Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2014
Tijdens het debat over het burgerinitiatief «Geen EU-bevoegdhedenoverdracht zonder
referendum» d.d. 21 januari jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 43, item 22, blz. 1–29) werd gerefereerd aan een uitspraak van Commissievoorzitter José Manuel Barroso tijdens een toespraak in Florence, Italië, in 2010. Via deze brief reageert het kabinet – zoals toegezegd – nader op deze uitspraak.
Commissievoorzitter Barroso stelde in deze toespraak: «Wat te gebeuren staat, is een
stille revolutie op het vlak van een sterker economisch bestuur in kleine stappen.
De lidstaten hebben ermee ingestemd – ik hoop dat ze dat goed hebben begrepen – om
de Europese instellingen zeer verregaande bevoegdheden te geven betreffende het toezicht
op de lidstaten en een veel striktere controle op hun overheidsfinanciën.» Hij duidde
met zijn uitspraken op de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010. Daarin
werden afspraken gemaakt om te komen tot een aanscherping van het begrotingstoezicht.
Deze principe-afspraken zijn later omgezet in concrete wet- en regelgeving, het zogenoemde
«six pack», vorig jaar aangevuld met het zogenoemde «two pack».
Zoals tijdens het debat al is uiteengezet, kan de EU alleen optreden wanneer aan haar
bevoegdheden zijn toebedeeld. De Unie heeft geen autonome bevoegdheden, maar enkel
afgeleide bevoegdheden, dat wil zeggen alleen wanneer deze aan haar door lidstaten
zijn gegeven. Bevoegdheden kunnen uitsluitend door middel van primair recht, de verdragen,
worden toebedeeld aan de Unie. De keuze om de bevoegdheden samen met andere lidstaten
in Unieverband uit te oefenen wordt vrijwillig genomen door lidstaten. In Nederland
gebeurt dit op grond van de uitdrukkelijke mogelijkheid hiertoe in art. 92 van de
Grondwet, en pas na instemming van beide Kamers.
In de Europese verdragen hebben lidstaten neergelegd op welke terreinen de Unie de
bevoegdheid heeft om op te treden. Het Verdrag van Lissabon heeft bovendien voor het
eerst een duidelijke bevoegdheidscatalogus gecreëerd.
Door het aannemen van Unie-wetgeving (secundaire wetgeving: richtlijnen, verordeningen,
besluiten) wordt de aan de Unie toegekende bevoegdheid daadwerkelijk uitgeoefend en
wordt als gevolg van die bevoegdheidsuitoefening de ruimte voor eigen optreden door
de lidstaten in meer of mindere mate beperkt. Er bestaat vanzelfsprekend geen verplichting
voor de EU-instellingen de toebedeelde bevoegdheden te gebruiken. Met de follow-up
in EU-verband van de Nederlandse subsidiariteitsexercitie, zet het kabinet zich actief
in voor een betere focus van EU-optreden, door te bepleiten dat de aan de EU gegeven
bevoegdheden slechts worden gebruikt als daar een noodzaak toe bestaat («Europees
waar nodig, nationaal waar mogelijk»).
Het kabinet onderschrijft het belang dat de heer Barroso toekende aan de afspraken
in de Europese Raad van juni 2010. De afspraken die toen zijn gemaakt hebben het fundament
gelegd voor een aantal belangrijke maatregelen om het begrotingstoezicht, alsmede
het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden in lidstaten, te versterken.
De kwalificatie «stille revolutie» van de heer Barroso deelt het kabinet echter niet.
De afspraken leiden weliswaar tot een beperking van de beleidsvrijheid van lidstaten,
maar daar heeft Nederland met partners ook bewust voor gepleit. De maatregelen impliceerden
vooral een aanscherping van het toezicht op reeds bestaande begrotingsafspraken en
op macro-economisch beleid. Het kabinet heeft voor dit versterkte Europese toezicht,
bij voorkeur zoveel mogelijk «rules based», altijd actief gepleit met brede steun
van uw Kamer. Uw Kamer is daarbij steeds nauwgezet betrokken geweest bij de voortgang
van de besluitvorming over de verschillende wetgevingspakketten. De pakketten zijn
uiteindelijk ook na instemming door het parlement omgezet in nationale wetgeving.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
F.C.G.M. Timmermans