De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Defensie over de brief van 12 juni 2014 over drie toezeggingen, gedaan tijdens
het algemeen overleg (Kamerstuk 33 763, nr. 47) over de vastgoedprojecten van Defensie in Rotterdam en Vlissingen van 22 april 2014
(Kamerstuk 33 358, nr. 5). De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 september 2014. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ten Broeke
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
1.
Welke lessen heeft u getrokken uit de gang van zaken en tegenvallers met publiek-private
samenwerking bij de Kromhoutkazerne in Utrecht?
Over de evaluatie van de aanbesteding en de totstandkoming van de DBFMO-overeenkomst
voor de Kromhoutkazerne is de Kamer geïnformeerd in de brief van 13 juli 2009 (Kamerstuk
31 700 X, nr. 128). In deze brief staat ook welke lessen Defensie heeft geleerd van dit project. De
PPS voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne in Vlissingen wordt uitgevoerd in
nauwe samenwerking met de Rijksgebouwendienst, die inmiddels ook deel uitmaakt van
het Rijksvastgoedbedrijf. De ervaringen met de PPS Kromhoutkazerne worden ook betrokken
bij de afwegingen die nu worden gemaakt voor de invulling van de aspecten «finance»
en «operate» in het beoogde DBFMO-contact. Gezocht wordt naar een optimale balans
tussen functionaliteit, flexibiliteit en betaalbaarheid van de toekomstige kazerne.
2.
Wat is de reikwijdte van het huisvestingsproject? Wanneer verwacht u daar duidelijkheid
over?
De passage over de reikwijdte in mijn brief van 12 juni jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 5) heeft betrekking op het onderzoek, de Public Private Comparator. De uiteindelijke reikwijdte van wat er in het PPS-project wordt ondergebracht, wordt
bepaald voorafgaande aan de aanbesteding, die in het derde kwartaal van 2015 begint.
3.
Bent u van plan in het pakket van eisen ten behoeve van de aanbesteding inzake de
Public Private Comparator Marinierskazerne Zeeland criteria op te nemen die op de
milieu en sociale aspecten betrekking hebben? Zo nee, waarom niet?
Wat het milieu betreft zullen de voor overheidsgebouwen geldende duurzaamheidsdoelstellingen
worden gehanteerd. Voor de sociale aspecten geldt dat het rijksbeleid erin voorziet
dat leveranciers een bepaald percentage mensen in dienst nemen met een grote afstand
tot de arbeidsmarkt. Dat beleid geldt ook voor Defensie.
4.
Hoe zal de regionale werkgelegenheid geborgd worden en hoe wordt het regionale bedrijfsleven
betrokken in het project?
Europese aanbestedingsregels laten geen eisen op het gebied van regionale werkgelegenheid
toe. Dat neemt niet weg dat de bouw en de aanwezigheid van een grote kazerne in Vlissingen
op zichzelf positief is voor de economische ontwikkeling in de regio en structureel
zal bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. De toestroom van ca. 1700 mariniers
naar Zeeland, van wie gaandeweg een aanzienlijk deel met hun gezinsleden ook in de
provincie gaat wonen, zal ook voor het regionale bedrijfsleven positieve gevolgen
hebben.
5.
Welke positie van de facilitaire medewerkers in het project streeft u na in relatie
tot de afspraken in het regeerakkoord? Op welke manier geeft u daar invulling aan?
Defensie zal het rijksbeleid volgen in de eisen die hierover aan leveranciers worden
opgelegd.
6.
In hoeverre is een «besparing» van 5,3 miljoen euro op de exploitatie daadwerkelijk
een besparing als andere overheden zoals de gemeente van Rotterdam en het Ministerie
van Veiligheid en Justitie, een deel van de rekening betalen?
7.
Wat wordt verstaan onder een besparing?
8.
Is het rechtvaardig iets een besparing te noemen, als dit betekent dat andere overheden
de kosten dragen?
Kern van de bestuursovereenkomst is dat ruimte op de kazerne in medegebruik kan worden
gegeven. De andere overheden die hieraan meedoen, betalen voor dit medegebruik, waardoor
zij elders kosten besparen. Daarmee leveren de gemaakte afspraken Defensie de aangegeven
besparing op.