Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000-VI nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000-VI nr. 4 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 september 2014
Inleiding
Tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie van 5 juni 2007 (Kamerstuk 30 800 VI, nr. 116), heeft de toenmalige Minister van Justitie toegezegd uw Kamer jaarlijks een rapportagebrief te sturen over de aanpak van internationale misdrijven. Daarin wordt een overzicht gegeven van zaken die het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Landelijke Eenheid van de nationale politie (voorheen: Landelijke Eenheid van het Korps Landelijke Politie Diensten) in het jaar daarvoor in behandeling heeft genomen en afgedaan.
Met de brief van de Minister van Justitie van 9 september 2008 (Kamerstuk 31 200 VI, nr. 193) is uw Kamer geïnformeerd omtrent de intensivering van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven door een ketenbreed versterkingsprogramma. Met de brief van 5 juli 2011 (Kamerstuk 32 500 VI, nr. 116) bent u geïnformeerd over de afronding van het versterkingsprogramma en het borgen van de resultaten van het versterkingsprogramma in een ketenbrede aanpak. Deze ketenbrede aanpak besteedt naast opsporing en vervolging ook aandacht aan het in internationaal verband bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen van instroom van verdachten van internationale misdrijven.
Met deze brief informeer ik u, naast de cijfermatige rapportage, over de uitwerking en de behaalde resultaten in het kader van de ketenbrede aanpak in het jaar 2013. De cijfermatige rapportage betreft in eerste instantie een uiteenzetting van opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke resultaten op het gebied van internationale misdrijven (IM) in 2013. Het gaat daarbij om de in 2013 door het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en de nationale politie behandelde IM-dossiers, met speciale aandacht voor vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv) is tegengeworpen (hierna 1F-dossiers). In tweede instantie bevat deze brief vreemdelingrechtelijke gegevens met betrekking tot 1F-zaken.
Tenslotte geef ik middels deze brief uitvoering aan de drie toezeggingen die ik heb gedaan in het kader van het Algemeen Overleg 1F dat 19 juni 2014 heeft plaatsgevonden met uw Kamer.1
Bij het TIM van de nationale politie liepen in 2013 op het gebied van internationale misdrijven 15 opsporingsonderzoeken, naar in totaal 23 verdachten.2 Net als in voorgaande jaren blijft het vinden van bewijsmateriaal in IM-zaken een uitdaging. Er zijn vaak weinig gegevens beschikbaar, die bovendien veelal verkregen moeten worden door af te reizen naar post-conflictgebieden. Het onderzoek aldaar is vaak lastig gelet op de omstandigheden ter plaatse. Desalniettemin is ten opzichte van 2012 sprake van een stijging van het aantal tactische opsporingsonderzoeken.
Zaken in eerste aanleg
Yvonne N. (Rwanda)
Op 1 maart 2013 veroordeelde de rechtbank Den Haag Yvonne N. voor opruiing tot genocide. De rechtbank concludeerde dat Yvonne N. kansarme jongeren heeft gerekruteerd en aangezet tot de genocide op Tutsi's in haar woonwijk in Kigali met het oogmerk om Tutsi's in haar buurt uit te roeien. De rechtbank stelde dat het opruien een belangrijke schakel vormde in de gebeurtenissen die uitmondden in de genocide. Yvonne N. is veroordeeld tot een celstraf van 6 jaar en 8 maanden. Dit is het maximum dat voor dit delict kon worden opgelegd, aangezien de feiten zijn gepleegd in 1994. Tegenwoordig staat op dit delict een maximumstraf van 30 jaar gevangenisstraf.
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank.
Zaken in hoger beroep
LTTE (Sri Lanka)
In oktober 2011 heeft de rechtbank Den Haag vijf verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 6 jaar vanwege hun leidende rol binnen de Sri-Lankaanse Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Zowel de verdediging als het OM is in deze zaak in hoger beroep gegaan. In 2012 en 2013 is in het kader van de procedure bij het Hof aanvullend onderzoek verricht.
De inhoudelijke behandeling van de zaak door het Gerechtshof stond gepland voor 27 mei tot 21 november 2013, maar is uitgesteld in verband met de terugtrekking van enkele raadslieden. In mei en juni van 2014 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Het is nog niet bekend wanneer de uitspraak zal zijn.
Zaken in cassatie
Joseph M. (Rwanda)
Joseph M. is in juli 2011 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor zijn rol in de genocide in Rwanda in 1994. De verdediging van M. heeft tegen deze veroordeling cassatie-beroep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft dit beroep in november 2013 verworpen, waardoor de uitspraak van het gerechtshof Den Haag onherroepelijk is geworden.
Terugverwijzing
Guus K. (Liberia)
De Nederlandse zakenman Guus K. wordt verdacht van oorlogsmisdrijven en overtreding van de sanctiewet. Het gaat daarbij om wapenleveranties aan het Liberiaanse regime van Charles Taylor in strijd met het destijds geldende wapenembargo. In 2010 werd deze zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het gerechtshof in Den Bosch. In 2013 heeft er verder onderzoek plaatsgevonden door de raadsheer-rechtercommissaris.
Voorwaardelijk sepot
Op 14 mei 2013 maakte het Landelijk Parket bekend voorwaardelijk geen strafvervolging in te stellen tegen een verhuurder van kranen en hoogwerkers en haar bestuurders vanwege betrokkenheid bij de bouw van de Israëlisch barrière en een industrieterrein bij een nederzetting op de Westelijke Jordaanoever. Van Nederlandse bedrijven wordt verlangd dat zij op geen enkele manier betrokken zijn bij schendingen van de Wet Internationale Misdrijven (hierna: WIM) of de Geneefse Conventies. Het desbetreffende bedrijf is daar in 2006 en 2007 ook op aangesproken door de ministeries van Buitenlandse zaken en Economische zaken. Om een aantal redenen is door het OM besloten om geen nader onderzoek te verrichten en de zaak voorwaardelijk te seponeren.
Allereerst is van belang dat de vraag of de gedragingen van dit bedrijf een schending opleveren van de WIM danwel de Geneefs Conventies complex is en zonder nader onderzoek niet met zekerheid te beantwoorden is. Verder speelde mee dat het bedrijf, nadat aangifte was gedaan, de activiteiten in Israël en de bezette gebieden aan het beëindigen was en daartoe vergaande stappen had gezet. Ook is in de voorwaardelijk sepotbeslissing meegewogen dat er niet is gebleken van een substantiële bijdrage aan de bouw van de barrière en nederzettingen.
Uitlevering
Jean-Claude I. (Rwanda)
De Rwandese autoriteiten hebben in september 2013 Nederland gevraagd om Jean-Claude I uit te leveren. I. wordt verdacht van genocide en poging daartoe. Hij zou als leider van een Interahamwe militie hebben deelgenomen aan aanvallen op Tutsi's tijdens de genocide in Rwanda in 1994. De verdenking is mede gebaseerd op informatie van het Rwandatribunaal (ICTR). Jean-Claude I. was in juli 2013 al aangehouden door de Nederlandse politie op basis van Nederlands strafrechtelijk onderzoek en verbleef sindsdien in voorlopige hechtenis.
Omdat Nederland er, zoals u weet, de voorkeur aan geeft dat personen daar worden vervolgd en berecht, waar de feiten hebben plaatsgevonden, is I. aangehouden ter fine van uitlevering. Indien de uitlevering daadwerkelijk gaat plaatsvinden, zal de Nederlandse strafvervolging tegen I. worden gestaakt.
Op 20 december 2013 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat er geen redenen zijn om de door Rwanda gevraagde uitlevering van Jean-Claude I. te weigeren.
De rechtbank heeft daarbij onder meer geconcludeerd dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat I. in Rwanda vervolgd wordt vanwege een politieke overtuiging of politieke activiteiten, zoals door hem werd aangevoerd in de procedure.
Jean-Claude I. heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 17 juni 2014 het beroep van de opgeëiste persoon verworpen.
Het is nu aan de Minister van Veiligheid en Justitie om te besluiten of de persoon al dan niet wordt uitgeleverd aan Rwanda.
In 2013 zijn door het TIM en het LP 14 rechtshulpverzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om assistentie aan opsporing en vervolging van internationale misdrijven door buitenlandse autoriteiten. Deze verzoeken vergen aanzienlijke capaciteit van zowel het LP als het TIM.
De aanpak van internationale misdrijven door het LP kan onderverdeeld worden in zogeheten 1F-zaken en niet-1F-zaken. Bij 1F-zaken gaat het om zaken waarin door de IND aan een vreemdeling artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Het IND-dossier wordt in die gevallen doorgestuurd aan het LP. Bij niet-1F-zaken heeft geen tegenwerping van artikel 1F plaatsgevonden en is de zaak op andere wijze onder de aandacht van het OM en de politie gekomen. Hieronder vindt u de cijfermatige rapportage over het jaar 2013 uitgesplitst in de categorieën 1F en niet-1F. Het betreft hier zowel de opsporingsonderzoeken (zie 2.1.1) als de zogenaamde oriënterende onderzoeken.3
totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2013 waarvan: |
26 |
Aantal dossiers opgelegd |
1 |
Aantal dossiers afgevoerd |
5 |
Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek |
20 |
Aantal dossiers nog niet beoordeeld |
0 |
aantal 1F-dossier herbeoordeeld |
46 |
Waarvan |
|
aantal dossiers in behandeling genomen |
46 |
Aantal zaken onder de rechter |
1 |
Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter) |
5 |
Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is uitgevoerd1 |
66 |
Rechtshulpzaken |
0 |
Zaken spelen vaak gedurende een langere periode dan het jaar waarin zij nieuw binnenkomen bij het LP en TIM. Wellicht ten overvloede zij dan ook opgemerkt dat in bovenstaand overzicht tevens zaken zijn vermeld die in eerdere jaren zijn gestart.
De aanpak van internationale misdrijven is niet beperkt tot gevallen van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen. 1F-dossiers zijn slechts één van de vele bronnen van informatie voor TIM/LP. Informatie komt bijvoorbeeld ook van mensenrechtenorganisaties, aangiftes, open bronnen en uit strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en in het buitenland. Ook andere personen dan 1F’ers die zich schuldig maken aan internationale misdrijven behoren nadrukkelijk tot de doelgroep van het OM en de politie. Onderstaand overzicht toont hoeveel van dit soort dossiers in 2013 in behandeling waren bij het LP en het TIM.
Zaken onder de rechter |
4, met in totaal 16 verdachten |
Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter) |
131 |
Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is verricht |
25 |
Rechtshulpzaken |
14 |
De cijfers die betrekking hebben op het aantal dossiers in opsporingsonderzoek betreffen de 15 zaken die zien op IM delicten en de 3 onderzoeken die daaraan gerelateerd zijn. Zie ook voetnoot 2.
De aanpak van internationale misdrijven is, zoals eerder opgemerkt in de voorgaande rapportagebrieven, complex en arbeidsintensief. Zaken spelen veelal over een langere periode dan het jaar waarin zij in behandeling zijn genomen. Verder dient te worden opgemerkt dat ook zaken die onder de rechter zijn nog veel opsporingsactiviteiten en daarmee capaciteit vereisen. Voor de goede orde volgt hieronder evenals in voorgaande rapportagebrieven een toelichting op de gebruikte terminologie:
Opleggen
Dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is, worden opgelegd door het LP. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip resulteren in een herbeoordeling of een oriënterend onderzoek.
Herbeoordelen
Opgelegde dossiers worden door het TIM en het LP met enige regelmaat herbeoordeeld op mogelijkheden voor onderzoek. Deze kunnen zich voordoen als gevolg van een veranderde veiligheidssituatie in een land en/of het beschikbaar komen van nieuwe informatie. Er bestaat geen specifieke termijn voor herbeoordeling van dossiers, aangezien het strafbare feiten betreft die niet verjaren.
Afvoeren
Bij afvoeren gaat het om dossiers die niet tot nadere actie van LP en TIM zullen leiden, omdat een permanent beletsel is geconstateerd voor een succesvol opsporingsonderzoek, zoals het ontbreken van rechtsmacht.
Rechtshulp
Bij rechtshulp gaat het om ondersteuning door het TIM en/of het LP bij buitenlandse onderzoeken/zaken naar internationale misdrijven.
Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 1F Vlv is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn ook opgenomen in de Europese asielregelgeving.
In het Algemeen Overleg 1F van 19 juni 2014 heb ik toegezegd uw Kamer een nadere toelichting te geven op het niet verjaren van de tegenwerping van artikel 1F Vlv.
Artikel 1F Vlv gaat over de meest ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap kent. De meeste van deze misdrijven zijn zo ernstig dat in het internationale strafrecht is besloten dat hiervoor geen verjaringstermijn geldt.
In het vreemdelingenbeleid geldt dat de ernst van de misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vlv een voortdurende bedreiging oplevert voor de openbare orde. Het belang van de Nederlandse samenleving evenals de positie van de slachtoffers is blijvend in het geding. Indien door verloop van tijd de tegenwerping van artikel 1F Vlv zou komen te vervallen komt daarmee ook het praktisch belang van dit artikel als zodanig te vervallen, en doet direct af aan de integriteit van het systeem van vluchtelingenbescherming.
In de Nederlandse regelgeving is het niet verjaren van een tegenwerping van artikel 1F van het Vlv terug te vinden in hoofdstuk B2/4.4 van de Vreemdelingencirculaire waaruit volgt dat in geval van artikel 1F van het Vlv de termijnen van de glijdende schaal niet van toepassing zijn.
Tijdens het Algemeen Overleg op 19 juni 2014 heeft uw Kamer tevens gevraagd naar informatie over de heer S. Opgemerkt zij dat aan de heer S. geen artikel 1F Vlv is tegengeworpen. Hij verblijft evenwel niet rechtmatig in Nederland en ontvangt om die reden ook geen uitkering.
Binnen de IND worden onderzoeken in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag uitgevoerd door een daartoe gespecialiseerde afdeling (Unit 1F). Elke zaak waarin artikel 1F van toepassing zou kunnen zijn, wordt individueel onderzocht.
De werkzaamheden van de Unit 1F omvatten het uitvoeren van onderzoeken naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen bestaan dat zij in verband kunnen worden gebracht met gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning. Verder kunnen reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken.
Het onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, in de conclusie dat artikel 1F Vlv niet van toepassing is, of de onderzoeken worden voortijdig afgebroken omdat bijvoorbeeld een asielaanvraag is ingetrokken of de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Verder houdt de Unit 1F zich bezig met de procedure tot ongewenstverklaring en het opleggen van inreisverboden ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen.
Bij de uitvoering van hun werkzaamheden is de Unit 1F alert op actualiteiten en treedt zij proactief op. Zo heeft de Unit 1F in 2013 bijzondere aandacht besteed aan het monitoren van de instroom uit de Arabische landen, met name Syrië. Dit om te voorkomen dat personen die zich in die landen schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven rechtmatig verblijf zouden krijgen in Nederland. Ook is ingezet op het versterken van de informatiepositie ten aanzien van deze landen. Zo is in 2013 begonnen met de uitvoering van het project: «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection». Dit project wordt uitgevoerd door de unit 1F en wordt mede gefinancierd door het Europees Vluchtelingen Fonds.
Uitgangspunt van het project is dat Nederland, noch de EU, een veilige toevlucht haven wil zijn voor personen die verantwoordelijk zijn te houden voor gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv. Daartoe wordt de in Nederland opgebouwde kennis, expertise en informatie ingezet om specialisten in Nederland en bij onze Europese partners te ondersteunen ten einde de inreis van deze personen te voorkomen en zaken van potentiële 1F’ers te onderkennen en te adresseren.
Het project zal producten en diensten (door)ontwikkelen die de gespecialiseerde hoor- en beslismedewerkers van de Unit 1F ondersteunen. Verder zal de aanwezige kennis, expertise en informatie verder worden uitgebouwd en beter worden ontsloten. Tenslotte wordt beoogd een Europees netwerk van 1F-specialisten op te zetten, opdat uiteindelijk kennis en expertise gedeeld kan worden en alle landen de middelen, mankracht en informatie waarover de afzonderlijke EU landen beschikken, zo efficiënt mogelijk kunnen inzetten.
Daarnaast heeft de Unit 1F in 2013 bijzondere aandacht besteed aan onderzoek naar personen die in verband worden gebracht met piraterij.
In 2012 is de IND procedures gestart om het Nederlanderschap in te trekken. Deze weg is niet eerder bewandeld en de procedures zijn tijds- en arbeidsintensief. In 2013 hebben deze procedures zich voortgezet. Het intrekken van Nederlanderschap is een zwaar middel en dit betekent dat de inhoud van de zaak dit middel ook moet rechtvaardigen. Er zullen dus heel expliciete en duidelijke 1F-indicaties moeten zijn, die niet eerder in de vreemdelingrechtelijke procedure naar voren zijn gekomen. In 2013 is één intrekking van het Nederlanderschap van een Bosniër in rechte vast komen te staan. Deze persoon was betrokken bij de executie van een krijgsgevangene en is in verband hiermee uitgeleverd aan Bosnië, waarna zijn Nederlanderschap is ingetrokken.
Cijfers4
In 2013 zijn ongeveer 90 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten aanzien van wie aanwijzingen waren dat zij in verband kunnen worden gebracht met 1F-gedragingen. Bij ongeveer 30 vreemdelingen heeft dit onderzoek daadwerkelijk geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv. Van deze groep is bij minder dan 10 personen een artikel 3 EVRM beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen.
De top vijf van nationaliteiten aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen in 2013 is als volgt:
1. Libische
2. Rwandese
3. Congolese
4. Nigeriaanse
5. Afghaanse
In 2013 is aan ongeveer 90 vreemdelingen met een 1F-tegenwerping een zwaar inreisverbod opgelegd.
In minder dan 10 zaken van 1F’ers is tot ongewenstverklaring geconcludeerd.5 Het kan daarbij overigens gaan om zowel personen die in 2013 als in daaraan voorafgaande jaren artikel 1F Vlv is tegengeworpen.
Afgelopen jaar heeft de unit 1F ook enkele zaken afgehandeld binnen de Algemene Asielprocedure (AA). Doorgaans worden zaken waarin een 1F-onderzoek noodzakelijk wordt geacht, standaard in de Verlengde Asielprocedure (VA) behandeld. Er zijn echter zaken waarin de 1F-gedragingen of verantwoordelijkheden van de vreemdeling zo overduidelijk zijn, dat het mogelijk is om die zaken in de AA af te doen. Een voorbeeld van een dergelijke zaak is een zaak waarin bleek dat de betreffende vreemdeling in zijn land van herkomst was veroordeeld voor de moord op zijn echtgenote, op grond waarvan hem artikel 1F onder b Vlv (ernstig niet politiek misdrijf) kon worden tegengeworpen.
Rwanda
In 2008 is besloten om alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties. De reden dat is besloten om alle Rwandese zaken opnieuw te screenen, is onder andere gelegen in de ervaring die leert dat niet kan worden uitgesloten dat onder de asielzoekers die zijn toegelaten, zich personen kunnen bevinden waarvan eerst op een later moment mogelijk belastende informatie bekend wordt. Alsdan onderzoekt de IND conform het staande 1F-beleid of er aanleiding is om een verleende vergunning, of eventueel het inmiddels verleende Nederlanderschap, in te trekken. Uit deze screening is gebleken dat in een aantal zaken nader onderzoek in het kader van artikel 1F Vlv geïndiceerd was, met name door middel van individuele ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieruit is voortgekomen dat in nagenoeg al deze zaken voldoende aanleiding was om op grond van artikel 1F Vlv de verblijfsvergunning in te trekken. In 2013 is in dit kader in een aantal zaken de verblijfsvergunning ingetrokken en akkoord bevonden door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een aantal zaken bevindt zich in de beroepsfase. Tot slot zijn er enkele zaken die zich nog in de besluitvormingsfase bevinden van een procedure tot intrekking van de verblijfsvergunning.
Ten aanzien van Rwandezen die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarover later belastende informatie bekend werd, is de IND (in 2012) procedures gestart om het Nederlanderschap af te nemen. In 2013 hebben deze lopende procedures zich voortgezet.
In 2012 is de IND in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een pilot gestart waarin reguliere aanvragen van Rwandezen werden gescreend voorafgaande aan (het verlenen van toestemming voor) inreis.
Deze pilot liep ook in 2013 nog door, maar heeft vooralsnog niet geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv, aangezien er sprake is van een zeer lage instroom van Rwandezen en tot op heden niet is gebleken dat nog sprake is van oud-genocidairs die op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf of een visum verblijf proberen te verkrijgen in Nederland.
Syrië
In 2013 is er bij de IND een proactieve aanpak opgestart ten aanzien van 1F indicaties in Syrische zaken. De huidige situatie in Syrië en dan met name de veelheid aan strijdende partijen en de gepleegde mensenrechtenschendingen, in combinatie met de hoge Syrische instroom, maken het noodzakelijk dat er zorgvuldig gekeken wordt naar potentiële 1F’ers. Dit heeft er onder meer toe geleid dat er enkele tientallen zaken aan unit 1F zijn voorgelegd voor nader onderzoek. Verder is door unit 1F ingezet op verbetering van de informatiepositie. Dit draagt bij aan het voorkomen van inreis van 1F’ers en eerdere detectie van reeds ingereisde 1F’ers. Verder is er geïnvesteerd in voorlichting over de onderkenning van 1F indicaties op de diverse aanmeldcentra, speciaal in Syrische zaken.
Eind 2013 is ook gestart met een pilot waarbij getracht wordt om potentiële 1F’ers die willen nareizen in het kader van gezinshereniging te onderkennen voorafgaand aan hun inreis in Nederland.
Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg eind 2013 ongeveer 180. Het merendeel (bijna zestig procent) van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. Een vreemdeling komt in de werkvoorraad van de DT&V na ontvangst van het overdrachtsdossier van de IND. In 2013 hebben ongeveer 5 1F‘ers Nederland gedwongen verlaten. Tevens hebben ongeveer 5 1F’ers Nederland aantoonbaar zelfstandig verlaten.
Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. Oorzaken van niet-verwijderbaarheid van 1F’ers in de werkvoorraad van de DT&V kunnen onder meer zijn dat artikel 3 EVRM van toepassing is of dat er sprake is van nog openstaande procedures. In een aantal zaken van Afghaanse 1F’ers kan de terugkeer niet worden geëffectueerd in verband met door de rechter opgelegde voorlopige maatregelen, waaronder interim-measures van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Een groot deel van deze groep verblijft langdurig illegaal in Nederland. Een deel van deze 1F‘ers heeft gezinsleden die in Nederland rechtmatig verblijf hebben of intussen Nederlander zijn geworden. Voor de effectuering van terugkeer is de medewerking van de vreemdeling van essentieel belang. Het komt vaak voor dat vreemdelingen niet meewerken aan terugkeer, terwijl op hen een vertrekplicht rust. De medewerking van de vreemdeling is des te meer van belang in zaken waar artikel 3 EVRM aan uitzetting naar het land van herkomst in de weg staat, omdat in dat geval van de vreemdeling wordt verlangd inspanningen te verrichten om te vertrekken naar een derde land. Ook de opstelling van de desbetreffende autoriteiten inzake gedwongen terugkeer speelt een belangrijke rol ten aanzien van een succesvolle terugkeer. De DT&V heeft alle 1F-zaken in de werkvoorraad goed in beeld en levert een maximale inspanning om deze vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken.
Voortgang van de Taskforce/Programmatische aanpak
Voor wat betreft de doelstellingen van de Taskforce, verwijs ik naar de rapportagebrief over 2012, waarin deze uitgebreid zijn beschreven.
In 2013 hebben wederom bijeenkomsten van de Taskforce Internationale Misdrijven plaatsgevonden. Deelnemers aan deze Taskforce zijn de nationale politie, de IND, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de DT&V en het LP, dat het voorzitterschap draagt. Dit samenwerkingsmodel, met daarin het Operationeel Overleg waar de signalering van problemen en thema’s plaatsvindt, heeft geleid tot meer coördinatie en korte lijnen tussen de verschillende ketenpartners in de aanpak van internationale misdrijven. Veel van de in deze brief beschreven initiatieven en interventies zijn onder regie van de Taskforce tot stand gekomen. Vanuit alle deelnemers is aangegeven dat deze aanpak continuering verdient en besloten is dan ook om de Taskforce met twee jaar te verlengen.
Morotai: publicatie Afghaanse dodenlijsten
Op 18 september 2013 maakten het LP en het TIM in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken dodenlijsten en transportorders uit het onderzoek Morotai openbaar op de OM-website (www.warcrimes.nl). Het ging om namen en gegevens van mensen die door het Afghaanse communistische regime in 1978–1979 gearresteerd, gemarteld en gedood zijn en van wie sindsdien door hun familie veelal niets meer is gehoord. Door openbaarmaking van de in het Nederlandse onderzoek gevonden documenten kon nabestaanden zekerheid gegeven worden over het lot van hun dierbaren. Om zoveel mogelijk nabestaanden te bereiken is bij de openbaarmaking door de Nederlandse ambassade vanuit Afghanistan en het LP vanuit Nederland een mediastrategie gevoerd, gericht op het bereiken van zoveel mogelijk belanghebbenden.
Over de publicatie is uitgebreid bericht in Nederlandse, Afghaanse en wereldwijde media. In Afghanistan zijn de dodenlijsten afgedrukt in het dagblad Hashte Sobh en leidde de publicatie tot een brede discussie over straffeloosheid van personen die zich de afgelopen 30 jaar schuldig hebben gemaakt aan mensenrechten-schendingen. President Karzai heeft vervolgens twee dagen van nationale rouw afgekondigd om de slachtoffers op de dodenlijsten te herdenken en aangekondigd dat er een monument voor hen opgericht zal worden. Ook heeft hij de geestelijken in geheel Afghanistan verzocht bij het gebed aandacht aan de lijsten te besteden, waardoor ook personen die geen toegang tot internet of andere media hebben, bereikt zijn.
De openbaarmaking en de berichtgeving daarover hebben daarnaast geleid tot vele reacties op social media. Zo is op Facebook een pagina ingericht waar de op de dodenlijst vermelde personen met foto’s en persoonlijke verhalen herdacht worden.
Themadag Internationale Misdrijven
Op 26 september 2013 heeft de Themadag Internationale Misdrijven plaatsgevonden, met als onderwerp «Daders en slachtoffers; daartussen staan wij». Centraal stond de vraag hoe bewerkstelligd kan worden dat asielzoekers, die zich in Nederland bevinden, verklaringen afleggen omtrent oorlogsmisdrijven en/of misdrijven tegen de menselijkheid waarvan zij in hun land van herkomst getuige zijn geweest. Deze themadag was georganiseerd door TIM van de nationale politie, het LP van het OM en Unit 1F van de IND.
Het OM, TIM en de IND hebben ieder vanuit het organisatieperspectief toegelicht wat er gedaan wordt in het kader van de aanpak van internationale misdrijven. Door alle organisaties werd gedeeld dat het een interessante en waardevolle dag was waarvan wordt aanbevolen dat deze met enige regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) wordt georganiseerd. Een belangrijk resultaat van deze dag is dat er bij de deelnemers meer bewustzijn is ontstaan ten aanzien van de erkenning van slachtoffers en het belang om getuigen/slachtoffers van internationale misdrijven er op te wijzen dat zij aangifte kunnen doen en de mogelijkheid hebben om een getuigenverklaring af te leggen bij de Nederlandse politie.
Aanpak Rwanda
In mijn brief over 2012 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 27) heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de programmatische aanpak ten aanzien van Rwanda. Ter aanvulling daarop, verwijs ik naar mijn brief van 31 januari jl. (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 108) waarin ik de Tweede Kamer nader informeerde over de samenwerking met Rwanda.
In het Algemeen Overleg 1F met de Tweede Kamer op 19 juni 2014 (Kamerstuk 19 637, nr. 1883) werd gevraagd naar de voortrekkersrol van Nederland op het gebied van opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Die voortrekkersrol ziet zowel op de strafrechtelijke vervolging van internationale misdrijven (ontwikkeling van expertise; aantal strafvervolgingen6) als op de toepassing van artikel 1F Vlv in het brede vreemdelingenbeleid (asiel én regulier, uitvoering door een gespecialiseerde unit). Maar ook de ketenbrede- en programmatische aanpak van internationale misdrijven zoals die door de Taskforce Internationale Misdrijven wordt ontwikkeld en waarover uw Kamer jaarlijks in deze Rapportagebrief wordt bericht, is een voorbeeld van een aanpak die nu in EU verband (o.a. Genocide Netwerk, zie ook 3.2.2.) en door verschillende NGO’s navolging vindt.
Ik verwijs naar het zeer recentelijk verschenen rapport van Human Rights Watch waarin met lof wordt gesproken over de Nederlandse geïntegreerde aanpak van internationale misdrijven en in het bijzonder het werk van het LP, TIM en de unit 1F van de IND.7
De volgende paragrafen bevatten voorbeelden van de inzet op internationale samenwerking in 2013.
In 2013 is evenals in 2012 door het TIM en het LP proactief informatie gedeeld met opsporingsautoriteiten in andere Europese landen. Het ging daarbij om rest- en zijtakinformatie uit lopende of afgesloten Nederlandse onderzoeken die erop wijst dat mogelijke daders van internationale misdrijven elders in Europa verblijven. In vrijwel alle gevallen werd na aanleiding van de informatieverstrekking een strafrechtelijk onderzoek opgestart. Concreet liepen er in 2013 tenminste 8 opsporingsonderzoeken met betrekking tot internationale misdrijven in Europese landen die gestart zijn op informatie die door het LP en het TIM is verstrekt.
De uitwisseling van kennis en ervaring zoals deze tijdens bijeenkomsten van het Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (hierna het Genocide Netwerk) plaatsvindt, is onmisbaar om de opsporing en vervolging van internationale misdrijven ook in andere landen te bevorderen. Evenals in voorgaande jaren zet Nederland zich in om de continuïteit en de verdere professionalisering van het Netwerk te bevorderen. Ook in 2013 heeft wederom twee maal een bijeenkomst plaatsgevonden bij Eurojust in het kader van dit Europees Netwerk van contactpersonen in IM-zaken.
Daarnaast neemt Nederland samen met vier andere landen deel aan een speciale werkgroep die zich binnen het Netwerk bezig houdt met het vastleggen van best practices en het optimaliseren van de Europese samenwerking op het gebied van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Een voorbeeld van een dergelijke best practice die door Nederland naar voren wordt gebracht is het instellen van een specialistisch team dat zich uitsluitend richt op de opsporing en vervolging van internationale misdrijven.
In het kader van internationale samenwerking dient ook vermeld te worden dat er door Nederland nadrukkelijk wordt samengewerkt met Interpol. In 2013 zijn verschillende operationele meetings van Interpol bijgewoond en is er via de informatielijnen van Interpol informatie uitgewisseld. Daarnaast heeft een Nederlandse politieambtenaar als trainer deelgenomen aan een Interpoltraining (Interpol training course on Genocide, Warcrimes and Crimes against humanity). Aan deze training namen deelnemers uit 15 landen deel. Op deze manier verspreidt Nederland haar kennis en kunde op dit gebied internationaal.
Tevens heeft Nederland een bijdrage geleverd aan de verdere professionalisering en doorontwikkeling van internationale samenwerking door samen met het Internationaal Strafhof (ICC), Interpol, Europol en Eurojust na te denken over toekomstige ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden tussen de genoemde partijen en de nationale War Crimes Units (WCU). Een belangrijk onderdeel daarvan is de toekomstige mandatering voor Internationale Misdrijven bij Europol (per 1 januari 2016). Inmiddels beschikken een flink aantal Europese landen (+/- 10) over een WCU en is er naast de WCU in Canada ook een War Crimes Unit opgericht bij de FBI (Verenigde Staten) en in Australië, waardoor internationale samenwerking op dit onderwerp steeds belangrijker wordt.
Ter bevordering van complementariteit ondersteunt Nederland al enige jaren de organisatie Justice Rapid Response, een interstatelijk initiatief dat snelle korte-termijn uitzending mogelijk maakt van internationaal strafrechtelijke experts om staten en instellingen te ondersteunen bij de vervolging van internationale misdrijven. Sinds voorjaar 2013 zit Nederland in de Executive Board van de organisatie. Medio 2013 is een medewerker van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in Den Haag bij JRR voor een jaar gedetacheerd geweest, om zo de samenwerking met de EU en de in Den Haag gezetelde hoven en tribunalen te versterken.
Voorts is in november 2013 de International Crimes Database gelanceerd door het T.M.C Asser Instituut. Mijn departement financiert mede deze openbare databank waar uitspraken van nationale en internationale gerechten op het gebied van internationale misdrijven in zijn opgenomen. Hiermee wordt beoogd een openbaar instrument beschikbaar te stellen, waaruit geput kan worden door diverse betrokkenen, en waarmee kennisdeling kan plaatsvinden op het gebied van bestrijding van internationale misdrijven.
Op vreemdelingrechtelijk gebied is op Nederlands initiatief in samenwerking met de Intergovernmental Consultations on Asylum and Migration (IGC) in Genève en de daarbij aangesloten landen een advies aangeboden aan de UNHCR dat zij kunnen betrekken bij de revisie van de «Guidelines on the exclusion clauses Article 1F» die op dit moment plaatsvindt.
Ook overigens wordt geïnvesteerd in de samenwerking met UNHCR, bijvoorbeeld door het op verzoek van de UNHCR training geven aan medewerkers van de organisatie in het veld.
Nederland hecht belang aan een coherente toepassing van artikel 1F Vlv, als ook het vergelijkbare artikel in de EU Kwalificatierichtlijn. Om die reden en vanwege de voorloperrol op het gebied van het 1F-beleid is Nederland betrokken bij het ontwikkelen van de trainingsmodule «Exclusion» van het EASO Training Curriculum (ETC, voorheen EAC). Nederland levert een expert, tevens coördinator van deze module.
Uitwisseling van kennis, informatie en best practices over het 1F-beleid wordt ad hoc gedeeld tussen de uitvoerende instanties van de verschillende EU lidstaten in het kader van GDISC (General Directors» Immigration Services Conference).
Voorts is in paragraaf 2.2.1 al het in 2013 gestarte project Arabische Lente aangehaald. Dit project is een van de voorbeelden van de Nederlandse inzet op het vroegtijdig informatie vergaren en analyseren van huidige conflicten waarbij daarnaast wordt gestreefd dit samen te laten gaan met (meer) Europese (en internationale) samenwerking op het gebied van het 1F-beleid.
In mijn voorgaande brief meldde ik dat per 1 april 2012 een wetswijziging in werking is getreden waarmee onder andere de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven werd uitgebreid. Op basis van deze aangepaste wetgeving, heeft Nederland in 2013 het eerste Rwandese verzoek om uitlevering in behandeling genomen (zoals hierboven genoemd onder 2.1.1.).
Het in mijn brief over 2012 genoemde wetsvoorstel ter uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof is aan het begin van dit jaar bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in de wijziging van de Wet internationale misdrijven (WIM) op de volgende punten:
1) de aanvulling van het artikel in de WIM dat betrekking heeft op de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven in geval van een niet-internationaal gewapend conflict;
2) de invoeging van een nieuw artikel in de WIM betreffende de strafbaarstelling van het misdrijf agressie.
Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een wijziging van de rechtsmachtregeling van de WIM, waarmee een versterking van de beschermende functie van de Nederlandse strafwet wordt beoogd. Dit in navolging van de wet van 27 november 2013 inzake de herziening van de regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken, die op 1 juli 2014 in werking is getreden. Aldus kan worden voorzien in een verruiming van de rechtsmacht over misdrijven begaan tegen Nederlandse slachtoffers. Daarnaast kan het bestaande onderscheid in de rechtsmacht over Nederlanders en hier woonachtige vreemdelingen, voor zover het de in het buitenland begane misdrijven betreft, ongedaan worden gemaakt. De verruiming van de rechtsmacht stelt zeker dat strafvervolging in Nederland mogelijk is ten aanzien van personen die in Nederland verblijven. De wetswijziging voorkomt daarmee dat in bepaalde gevallen personen die zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven (langdurig) in Nederland zouden verblijven, zonder dat de vervolging van die misdrijven in Nederland mogelijk zou zijn. Op deze manier blijven ernstige (internationale) misdrijven niet onbestraft.
In de voornoemde wet van 27 november 2013 is tenslotte nog voorzien in het creëren van rechtsmacht voor door vreemdelingen gepleegde ernstige misdrijven indien zij zich in Nederland bevinden en uitlevering niet mogelijk is. Ook dit is voor een effectieve vervolging van internationale misdrijven van groot belang.
Nederlands initiatief inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven
Nederland is enige tijd geleden een internationale discussie gestart ter verbetering van de strafrechtelijke samenwerking tussen staten op het gebied van internationale misdrijven. Dit heeft geleid tot het streven naar een multilateraal instrument voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. In 2013 heeft ook Argentinië zich aangesloten bij de partnerlanden en met Nederland, België en Slovenië is het initiatief gezamenlijk voortgezet. Tijdens een internationale bijeenkomst welke in oktober 2013 in Den Haag plaatsvond, heb ik de Nederlandse inzet inzake het initiatief toegelicht en het belang van de ontwikkeling van een multilateraal instrument benadrukt. In deze bijeenkomst heeft eveneens de speciaal adviseur van de Verenigde Naties inzake genocidepreventie, de heer Adama Dieng, zijn steun betuigd en in zijn interventie de meerwaarde van het voorstel onderstreept. Tijdens de Vergadering van Statenpartijen (hierna: ASP) bij het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof in november 2013 is een joint statement betreffende het initiatief uitgevaardigd. Deze verklaring is door 39 landen uit alle regio’s ondersteund. Voorts is er gekozen voor het gebruik van diverse fora en platforms om het initiatief te bevorderen: het stond centraal bij een bijeenkomst met vertegenwoordigers van NGO’s, bij een Rencontre des pays de la Francophonie (bijeenkomst van de landen aangesloten bij de Franse taalunie) en tijdens verschillende strategische vergaderingen. Ook zijn er thematische side events georganiseerd tijdens de ASP in november 2013 en tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de VN Commission on Crime Prevention and Criminal Justice (CCPCJ) in mei 2014. Deze bijeenkomsten bieden de gelegenheid om de aanwezige landen te informeren over (de voortgang van) het initiatief en van gedachten te wisselen over toekomstige activiteiten. Naast deze bijeenkomsten hebben de afgelopen periode de bewindspersonen van zowel Buitenlandse Zaken als Veiligheid en Justitie, waaronder ikzelf, in bilaterale contacten aandacht gevraagd voor het belang van deze aanvulling van het huidige juridisch instrumentarium. De komende periode zal de inzet tot het verbreden van de regionale steun voor het initiatief worden gecontinueerd.
Gelet op de succesvolle programmatische aanpak die onder regie van de Taskforce Internationale Misdrijven tot stand is gekomen, is in de bijeenkomst van november 2013 van de Taskforce besloten deze te verlengen met twee jaar.
Tussen de betrokken instanties wordt nauw samengewerkt op het gebied van de bestrijding van internationale misdrijven. Zo heeft er een themadag internationale misdrijven plaatsgevonden waardoor medewerkers van diverse betrokken organisaties als de Landelijke Eenheid, OM en IND meer inzicht hebben gekregen in elkaars werkprocessen. Dit komt de samenwerking ten goede. Het OM is in een aantal zaken met succes tot vervolging overgegaan van verdachten van internationale misdrijven. Tevens is in 2013 het eerste Rwandese verzoek om uitlevering in behandeling genomen. Ik verwacht u in mijn brief over 2014 nader te kunnen informeren over uitleveringsverzoeken die van diverse landen in behandeling zijn genomen.
Ook op vreemdelingrechtelijk gebied zijn er diverse initiatieven ontplooid. Hoewel dit complexe en tijdrovende procedures betreft, heeft de IND de in 2012 ingeslagen weg voortgezet om waar mogelijk over te gaan tot ontneming van Nederlanderschap. Door het monitoren van instroom uit Arabische landen, in het bijzonder Syrië, wordt beoogd zoveel als mogelijk te voorkomen dat plegers van internationale misdrijven hun toevlucht kunnen vinden in Nederland.
Voor wat betreft internationale samenwerking blijft Nederland een actieve rol spelen zowel binnen de EU (in het kader van het Genocide Netwerk) als in haar bilaterale contacten met niet EU landen. Deze samenwerking is onontbeerlijk bij een succesvolle aanpak van internationale misdrijven.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
1) berichten waaruit de voortrekkersrol van Nederland en de waardering daarvoor op het terrein van het 1F-beleid en de aanpak van internationale misdrijven blijkt; 2) melden of dhr. S momenteel een uitkering van de Nederlandse Staat ontvangt; 3) nadere toelichting geven op het niet verjaren van de tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
Daarnaast liepen er nog drie opsporingsonderzoeken bij het TIM, zowel verwant aan internationale misdrijven als andersoortige opsporingsonderzoeken.
Voor een nadere toelichting over de werkwijze van het Landelijk Parket voor wat betreft het starten van oriënterende danwel opsporingsverzoeken, verwijs ik naar het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 14 april 2014, Kamerstuk 19 637, nr. 1808, pagina 26–27.
Aan vreemdelingen die geen gemeenschapsonderdaan zijn en die illegaal op het betreffende grondgebied verblijven wordt een zwaar inreisverbod opgelegd wanneer zij een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. EU-onderdanen krijgen in diezelfde situatie een ongewenstverklaring opgelegd.
Zie bijvoorbeeld het artikel van Joseph Rikhof, Senior Counsel, Crimes against Humanity and War Section, Department of Justice and Part-time Professor, International Criminal Law, University of Ottawa Canada. Hij heeft in zijn paper «Fewer places to hide? The impact of domestic war crimes prosecutions on international impunity» (Criminal Law Forum, volume 20(1) (2009): 1–51) veel waardering voor het aantal personen dat in Nederland veroordeeld is voor internationale misdrijven. Nederland heeft deze koppositie qua aantallen afgedane strafzaken de afgelopen jaren behouden.
«The Long Arm of Justice: Lessons from Specialized War Crimes Units in France, Germany, and the Netherlands», rapport van Human Rights Watch, verschenen in september 2014, ISBN: 978-1-62313-1913, http://www.hrw.org/publications/reports.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-VI-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.