33 835 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Nr. 157 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2020

In het debat met uw Kamer van 6 september 2018 over berichten over misstanden in slachthuizen (Handelingen II 2017/18, nr. 106, item 8) heb ik gemeld dat een pilot met een Mobiele Dodings Unit (MDU) zal worden uitgevoerd. Ook heb ik toegezegd in mijn brief van 11 februari jl. (Kamerstuk 33 835, nr. 138) medio maart 2020 de uitkomsten van de evaluatie van de inzet van de MDU naar uw Kamer te sturen.

Hierbij bied ik uw Kamer de evaluatie van de pilot MDU en mijn reactie daarop aan1. De evaluatie bestaat uit het advies van de directeur van het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (bureau) en de managementreactie daarop van de IG NVWA ten aanzien van de inzet van de MDU in Noord-Nederland. De evaluatie richt zich op de risico’s voor dierenwelzijn, diergezondheid en voedselveiligheid.

De IG NVWA heeft bureau eveneens om advies gevraagd of het niet permanent verstrekken van water aan vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren tot welzijns- en gezondheidsproblemen leidt en zo ja, wat het handelingsperspectief is voor de toezichthouder en/of beleid. Ik stuur uw Kamer hierbij dit advies en de managementreactie van de IG hierop2.

Beide bureau adviezen worden op woensdag 1 april gepubliceerd op de website van de NVWA.

Pilot MDU

Sinds december 2018 loopt er een pilot met de MDU. De inzet van de MDU is er op gericht dat niet-transportwaardige, maar wel slachtwaardige runderen op het veehouderijbedrijf worden bedwelmd en gedood om vervolgens ter verdere slacht naar het slachthuis te worden vervoerd. Verdere aantasting van dierenwelzijn moet daarmee worden voorkomen doordat de veehouder minder snel geneigd zal zijn om niet-transportwaardige runderen toch op transport naar het slachthuis mee te geven. Toch zijn er ook risico’s aan verbonden, zoals blijkt uit het bureau advies.

Met deze evaluatie is de pilot MDU afgerond en stopt deze. Om een besluit te nemen over structurele inzet van de MDU is een integrale afweging nodig waarbij zowel gekeken wordt naar maatregelen tot vermindering van de door bureau gesignaleerde risico’s als naar de beschikbare capaciteit bij de NVWA. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over mijn besluit.

Bureau advies MDU en management reactie

Door de onderzoekers van bureau wordt een aantal substantiële voordelen ten aanzien van dierenwelzijn en voedselveiligheid onderschreven door de inzet van de MDU. Zo ondervinden de dieren minder stress voorafgaand aan het slachtproces, omdat ze in de eigen omgeving blijven en er geen transport plaats vindt. Bij de levende keuring krijgen dieren individuele aandacht en wordt van elk dier de temperatuur gemeten, waardoor de kans dat een ziek dier wordt toegelaten voor de slacht kleiner is ten opzichte van de keuring bij een regulier slachthuis.

Daarnaast signaleert bureau risico’s op gebied van dierenwelzijn, diergezondheid en voedselveiligheid. Hieronder ga ik in op de belangrijkste risico’s uit de risicobeoordeling van bureau.

Risico’s ten aanzien van dierenwelzijn:

  • 1. Als dieren die worden aangeboden voor de MDU, bij de keuring door de NVWA-dierenartsen als niet slachtwaardig worden aangemerkt, bestaat een risico dat de dieren op het bedrijf achterblijven en de nodige zorg wordt onthouden. In principe zou dan euthanasie moeten volgen.

  • 2. Op basis van de combinatie van kans op onjuiste bedwelming en onjuist verbloeden is het risico op het weer tot bewustzijn komen bij het scenario mét MDU groter ten opzichte van de reguliere slacht (en kleiner ten opzichte van de noodslacht).

De belangrijkste risico’s voor diergezondheid:

  • 1. Het risico op versleping van dierziekteverwekkers tussen bedrijven als de persoonlijke hygiëne van de MDU medewerker onvoldoende is of wanneer de reiniging en ontsmetting (R&O) van de MDU niet optimaal is.

  • 2. Het op onjuiste wijze afvoeren van afvalwater in de MDU. Bij de huidige werkwijze van de MDU komt afvalwater terecht in het opgevangen bloed van de verbloede dieren. Dit geheel zou als categorie 1 materiaal (laagste categorie; niet meer te verwerken in andere producten) moeten worden afgevoerd. Bureau constateerde dat dit mengsel als categorie 3 materiaal wordt aangemerkt, wat gebruikt kan worden als diervoeder. Dit is niet toegestaan. Bureau merkte dit aan als een licht verhoogd risico voor met name gezelschapsdieren als dit bloed gebruikt wordt voor productie van niet verhitte diervoeders.

De risico’s voor voedselveiligheid zijn beperkt en betreffen de vertraagde verwijdering van de ingewanden en de mogelijke verontreiniging van vlees rondom de halssnede en het eventueel in consumptie brengen van vlees met residuen van diergeneesmiddelen. Bij dit laatste risico dient opgemerkt dat het risico op residuen van met name pijnstillers weliswaar is verhoogd, maar naar verwachting gelijk of zelfs kleiner is ten opzichte van de groep mindere kwaliteit afgemolken melkvee die via regulier transport afgevoerd wordt. Daarnaast dient de dierenarts van de NVWA specifieke aandacht aan het formulier voedselketeninformatie (VKI) te besteden.

In de managementreactie van de NVWA wordt beschreven met welke aanpassingen in het toezicht de NVWA een aantal geconstateerde risico’s kan verminderen. Voor andere risico’s is mogelijk nadere (juridische) uitwerking nodig.

Waterverstrekking vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren

Uit de risicobeoordeling van bureau blijkt dat bij vleeskuikens over het algemeen wel gedurende het gehele etmaal water verstrekt wordt, maar met een verlaagde waterdruk. Dit hoeft volgens de risicobeoordeling geen negatieve impact te hebben op het dierenwelzijn. Uit de risicobeoordeling blijkt tevens dat op de meeste bedrijven met vleeskuikenouderdieren wel een negatieve impact op het dierenwelzijn plaatsvindt omdat er niet gedurende het hele etmaal water wordt verstrekt aan de dieren.

De directeur bureau adviseert de IG NVWA op basis van bovenstaande conclusies toe te zien op permanente waterverstrekking bij vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren. De IG NVWA vraagt mij om hiervoor een beleidsregel op te stellen en deze beleidsregel vanwege het voorzorgsprincipe direct voor alle diersoorten (niet alleen pluimvee) van toepassing te laten zijn.

Ik neem deze vraag in overweging. Overigens is er voor andere diersoorten dan vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren nog geen wetenschappelijke onderbouwing in hoeverre de verstrekte hoeveelheid water bij de betrokken diersoort objectief gezien als toereikend kan worden aangemerkt.

Voor vleeskuikenouderdieren zullen resultaten van diverse lopende onderzoeken worden geëvalueerd en waar mogelijk direct toegepast of verwerkt in een plan van aanpak dat gereed is voor juli 2020. Dit is onderdeel van de Uitvoeringsagenda voor verduurzaming van de pluimveesector van augustus 2019, waarover ik uw Kamer in mijn brief3 van 4 september 2019 heb geïnformeerd. Verder heb ik in dezelfde brief aangegeven dat ik met de gehele pluimveesector heb afgesproken dat het circulaire toekomstbeeld de komende periode verder wordt uitgewerkt en geconcretiseerd, waar dierenwelzijn onderdeel van uitmaakt. Ik wil ter afsluiting opmerken dat de genoemde processen door de huidige coronacrisis vertraging kunnen oplopen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 28 973, nr. 218

Naar boven