33 750 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2014

Nr. 55 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2014

Inleiding

Per brief d.d. 11 september 20131 heb ik u geïnformeerd over de uitgaven en de sturing op inhuur van externen van het Ministerie van BZK. Over 2013 komt het Ministerie van BZK uit op een percentage van 18,5% voor inhuur van externen. Dit percentage is opgebouwd uit 3,6% voor het kerndepartement en 25,3% voor de baten- en lastenagentschappen. In het Jaarverslag 2013 van het Ministerie van BZK wordt het definitieve percentage opgenomen en toegelicht. Nu ook de geraamde inhuur voor 2014 bekend is, hecht ik er aan u daarover te informeren.

Tijdens het Verantwoordingsdebat op 20 mei 2010 is een motie van het lid Roemer van de SP aangenomen met het verzoek een uitgavennorm van 10% voor de inhuur van externen te hanteren2. In de brief van 29 juni 20103 is aangegeven op welke wijze door het kabinet uitvoering gegeven wordt aan deze motie. Daarbij is aangegeven dat de norm van 10% het karakter heeft van «comply-or-explain» en dan ook gezien moet worden als richtinggevend en niet als afdwingbaar.

Het kerndepartement van BZK haalt de 10%-norm, maar strak vasthouden aan deze norm bij de agentschappen van BZK kan niet zonder gevolgen voor hun taakuitoefening en/of de dienstverlening aan de burger. Volgens het principe «comply-or-explain» zal ik daar hieronder een nadere toelichting op geven.

Consequenties van de norm van 10% in 2014

Bij BZK is de inhuur van externen voor het kerndepartement de afgelopen jaren gedaald. Dit is echter niet het geval bij de veelal rijksbreed opererende agentschappen van BZK. Rekening houdend met dat onderscheid kom ik op basis van de geraamde inhuur 2014 uit op de volgende percentages inhuur:

  • 1. De rijksbreed opererende agentschappen: 27,5%.

    Dit zijn de zogenaamde shared service organisaties (SSO’s): Rijksvastgoedbedrijf (RVB), Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR, voorheen De Werkmaatschappij), FMHaaglanden, P-Direkt, Logius, SSC-ICT Den Haag en Gemeentelijke Dienstencentrum ICT (GDI).

  • 2. De overige agentschappen BPR en DHC: 27,0%.

  • 3. Het kerndepartement: 6,7%.

Het kerndepartement en de agentschappen BPR en DHC komen gezamenlijk uit op circa 10%. Het Ministerie van BZK als geheel komt uit op een geraamd percentage externe inhuur van 22,8% voor 2014. Het uiteindelijke percentage wordt mede bepaald door de totale ambtelijke kosten. Het definitieve percentage over 2014 kan mede daarom afwijken van de thans geraamde 22,8%.

Ad 1.) Rijksbreed opererende agentschappen van BZK

De rijksbreed opererende agentschappen van het Ministerie van BZK (RVB, UBR, FMHaaglanden, P-Direkt, Logius, SSC-ICT Den Haag en GDI) hebben een rijksbrede bedrijfsvoeringstaak. De inhuur bij deze agentschappen vindt veelal plaats ten behoeve van en in opdracht van andere departementen. Hierdoor is de mate van externe inhuur minder beïnvloedbaar door het Ministerie van BZK zelf en moeten deze agentschappen flexibel kunnen functioneren vanwege piekbelasting en projecten. Voor dergelijke externe opdrachten geldt daarom dat de agentschappen uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik maken van inhuur vanwege het tijdelijke karakter van de opdrachten en/of de gevraagde specifieke kennis en expertise.

Een afdwingbare norm zou een onwerkbare situatie opleveren met nadelige consequenties voor een efficiënte bedrijfsvoering en de taakuitoefening.

De overheveling van het Gemeentelijke Dienstencentrum ICT (GDI) van het Ministerie van V&J naar het Ministerie van BZK per 1 januari 2014 leidt tot een stijging van het geraamde percentage 2014 (22,8%) voor heel BZK ten opzichte van 2013 (20,7%). Zonder de overheveling zou het Ministerie van BZK komen tot een geraamd percentage van circa 20,8% voor 2014. Vanuit het rijksbreed denken heeft de overheveling echter geen invloed op het percentage inhuur voor het Rijk als geheel. Bij het Ministerie van V&J wordt deze inhuur van externen immers niet meer verantwoord.

Ad 2.) De agentschappen BPR en DHC

Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR)

Het agentschap BPR maakt gebruik van een flexibele schil van uitvoerend personeel vanwege de piekbelasting in de werkzaamheden. Voor de incidentele capaciteitbehoefte wordt gebruikt gemaakt van externe inhuur. In januari 2014 is de wet basisregistratie personen (Wet BRP) in werking getreden. De loketten voor Register Niet-Ingezetenen (RNI) zijn per januari 2014 open gegaan. Dit levert voor de RNI extra werkzaamheden op.

Verder is er sprake van transitiewerkzaamheden aangaande het project In Beheername Basisregistratie Persoonsgegevens (IBN BRP) en Caribisch NL(CNL). In 2014 is BPR verantwoordelijk voor de productie van het paspoort, de Nederlande identiteitskaart (NIK) en de bijbehorende systemen en contracten.

Dienst Huurcommissie (DHC)

Het agentschap DHC werkt met een flexibele formatie waardoor het mogelijk is om sneller te anticiperen op een afwijkend aanbod van de werkvoorraad. De externe inhuur heeft voor een groot deel te maken met seizoensgebonden piekwerkzaamheden. Het behandelen van servicekostengeschillen en geschillen over inkomensafhankelijke huurverhogingen en -verlagingen worden met een piek in de zomerperiode ontvangen.

Verder wordt voor het programma «Digitalisering dienstverlening» een beroep gedaan op externe deskundigheid omdat DHC de hiervoor noodzakelijke competenties bewust niet in deze omvang in de eigen organisatie aanwezig heeft.

Ad 3.) Het kerndepartement

Bij het kerndepartement is de inhuur van externen afgelopen jaren tot het noodzakelijke beperkt. Het geraamde percentage voor 2014 is verder gedaald naar 6,7%. Dit is een daling van 0,2% ten opzichte van 6,9% in 2013.

De onderdelen kerndepartement, BPR en DHC komen gezamenlijk uit op een inhuurpercentage van circa 10%.

Vervolg

Voor mij staat voorop dat inhuur van externen, in het kader van een efficiënte bedrijfsvoering, tot het absoluut noodzakelijke moet worden beperkt. Mijn ministerie blijft daar op sturen. Conform het principe van «comply-or-explain» zal ik in het Jaarverslag 2014 verantwoording afleggen over definitieve percentage met toelichting.

Op langere termijn verwacht ik dat reductie van de externe inhuur bij agentschappen mogelijk is vanwege het tijdelijke karakter van bepaalde taken en door verambtelijking van bepaalde functies. Ik teken daarbij nogmaals aan, dat verambtelijking van specifieke kennis, bijvoorbeeld op het gebied van ICT, moeilijk is vanwege de schaarste binnen de arbeidsmarkt voor ICT-professionals.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Kamerstuk 33 400 VII, nr. 84

X Noot
2

Kamerstuk 32 360, nr. 5

X Noot
3

Kamerstuk 31 701, nr. 32

Naar boven