33 358 Marinierskazerne Zeeland

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2013

Inleiding

De vaste commissie voor Defensie heeft mij in twee brieven van 20 december 2012 verzocht een nadere reactie te geven op de delen van de brief over het Vastgoedplan Defensie van de Algemene Rekenkamer van 18 december 2012 die betrekking hebben op de Marinierskazerne Zeeland. De commissie heeft mij voorts verzocht bij deze reactie ook te betrekken de passage over de Marinierskazerne Zeeland in de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 14 december 2012 betreffende het locatiebeleid politie, meldkamers, rechtspraak en openbaar ministerie (Kamerstukken II, 2012/13, 29 628, nr. 348). Met deze brief voldoe ik aan deze verzoeken.

DMP-A en alternatieven

De Rekenkamer constateert dat het DMP-A-besluit onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen en dat er, vanaf het moment dat mijn ambtsvoorganger zijn voorkeur voor Zeeland uitsprak, niet meer naar alternatieven is gezocht. Deze constatering gaat echter voorbij aan het feit dat het besluit is genomen na een lange voorgeschiedenis waarin verschillende alternatieven zijn onderzocht.

Op de eerste plaats zijn de mogelijkheden voor een uitgebreide renovatie van de Van Braam Houckgeestkazerne in Doorn onderzocht. Hiervoor zijn de afgelopen jaren enkele structuur- en ontwikkelingsplannen opgesteld, die om verschillende redenen niet tot uitvoering kwamen, in het bijzonder wegens de hoge kosten en de ruimtelijke beperkingen. De Massastudie 2012 Van Braam Houckgeestkazerne van de Defensie Vastgoeddienst geeft een gedetailleerd overzicht van de knelpunten die Defensie tot de conclusie hebben gebracht dat de gerenoveerde kazerne alleen onder voorwaarden aan de gestelde ruimtelijke eisen kan voldoen. Vooral de ingreep in de Ecologische Hoofdstructuur op het landgoed Beukenrode vormt een risico. Na een kostbare renovatie zou de kazerne wel gemoderniseerd zijn, maar geen ontwikkelingsmogelijkheden bieden. Daarom zou ook het Logistiek Complex Maartensdijk open moeten blijven, met alle kosten van dien. Defensie heeft er alles aan gedaan om voor dit ruimtegebrek een oplossing te vinden, maar uiteindelijk zonder bevredigend resultaat.

De alternatieven Budel en De Peel zijn in de eerste fase van de voorbereiding van het herbeleggingsplan uitgewerkt en afgevallen. De Kamer is daarover in een eerder stadium geïnformeerd (zie onder meer Kamerstuk 32 733 nr. 59 van 10 april 2012). Ook Den Helder is als alternatief in een eerder stadium onderzocht en afgevallen (zie onder meer antwoord 40 in kamerstuk 32 733 nr. 70 van 26 juni 2012). Het was daarom niet nodig om deze alternatieven in het DMP-A-besluit opnieuw af te wegen.

Kortom, zowel de mogelijkheden in Doorn als op alternatieve plaatsen zijn in verschillende stadia van het proces onderzocht. Op basis van deze eerder verkregen inzichten kon worden volstaan met een korte DMP-A-procedure. Er zijn daarin geen nieuwe inzichten opgedaan die aanleiding geven om de eerder afgevallen alternatieven opnieuw te onderzoeken. Het is niet aannemelijk dat een nieuw onderzoek tot andere conclusies zou leiden.

Investering en besparing

De Rekenkamer legt een verband tussen een investering van € 100 tot € 200 miljoen en een structurele besparing van € 2,7 miljoen per jaar, waarmee een forse overschrijding van de gebruikelijke terugverdientijd zou ontstaan. Daarbij wordt echter de benodigde investering voor een renovatie van de kazerne in Doorn ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Het netto verschil tussen de geraamde investeringsbedragen voor de renovatie in Doorn en de nieuwbouw in Vlissingen is € 23 miljoen. Dat is het bedrag waaraan de besparing moet worden gerelateerd. Dat verandert de terugverdientijd ingrijpend.

De Rekenkamer wijst er verder op dat de structurele besparing van € 2,7 miljoen pas vanaf 2026 en dus niet vanaf 2017 wordt bereikt. De behoeftestellingsbrief (DMP-A-brief) van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358 nr. 1) maakt duidelijk dat de berekende besparing in 2017 nog klein is, vervolgens oploopt en pas in 2026 het genoemde niveau bereikt.

De Rekenkamer is van mening dat de benodigde investering op gespannen voet kan staan met de overige investeringen die nodig zijn om het Herbeleggingsplan uit te voeren. Er zijn echter hoe dan ook aanzienlijke investeringen nodig voor de huisvesting van het Mariniers Trainingscommando, of het nu Vlissingen of Doorn betreft. In het geval van een beperkt budget kan bij elke investering worden opgemerkt dat daarmee de ruimte voor andere investeringen afneemt. Vandaar de noodzaak tot prioriteitstelling. De benodigde investeringen voor de uitvoering van de overige tot nu toe gepresenteerde maatregelen uit het Herbeleggingsplan Vastgoed Defensie zijn inmiddels gedekt.

Vergelijking tussen Vlissingen en Doorn

De Rekenkamer merkt over de vergelijking tussen Vlissingen en Doorn op dat het gaat om een theoretische vergelijking met een geschat voordeel van € 2,7 miljoen per jaar en dat er sprake zou zijn van gunstige aannames voor de exploitatie. Het betreft een vergelijking die Defensie heeft gemaakt op uitdrukkelijk en herhaaldelijk verzoek van de Kamer, die ermee bekend was dat de nieuwbouw wordt vergeleken met een nog niet bestaande kazerne in Doorn (te weten een volledig gerenoveerde Van Braam Houckgeestkazerne die aan alle normen voldoet). Dat neemt niet weg dat de raming nauwgezet en op basis van de actuele inzichten is berekend en in de behoeftestellingsbrief ook is verantwoord. Uit die brief blijkt ook een genuanceerd beeld ten aanzien van de aannames voor de exploitatie. Waar voor Vlissingen hogere kosten verwacht worden, is dat ook vermeld. Wel streeft Defensie bij nieuwbouw uiteraard naar zo laag mogelijke exploitatiekosten. Om die reden gaat Defensie bijvoorbeeld uit van duurzaam en dus energieneutraal bouwen. Vanaf 2018 verplicht de Europese Unie overheden energieneutraal te bouwen. Dat is ook wat levensduurkosten betreft nu een verstandige keuze.

Onzekerheden en risico’s

Volgens de Rekenkamer wordt in de behoeftestellingsbrief ten onrechte geen aandacht besteed aan onzekerheden en risico’s bij de nieuwbouw in Vlissingen. In antwoord op een van de vragen naar aanleiding van deze brief heb ik de risicoparagraaf uit het behoeftestellingsdocument alsnog aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 358, nr. 2 van 10 december 2012, antwoord 5). Over de beschikbaarstelling van het terrein aan de Buitenhaven en van de terreinen die Defensie mede gebruikt voor oefenen en trainen, worden formele afspraken voorbereid. Voor de beheersing van het financiële risico is de uitkomst van de Public Private Comparator van belang.

Werkgelegenheidseffecten

In de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 14 december jl. over het locatiebeleid politie, meldkamers, rechtspraak en openbaar ministerie (Kamerstuk 29 628 nr. 348) wordt in het kader van de werkgelegenheidseffecten in de sector Rijk kort verwezen naar de vestiging van de marinierskazerne in Zeeland. Mijn ambtsvoorganger is in de behoeftestellingsbrief en de beantwoording van de daarop volgende vragen reeds ingegaan op de werkgelegenheidseffecten. Daarbij is vermeld dat de provincie Zeeland de komst van de marinierskazerne toejuicht, zeker na het verlies van werkgelegenheid dat is opgetreden onder meer als gevolg van het vertrek van een aantal rijksdiensten. Defensie heeft echter Zeeland en in het bijzonder Vlissingen als vestigingsplaats voor de marinierskazerne op de eigen merites beoordeeld.

De minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven