Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2019
Naar aanleiding van de invoering van het instrument van de Individuele Beoordeling
op 1 juli 2018 heeft het WODC, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid,
onderzoek laten verrichten naar de effectiviteit van strafrechtelijke beschermingsmaatregelen
die worden ingezet ten behoeve van slachtoffers van criminaliteit. Met deze brief
bied ik u het onderzoeksrapport «Handhaving en veiligheid bij strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden
ter bescherming van slachtoffers» aan1.
Het onderzoek heeft zich gericht op de inzet van beschermingsmaatregelen bij de schorsing
van de voorlopige hechtenis, de gedragsaanwijzing van de Officier van Justitie, de
vrijheidsbeperkende maatregel en de voorwaardelijke veroordeling. Uit het onderzoek
blijkt dat slachtoffers en professionals de verboden zien als een belangrijk beschermingsinstrument.
Zo concluderen de onderzoekers dat 65% van de bevraagde slachtoffers na oplegging
van een verbod een afname ervaren van het aantal incidenten. Dat stemt mij positief,
want daar zijn dergelijke verboden ook voor bedoeld.
Het onderzoek laat echter ook zien dat er op punten nog ruimte is voor verbetering
van de uitvoering in de praktijk. Zo komt uit het onderzoek naar voren dat contact-,
locatie- en gebiedsverboden regelmatig worden geschonden. Handhavingsinstanties reageren
volgens slachtoffers niet altijd met voldoende urgentie als door hen een schending
van een verbod wordt geconstateerd. Daarbij speelt mee dat informatie over opgelegde
verboden niet altijd voor alle betrokken ketenpartners toegankelijk is. Daarnaast
constateren de onderzoekers dat slechts bij een minderheid van de onderzochte gebieds-
en locatieverboden gebruik wordt gemaakt van Elektronische Monitoring.
Contact-, locatie- en gebiedsverboden zijn een belangrijk instrument om slachtoffers
van criminaliteit te beschermen tegen herhaald slachtofferschap.
Ik vind het dan ook van belang dat deze instrumenten in de praktijk goed werken.
Het rapport is voor mij aanleiding om samen met het OM, de politie en de reclassering
te zoeken naar mogelijkheden om de werkwijze rondom contact-, locatie- en gebiedsverboden
te verbeteren. Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de inzet van toezichts-
en handhavingsinstrumenten en de opvolging bij schendingen van de verboden. Ook wil
ik verkennen op welke wijze beter aangesloten kan worden op de veiligheidsbeleving
van slachtoffers, bijvoorbeeld door de inzet van één vast aanspreekpunt voor slachtoffers.
Ik zal uw Kamer dit najaar een beleidsreactie doen toekomen waarin ik onder andere
op deze punten zal ingaan.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker