33 979 Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij)

Nr. 99 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 2015

Tijdens het ordedebat van 28 mei jongstleden (Handelingen II 2014/15, nr. 89, item 7) heeft uw Kamer besloten mij te verzoeken om een brief waarin wordt ingegaan op het feit dat de melkveehouderij steeds intensiever wordt en de gevolgen daarvan voor dierenwelzijn. Met deze brief reageer ik op de uitzending van Zembla van 27 mei jongstleden, die de aanleiding was voor het verzoek, alsmede op de vervolguitzending van 17 juni jongstleden, zoals ik uw Kamer heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg over dierenwelzijn op 23 juni jongstleden. De fracties van de VVD, PvdA en PvdD hebben enkele aanvullende vragen gesteld, waarop in deze brief ook wordt ingegaan.

Het beeld dat geschetst wordt in de uitzendingen is in mijn ogen geen representatief beeld voor de melkveehouderij als geheel.

Veel boeren delen mijn mening dat de melkkoe, zoals alle dieren, een intrinsieke waarde heeft en daarnaast een economische waarde. Dieren verzorg je goed. De vele reacties die naar aanleiding van de uitzending op de sociale media zijn geplaatst door burgers en melkveehouders bevestigen dit. Mijn ervaring, ook naar aanleiding van wat ik heb gezien bij mijn werkbezoeken, is vooral dat boeren liefde voor hun dieren hebben en die zo goed mogelijk verzorgen.

Naar aanleiding van de gestelde vragen zet ik eerst een aantal feiten en ontwikkelingen op een rij.

De Europese melkquotering is per 31 maart 2015 afgeschaft. Een verantwoorde groei van de melkveehouderij is mogelijk, een groei binnen milieurandvoorwaarden. De toename van de Nederlandse melkproductie heeft al vanaf de laatste twee melkquotumjaren geleidelijk plaatsgevonden. Daardoor was de Nederlandse melkproductie in 2013/2014 en 2014/2015 respectievelijk 4,0% en 4,1% hoger dan het nationale melkquotum en groeide de melkveestapel naar 1,55 miljoen koeien in 2013 en 1,57 miljoen koeien in 2014. De bedrijfsgroottestructuur nam enigszins toe van gemiddeld 83 naar 85 melkkoeien, er trad enige verschuiving op in de bedrijfsgrootteklasse 250–400 melkkoeien (bijlage). De verdere toename van het aantal grote stallen hangt nauw samen met de ruimtelijke mogelijkheden die vanuit het verleden en ook thans nog worden geboden. Een aantal provincies, waaronder Noord-Brabant, heeft de afgelopen jaren het ruimtelijk beleid aangescherpt door kleinere bouwblokken toe te staan. Daarnaast zijn er provincies die, veelal onder beperkende voorwaarden, een groter bouwblok toestaan dan een standaardomvang van bijvoorbeeld 1 à 1,5 hectare.

De groei van de melkveehouderij heeft geleid tot groei van de fosfaatproductie, zoals ik uw Kamer per brief van 1 juni jongstleden (Kamerstuk 33 979, nr. 96) heb gemeld. De Europese Commissie heeft sinds 2006 aan de opeenvolgende derogaties bij de Nitraatrichtlijn de voorwaarde verbonden dat de fosfaatproductie in Nederland niet boven het niveau van 2002 (172,9 miljoen kilogram) mag groeien. Dit is opgenomen in de derogatiebeschikking. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet genoodzaakt is voor de melkveehouderij een nieuw instrumentarium te introduceren om te borgen dat het fosfaatproductieplafond niet wordt overschreden en de milieudoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Daartoe wordt een voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet voorbereid ter introductie van een productiebegrenzing in de melkveehouderij in de vorm van fosfaatrechten.

De groei van de melkveestapel mag niet ten koste gaan van het dierenwelzijn. In de afgelopen jaren met het einde van de melkquotering in zicht zijn veel nieuwe stallen gebouwd of bestaande stallen uitgebreid, wat heeft geleid tot een relatief modern bestand aan melkveestallen. Moderne stallen zijn ruimer (beschikbare oppervlakte per dier) en hebben ook betere ligruimte voor de dieren, hetgeen ten goede komt aan het dierenwelzijn. De Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) stimuleert het doen van extra investeringen in stallen die onder meer het dierenwelzijn ten goede komen.

Uit data van de Coöperatieve Rundveeverbeteringsorganisatie (CRV), waar de productiegegevens van 90% van de Nederlandse koeien zijn geregistreerd, blijkt dat de levensduur van de Nederlandse melkkoe de afgelopen twee jaar (2013, 2014) weer enigszins in de lift zit. Koeien worden nu gemiddeld 2.106 dagen oud, ofwel 5 jaar en 9 maanden. De belangrijkste redenen voor de afvoer van een melkkoe zijn uiergezondheid, klauwgebreken, vruchtbaarheid en te lage melkproductie. Verlenging van de levensduur is ook een van de doelstellingen van de duurzame zuivelketen.

Belangrijk kenmerk van de Nederlandse melkveehouderij is weidegang. Koeien zijn onlosmakelijk verbonden met ons landschap en de sector geniet daardoor een breed draagvlak bij de burger. De Duurzame Zuivelketen heeft in 2012 het initiatief genomen tot het Convenant Weidegang. Binnen het convenant werken 65 partijen aan het behoud van weidegang in Nederland. Betrokken partijen zijn onder meer melkveehouders, veevoerleveranciers, zuivelondernemingen, supermarkten, maatschappelijke organisaties en overheid.

In 2013 werd 70% van de koeien geweid (op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)). Het is mijn ambitie dat aandeel te verhogen naar 80% in 2020. Ik ben daarover in overleg met de partners van het Convenant Weidegang en zal de komende vijf jaar een bedrag van € 1 miljoen beschikbaar stellen om de benodigde inzet daarvoor te ondersteunen.

Mijn inzet zal gericht zijn op het beter toegankelijk maken van de regelingen van de Maatlat Duurzame Veehouderij voor bedrijven die weidegang toepassen, het financieel bijdragen aan deskundigheidsbevordering van melkveehouders die overschakelen op weidegang en het meer betrekken van de provincies bij het Convenant Weidegang.

Ik verwijs u tevens naar de brief over de intensieve veehouderij van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) waarbij het kabinet heeft aangegeven een integrale aanpak voor te staan. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is. In aanvulling op het bestaande omgevingsbeleid zal het kabinet een wettelijk kader opstellen dat de provincies en gemeenten de mogelijkheid biedt om vanuit een oogpunt van volksgezondheid grenzen te kunnen stellen aan de omvang van de veehouderij in een gebied.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie:

Kunt u aangeven wat de waarde is van de Nederlandse melkveesector voor de Nederlandse economie? En welke belangrijke rol speelt de Nederlandse melkveesector in de wereldwijde voedselvoorziening? Klopt het beeld dat geschetst wordt in de uitzending van Zembla? Geeft de reportage een representatief beeld van de sector volgens u?

De Nederlandse melkveehouderij en zuivelindustrie hebben een productiewaarde van respectievelijk € 5 miljard en € 7 miljard. De zuivelsector biedt 45.000 directe voltijdbanen. In 2014 exporteerde de sector voor € 7 miljard aan producten, waarvan ongeveer de helft kaas. De import is veel kleiner, waardoor de zuivelsector een handelsoverschot realiseerde van € 4,3 miljard, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de verdiencapaciteit van Nederland. Van de export wordt 29% (ruim € 2 miljard) geleverd op de wereldmarkt. De Nederlandse zuivelsector is de grootste exporteur van zuivel van binnen de EU naar buiten de EU en drijft handel over de gehele wereld met meer dan 150 landen.

Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het beeld dat geschetst wordt in de uitzending van Zembla in mijn ogen niet representatief wanneer wordt gekeken naar de melkveehouderij als geheel. Er komen twee melkveebedrijven in voor, een van 260 melkkoeien en een van 700 melkkoeien, terwijl maar 1,5% van het aantal bedrijven en 6,2% van de koeien tot deze grootteklasse behoren. Op beide bedrijven genieten de koeien geen weidegang, terwijl op sectorniveau 70% van de koeien weidegang heeft (CBS, 2013).

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie:

Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Boer (Friesland Campina) dat de huidige hoeveelheid stallen die gebouwd worden met name gebouwd worden omdat de oude stallen aan vervanging toe zijn, en niet om uit te breiden?

Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal stallen dat ter vervanging (en zonder uitbreiding) wordt gebouwd en het aantal stallen dat extra of inclusief uitbreiding wordt gebouwd? Zo nee, waarom niet?

In hoeverre kunnen de bouwvergunningen die uitgegeven zijn nog gebruikt worden indien het fosfaatplafond wordt bereikt?

Zoals de heer Boer aangeeft, is er sprake van een combinatie van omstandigheden. Het einde van de melkquotering en veel verouderde stallen hebben er toe geleid dat veel melkveehouders hebben besloten nu te investeren in nieuwe stallen. De hoge kosten van deze vervangingsinvestering worden veelal voor een deel opgevangen door het bouwen van een grotere stal voor meer koeien. Er zijn geen systematische gegevens beschikbaar over het aantal stallen dat wordt gebouwd voor vervanging casu quo uitbreiding.

Het fosfaatplafond speelt geen rol bij de bouwvergunning. Of bedrijven een bouwvergunning kunnen gebruiken, hangt vanzelfsprekend wel af van hoe andere vigerende regelgeving, zoals het stelsel van verplichte mestverwerking en het stelsel verantwoorde groei melkveehouderij, alsook milieuregelgeving en de NB-wet, uitwerkt op individuele bedrijven.

Op basis van de Nitraatrichtlijn, het vijfde Actieprogramma en de derogatiebeschikking van de Europese Commissie, is Nederland gehouden aan een nationaal fosfaatproductieplafond van 172,9 miljoen kilogram (het feitelijke niveau van productie in 2002). In mijn brief van 2 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet genoodzaakt is voor de melkveehouderij een nieuw instrumentarium te introduceren om te borgen dat het fosfaatproductieplafond niet wordt overschreden en de milieudoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Daartoe wordt een voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet voorbereid ter introductie van een productiebegrenzing in de melkveehouderij in de vorm van fosfaatrechten.

Welke effecten zal de afschaffing van de melkquota naar verwachting op het dierenwelzijn van de koeien hebben?

Tot hoeveel koeien is het (gemiddeld) voor een boer nog mogelijk zijn koeien volgens de weidegang-regeling (minstens 120 dagen per jaar zes uur per dag) naar buiten te laten gaan?

Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Van Dorp jr. dat het voor koeien niet uitmaakt of ze wel of niet buiten komen?

Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Van Dorp senior dat er over 10 jaar nog veel minder koeien buitenlopen? Kunt u hierbij het convenant weidegang betrekken?

Klopt het dat onderzoekers aangeven dat in 2016 nog slechts 58% van de koeien buiten zullen komen? Kunt u hier uw reactie op geven?

Deelt u de zorgen van de leden van de PvdA-fractie bij deze uitspraken?

Door de afschaffing van de melkquotering wordt het mogelijk om een hogere melkproductie te realiseren en meer dieren te gaan houden. Dit is aanleiding geweest voor de Nederlandse melkveehouders om te investeren in het bouwen van nieuwe open, lichte en ruime stallen met meer ruimte per dier. Ik verwacht daarom dat overbezetting in stallen zich niet zal gaan voordoen. Vanuit dierenwelzijn bezien is dit namelijk een ongewenste situatie.

Het percentage van 58% weidegang wordt genoemd in het CLM rapport «Melkveehouderij na quotering: Grondgebonden en industriële bedrijven» dat in oktober 2013 is verschenen. Het onderzoek, in opdracht van Wakker Dier, is gebaseerd op literatuurstudie en een telefonische enquête onder ruim 500 melkveehouders. Teruggang van weidegang is een ongewenste ontwikkeling voor het imago van de sector en de vermarkting van zuivelproducten. De grens waarbij weidegang nog mogelijk is, hangt af van de situering van de huiskavel ten opzichte van de stal, het toegepaste melksysteem en de gevoeligheid van de bodem voor vertrapping. Zuivelbedrijf Bel Leerdammer heeft als aanvullend voorschrift voor weidegang de eis dat niet meer dan 10 koeien per hectare huiskavel worden gehouden, zodat de koeien voldoende vers gras kunnen opnemen.

Weidegang heeft een gunstige invloed op uier- en klauwgezondheid. De mogelijkheid om natuurlijk gedrag te vertonen wordt beïnvloed door het al dan niet toepassen van weidegang, de vorm van huisvesting en het management.

In 2013 werd 70% van de koeien geweid (op basis van gegevens CBS). Het is mijn ambitie dat aandeel te verhogen naar 80% in 2020. Dat zal extra inspanning vragen van alle betrokkenen. Ik ben daarover in overleg met de partners van het Convenant Weidegang.

Kunt u reageren op de uitspraak van professor Van der Ploeg dat koeien «wegwerpproducten» zijn geworden?

Professor Van der Ploeg gaf aan dat als de melkproductie van een koe iets daalt, deze wordt vervangen door het volgende dier. Ik herken dit niet en ben ervan overtuigd dat het overgrote deel van de Nederlandse boeren daar zo niet over denkt en naar handelt. Gegevens van de CRV geven aan dat van een dergelijke trend ook geen sprake is. Bovendien is dit economisch niet interessant vanwege de hoge opfokkosten van vaarzen. Mijn beeld is dat melkveehouders zorgvuldig met hun dieren omgaan.

Klopt het dat koeien die niet buiten komen vaker last hebben bij het afkalven? Zo ja, welke problemen zijn dit en zijn deze gevolgen meegenomen bij het besluit het weidegangconvenant tot 80% op te schalen? Zo ja, op welke manier is dit tot uiting in het convenant gekomen? Zo nee, waarom niet?

Is er onderzoek gedaan naar welk type vloer het beste werkt om klauw en poot blessures te voorkomen? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen (inclusief een reactie van u) en is het mogelijk om deze vloeren verplicht te stellen? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te (laten) voeren? Zo ja, op welke termijn en gaat u de resultaten gebruiken om het beste type vloer verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?

Er zijn mij geen gegevens bekend of koeien die niet buiten komen vaker last hebben bij het afkalven. Wel is het van belang dat een afkalvende koe voldoende lig- en bewegingsruimte heeft. Daarom brengt de boer de hoogdrachtige koeien tijdig in een aparte afkalfruimte. Ook voor bedrijven met weidegang is een afkalfruimte noodzakelijk.

Er vindt veel onderzoek plaats door met name stalinrichtingsbedrijven naar verbetering van stalvloeren voor melkkoeien, gericht op verbetering van diergezondheid, dierwelzijn en vermindering van ammoniakemissie. De melkveesector werkt zelf aan verbetering van de poot- en klauwproblematiek, onder andere via het project «Grip op klauwen», dat voor een gedeelte door de overheid wordt gefinancierd. In het rapport «Grip op klauwen»1 wordt beschreven dat aandacht voor de vloer zeker belangrijk is. Ik constateer dat moderne stalvloeren bijdragen aan de verbetering van alle drie genoemde aspecten. Gezien de inspanningen van de marktpartijen zie ik geen aanleiding om daarin regulerend op te treden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren:

Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de melkveehouder Arnold van Dorp? «Ik zie mijn koeien het liefst zo mager. Een ronde koe die zorgt beter voor zichzelf dan voor mij. Een «scherpe» en dus magere koe levert 25 euro per dag op aan melk. «En een dikke ronde koe maakt er 18 euro melk van. Ja, dan ben ik geen charitatieve instelling. Ik hou hem niet voor de hobby. Dus uiteindelijk vertrekt die. Daar heb ik hem niet voor. Ik benader de koe met mijn rekenmachine.»

Ik neem nadrukkelijk afstand van deze uitspraken. Een koe heeft, zoals elk dier, een intrinsieke waarde. Boeren houden koeien vanwege hun economische waarde maar daarbij blijft de intrinsieke waarde van het dier ook leidend. Zoals aangegeven acht ik dergelijke uitspraken en het beeld dat dit oproept ook niet representatief voor de melkveesector als geheel. De vele reacties naar aanleiding hiervan bevestigen dit. Mijn ervaring, ook vanuit de werkbezoeken die ik afleg, is dat boeren zo goed mogelijk voor hun dieren zorgen.

Hoe beoordeelt u de uitspraak van immunoloog professor Huub Savelkoul, die aangeeft dat de melkproductie van hoogproductieve koeien zoveel energie kost dat al hun energie uitgaat naar de melkproductie en dat dit ten koste gaat van andere bronnen waar ze energie voor nodig hebben, zoals beweging en voortplanting?

Hoe beoordeelt u de uitspraak van immunoloog professor Huub Savelkoul die zegt dat de hoge melkproductie koeien kwetsbaar maakt en dat er «maar iets hoeft te gebeuren en een koe wordt ziek»?

De melkveehouder heeft er belang bij dat zijn dieren gezond en vitaal zijn. Daaraan kan hij bijdragen door goede huisvesting, goed management en speciale aandacht voor de periode rondom het afkalven. De laatste jaren is er meer aandacht voor de balans tussen melkgift en het algehele welzijn van de koe. Want dat het produceren van melk veel energie kost is bekend. Daarom wordt in de fokprogramma’s naast selectie op hoge productie, ook op andere fokwaarden zoals een goede (uier)gezondheid en goed beenwerk geselecteerd. Dit komt het welzijn van de koe ten goede. De Duurzame Zuivelketen heeft verbeterdoelstellingen geformuleerd voor een langere levensduur en dierenwelzijn. Monitoringgegevens van de laatste jaren laten zien dat de levensduur van koeien weer iets toeneemt, het celgetal daalt en het antibioticagebruik fors is afgenomen, waarvan een daling van 20% in het afgelopen jaar. Dit alles laat onverlet dat indien blijkt dat melkkoeien niet goed worden verzorgd en er sprake is van verwaarlozing de NVWA zal optreden.

Een melkkoe bereikt zes tot acht weken na het afkalven haar hoogste productie. Voor een goede gezondheid van de koe is een passende (lagere) voeropname tijdens de droogstand vóór het afkalven, en een hoge voeropname in de hoogproductieve periode ná het afkalven van belang. Door adequate en optimale voeding kan gewichtsverlies in de hoogproductieve periode zoveel mogelijk worden voorkomen en hoeft dit niet te leiden tot stress bij de koe.

Hoe beoordeelt u de uitspraak van landbouwsocioloog professor Jan Douwe van de Ploeg: «Koeien zijn wegwerpproducten geworden. Je zet ze aan het produceren. Daalt de productie iets dan gaat de koe weg en wordt vervangen door het volgende dier.» De melkveehouderij buigt zich al enige tijd over het verlengen van de levensduur van de koe maar alleen met het economische doel om nog meer en langer melk uit een koe te halen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen u een eenvoudige oplossing voorleggen, namelijk het reduceren van de melkproductie per koe zal automatisch leiden tot het langer leven van een koe. Graag uw reactie hierop.

Bent u op de hoogte van het feit dat als een koe alleen haar kalf moet voeden, zoals de natuur het bedoeld heeft, de melkproductie zou liggen op vier tot acht liter per dag? Het fokbeleid heeft ertoe geleid dat in de afgelopen vijf jaar deze melkproductie is verhoogd naar soms wel 50 liter melk per dag per koe. Deelt u de mening van de leden van fractie van de Partij voor de Dieren dat het verhogen van de melkproductie onaanvaardbaar is als het gevolg is dat een koe hier ziek van wordt (uierontsteking, afsterven van spenen, klauwproblemen, onvruchtbaarheid) en er letterlijk bij neervalt?

Kunt u uitleggen hoe een melkproductie van 50 liter melk per dag per koe in uw visie van een duurzame veehouderij past? Erkent u dat het uitmelken van koeien niet voldoet aan de ethische en maatschappelijke eisen die de samenleving stelt?

Bent u bereid om maatregelen te treffen om de productie van melk per koe terug te brengen naar een dusdanige norm die de draagkracht van het lichaam van de koe niet overschrijdt en het welzijn van de koe borgt?

Voor het antwoord op de uitspraak van professor Van der Ploeg wordt verwezen naar het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

In Nederland houden we melkkoeien voor de productie. Dat is breed maatschappelijk aanvaard. Consequentie daarvan is dat niet alle melk naar het kalf gaat en dat er afgelopen decennia vooral gestuurd is op verhoging van de productie. Het is in het belang van de veehouder dat deze verhoging niet leidt tot onaanvaardbare problemen zoals uierontstekingen, klauwproblemen of zelfs onvruchtbaarheid. Lag in het verleden de aandacht in de melkveefokkerij vooral op productieverhoging, nu is het accent sterk verbreed naar een goede diergezondheid en dierwelzijn, Kortom: voor een goed verdienmodel in de melkveehouderij blijft een goede melkgift noodzakelijk, maar daarbij staan een goede voeding en verzorging en het kunnen produceren in een stressvrije omgeving voorop. Daar waar de samenleving verdergaande eisen stelt aan de melkveehouderij, zoals het houden van het kalf bij de koe, dient de consument ook de bijpassende prijs te betalen. Ik zal dan ook geen normen gaan stellen aan de melkgift per koe.

De melkproductie van vleesrassen komt overigens overeen met de genoemde vier tot acht kilogram melk en is volledig bestemd voor het kalf.

Kunt u aangeven in hoeverre NVWA-inspecteurs en dierenartsen geschoold zijn in diergedrag en het herkennen van pijn bij runderen? Hoeveel inspecties op het dierenwelzijn voert de NVWA jaarlijks uit bij melkveehouders en welke overtredingen zijn er het afgelopen jaar geconstateerd?

NVWA-inspecteurs worden opgeleid in het herkennen van pijn en ongerief bij runderen. Dit gebeurt door middel van studie- en praktijkdagen voor de inspecteurs en vaktechnisch overleg van de inspecteurs en NVWA-dierenartsen. De NVWA voert risicogericht inspecties uit naar aanleiding van meldingen en op de bedrijven die door de NVWA zijn geclassificeerd als bedrijf met een hoog risico. Daarnaast wordt tijdens inspecties op melkveebedrijven op onder andere I&R en diergeneesmiddelen, beoordeeld of de huisvesting en verzorging van de dieren in orde is.

In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, zijn algemene regels voor dierenwelzijn opgenomen die ook van toepassing zijn voor melkvee. In 2014 hebben op 735 bedrijven 1035 controles plaatsgevonden waarbij onder meer is gecontroleerd op dierenwelzijn. Daarbij zijn op het gebied van dierenwelzijn met name overtredingen geconstateerd van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren en vervoeder van dieren. Hiervoor zijn verschillende maatregelen opgelegd, waaronder schriftelijke waarschuwingen en processen-verbaal.

Erkent u dat magere koeien met een slechte conditie en een lage weerbaarheid eerder de norm dan een uitzondering zijn en dat dit gevolgen heeft voor het inspecteren door de dierenartsen op de geschiktheid van dieren voor transport? Erkent u dat hierdoor toch runderen die gewond, zwak of ziek zijn op transport worden gezet, hoewel dit volgens de Transportwet niet toegestaan is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen om ervoor te zorgen dat dit zo snel mogelijk tot het verleden behoort?

Ik ben het niet eens met de veronderstelling dat bij de gemiddelde Nederlandse melkkoe sprake is van slechte conditie en weerstand. Koeien worden door de NVWA beoordeeld op gezondheid vóór transport naar het buitenland en op verzamelplaatsen en slachthuizen. Bij het beoordelen van de conditie van koeien is te mager een beoordelingsaspect.

Hoe beoordeelt u de constatering van Zembla ten aanzien van het percentage weidegang dat volgens onderzoekers in 2016 nog maar 58% van de koeien buiten zal lopen?

Bent u bereid, als in 2016 blijkt dat het percentage volledige weidegang minder is dan de huidige 69%, om alsnog wettelijke regels in te voeren zodat het percentage en het aantal uren weidegang weer toe zal nemen met het minimale streven van uw eigen ambitie van 80% volledige weidegang in 2020?

Voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

Ik ben in overleg met de partners van het Convenant Weidegang over mijn ambitie om het aandeel weidegang te verhogen naar 80% in 2020 en ga niet vooruitlopen op de mogelijke situatie dat het percentage weidegang nog verder daalt.

Hoe beoordeelt u de uitspraak van Professor Jan Douwe van der Ploeg: «Je hebt weilanden daarbuiten, die liggen te schitteren in de zon. En je hebt hier binnen een donkere stal en daar staan de koeien. En die twee komen nooit meer bij elkaar. En dat betekent dat dat imago dat wij naar buiten toe hanteren van koeien in de wei, steeds meer een virtueel imago wordt.»

Erkent u dat de melkvee-industrie de consument misleidt door in tv-commercials en reclame schilderachtige en idyllische plaatjes te geven van koeien die wandelen in ruime weiden terwijl steeds meer koeien permanent op stal leven? Zo ja, hoe beoordeelt u dat, en bent u bereid maatregelen te nemen om deze misleiding van de consument uit te bannen?

De verdere afname van het aandeel weidegang is voor mij aanleiding geweest het ambitieniveau voor weidegang in 2020 te verhogen naar 80%.

De term «weidemelk» geldt alleen voor melk van koeien die daadwerkelijk weidegang krijgen, dat is in de praktijk ook het geval. Voorts verwijs ik u naar de gegeven antwoorden op vragen van de leden Dikkers en Van Dekken (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2663).

Hoe beoordeelt u de uitspraak van de melkveehouder Arnold van Dorp: «hoe meer gebonden een moeder aan haar kalf is, hoe minder melk de moeder in de eerste dagen geeft. Een liter kunstmelk aan een kalf is goedkoper dan een liter moedermelk. Ik hou dus per saldo geld over?»

Hoe beoordeelt u de conclusies van wetenschappers van Vetmundi Instituut dat het opgroeien zonder moeder schadelijke lange termijn effecten heeft op het welzijn en het sociaal gedrag van het kalf?

Wat vindt u ervan dat de consument op dit moment er niet voor kan kiezen om melk te kopen die afkomstig is van koeien die de gelegenheid hebben gehad om hun eigen kalfjes te zogen? Bent u bereid om een pilot op te zetten waarbij kalfjes bij hun moeder mogen blijven en deze financieel te ondersteunen?

Na de biestmelkperiode wordt de koemelk veelal vervangen door kunstmelk. Deze is goedkoper en sluit qua samenstelling beter aan bij de behoefte van het jonge kalf, waardoor het jonge dier eerder kracht- en ruwvoer opneemt en de penswerking sneller op gang komt.

De conclusies van wetenschappers van het Vetmundi Instituut zijn mij niet bekend.

Bij een sterke melkveehouderij hoort ook een goede zorg voor de kalveren. Om die reden heb ik met de kalversector en de melkveehouderij in het kader van het nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid afgesproken dat er € 10 miljoen wordt geïnvesteerd om de sector een kans te geven om verdergaand te verduurzamen en ook stappen te zetten op het terrein van dierenwelzijn. Hierbinnen zal gekeken worden of er nadere behoefte is van de sector voor onderzoek. Over de invulling ervan ben ik in gesprek en zal ik uw Kamer nader informeren. Er is in Nederland een aantal veehouders die de kalveren wel bij hun koeien houden. Het is aan de markt om te bepalen welke marktconcepten levensvatbaar zijn. De bereidheid van een consument om voor zijn keuze te betalen zal daarbij mede leidend zijn.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Bijlage: Bedrijfsgroottestructuur melkveehouderij 2013 en 2014 (CBS)

 

absoluut

procentueel

klasse

aantal koeien totaal

aantal bedrijven met koeien totaal

gemidd. aantal

koeien /bedrijf

aantal koeien totaal

aantal bedrijven met koeien totaal

2013

         

< 250 melkkoeien

1.470.011

18.417

80

94,7

98,7

250–400 melkkoeien

61.320

206

298

3,9

1,1

> 400 melkkoeien

21.588

42

514

1,4

0,2

totaal

1.552.919

18.665

83

100,0

100,0

           

2014

         

< 250 melkkoeien

1.474.988

18.288

81

93,8

98,4

250–400 melkkoeien

73.979

249

297

4,7

1,3

>400 melkkoeien

23.320

44

530

1,5

0,2

totaal

1.572.287

18.581

85

100,0

100,0

Naar boven