De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel 5.42, eerste lid, wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd, luidende:
Een projectbesluit kan ook worden vastgesteld uitsluitend met het oog op het voorkomen
van ongewenste ontwikkelingen die op grond van het omgevingsplan toelaatbaar zijn.
Toelichting
Met dit amendement wordt de reikwijdte van het projectbesluit verbreed zodat met dit
nieuwe instrument hetzelfde resultaat kan worden bereikt als met het huidige inpassingsplan
(artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)). Een projectbesluit kan door
dit amendement niet alleen worden gebruikt met het oog op de ontwikkeling van een
nieuwe functie, maar ook met het oog op het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen
die op grond van het omgevingsplan toelaatbaar zijn.
In het wetsvoorstel is er voor gekozen om het projectbesluit niet toe te passen als
het alleen gaat om het weren van ongewenste functies of ongewenst gebruik van gronden
of bouwwerken, zoals thans wel door provincies kan worden gedaan met behulp van het
inpassingsplan. De reden hiervoor is dat het wetsvoorstel hiervoor andere instrumenten
bevat, namelijk de instructieregels en het instructiebesluit. Toepassing van het projectbesluit
alleen voor wegbestemmen zou volgens de regering niet proportioneel zijn omdat dit
leidt tot een grotere inbreuk op de gemeentelijke autonomie omdat hierbij ook herbestemming
van de betreffende locaties plaatsvindt, wat bij uitstek een taak is die ligt bij
de gemeente. Volgens indiener is de redenering dat het wel proportioneel is om een
projectbesluit te nemen voor het realiseren van een weg, maar niet voor het wegbestemmen
van niet gerealiseerde plancapaciteit, moeilijk vol te houden gezien het bestaan van
een probleem waaraan bovengemeentelijke aspecten verbonden zijn, zoals de enorme leegstand
van commercieel vastgoed.
De reductie van plancapaciteit betekent volgens indiener bovendien niet altijd dat
de functie (bestemming) wordt gewijzigd. Bij een gedeeltelijke reductie volstaat slechts
een aanpassing van de (plan)regels, bijvoorbeeld het verlagen van de maximaal toegestane
m2 bvo of het verlagen van het bebouwingspercentage. Een nieuwe functie is dus alleen
aan de orde bij een volledige reductie van de plancapaciteit op een locatie. Verwacht
mag worden dat in zo’n geval de provincie doorgaans zoveel mogelijk zal aansluiten
bij het huidige gebruik, zoals in de Utrechtse Kantorenaanpak het geval is. Juist
omdat de provincie op grond van het wetsvoorstel alleen mag optreden wanneer voldaan
wordt aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2.3, tweede lid, is zij ook
gehouden om op dit punt terughoudend te zijn. Bovendien kan in dat geval, als het
projectbesluit dat toelaat, de betreffende gemeente direct na de inwerkingtreding
van het projectbesluit een nieuw omgevingsplan vaststellen waarin de functie van de
betreffende locatie wordt gewijzigd. Onder het vigerende wettelijke stelsel kan dit
op grond van artikel 3.26 Wro.
Met het wetsvoorstel kunnen provincies die niet gerealiseerde plancapaciteit voor
bepaalde functies in meerdere gemeenten willen reduceren (bijvoorbeeld kantoren),
dit alleen regelen via een provinciale instructieregel of een instructiebesluit (artikel
2.22 en artikel 2.33) eventueel in combinatie met het voorbereidingsbesluit in verband
met projectbesluit of instructies (artikel 4.16). Volgens indiener is zijn deze instrumenten
onvoldoende effectief en efficiënt voor het beoogde doel.
Allereerst maakt de provinciale instructie geen rechtstreekse werkende provinciale
interventie in het gemeentelijk omgevingsplan mogelijk die (ook) juridisch bindend
is voor de burger. Weliswaar hebben instructieregels en instructies juridische gevolgen
voor de inhoud van dat omgevingsplan, maar slechts op indirecte wijze, omdat er een
besluit van het gemeentebestuur nodig is voor de implementatie van een dergelijke
provinciale instructie. Pas na deze implementatie ontstaat de juridische binding voor
de burger. In een omgevingsplan opgenomen functie- en locatiespecifieke regels worden
dus niet rechtstreeks door een instructieregel of een instructie gewijzigd. Een omgevingsvisie
leidt evenmin tot dat rechtsgevolg. Met het voorbereidingsbesluit kunnen weliswaar
ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen, maar dit vergroot de risico’s op planschade.
Ten tweede is het doeltreffender en doelmatiger als provincies zelf de bevoegdheid
behouden in bestaande plannen in te grijpen, wanneer het gaat om het oplossen van
een probleem waaraan bovengemeentelijke aspecten verbonden zijn. Zeker als de problematiek
op meer dan één gemeente betrekking heeft, kan de besluitvorming dan sneller, efficiënter
en doorzichtiger plaatsvinden.
Wetstechnisch is dit amendement vormgegeven door wijziging van artikel 5.42, eerste
lid.
Dik-Faber