33 576 Natuurbeleid

Nr. 256 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2021

De vaste commissie voor LNV heeft mij verzocht te reageren op een tweetal brieven over de Bossenstrategie, gericht aan respectievelijk de commissie zelf en Natuurmonumenten en de Landschappen. Hieronder vindt u mijn reactie.

Brief leven met de Aarde

De stichting Leven met de Aarde geeft aan het niet eens te zijn met de in de Bossenstrategie opgenomen beperking van de grootte van kapvlaktes tot een halve hectare. Daarbij verwijst zij naar de soortenarme, uniforme bossen die ontstaan bij vlaktekap en het blokkeren van de ontwikkeling van bossen naar oudere stadia waarin een rijkere biodiversiteit ontstaat.

Ik begrijp waar deze kritiek vandaan komt, maar ben van mening, evenals de aangeschreven organisaties, dat de zaak genuanceerder ligt dan de brief veronderstelt.

Vlaktekap, of kaalkap, is een methode van bosbeheer die een lange geschiedenis kent. De Nederlandse bossen zijn sinds het begin van de 20e eeuw veelal aangeplant met grove den of eik. Ook zijn er forse arealen met uitheemse (naald)soorten aangeplant. De leeftijdsopbouw van deze bossen is veelal gelijkjarig, omdat veel bossen rond dezelfde tijd zijn aangeplant. Doordat er tegelijkertijd veel gebruik is gemaakt van lichtboomsoorten heeft de stichting gelijk dat hier een uniform en soortenarm bos door is ontstaan. Bij het verjongen in delen van deze bossen, om uiteenlopende redenen, zoals het oogsten van hout maar ook het aanbrengen van een variatie in leeftijdsopbouw, is vaak zowel gebruik gemaakt van kleinschalige als grotere ingrepen. Vlaktekap werd en wordt daarbij toegepast om nieuwe lichtboomsoorten op te laten komen. Door in een vroeg stadium in de nieuwe generatie te sturen, kan de bosbeheerder dan alsnog voor een structuur- en soortenrijk bos zorgen. Beiden instrumenten zijn daarvoor nodig.

Bij het verschijnen van de Bossenstrategie is pas voor het eerst een maximum gesteld aan de grootte van kapvlaktes binnen het reguliere beheer. In het algemeen was een dergelijke maximum ook niet nodig, omdat boseigenaren al vele eeuwen doordrongen zijn van de noodzaak om op een duurzame wijze, dat wil zeggen met oog voor de lange toekomst van het bos, te beheren. Grote kapvlaktes werden (en worden) alleen toegepast wanneer grootschalig ingrijpen gerechtvaardigd was. Bijvoorbeeld om binnen een groter bosareaal te beschermen tegen een ziekte of plaag of wanneer men voor natuurlijker bos wilde zorgen door exoten zoals de Amerikaanse eik te elimineren die bij kleinschalige ingrepen het bos blijven domineren. Besloten is in de Bossenstrategie toch een maximum te stellen op een halve hectare, omdat voor deze vormen van incidenteel ingrijpen beheerders ook een ontheffing kunnen aanvragen. Dit betekent zeer zeker niet dat vlaktes van een halve hectare de manier is of zou moeten zijn. De Bossenstrategie spreekt zich duidelijk uit voor een kleinschalig beheer. Desalniettemin blijven er in het Nederlandse bos, dat wordt gedomineerd door licht behoevende soorten, soms ingrepen nodig die groter zijn dan boomsgewijze kap. Daarmee menen Rijk en provincies voldoende instrumenten te behouden voor de bosbeheerder, maar tegelijkertijd de recreant tegemoet te komen.

De gewenste soortenrijkdom en «natuurlijkheid» moeten in het geval van bos van elkaar worden onderscheiden. Uniformiteit van bossen is in Europa heel vaak de natuurlijke situatie. Een uitgestrekt land als Finland kent vier boomsoorten en de bijzondere oerbossen van de Karpaten in Oost-Europa bestaan veelal uit enorme oppervlaktes van uitsluitend beuk. Ook in Nederland zou de beuk na honderden jaren nietsdoen uiteindelijk op veel plekken vlakdekkend aanwezig zijn. Die uniformiteit ontstaat primair doordat schaduwsoorten in het bos andere boomsoorten verdringen. In veel gevallen leidt dit tot één soort die domineert. Een natuurlijk bos is dus heel vaak soortenarm en uniform. Pas wanneer het bos verstoord wordt, krijgen andere, vaak mobiele, soorten als de berk een kans. Soortenrijkdom ontstaat dan ook door de aanwezigheid van veel dynamiek en overgangen in het landschap tussen nat en droog, hoog en laag, zand en klei. Die overgangen zorgen van nature dat er plekken ontstaan waar bos wordt afgewisseld met moeras, natuurlijk grasland of duin. Plekken met veel dynamiek, zoals rivierbedden, kennen dan ook vaak een grotere soortenrijkdom.

Door in het bos te sturen, door middel van kap of de aanwezigheid van grazers, kunnen lichtbomen, zoals de eik, grove den of berk, de ruimte krijgen zich te blijven ontwikkelen en wordt de dynamiek behouden. Daardoor neemt de soortenrijkdom en de beleveniswaarde toe. Door dit zowel kleinschalig als iets grootschaliger te doen, ontstaat een mozaïek van bostypen, met daarin veel ruimte voor verschillende soorten. Ook kan op deze manier er voor worden gezorgd dat er meer dood hout voorhanden komt, de belangrijkste reden dat oudere bossen waardevoller worden voor de natuur. Uiteraard is het noodzakelijk om onze bossen ouder te laten worden, zodat ook van nature meer dood hout en een grotere dynamiek ontstaat, maar gezien de leeftijd van onze bossen is het geen slecht idee om dit proces de komende eeuwen een handje te blijven helpen, als we willen dat de soorten die afhankelijk zijn van dood hout ook tot die tijd in Nederland voorkomen. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de gemiddelde leeftijd van het Nederlandse bos al decennia lang aantoonbaar toeneemt, hetgeen betekent dat er fors minder gekapt wordt dan dat het bos groeit.

Het Nederlandse stelsel voor natuurbeheer laat veel ruimte aan bosbeheerders om in hun gebieden te doen, of te laten, wat volgens hen het plaatselijke bos nodig heeft. Dat is nodig omdat geen bos hetzelfde is. Die verscheidenheid aan uitgangssituaties én beheervormen zorgen er voor dat we in Nederland een breed palet aan bostypen hebben met daarin een grote soortenrijkdom.

Brief Natuuralert

De brief van stichting Natuuralert, gericht aan de commissie, heeft met name kritiek op het proces van de totstandkoming van de Bossenstrategie en de daaropvolgende behandeling in de Kamer. Ook geeft de stichting aan dat er geen aandacht wordt besteed aan het belang van recreatie en de financiële kant van het bosbeheer.

Wat het proces betreft, ben ik het op veel punten niet eens met de kwalificaties die de stichting gebruikt voor de verschillende stappen in de totstandkoming van de Bossenstrategie. Al in een vroeg stadium hebben vertegenwoordigers van de stichting mee kunnen denken over de doelen van de strategie. Dat daarin niet altijd het gedachtegoed van de vertegenwoordigers is overgenomen, doet wat mij betreft niets af aan de totstandkoming van de strategie. Het belang van de natuur voor recreatie onderschrijf ik. Het is dan ook één van de factoren geweest die mee zijn gewogen in het besluit om kapvlaktes te beperken tot een halve hectare. De financiële consequenties van vlaktekap zoals Natuuralert deze optekent, stroken niet met reacties daarop uit de sector. Enerzijds wordt vlaktekap vaak juist toegepast om natuurlijke verjonging te laten opkomen, terwijl de stichting betoogt dat bij vlaktekap altijd moet worden aangeplant. Anderzijds ontvangen natuurbeheerders via de SNL-systematiek al een prikkel om efficiënt te werken, doordat men een vergoeding ontvangt op basis van normkosten, niet op basis van gepleegde inzet. Dat betekent dat wanneer de doelen van het natuurbeheer ook gehaald zouden kunnen worden op een andere, goedkopere, wijze, vlaktekap snel zou verdwijnen uit de gereedschapskist.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven