33 750 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2014

C VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 november 2013

De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties1 hebben kennisgenomen van het rapport Mogelijkheden voor deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland» van Ideeversa van 21 juni 2013. Eveneens hebben de leden van de commissie kennis genomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 13 september 2013 inzake rijkscoördinatie Caribisch Nederland, welke hij in afschrift aan de Eerste Kamer heeft doen toekomen.

Naar aanleiding daarvan hebben zij de Minister op 2 oktober 2013 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 18 november 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, Bergman

BRIEF AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2013

De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport Mogelijkheden voor deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland» van Ideeversa van 21 juni 2013. Eveneens hebben de leden van de commissie kennis genomen van uw brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2013 inzake rijkscoördinatie Caribisch Nederland, welke ii in afschrift aan de Eerste Kamer heeft doen toekomen.

De coördinatie van wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland heeft sinds de aanloop naar 10-10-10 de aandacht van de commissie voor Koninkrijksrelaties. Zo heeft de commissie het belang van legislatieve terughoudendheid voor Caribisch Nederland meermaals onderstreept.2

Voorts heeft zij meermaals met u en uw ambtsvoorgangers gesproken over de coördinerende rol van de Minister van BZK ten aanzien van Caribisch Nederland.3 Tijdens het werkbezoek aan het Caribisch deel van het Koninkrijk in januari 2013 heeft de commissie zich laten informeren over de uitwerking van de wet- en regelgeving in Caribisch Nederland.4 Ook tijdens het beleidsdebat over de toekomst van het Koninkrijk in brede zin van 4juni jl. hebben leden van de commissie met u van gedachten gewisseld over de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur, mede in het licht van de evaluatie van de staatkundig structuur in 2015.5

De leden van de commissie voor Koninkrijksrelaties constateren dat de – in de kabinetsreactie op het rapport aan te kondigen – evaluatie van de rijkscoördinatie in het najaar van 2013 en het eerste kwartaal van 2014 zal plaatsvinden. De leden van de commissie verzoeken u in deze kabinetsreactie de reikwijdte van de evaluatie verder te specificeren. Ook verzoeken zij u aan te geven hoe deze evaluatie zich verhoudt tot de evaluatie van de staatkundige structuur in 2015.

Is de aangekondigde evaluatie een eerste stap van de evaluatie van de gehele staatkundige structuur? Waarom is ervoor gekozen eerst de rijkscoördinatie te evalueren en pas daarna de gehele staatkundige structuur? Daarnaast willen de leden van de commissie u vragen nader in te gaan op de criteria aan de hand waarvan de rijkscoördinatie zal worden geëvalueerd en welke invloed dit heeft op de nog vast te stellen criteria voor de evaluatie in 2015. De commissie wijst in dit verband op toezegging T01753 waarin aan de Kamer is toegezegd om de planning, opzet en opdracht voor de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur binnen het Koninkrijk in het najaar van 2013 aan de Kamer te doen toekomen. 5

De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties zien uw reactie op bovenstaande opmerkingen in de – voor najaar 2013 aangekondigde – kabinetsrectie op het rapport «Mogelijkheden voor deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland» met belangstelling tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties M.Y. Linthorst

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2013

In reactie op het schriftelijk verzoek van de voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van uw Kamer van 31 oktober 2013 (kenmerk 2013Z20709/2013D42917) om u te informeren over een mogelijk raamwerk voor de staatkundige evaluatie Caribisch Nederland en de evaluatie van de consensus Rijkswetten en de toezegging van mijn voorganger aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 7 september 2010 (kamerstukken I 2009–2010, 31 954, nr. 30) informeer ik u graag over de laatste stand van zaken aangaande de staatkundige evaluatie Caribisch Nederland en de evaluatie van de consensus Rijkswetten.

Tevens reageer ik in deze brief op het schriftelijk verzoek van de voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 2 oktober 2013 (kenmerk 153267.01U) om u te informeren over de evaluatie van de Rijkscoördinatie en het schriftelijk verzoek van de voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van uw Kamer van 5 november 2013 (kenmerk 2013Z21219) om u te informeren over het organiseren van een referendum door Sint Eustatius en het zelfbeschikkingsrecht van de Landen en eilanden binnen het Koninkrijk. Tenslotte geef ik met deze brief (deels) invulling aan een aantal toezeggingen over de beide evaluaties.

Staatsrechtelijke positie Landen en eilanden van het Koninkrijk

Tijdens het mondelinge vragenuur en het daarop volgende ordedebat op 5 november zijn vragen gesteld door het lid Bosman (VVD) over het recht van de eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk een referendum te houden en het zelfbeschikkingsrecht. Op uw verzoek geef ik nadere opheldering over deze onderwerpen.

Het zelfbeschikkingsrecht van de bevolkingen van de zes Caribische eilanden die tot het Koninkrijk behoren, staat buiten kijf. Het is geregeld in het Handvest van de Verenigde Naties. Tijdens de Ronde Tafel Conferentie van 1981 heeft Nederland erkend dat elk van de zes eilanden afzonderlijk het zelfbeschikkingsrecht kan uitoefenen. Ook de eilanden hebben dat toen erkend. Dat betekent dat de eilanden niet allemaal dezelfde keuze hoeven te maken. Aruba heeft toen gekozen voor de status van land. Ook is afgesproken dat, indien één of meer van de eilanden mocht besluiten de voorkeur uit te spreken voor het behoud van de staatsrechtelijke band met Nederland, Nederland dan het recht heeft daarover mee te beslissen. Nederland en de andere eilanden zijn dus verplicht mee te werken aan de uitvoering van de wens tot zelfstandigheid. Indien gekozen wordt voor een band binnen het Koninkrijk zal de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven onderwerp zijn van overleg. Het spreekt voor zich dat niemand tot het onmogelijke is gehouden, ook Nederland niet.

De eilandsraden kunnen op elk moment besluiten tot het houden van een referendum. Deze bevoegdheid ontlenen zij aan artikel 149 van de Wet openbare lichamen BES. Dat referendum kan uiteraard ook de keuze voor een toekomstig staatkundig model betreffen. Het is aan de eilandsraden om te beslissen of zij een referendum willen houden, wanneer zij dat willen doen en welke vraagstelling aan de bevolking wordt voorgelegd. Ik hoop uiteraard wel dat zij reële opties aan de bevolking voorleggen en dat zij vooraf de bevolking goed informeren wat de verschillende opties inhouden en welke consequenties deze hebben. Een dergelijk referendum staat echter los van de evaluatie. Over de evaluatie is tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 14 maart 2013 onder meer afgesproken dat de bevolking van de eilanden betrokken wordt door een belevingsmonitor en dat andere vormen van betrokkenheid van de bevolking zoals hearings en/of referenda voor de verantwoordelijkheid van de openbare lichamen zijn.

Mijn ambtsvoorgangers en ikzelf hebben steeds als Nederlands standpunt uitgesproken, dat na de integratie in het staatsbestel van Nederland van 2010 slechts de keuze openstaat voor zelfstandigheid of de status van openbaar lichaam of gemeente. De reden hiervoor is dat het mij niet wenselijk lijkt dat de discussie over de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk al na vijf jaar wordt heropend. Alle eilanden en landen, ook Nederland, moeten wennen aan de nieuwe verhoudingen. Deze zijn nog niet uitgekristalliseerd. Het kost tijd en inzet om als eiland/land en als Koninkrijk binnen de nieuwe verhoudingen optimaal te functioneren. Ik zie er dan ook meer heil in om met elkaar te bezien hoe we het Koninkrijk optimaal kunnen laten functioneren en dat als kern van de objectieve en feitelijke evaluatie te beschouwen, dan op voorhand alle verhoudingen opnieuw ter discussie te stellen.

Staatkundige evaluatie Caribisch Nederland

Op 31 oktober heeft het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen BES plaatsgevonden, waarbij ik aanvullende afspraken heb gemaakt met de bestuurders van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de opzet en het proces om te komen tot het vaststellen van de inhoudelijke reikwijdte van de staatkundige evaluatie Caribisch Nederland. Deze afspraken, waarnaar ik u kortheidshalve verwijs, zond ik aan uw Kamer als bijlage bij mijn brief van 7 november jl. met de kabinetsreactie onderzoek deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland (kenmerk: 20130000693369) en leiden er toe dat ik uw Kamer uiterlijk in juni 2014 de evaluatie opdracht zal zenden.

Evaluatie Rijkscoördinatie

De evaluatie van de Rijkscoördinatie vindt plaats tegen de achtergrond van de bij «10-10-10» gemaakte afspraak om vijf jaar na dato (zowel de consensus Rijkswetten voor Curaçao en Sint Maarten als) de zogenoemde BES-wetgeving te evalueren. Een evaluatie van de Rijkscoördinatie kan worden beschouwd als een eerste voorbereiding daarop. Deze «kleine» evaluatie zal op de eerste plaats kijken naar de Rijkscoördinatie in het huidige systeem. Drie jaar na de transitie zijn er signalen dat er sprake zou kunnen zijn van onnodige ambtelijke drukte en onduidelijkheid over de taakafbakening en verantwoordelijkheid binnen de Rijkscoördinatie en de uitvoering van Rijkstaken in Caribisch Nederland en Den Haag. Het doel van deze eerste evaluatie van de Rijkscoördinatie is dan ook te kijken hoe er binnen het huidige systeem efficiënter en effectiever kan worden gewerkt. De resultaten van deze evaluatie worden ook meegenomen bij de «grote» staatkundige evaluatie Caribisch Nederland. Voor zover het niet een mogelijke aanbeveling betreft die direct kan worden uitgevoerd en die niet behoeft te wachten tot wordt bij die staatkundige evaluatie Caribisch Nederland vervolgens bezien op welke punten het huidige systeem eventueel moet worden aangepast.

De evaluatie van de Rijkscoördinatie heeft betrekking op het functioneren van diverse Nederlandse (ambtelijke en andere) functies en mechanismen, zoals ambtelijke voorportalen, de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), de zogenoemde liaisonfuncties en die van de Rijksvertegenwoordiger. Het gaat dan over een evaluatie van de functies, niet van de functionarissen. De evaluatie ziet ook op de context van de complexe bestuurlijke situatie van de openbare lichamen en van de kleine omvang van de gemeenschappen aldaar. Het gaat dan niet alleen over bevoegdheden, structuren en instrumenten maar evenzeer over het bestuurlijke en maatschappelijke krachtenveld.

De Rijksvertegenwoordiger, de heer Stolte, heeft aangegeven vanuit bestuurlijke continuïteit gedurende de evaluatie in functie te blijven, maar daarna deze functie neer te leggen. Dat zal zijn op 1 mei 2014. Hiermee biedt hij tevens ruimte voor het werven van een opvolger, in het licht van de uitkomsten van de evaluatie.

Zoals ik tevens beschrijf in de kabinetsreactie op het onderzoek deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland die ik op 7 november 2013 aan uw Kamer heb gezonden (kenmerk: 20130000693369), is het eerste deel van de evaluatie van de Rijkscoördinatie in gang gezet. De Inspectie Evaluatie en Bedrijfsvoering (ISB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op dit moment bezig met een doorlichting van de Rijkscoördinatie in Caribisch Nederland. De ISB analyseert de relevante taakomschrijvingen van actoren werkzaam op het terrein van de Rijkscoördinatie. Verder stelt de inspectie vast op welke wijze hieraan in de praktijk invulling wordt gegeven. De ISB spreekt hiertoe met medewerkers van de Rijksdienst Caribisch Nederland, departementale vertegenwoordigers te Den Haag en te Bonaire, de Rijksvertegenwoordiger, zijn medewerkers en vertegenwoordigers van de openbare lichamen.

Op basis van de doorlichting van de ISB wordt vervolgens een meer bestuurlijke commissie gevraagd om met voorstellen te komen. De criteria hiervoor worden nog vastgesteld en de leden van de commissie worden op dit moment gezocht. Zoals reeds aangekondigd, zal ik uw Kamer kort na het eerste kwartaal van 2014 over de uitkomsten van de evaluatie van de Rijkscoördinatie informeren.

Evaluatie consensus Rijkswetten

De Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de Rijkswet Politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving en de Rijkswet Openbare Ministeries van Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius Saba kennen gelijkluidende evaluatiebepalingen. Die bepalingen komen erop neer dat de Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor 10 oktober 2015 een evaluatieverslag aan de vertegenwoordigende lichamen van de genoemde landen zullen sturen. De landen zullen gezamenlijk de criteria, thema’s en de samenstelling van de evaluatiecommissie vaststellen en starten daarover binnenkort het gesprek.

De wijze waarop de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft) wordt geëvalueerd ligt vast in deze wet zelf (artikel 33). In 2015 wordt, zes maanden voorafgaand aan het door de Raad van Ministers van het Koninkrijk te nemen besluit over eventuele voortzetting van de Rft, een gezamenlijke evaluatiecommissie ingesteld bestaande uit 4 leden: de voorzitter in overeenstemming met alle 3 de landen, daarnaast 3 leden aan te wijzen door landen zelf. De commissie heeft 3 maanden de tijd om de evaluatie uit te voeren, en brengt vervolgens advies uit aan de Raad van Ministers van het Koninkrijk. De evaluatiecommissie toetst of de landen structureel voldoen aan de normen zoals vastgelegd in artikel 15 van de Rft, en of deze normen ook in de wetgeving van het land verankerd zijn. De commissie brengt een advies uit of een van beide landen of beide landen een of meer verplichtingen op grond van de Rft wet blijvend niet meer hoeven na te komen.

Hoewel ik heb toegezegd uw Kamer voor het eind van dit jaar te informeren over de planning, opzet en opdracht van de evaluatie(s)(Tweede Kamer: Algemeen Overleg 12 februari 2013 en Eerste Kamer: beleidsdebat Toekomst van het Koninkrijk 4 juni 2013, kenmerk T01753), is gelet op bovenstaande thans nog geen sprake van een eerste raamwerk voor de «grote evaluaties» dat ik uw Kamer kan toezenden. Het voorbereiden van het verzoek aan de Raad van State tot voorlichting over de evaluatie Caribisch Nederland heeft meer tijd gekost dan oorspronkelijk verwacht. Naar ik verwacht brengt de Raad van State deze voorlichting nu uit voor het eind van dit jaar. Daarenboven zijn nu tijdens de afgelopen CN week met het oog op het verkrijgen van draagvlak en het uitgangspunt van een gezamenlijke evaluatie, ten opzichte van de afspraken uit het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen op 14 maart 2013, aanvullende afspraken gemaakt over het proces hoe te komen tot en het tijdpad voor het vaststellen van de evaluatieopdracht. Tenslotte hecht ik er aan op te merken dat hoewel het te onderscheiden evaluatietrajecten betreffen, er wel raakvlakken bestaan tussen de evaluatie van de consensus Rijkswetten en van Caribisch Nederland zodat afstemming van de planning, opzet en opdracht in de rede ligt.

Conform eerdere toezeggingen aan uw Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal, zal bij het formuleren van de opzet en de respectievelijke evaluatieopdrachten ook bezien worden of het CBCS6 en het Statuut7 worden meegenomen. De functie, naamgeving en bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger worden meegenomen8. Tevens betrek ik de toezegging om ook de mogelijkheid voor vereenvoudiging van de BES-wetgeving te betrekken9. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen BES van 31 oktober is al afgesproken dat op basis van de nog uit te brengen voorlichting van de Raad van State door de bestuurscolleges en mij tijdens de eerste CN week in 2014 besloten moet worden of er een onafhankelijke evaluatiecommissie zal worden ingesteld of niet10.

De Minister van Veiligheid en Justitie en ik zullen bij gelegenheid uw Kamer (tussentijds) nader informeren over de voortgang van de evaluaties.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties a.i., S.A. Blok


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Linthorst (PvdA) (voorzitter), Terpstra (CDA), Slagter-Roukema (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Th. de Graaf (D66) (vice-voorzitter),

Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Sörensen (PVV), Reynaers (PVV), Van Dijk (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Zie onder meer toezegging T01157 en het verzoek van de commissie aan alle departementen om

halfjaarlijks een overzicht te doen toekomen van de (mede) op Caribisch Nederland van toepassing zijnde wet- en regelgeving welke in voorbereiding is dan wel aanhangig is bij de Staten-Generaal.

X Noot
3

Onder meer tijdens een mondeling overleg van 24 mei 2011 (32 500 IV, D) en tijdens het beleidsdebat van 4juni 2013.

X Noot
4

Kamerstukken I 2012–2013, CI, A.

X Noot
5

Handelingen I 2012–2013, nr. 29, items 4 en 6.

X Noot
6

Toezegging Algemeen Overleg, d.d. 12 februari 2013

X Noot
7

Toezegging Beleidsdebat Toekomst Koninkrijk, d.d. 4 juni 2013, kenmerk T01753

X Noot
8

Toezegging Beleidsdebat Toekomst Koninkrijk, d.d. 4 juni 2013, kenmerk T01753

X Noot
9

Toezegging Algemeen Overleg, d.d. 6 juli 2010, kenmerk T01224

X Noot
10

Toezegging Beleidsdebat Toekomst Koninkrijk, d.d. 4 juni 2013, kenmerk T01753

Naar boven