Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.2, eerste lid, wordt onder lettering van de onderdelen e en f als f en
g na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. investeringskosten: door de belastingplichtige betaalde investeringskosten die
noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de activiteiten, bedoeld in
het tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 6°;.
B
Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na
het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Gerealiseerde investeringen worden voor de toepassing van de heffingsvermindering
slechts in aanmerking genomen indien de investeringskosten voor de activiteiten, bedoeld
in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 3° en 5°, per huurwoning ten minste
€ 25.000 bedragen, en voor de activiteiten, bedoeld onder 1°, 2°, 4° en 6° van dat
onderdeel, per huurwoning ten minste € 37.500 bedragen.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «de in het eerste lid genoemde bedragen» vervangen
door: de in het eerste en derde lid genoemde bedragen.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «worden nadere regels gesteld» vervangen door:
kunnen nadere regels worden gesteld.
C
In artikel 1.12, tweede lid, wordt «, welke gegevens daarbij op welke wijze worden
verstrekt en de wijze waarop zij wordt gedaan» vervangen door: en welke gegevens daarbij
worden verstrekt.
Toelichting
Onderdelen A en B
Met het voorgestelde artikel 1.11, derde lid, wordt een minimum gesteld aan het in
aanmerking komende investeringsbedrag. Hiermee wordt voorkomen dat de tegemoetkoming
een te groot deel van de gemaakte investeringskosten uitmaakt. Met die hier opgenomen
bedragen geldt dat de heffingsvermindering niet hoger kan zijn dan 40% van het investeringsbedrag.
Het investeringsbedrag van € 25.000 correspondeert op deze wijze met de heffingvermindering
van € 10.000 voor de activiteiten van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen
en kleinschalige verbouw van huurwoningen. Voor de activiteiten bouw van huurwoningen,
grootschalige verbouw van huurwoningen, sloop van huurwoningen en samenvoeging van
huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen te verkrijgen is sprake van een verhouding
van € 15.000 ten opzichte van € 37.500 (onderdeel B, onder 1).
De voorgestelde wijzigingen in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 1.11,
vierde lid (nieuw), lopen hierbij mee (onderdelen A en B, onder 2).
In het voorgestelde artikel 1.11, vijfde lid (nieuw), is in eerste instantie abusievelijk
geregeld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels over het
toepassingsbereik van de verschillende onderdelen van het voorgestelde eerste lid
worden gesteld. Bij de uitwerking van die algemene maatregel van bestuur is gebleken
dat slechts de activiteiten, genoemd in het voorgestelde artikel 1.11, eerste lid,
onderdelen b (grootschalige verbouw) en e (kleinschalige verbouw), uitwerking behoeven.
Door de voorgestelde wijziging wordt voorkomen dat alle in dat artikellid genoemde
activiteiten nader moeten worden uitgewerkt (onderdeel B, onder 3).
Onderdeel C
Met de voorgestelde wijziging in artikel 1.12, tweede lid, is de delegatiegrondslag
aangepast. Abusievelijk werd er ook een grondslag gecreëerd voor de wijze waarop een
voorgenomen (en gerealiseerde) investering moet worden aangemeld. Deze wijze is echter
reeds beschreven in het voorgestelde artikel 1.12, eerste lid, en artikel 1.13, eerste
lid. De aanmelding van een voorgenomen en een gerealiseerde investering geschiedt
langs elektronische weg. Voorts werd abusievelijk een grondslag gecreëerd voor de
wijze waarop de gegevens worden verstrekt. Ook dit wordt niet nodig geacht.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok