33 966 Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting

Nr. 71 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 maart 2015

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 5 februari 2015 inzake Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 33 966, nr. 70).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 maart 2015. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

Inleiding

Onderstaande betreft de beantwoording van de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst. De regering heeft ervoor gekozen verschillende vragen die betrekking hebben op hetzelfde thema in samenhang te beantwoorden.

Inhoudsopgave

blz.

   

Inhoudelijke ontwikkeling van het toezicht

2

Volkshuisvestelijke prestaties

5

Regelgevend kader

6

Bestuurlijke en organisatorische inrichting

7

Capaciteit

10

Transitieproces

11

Inhoudelijke ontwikkeling van het toezicht

Vraag 47

Welke concrete lessen uit en aanbevelingen van de Parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties zullen worden geïmplementeerd in de Autoriteit Woningcorporaties?

Antwoord op vraag 47

De Parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties (PEW) heeft de instelling aanbevolen van een autoriteit die het toezicht op woningcorporaties onafhankelijk zou gaan uitoefenen. In die autoriteit zou het financieel, rechtmatigheids-, governance- en integriteitstoezicht moeten worden geïntegreerd. Voorts zou die autoriteit over voldoende informatiebevoegdheden en sanctie-instrumenten moeten beschikken. Met de instelling van de Autoriteit woningcorporaties bij wet wordt aan deze aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie uitvoering gegeven.

Inhoudelijk constateerde de PEW dat zowel het financieel als volkshuisvestelijk toezicht onvoldoende waren. Het financieel toezicht heeft onvoldoende zicht gehad op risicovolle producten waardoor de financiële continuïteit van corporaties niet werd veiliggesteld. Het volkshuisvestelijk toezicht was onder andere onvoldoende waar het gaat om het rechtmatigheidstoezicht op (commerciële) nevenactiviteiten, en te afwachtend en reactief waar het gaat om het toezicht op de governance en integriteit bij corporaties. De regelgeving op deze onderwerpen is inmiddels aangescherpt. Zo zijn er inmiddels beleidsregels gekomen voor derivaten en beleggingen, en wordt met de novelle een verplichte fit & propertest ingevoerd voor zowel leden van raden van toezicht als bestuurders van corporaties. Daarbij hebben zowel het huidige volkshuisvestelijk als financieel toezicht in de uitvoering van hun toezicht een omslag gemaakt naar meer risicogericht en «on site» toezicht.

Vraag 29

Hoe gaat u ervoor zorgen dat het toezicht op rechtmatigheid, governance en integriteit en het financieel toezicht goed op elkaar afgestemd worden ten behoeve van een integrale benadering? Hoe gaat u bewerkstelligen dat beide vormen van toezicht, die nu nog van elkaar gescheiden zijn, in de toekomst productief samenwerken en lering trekken uit elkaars conclusies?

Vraag 36

Moet het toezichtsproces van de huidige financieel toezichthouder worden aangepast, als gevolg van de inpassing van de Autoriteit woningcorporaties binnen de organisatie van de ILT?

Vraag 37

Kan de Autoriteit woningcorporaties ook binnen de ILT volledig zelf bepalen op welke manier hij het toezichtproces vorm geeft?

Vraag 38

Indien het toezichtproces van de financieel toezichthouder moet worden aangepast aan de binnen de ILT gangbare processen, hoe zorgt de Minister van Wonen en Rijksdienst er dan voor dat waardevolle toezichtsmethoden en – technieken niet verloren gaan?

Vraag 46

Op welke manier wordt de «toezichtstrategie» bepaald en wat houdt dit in?

Antwoord op vragen 29, 36, 37, 38 en 46

De Autoriteit woningcorporaties wordt niet alleen een nieuwe organisatie, maar ook het toezicht zelf ondergaat door de wetswijziging grondige veranderingen. Denk aan de scheiding DAEB-niet DAEB, de waardering op marktwaarde, en de invoering van de verplichte fit & propertest voor interne toezichthouders en bestuurders. Dit betekent dat de toezichtvisie en -strategie van de bestaande toezichthouders zal moeten worden herijkt en vernieuwd door de autoriteit. Als onafhankelijke toezichthouder zal de autoriteit deze toezichtvisie en de daarop gebaseerde (meer)jaarplannen opstellen en ter instemming aan de Minister voor WenR voorleggen. Vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid die hij voor het toezicht draagt kan de Minister daarbij aangeven welke prioriteiten en aandachtspunten hij ziet voor het toezicht en desgewenst ook de opdracht tot aanvullende onderzoeken geven. De Minister zal daarbij geen onderzoeksvoorstellen vanuit de autoriteit blokkeren. Verwacht mag worden dat vooral in de eerste periode de Minister geregeld overleg zal hebben met de autoriteit over de gewenste vernieuwing en aanscherping van het toezicht op de corporatiesector, mede omdat ook de sector zelf sterk in ontwikkeling zal zijn als gevolg van de wetswijzigingen.

Bij deze vernieuwing van het toezicht kan de autoriteit profiteren van de aansluiting bij een bestaande professionele toezichtorganisatie, bijvoorbeeld waar het gaat om de bedrijfsvoering en generieke toezichtprocessen. Daarnaast vereist het toezicht op de corporatiesector specifieke processen, methoden en technieken, waarvoor binnen de ILT alle ruimte zal zijn. Ook nu al bestaat binnen de ILT een diversiteit aan toezichtterreinen met eigen processen, methoden en technieken.

Vraag 45

Zal de Woonautoriteit beschikken over adequate expertise op het gebied van complexe financiële producten? Bent u ook bereid een meldplicht voor het afsluiten van complexe financiële producten door toegelaten instellingen te creëren zodat de Woonautoriteit het afsluiten van deze producten meteen op risico’s kan beoordelen?

Antwoord op vraag 45

Het is aan de Autoriteit woningcorporaties om over adequate expertise op financiële deelterreinen te beschikken. De huidige medewerkers van het CFV die beschikken over deze expertise gaan over naar de autoriteit. Vanwege voortdurende ontwikkelingen op de financiële markten zal de autoriteit uiteraard blijven investeren in deze expertise.

In de AMvB zijn maatregelen opgenomen gericht op het versterken van het financieel beheer van een toegelaten instelling, als uitwerking van het reglement financieel beheer waarover toegelaten instellingen op basis van artikel 55a, tweede lid, van de Woningwet moeten beschikken. Daarbij is het normenkader voor financieel beheer, verantwoording en intern toezicht dat de regering heeft vastgesteld voor instellingen die een publiek belang dienen, uitgangspunt. Tevens wordt gewezen op de in de AMvB integraal opgenomen vigerende derivatenregeling, waarin complexe derivaten en leningen met ingebouwd derivaat (behoudens een enkele uitzondering), zijn verboden. Ook worden soortgelijke regels gesteld aan beleggingen van toegelaten instellingen.

Uitgangspunt blijft de eigen verantwoordelijkheid van toegelaten instellingen om zich aan deze regelgeving te houden. Voorts is het aan de toezichthouder om dit aspect te betrekken in het risicogerichte en proactieve toezicht. Waar het gaat om aantrekken van financiering zal het WSW de poortwachterfunctie vervullen. Gegeven deze waarborgen acht de regering het op dit moment niet nodig een meldplicht bij de autoriteit in te stellen.

Vraag 23

Waarom kiest de Minister er niet voor om het toezicht in het financieel domein, bijvoorbeeld bij DNB, AFM, of bij het Ministerie van Financiën te beleggen en daardoor versterking te creëren op het punt van financiële toezichtkennis? Heeft de ILT voldoende kennis van de financieel ingewikkelde corporatiesector, en überhaupt van de corporatiesector?

Antwoord vraag 23

AFM en DNB beschikken inderdaad over financiële expertise die ook van belang is bij het financieel toezicht op woningcorporaties. Bij het toezicht gaat het echter niet alleen om expertise, maar ook om affiniteit met het werkterrein en de beleidsmatige context. Dit speelt temeer nu de autoriteit niet alleen het financieel toezicht gaat doen, maar het integrale toezicht op woningcorporaties. Dat past niet goed bij de smallere invalshoek van AFM en DNB. Corporaties zijn ook geen marktpartijen of financiële instellingen, maar maatschappelijke instellingen met een publieke taak. In de nieuwe wet wordt deze maatschappelijke functie van corporaties juist verder versterkt.

Voorts is er door de wetgever bewust voor gekozen het toezicht op corporaties niet als ZBO vorm te geven. Het lijkt dan niet logisch het vervolgens wel door een andere ZBO als AFM of DNB te laten uitvoeren.

Vraag 28, eerste deel

Blijft de huidige invulling van het volkshuisvestelijk toezicht door ILT gelijk of wordt dit aangepast? Deelt u de mening dat de huidige invulling nogal gedetailleerd en strikt is (goed of fout), daar waar een systeemtoezicht op basis van de herzieningswet verwacht wordt?

Antwoord op vraag 28, eerste deel

Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (hierna: Herzieningswet) en onderliggende regelgeving wordt door de Autoriteit Woningcorporaties zowel volkshuisvestelijk als financieel toezicht gehouden. Het volkshuisvestelijk toezicht bestaat uit het toezicht op rechtmatigheid, governance en integriteit. De huidige invulling van het toezicht is gedetailleerd en strikt waar dat nodig is. Maar, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, wordt op dit moment door de ILT gewerkt aan meer proactief, risicogericht en on-site toezicht. Dit betekent dat, naast het bestaande toezicht, audits bij een aantal corporaties wordt uitgevoerd die daar op basis van een risicoanalyse voor zijn geselecteerd. Deze risicoanalyse richt zich op thema’s die zowel voor de woningcorporatiesector als geheel een risico vormen als op individueel corporatieniveau. De thema’s worden vervolgens onderdeel van het toezichtprogramma van de ILT. Deze wijze van toezicht houden leidt tot efficiënt toezicht en een beperking van de toezichtlast bij de toegelaten instellingen. Deze koers zal door de autoriteit worden voortgezet.

Vraag 2

Op hoeveel sectoren houdt de ILT momenteel al toezicht? Bij hoeveel van die sectoren draait het voornamelijk om handhaving van omgevingswet-gerelateerde regels en bij hoeveel sectoren houdt de ILT ook toezicht op financiën, governance, rechtmatigheid en integriteit? Houdt de ILT financieel toezicht op de NS, integriteitstoezicht op waterleidingbedrijven en governance-toezicht op afvalverwerkers?

Antwoord op vraag 2

De taak van de ILT, zoals beschreven in haar meerjarenplan, is ervoor te zorgen dat bedrijven, organisaties en overheidsinstanties (de ondertoezichtstaanden) de wet- en regelgeving op het terrein van de (duurzame) leefomgeving en de fysieke veiligheid naleven. Het werkveld van de ILT omvat:

  • afval, industrie & bedrijven;

  • wonen, water & producten;

  • rail- en wegvervoer;

  • scheepvaart;

  • luchtvaart.

Het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving door ondertoezichtstaanden, oftewel het toezicht op rechtmatigheid, maakt integraal onderdeel uit van het toezichtregime binnen alle werkvelden van de ILT. Inspecteurs worden geschoold om op hun terrein de (financiële) administraties in hun inspecties te betrekken. De ILT heeft met een aantal goed presterende ondertoezichtstaanden die beschikken over adequate managementsystemen een convenant gesloten. Governance en integriteit komen daarbij nadrukkelijk aan bod. Ook bij het uitvoeren van audits bij bedrijven wordt naar governance gekeken.

In het stelsel van de aanstaande Omgevingswet ligt handhaving en toezicht bij de gemeenten en provincies. ILT oefent in een aantal sectoren toezicht uit die raakvlakken hebben met de in de Omgevingswet genoemde onderwerpen. Dat gebeurt vooral in het werkveld afval, industrie en bedrijven, maar ook bij bodem en water. Ook bij dit toezicht wordt gekeken naar governance en integriteit.

Volkshuisvestelijke prestaties

Vraag 24

Komt het toezicht op de volkshuisvestelijke prestaties via de prestatieafspraken bij gemeenten terecht, nu de toezichthouder zich gaat bezighouden met financieel toezicht, rechtmatigheid, integriteit en governance?

Vraag 28, tweede deel

Deelt u de mening dat volkshuisvestelijk presteren een zaak is van prestatieafspraken tussen corporaties en gemeenten? Kunt u in dit verband concretiseren hoe de verantwoordelijkheden van ILT en gemeenten zich tot elkaar verhouden?

Antwoord vraag 24 en vraag 28, tweede deel

De toezichthouder gaat zich bezighouden met financieel toezicht, toezicht op rechtmatig handelen, integriteit en governance. De gemeenten (en huurders) krijgen via het volkshuisvestingsverslag inzicht in hoeverre het presteren van de toegelaten instelling voldoende bijdraagt aan de afspraken uit de prestatieafspraken. In geval zich een conflict bij het maken van prestatieafspraken voordoet, omdat gemeente en/of huurders de voorgenomen prestaties onvoldoende achten, dan kunnen zij het geschil voorleggen aan de Minister. Dit betekent dat de toezichthouder geen oordeel geeft over volkshuisvestelijk presteren, maar dat dat lokaal beoordeeld wordt. Op landelijk niveau zal de regering de volkshuisvestelijke prestaties monitoren via de «Staat van de volkshuisvesting». Daarvoor zullen vooraf prioriteiten kenbaar gemaakt worden om met voorrang op te pakken.

Regelgevend kader

Vraag 41

Kunt u reageren op de reactie van het CFV op het Ontwerpbesluit toegelaten instellingen volkshuisvesting en specifiek op de opmerking dat het financieel kader niet uit wet of AMvB is te halen?

Antwoord op vraag 41

Het door het Ministerie van Financiën opgestelde normenkader voor goed financieel beheer door semi-publieke instellingen (waartoe ook toegelaten instellingen worden gerekend), is ook uitgangspunt geweest voor de bepalingen in de AMvB omtrent financieel beheer.

In hoofdlijnen (en met betrekking tot het gebruik van derivaten ook en detail) is dit normenkader uitgewerkt in de AMvB, met name in artikel 96 tot en met 101. Daarbij wordt in de betreffende artikelen aangegeven dat bij ministeriële regeling nadere uitwerking van de bepalingen mogelijk is. Op deze wijze zal het normenkader derhalve nader worden uitgewerkt, ook met betrekking tot beleggingen, in zoverre dit relevant is voor de sector van toegelaten instellingen. De financieel toezichthouder zal bij deze nadere uitwerking worden betrokken.

Vraag 42

Bent u bereid de kaders voor het toezicht zoals de Woonautoriteit dat gaat uitoefenen duidelijk in enkele overkoepelende artikelen vorm te geven in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 42

Het regelgevend kader voor de autoriteit wordt gevormd door bepalingen in de Herzieningswet, de AMvB, de ministeriële regeling en (eventueel) beleidsregels. Deze kunnen niet alle in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 worden opgenomen. In het besluit is wel in één artikel, artikel 115, aangegeven welke bevoegdheden uit de AMvB aan de autoriteit worden gemandateerd.

Vraag 43

Bent u bereid na te denken over het creëren van een artikel in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 waarin de samenwerking en/of afstemming tussen de Woonautoriteit en het WSW wordt vormgegeven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 43

De samenwerking tussen de financieel toezichthouder en het WSW is momenteel vormgegeven in samenwerkingsovereenkomsten (o.a. het Informatieprotocol WSW-CFV en het Convenant Naadloze Aansluiting). Vanwege de komst van de Autoriteit woningcorporaties zullen deze moeten worden aangepast.

Bij de behandeling van de novelle heeft de Minister voor WenR op verzoek van het lid Van der Linde toegezegd over de positie van het WSW nog specifiek met uw Kamer op een later moment in debat te gaan. Ten behoeve van dat debat wordt in mei een brief naar de Kamer gestuurd waarin de voornemens met betrekking tot het WSW uiteen worden gezet. Daarbij zal ook de relatie tussen het WSW en de Autoriteit woningcorporaties worden betrokken. Indien de uitkomsten van het debat daar aanleiding toe geven zal ook aanpassing van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting plaatsvinden.

Vraag 44

Kunt u een opsomming geven van de informatiebevoegdheden en het sanctie-instrumentarium dat de Woonautoriteit ter beschikking zal komen te staan? Waarom zijn deze informatie- en sanctiebevoegdheden nog niet helder in één artikel in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 neergezet?

Antwoord op vraag 44

In artikel 61b, tweede lid is bepaald dat de autoriteit zelfstandig de gegevens en inlichtingen van toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen bepaalt die voor de uitoefening van haar taken noodzakelijk zijn. Hieruit volgt dat het aan de autoriteit is om te bepalen welke informatie benodigd is. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is de toezichthouder bevoegd deze inlichtingen te vorderen.

Op grond van artikel 61 lid 5 van de wet krijgt de autoriteit de beschikking over de volgende sanctie-instrumenten: het geven van een aanwijzing; het voorafgaand goedkeuren van handelingen; het aanstellen van een externe toezichthouder; het opleggen van een last onder dwangsom / bestuursdwang of bestuurlijke boete; en het terugvorderen van overcompensatie.

In artikel 115 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 is integraal bij elkaar gezet welke bevoegdheden aan de autoriteit gemandateerd zullen worden.

Vraag 7

Op welke manier wordt geregeld dat ook huurdersorganisaties kunnen melden en informatie kunnen krijgen van de Autoriteit Woningcorporaties?

Antwoord op vraag 7

De informatiepositie van huurders is – na amendement (Kamerstuk 33 966, nr. 24) geregeld in artikel 44, 44a en 44b van het wetsvoorstel en daarmee gelijkgesteld aan die van de gemeente. Jaarlijks doet de toegelaten instelling de huurdersorganisatie onder meer een overzicht van voorgenomen werkzaamheden toekomen (het zogenaamde bod op de woonvisie), een indicatie van middelen (artikel 36, lid 1 AMvB) en het volkshuisvestingsverslag (artikel 38 in het wetsvoorstel). Eventueel kunnen zij verdere informatie opvragen bij de toegelaten instelling.

Mogelijke geschillen kunnen op basis van artikel 44, lid 4,5 en 6 in het wetsvoorstel, worden gemeld bij de Minister.

Bestuurlijke en organisatorische inrichting

Vraag 3

Kan de Minister aangeven hoe het toezicht op TI’s gepositioneerd gaat worden binnen de ILT ten opzichte van al haar andere toezichthoudende taken?

Vraag 4

Welke rol heeft de Minister van I&M in haar hoedanigheid als ministerieel verantwoordelijke voor de gehele ILT? Wie is politiek aanspreekbaar op het functioneren van de Autoriteit?

Vraag 11

Welke positie zal de Autoriteit woningcorporaties in het organogram van de ILT krijgen?

Vraag 12

Wordt de Autoriteit woningcorporaties een aparte directie binnen de ILT?

Vraag 13

Krijgt de Autoriteit woningcorporaties een eigen directeur?

Vraag 14

Wordt het hoofd van de Autoriteit woningcorporaties onderdeel van het directieteam van de ILT?

Vraag 15

Staat het hoofd van de Autoriteit woningcorporaties direct onder de Inspecteur-Generaal van de ILT?

Vraag 16

Welke zeggenschap krijgt de Inspecteur-Generaal van de ILT over de leiding, de werkwijze en het toezichtsproces van de Autoriteit Woningcorporaties?

Vraag 17

Op welke punten wordt de Autoriteit woningcorporaties door de leiding van de ILT aangestuurd?

Vraag 18

Hoe verhouden de verantwoordelijkheden van de Inspecteur-Generaal van de ILT en de verantwoordelijkheden van de Minister van Wonen en Rijksdienst met betrekking tot de Autoriteit woningcorporaties zich tot elkaar?

Vraag 19

Op welke manier wordt voorkomen dat de Autoriteit woningcorporaties in een spagaat tussen de Inspecteur-Generaal van de ILT en de Minister van Wonen en Rijksdienst terecht komt?

Vraag 21

Hoe zorgt de Minister van Wonen en Rijksdienst ervoor dat hij genoeg zicht houdt op het reilen en zeilen van de Autoriteit woningcorporaties om zijn wettelijke verantwoordelijkheid te kunnen uitvoeren?

Vraag 25

Hoe verhoudt zich de positie directeur Woonautoriteit ten opzichte van de Minister en ten opzichte van de Inspecteur-Generaal ILT?

Vraag 30

Kunt u aangeven of u bereid bent extra waarborgen voor benoeming te creëren zodat de leiding écht onafhankelijk is?

Antwoorden op vragen 3, 4, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 25 en 30

In het voorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting wordt wettelijk vastgelegd dat er een Autoriteit woningcorporaties komt die ressorteert onder de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Dit betekent dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst te allen tijde volledig politiek aanspreekbaar is op het toezicht door de autoriteit. Dit geldt onverkort bij onderbrenging van de autoriteit bij de ILT. De Minister voor WenR stelt ook de regelgeving vast voor de uitoefening van het toezicht. Hierin ligt geen rol voor de Minister van IenM, omdat dit uitsluitend de beleidsmatige verantwoordelijkheid van de Minister voor WenR is.

De Minister voor WenR is de politiek opdrachtgever voor het toezicht door de Autoriteit woningcorporaties. Dit toezicht wordt door de ILT als rijksbreed werkende organisatie uitgevoerd. De Minister voor WenR bepaalt jaarlijks hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de autoriteit en legt hierover politieke verantwoording af via de begroting. Vanuit de begroting van de Minister voor WenR worden gelden aan de ILT beschikbaar gesteld voor de Autoriteit woningcorporaties. In het jaarplan van de autoriteit wordt vervolgens aangegeven welke activiteiten hiermee worden verricht. Dat jaarplan wordt ter instemming voorgelegd aan de Minister voor WenR. Richting de Minister voor WenR wordt over de inzet van deze middelen en de uitvoering van het jaarplan verantwoording afgelegd. Hiertoe zal periodiek overleg plaatsvinden met de Minister voor WenR. Waar het gaat om de inhoudelijke kant van het toezicht zal dit in de regel met de leiding van de autoriteit zijn. Daar waar (zwaardere) organisatorische vraagstukken rond de autoriteit aan de orde zijn kan dit ook met de Inspecteur-Generaal van de ILT zijn.

De IG ILT geeft op grond van een mandaat van de Minister voor WenR vorm aan de Autoriteit woningcorporaties binnen de ILT. Op dit moment wordt in overleg met betrokken partijen bezien hoe dit organisatorisch het beste kan worden ingepast en hoe de leiding van de autoriteit onder de IG ILT er uit zal komen te zien. De Minister voor WenR is – binnen de rijksbrede kaders die hiervoor gelden – politiek verantwoordelijk voor de benoeming van deze leiding, die ook rechtstreekse toegang krijgt tot de Minister voor WenR. Voorts zal deze leiding het gezicht naar buiten zijn van de Autoriteit woningcorporaties.

Vraag 20

Waar wordt de precieze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Inspecteur-Generaal van de ILT met betrekking tot de Autoriteit woningcorporaties vast gelegd?

Antwoord vraag 20

Deze verantwoordelijkheidsverdeling wordt vastgelegd in een mandaatbesluit waarin de Minister voor Wonen en Rijksdienst opdracht geeft aan de Inspecteur-Generaal van de ILT tot inrichting en realisatie van de Autoriteit woningcorporaties.

Vraag 27

Wie tekent besluiten en acties van de Woonautoriteit, de directeur of de Inspecteur-Generaal?

Antwoord vraag 27

In de praktijk zullen besluiten en acties op het niveau van de autoriteit worden ondertekend. Dit sluit aan bij de bestaande werkwijze binnen de ILT om bevoegdheden rechtstreeks aan de inspecteurs te mandateren.

Vraag 32

Hoe wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid beïnvloed wanneer de Autoriteit Woningcorporaties gepositioneerd is binnen de rijksdienst ILT?

Antwoord op vraag 32

De wet geeft zelf belangrijke waarborgen voor de onafhankelijke en onpartijdige taakuitoefening door de autoriteit. Deze gelden onverkort bij positionering van de autoriteit binnen de ILT. Door positionering van de autoriteit bij een bredere toezichtorganisatie van het Rijk, buiten het Ministerie van BZK, ontstaat daar bovenop als vanzelf afstand van de Minister en het beleid tot het dagelijkse reilen en zeilen van de autoriteit en het toezicht. De formele opdrachtgever-opdrachtnemer relatie komt centraal te staan en dat bevordert een professionalisering en verzakelijking van de onderlinge verhoudingen. Positionering van de autoriteit bij de ILT beïnvloedt dus in positieve zin de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, die overigens al een stevige wettelijke verankering kent.

Capaciteit

Vraag 1

Kan de Minister aangeven hoeveel fte bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zich nu met het toezicht op toegelaten instellingen (TI’s) bezighoudt, met toezicht op rechtmatigheid, governance, integriteit en volkshuisvestelijk toezicht, en hoeveel fte bij het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) m.b.t. financieel toezicht?

Vraag 5

Hoe is de ontwikkeling van het aantal fte op het volkshuisvestelijk en financieel toezicht de afgelopen 5 jaren geweest?

Vraag 33

Hoeveel fte zijn er nu bij het CFV en hoeveel bij de taken binnen het ILT, die naar de Autoriteit overgaan?

Antwoord op vraag 1, 5 en 33

In de afgelopen vijf jaar was voor het volkshuisvestelijk toezicht op corporaties sprake van de structurele inzet van circa 10 fte aan capaciteit. Ten behoeve van de jaarlijkse oordeelbrieven aan corporaties werd incidenteel aanvullende capaciteit ingezet. Recentelijk heeft een uitbreiding plaatsgevonden zodat bij de ILT op dit moment 14 fte zich bezighoudt met het volkshuisvestelijk toezicht op toegelaten instellingen. Dit huidige toezicht beslaat de onderwerpen rechtmatigheid, governance, integriteit en volkshuisvestelijke prestaties.

Bij het door het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) uitgeoefende financieel toezicht op corporaties is de ingezette capaciteit gestegen van 40,6 fte in 2010 naar 42,7 fte in 2014.

De capaciteit die op moment van inwerkingtreding van de wet, voorzien op 1 juli 2015, beschikbaar is voor het volkshuisvestelijk en financieel toezicht gaat over naar de autoriteit.

Vraag 26

Kan de Inspecteur-Generaal ILT vrij schuiven met capaciteit tussen toezichtterreinen?

Antwoord vraag 26

In de begroting van de Minister voor WenR wordt de financiële ruimte bepaald die beschikbaar is voor de Autoriteit woningcorporaties. Deze begrotingsgelden worden aan de ILT ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de taken van de Autoriteit woningcorporaties. De ILT verantwoordt zich over de besteding van deze gelden aan de Minister voor WenR.

Vraag 34

Zullen er naar verwachting banen verloren gaan door de inrichting van de Autoriteit Woningcorporaties?

Vraag 35

Hoeveel fte zullen werkzaam zijn in de nieuwe Autoriteit Woningcorporaties?

Antwoord op vraag 34 en 35

Er zullen geen banen verloren gaan door de inrichting van de Autoriteit woningcorporaties. De huidige medewerkers van CFV en ILT hebben een overgangsgarantie. Tezamen zijn dat een kleine 60 fte. Voorzien wordt dat het huidige toezicht op corporaties door intensivering van het bestaande toezicht en nieuwe toezichttaken op grond van de Herzieningswet de komende jaren zal groeien. Hoeveel fte uiteindelijk werkzaam zullen zijn bij de autoriteit is op dit moment echter nog niet te zeggen.

Vraag 39

Kunt u uitleggen hoe met deze brief invulling is gegeven aan de wens van de Kamer het financieel kader nog voorgelegd te krijgen?

Vraag 40

Wanneer krijgt de Kamer het bij motie van het lid Verhoeven gevraagde financieel kader voorgelegd?

Antwoord op vraag 39 en 40

In het amendement Verhoeven c.s. over de Autoriteit woningcorporaties is aangegeven dat in de begroting van de Minister voor Wonen en Rijksdienst zal worden aangegeven hoeveel financiële middelen voor een komend jaar beschikbaar zijn voor de autoriteit (de agentschapbijdrage), zodat hierover ook het overleg met de Tweede Kamer kan plaatsvinden. Voor de autoriteit zal een halfjaarsbegroting worden gemaakt voor de periode 1 juli 2015 – 31 december 2015, die bij tweede suppletoire begroting wordt toegevoegd. In september ontvangt de Kamer de begroting Wonen en Rijksdienst voor 2016 met daarin de agentschapbijdrage voor de Autoriteit woningcorporaties in het komende jaar.

Transitieproces

Vraag 6

Op welke wijze wordt het uitvoerend personeel betrokken bij de veranderingen?

Antwoord op vraag 6

Alle betrokken medewerkers worden doorlopend geïnformeerd over de ontwikkelingen. Waar medewerkers behoefte hebben aan een persoonlijk gesprek, wordt daar ruimte voor geboden.

Ook de medezeggenschap wordt voortdurend geïnformeerd over de voortgang.

Vraag 8

Wanneer zal de Autoriteit Woningcorporaties operationeel zijn, indien de aangepaste wet door de Eerste Kamer wordt aanvaard?

Antwoord op vraag 8

Vanuit de continuïteit van het toezicht zal de Autoriteit woningcorporaties vanaf het moment van inwerkintreding van de wet, voorzien op 1 juli 2015, van start gaan. Dat kan ook omdat de autoriteit wordt opgebouwd vanuit de organisaties van ILT en CFV die ook nu al het toezicht op corporaties uitvoeren. Geleidelijk zal vervolgens worden toegegroeid naar de nieuwe organisatie, waarbij de continuïteit van het primaire toezichtproces (inclusief de nieuwe taken op grond van de Herzieningswet) een belangrijke randvoorwaarde is.

Vraag 9

Hoe verhoudt het onderbrengen van de Autoriteit Woningcorporaties bij de ILT zich tot de omvorming van het Centraal Fonds Volkshuisvesting?

Vraag 10

Welke plaats krijgen de medewerkers van het CFV in de nieuwe Autoriteit Woningcorporaties?

Antwoord op vraag 9 en 10

Het Centraal Fonds Volkshuisvesting wordt samen met het gedeelte van de ILT dat op dit moment het volkshuisvestelijk toezicht op corporaties uitoefent omgevormd en uitgebouwd tot de Autoriteit Woningcorporaties als onderdeel van de ILT. De medewerkers van het CFV gaan dus over naar de de ILT.

Vraag 22

Wanneer worden de taken van de Autoriteit die in de wet worden opgenomen ter borging van de onafhankelijkheid, aan de Kamer voorgelegd, conform de door de Kamer bij de behandeling van de novelle geuite wens? Is daar voldoende tijd voor nu de Herzieningswet en daarmee ook de Autoriteit per 1 juli 2015 in werking moet treden?

Antwoord op vraag 22

De taken van de autoriteit zijn inmiddels expliciet wettelijk verankerd door aanname van het amendement Verhoeven c.s. en daarmee uitgangspunt voor de werkzaamheden van de autoriteit.

Vraag 31

Kan een toelichting worden gegeven op de passage «organisatorische toedeling van toezichttaken wordt vanuit rijksbreed perspectief bekeken»? Wat houdt dit in voor de «maatvoering en timing»?

Antwoord op vraag 31

Met de Hervormingsagenda Rijksdienst werkt de regering aan een betere en efficiëntere rijksdienst. Onderdeel daarvan is dat ministeries meer gaan samenwerken waar het gaat om beleid, uitvoering en toezicht. Uitvoerende en toezichthoudende taken worden bij voorkeur ondergebracht bij diensten die al soortgelijke taken uitvoeren. Dit wordt bedoeld met het «rijksbrede perspectief» waarmee taken worden toebedeeld aan organisaties binnen de rijksdienst. Het bevordert de kwaliteit, het vakmanschap en de continuïteit van de dienstverlening en bespaart kosten omdat voorzieningen en systemen niet meerdere keren hoeven te worden opgebouwd en onderhouden.

De mate waarin en de snelheid waarmee deze samenwerking tussen diensten mogelijk is, is maatwerk.

Vraag 48

Kan al een toelichting worden gegeven op de continuïteit van het toezicht tijdens de overgang en hoe dit zal worden vormgegeven?

Vraag 49

Wat wordt bedoeld met de volgende passage (onder f): «Door de bundeling van het toezicht kunnen sommige zaken overigens juist ook eenvoudiger worden opgepakt, zoals de begeleiding vanuit het toezicht van de implementatie van de Herzieningswet»?

Vraag 50

Hoe wordt een en ander eenvoudiger door een Autoriteit bij de ILT onder te brengen, die nog maar net actief is op het terrein van de volkshuisvesting, nu wij van vele betrokkenen hebben begrepen dat de implementatie van de Herzieningswet een zeer complex traject is, voor de toezichthouder, maar zeker ook de corporaties?

Antwoord op vraag 48, 49 en 50

De Autoriteit woningcorporaties zal per 1 juli 2015 van start gaan. De continuïteit wordt in belangrijke mate geborgd door het feit dat zowel de huidige toezichtmedewerkers van ILT als CFV overgaan naar de nieuwe autoriteit en daar hun toezichtwerk blijven doen. Bij het organisatorische transitietraject zal wel terdege rekenschap worden gegeven van het feit dat er ook een inhoudelijk transitietraject noodzakelijk is als gevolg van de nieuwe toezichttaken. Positionering van de autoriteit bij de ILT betekent dat er geen nieuwe organisatie hoeft te worden gebouwd; dat kan worden aangesloten bij bestaande voorzieningen en processen; dat de vernieuwing van het toezicht ook organisatorisch een impuls krijgt; en dat gemakkelijker bij piekbelasting capaciteit kan worden bijgeschakeld dan in een kleine organisatie. Dat maakt de transitie in dat opzicht eenvoudiger. Nu het toezicht op corporaties is gebundeld in één autoriteit hoeft bovendien niet door twee separate toezichtorganisaties een implementatietraject te worden opgezet, en hoeven er ook geen formele samenwerkings- en afstemmingsrelaties tussen twee separate organisaties te worden geregeld.

Naar boven