebben vooral als doel om schade te compenseren, waar een inkomensverzekering een bescherming biedt tegen inkomensverlies. Om die reden worden betaalde premies aan schadeverzekeringen niet opgenomen in de inkomensstatistiek en inkomensverzekeringen wel.

11.3 Premie arbeidsongeschiktheid

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het hier gaat om een (op geen enkele wijze verplichte) particuliere inkomensverzekering. Ook vragen zij of het correct is dat indien betrokkene een voorziening zou willen treffen in de spaarsfeer dat dit dan niet zichtbaar is in de cijfers (van het besteedbaar inkomen). Zij vragen of het correct is dat hetzelfde zou gelden voor bijvoorbeeld een brandverzekering (niet verplicht en spaarvoorziening als alternatief)

De premie arbeidsongeschiktheid bestaat voor het grootste deel uit verplichte premies voor de werknemersverzekeringen WAO en WIA. Een klein deel omvat de premies voor particuliere verzekeringen in verband met arbeidsongeschiktheid, waaronder de premies ter reparatie van het zogeheten WAO-gat. Zoals hierboven is aangegeven past het in de inkomensstatistiek om deze posten mee te nemen.

11.4.1 Premie soc. verz. pensioen (tweede pijler)

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het hier gaat om premies die uitsluitend voortvloeien uit een arbeidscontract (ZZP-ers en andere zelfstandigen zijn er dus niet aan gebonden).

Het gaat hier inderdaad om premies die uitsluitend voortvloeien uit een arbeidscontract.

11.4.2 Premie partic. verz. pensioen (derde pijler)

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het hier gaat om een (op geen enkele wijze verplichte) particuliere inkomensverzekering. Ook vragen zij of het correct is dat indien betrokkene een voorziening zou willen treffen in de spaarsfeer dat dit dan niet zichtbaar is in de cijfers (van het besteedbaar inkomen). Zij vragen of het correct is dat hetzelfde zou gelden voor bijvoorbeeld een brandverzekering (niet verplicht en spaarvoorziening als alternatief).

Het gaat hier inderdaad om premies in verband met een vrijwillige, particuliere inkomensverzekering. Zoals hierboven is aangegeven past het in de inkomensstatistiek om deze posten mee te nemen.

11.4.4 Premie levensloopregeling

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het hier gaat om premies die op geen enkele wijze verplicht zijn (net zo min als een brandverzekering). Ook vragen zij of het correct is dat er wellicht redenen zijn voor het opnemen van de posten 11.1 t/m 11.4, maar dat het opnemen van deze posten een consistente meting van de voor inkomensgroepen relevante heffingen c.q. afdrachten verstoren. Zij vragen in hoeverre het opnemen van juist deze posten in de definitie van het besteedbaar inkomen, resulteert in een consistente meting van de inkomensheffing na «heffingen en uiteenlopende premieafdrachten».

Het gaat hier inderdaad om premies die vrijwillig worden afgedragen. Binnen de inkomensstatistiek ligt het voor de hand om deze premies mee te nemen, omdat daarmee in de statistiek wordt aangesloten op het moment dat het inkomen wordt genoten. Ook bij de levensloopregeling geldt immers dat de premie onbelast is en de uitkering belast. Doordat de inkomensstatistiek de fiscaliteit volgt, kan met de inkomensstatistiek een consistent overzicht worden gegeven van de relevante heffingen. Zouden deze posten niet meegenomen worden, terwijl het betalen van de premies leidt tot een lager belastbaar inkomen, dan zou het betaalde bedrag aan belasting van een huishouden niet meer vanuit de inkomensstatistiek worden verklaard.

12.1.1 t/m 12.1.3 Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW

12.1.1 Premie ZFW, Zvw inkomen arbeid

12.1.2 Premie ZFW, Zvw inkomen uitkering

12.1.3 Premie ZFW, Zvw overig inkomen

(Post 12.1.4 Premie ZFW, Zvw huishouden, is opgenomen onder punt 2: «Premie Zvw (nominaal minus toeslag)».)

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het bij deze posten (althans t/m 2012) gaat om een onontkoombare heffing op het bruto inkomen van huishoudens (geïnd door de Belastingdienst), die als zodanig beter kan worden opgenomen onder de «collectieve lastendruk» onder punt 2. Ook vragen zij of het in dit verband correct is dat over een eventuele werkgeversbijdrage t/m 2012 inkomensheffing werd geheven. Tot slot vragen zij het kabinet, indien de leden van de SP-fractie een en ander volgens het kabinet juist zien, de post «inkomensafhankelijke bijdrage ZVW» toe te voegen aan de tabellen voor de twee gevraagde opstellingen onder punt 2.

Het is correct dat het bij deze posten gaat om een verplichte, onontkoombare heffing. Ook is het juist dat de werkgeversbijdrage t/m 2012 (voor invoering van de wet uniformering loonbegrip) onderdeel uitmaakte van het fiscaal loon en daardoor werd belast. De post «inkomensafhankelijke bijdrage ZVW» is toegevoegd aan de tabellen voor de gevraagde opstellingen onder punt 2.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Naast de werkgeverslasten is er een verschil in behandeling van tegemoetkomingen als kinderbijslag en huurtoeslag. Dit is verder buiten beschouwing gelaten. Voor een volledig overzicht vergelijk het bruto inkomen zoals gedefinieerd door het CBS in bijvoorbeeld Schema 5 op pagina 21 van Documentatierapport IPO 2013, CBS 2015, te raadplegen via http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/728C432C-D485-43AA-9228-4B7BDE257E73/0/nkomenspanelonderzoekmicrodata.pdf en het bruto inkomen zoals gedefinieerd door het CPB in bijvoorbeeld Figuur2.1 op pagina 16 van CPB Document No 161, MIMOSI Microsimulatiemodel voor belastingen, sociale zekerheid, loonkosten en koopkracht, te raadplegen via http://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/mimosi-microsimulatiemodel-voor-belastingen-sociale-zekerheid-loonkosten-en-koopkracht.pdf.

X Noot
2

Voor de gemiddelde inkomens en aantallen huishoudens, zie CBS Statline:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=70991NED&D1=0,3&D2=15&D3=0,111-114&D4=11-12&HDR=G3,T&STB=G1,G2&VW=T, geraadpleegd op 7 april 2015. Voor mediane besteedbare inkomens, zie http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71511ned&D1=0,2–3&D2=0&D3=0&D4=12-13&HD=150421-1230&HDR=G2,T&STB=G1,G3, geraadpleegd op 7 april 2015.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2014/15, 34 002, F.

X Noot
6

Dit wijkt af van het fiscale begrip van belastbaar inkomen, bijvoorbeeld in het werknemersgedeelte voor pensioenpremies.

X Noot
7

Maar het was wel onderdeel van het belastbaar loon.

X Noot
8

Zie Tabel 2 in Kamerstukken I, 2014/15, 34 002, G.

X Noot
9

Bedoeld is hier bovengenoemde opstelling van het kabinet (zie voorgaande voetnoot). Deze opstelling is nader verduidelijkt met de volgende CBS-Statline-tabel: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=70991NED&D1=4&D2=10,15,82,84,90,93,102,105-107,110,113,116-117,120-122&D3=111-114&D4=9&HDR=G3,T,G2&STB=G1&VW=T, geraadpleegd op 10-2-2015.

Naar boven