Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33106 nr. N |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33106 nr. N |
Vastgesteld 24 januari 2013
De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben in de vergaderingen van 11 en 18 december jl. gesproken over de brief van de staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 november jl. inzake de uitvoering van de moties en toezeggingen bij de wetsvoorstellen passend onderwijs en kwaliteit (v)so.2 Naar aanleiding van deze brief heeft de commissie een aantal vragen gesteld die zijn opgenomen in de brief aan de staatssecretaris van 18 december 2012. In dezelfde brief zijn door de leden van een aantal fracties aanvullende vragen gesteld.
De staatssecretaris heeft op 22. januari 2013 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman
Den Haag, 18 december 2012
De leden van de vaste commissie voor OCW hebben in de vergaderingen van 11 en 18 december jl. gesproken over uw brief d.d. 16 november jl. inzake de uitvoering van de moties en toezeggingen bij de wetsvoorstellen passend onderwijs en kwaliteit (v)so.3 Naar aanleiding van uw brief heeft de commissie een aantal vragen. Daarnaast wensen de leden van de fracties van het CDA, D66 en GroenLinks nog een aantal aanvullende vragen te stellen.
Tijdens het debat over genoemde wetsvoorstellen zijn in de Eerste Kamer drie moties aangenomen: de moties Linthorst c.s. (32 812/33 106, J), Ganzevoort c.s. (32 812/33 106, K) en Backer c.s. (32 812/33 106, L). Daarnaast zijn door de toenmalige minister zeven toezeggingen gedaan aan de Kamer, die op de website van de Kamer geregistreerd zijn onder de nummers T01570 tot en met T01576. De commissie leest in uw brief de stand van zaken met betrekking tot toezeggingen T01570, T01571, T01573 en T01754 en de moties Backer c.s. en Ganzevoort c.s. Zij mist in uw brief echter informatie betreffende de overige toezeggingen (T01572, T01575 en T01576), alsmede de motie Linthorst c.s. (32 812/33 106, J). De leden van de commissie vragen zich af op welke wijze de laatstgenoemde toezeggingen en motie worden uitgevoerd en verzoeken u de Kamer daarover te informeren.
Ten aanzien van de motie Ganzevoort c.s. merkt zij op dat uw brief niet de essentie van die motie raakt. De portee van de motie is dat het juist in het primair onderwijs van belang is om het aantal schorsingen te minimaliseren, door te zorgen voor bijvoorbeeld tijdelijke voorzieningen zodat leerlingen met gedragsproblemen waar nodig tijdelijk buiten de klas kunnen worden opgevangen, maar niet naar huis worden gestuurd. Het gaat dus niet alleen om het stellen van regels voor schorsing of om onder de aandacht te brengen van scholen dat zij op tijd maatregelen dienen te nemen, maar vooral om te «bewerkstelligen dat er voorzieningen worden getroffen» 4 2. Dat betekent concreet dat samenwerkingsverbanden PO adequate opvangvoorzieningen vormgeven. De commissie vraagt de regering de aangenomen motie in die richting uit te voeren.
Ten aanzien van de interpretatie van de motie Backer c.s. zijn hieronder vragen geformuleerd door de fracties van het CDA en D66.
Toezegging T01571 en motie Backer c.s. (32 812/33 106, L)
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering met het op gang brengen van een wettelijke regeling voor de arbitrage wil wachten, totdat duidelijk is dat hieraan daadwerkelijk behoefte is, omdat niet alle samenwerkingsverbanden in hun statuten vrijwillig een verwijzing naar een arbitragevoorziening opnemen. Deze voorziening wordt nu ingericht zonder wettelijke basis, zo blijkt uit de brief. De toenmalige minister van OCW heeft in het debat over passend onderwijs in ieder geval toegezegd dat zij alvast zou nagaan – onder andere bij haar collega van Veiligheid & Justitie – of het mogelijk is een wettelijk toegangsrecht tot een dergelijke voorziening in het leven te roepen mocht de behoefte daaraan blijken, bijvoorbeeld omdat samenwerkingsverbanden nalaten een vrijwillige regeling te treffen. De brief gaat echter niet in op de stand van zaken van deze verkenning. Deze leden verzoeken de regering de Kamer hierover alsnog te informeren.
De leden van de D66-fractie lezen in uw brief over de arbitragevoorziening het volgende: «Inmiddels worden de voorbereidingen getroffen om een dergelijke voorziening in te richten.» Ook lezen zij: «Indien in de praktijk blijkt dat samenwerkingsverbanden geen gebruik maken van deze landelijke voorziening zal ik, zoals toegezegd aan de Eerste Kamer, alsnog de voorbereiding van een wettelijke verplichting in gang zetten.» De leden van de D66-fractie lezen in deze zinnen een tegenstelling die terug lijkt te voeren op een verschil van inzicht of begrip over de door deze leden als wenselijk bestempelde route.
Het in het leven roepen van de arbitragefaciliteit vereist volgens deze leden een wettelijke grondslag waarvoor alleen de regering het initiatief kan nemen. Voor deze leden is het niet zozeer van belang of de arbitragefaciliteit al dan niet daadwerkelijk gebruikt wordt, maar of die faciliteit de voorgelegde geschillen kan beslechten. Het is niet uitgesloten dat er vraagstukken zijn waar de bestuursrechter dan wel de civiele kamer van de rechtbank bevoegd zou zijn. Juist om volstrekte helderheid te scheppen wordt deze arbitragevoorziening ingericht voor de specifieke geschillen, die verwacht worden te ontstaan uit of krachtens de nieuwe wetsbepalingen.
Rechtsmacht voor bindende conflictoplossing kan niet worden gevestigd zonder wettelijke grondslag en in combinatie met statutaire verwijzingsbepalingen, aldus deze leden. Zonder die dubbele grondslag zouden de grondwettelijke bepalingen er aan in de weg staan dat er rechtsmacht wordt gevestigd naast andere fora. De verwijzing in de statuten naar een forum voor geschillenbeslechting is bovendien noodzakelijk om exclusiviteit voor geschilbeslechting tussen een samenwerkingsverband en een aangesloten school te verzekeren.
De hierboven als laatst geciteerde zin verwijst naar de situatie dat de samenwerkingsverbanden verzuimen de arbitrageregeling op te nemen. De conclusie dat het kabinet dan pas een voorstel zal moeten vormgeven achten deze leden echter niet juist. Zoals betoogd, zulks is volgens hen nu reeds noodzakelijk. Deze leden zijn gaarne bereid mee te denken over een passende regeling indien dit kan bijdragen aan een spoedige oplossing. Zij verzoeken de regering hierover helderheid te scheppen.
Begrenzing samenwerkingsverbanden
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering tijdens de behandeling van het wetsvoorstel passend onderwijs ruimte heeft gelaten om, waar nodig, tot aanpassing van de begrenzing van samenwerkingsverbanden te komen. Zij vernemen graag in de eerstkomende voortgangsrapportage of en zo ja, waar daarvan gebruik is gemaakt.
Effecten verevening
Voorts viel het de leden van de CDA-fractie op dat in de brief gewezen wordt op de effecten van de verevening in het noorden van ons land.5 Daar wordt nu (gelukkig) een betrekkelijk gering beroep op ondersteuning gedaan, maar niettemin groeit het ervoor beschikbare bedrag. Is dit een bedoeld effect en stemt deze ontwikkeling overeen met een daadwerkelijke behoefte, zo vragen deze leden.
Onderbrengen lwoo en pro in passend onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat de regering van plan is lwoo en pro onder te brengen in het stelsel passend onderwijs onder gelijktijdige bezuiniging van € 50 miljoen.6 Dit baart deze leden om een aantal redenen zorgen. In de eerste plaats speelde in het debat een grote rol dat de bezuinigingen waren teruggedraaid. In de tweede plaats geldt als heldere regel dat stelselwijzigingen niet samengaan met bezuinigingen. In de derde plaats zal deze bezuiniging kwetsbare groepen raken en hun toetreden tot de arbeidsmarkt belemmeren. Deze leden vragen de regering om nadere motivatie van dit bezuinigingsvoornemen en een argumentatie die deze zorgen bij hen wegneemt.
De leden van de vaste commissie voor OCW zien de beantwoording met belangstelling – en bij voorkeur binnen vier weken – tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, A.H. Flierman
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 januari 2013
Met deze brief beantwoord ik de vragen van 18 december 2012 jl.7. In uw brief informeert u naar de voortgang van een aantal moties en toezeggingen en stelt u een aantal verduidelijkende en aanvullende vragen over de invoering van passend onderwijs. Zoals toegezegd, zal ik u over de voortgang van de invoering van passend onderwijs informeren via halfjaarlijkse rapportages, waarvan u de eerste rapportage eind januari zult ontvangen. Vooruitlopend daarop informeer ik u over de voortgang op de motie Linthorst c.s. en toezeggingen T01572, T01575 en T01576 en beantwoord ik uw aanvullende vragen.
Stand van zaken toezegging T01572: extra ondersteunen bestuur gereformeerde onderwijsorganisatie
Aan de Eerste Kamer, lid Kuiper van de ChristenUnie, is de toezegging gedaan om het bestuur van het samenwerkingsverband GPO-WN extra te ondersteunen om tot een goede inpassing van de scholen in de samenwerkingsverbanden passend onderwijs te komen. De reden hiervoor is de bijzondere situatie van dit bestuur, dat met 24 scholen in 22 samenwerkingsverbanden gaat participeren. In vervolg hierop is in overleg met het bestuur afgesproken dat een model aansluitingsovereenkomst wordt opgesteld. Deze kan als basis dienen voor het gesprek met en deelname aan de verschillende samenwerkingsverbanden.
Daarnaast zijn berekeningen gemaakt voor de wijze waarop de school voor speciaal basisonderwijs (sbo) van het bestuur kan worden ingepast in het samenwerkingsverband waar de sbo school staat. Deze laatste exercitie is ook voor andere besturen en samenwerkingsverbanden interessant omdat (bijna) alle samenwerkingsverbanden moeten zorgen voor een goede inpassing van de sbo scholen uit verschillende «Weer samen naar school» (wsns) verbanden binnen de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Met het bestuur is afgesproken dat vanuit het ministerie de komende periode contact wordt gehouden.
Stand van zaken toezeggingen T01575: tijdelijke geschillencommissie permanent maken indien nodig
Aan de Eerste Kamer is toegezegd, naar aanleiding van een vraag van het lid Smaling (SP) om de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend onderwijs – voor geschillen tussen ouders en scholen – indien nodig permanent te maken.
De periode waarvoor de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend onderwijs wordt ingesteld, is niet wettelijk begrensd. In eerste instantie wordt de tijdelijke commissie voor vijf jaar ingesteld. De geschillencommissie zal in haar jaarverslag de casussen en oordelen opnemen. Het ministerie zal de stand van zaken met de geschillencommissie evalueren. Als uit de evaluatie blijkt dat er behoefte blijft aan een geschillenregeling passend onderwijs tussen ouders en scholen, zal de instellingstermijn van de commissie worden verlengd zodat betrokkenen ook na de vijfjarige termijn een beroep kunnen blijven doen op de voorziening.
Stand van zaken toezegging T01576: monitoring thuiszitters
Aan de Eerste Kamer is toegezegd, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), om over het aantal leerlingen met thuisonderwijs en de ontwikkeling daarvan, te laten rapporteren in de jaarlijkse leerplichtrapportage van de inspectie.
Het verminderen van het aantal thuiszitters is één van de doelstellingen van de stelselwijziging passend onderwijs. Vandaar dat ik hierop op verschillende manieren scherp het oog zal houden. Allereerst via de jaarlijkse leerplichtrapportage op basis van de verzuimgegevens die door de leerplichtambtenaren worden aangeleverd. De ontwikkelingen in de aantallen thuiszitters worden hierin expliciet meegenomen. Deze rapportage wordt ook aan de Tweede Kamer toegezonden in maart. Gevraagd werd om bij de rapportage een expliciete analyse te geven van de achtergronden van het aantal thuiszitters in relatie tot passend onderwijs. Een dergelijke analyse is niet leverbaar bij de rapportage omdat hiervoor vergaand dossieronderzoek nodig is. Uit het thuiszittersdossieronderzoek van Ingrado (januari 2011) weten we dat vaak meerdere problemen tegelijk spelen en elke casus grotendeels uniek is. In plaats van een analyse op landelijk niveau wil ik dat op basis van de cijfers uit de leerplichtrapportage samenwerkingsverbanden, gemeenten en leerplicht regionaal tot een nadere analyse komen. Elk kan op basis van die analyse vanuit de eigen verantwoordelijkheid tot een sluitende aanpak komen waarbij goede samenwerking en maatwerk sleutelwoorden zijn. Ik zal met de sectororganisaties en VNG overleggen op welke wijze over de uitkomsten van deze regionale analyses gerapporteerd kan worden.
Daarnaast wordt het aantal thuiszitters in het kader van passend onderwijs een belangrijke indicator in het toetsingskader van de inspectie. En tenslotte kan ik u melden dat de Evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs (ECPO) werkt aan een instrumentarium voor het evalueren en monitoren van passend onderwijs. Het aantal thuiszitters vormt ook daarin een belangrijke indicator.
Stand van zaken motie Linthorst c.s.: onderzoek toereikendheid structurele bekostiging
In de motie Linthorst wordt de regering verzocht een onafhankelijke instantie als de Algemene Rekenkamer onderzoek te laten doen naar de vraag of de structurele bekostiging van het primair onderwijs afdoende is om passend onderwijs op een verantwoorde wijze te kunnen invoeren en de uitkomsten van dit onderzoek nog vóór het zomerreces 2013 te bespreken met beide Kamers.
Ik kan u melden dat aan de Algemene Rekenkamer is gevraagd om het onderzoek naar de structurele bekostiging in het primair onderwijs uit te voeren en de Rekenkamer heeft ook op dit verzoek instemmend gereageerd. In de bijlagen bij deze brief vindt u zowel mijn verzoek als de reactie van de rekenkamer. De Rekenkamer verwacht eind juni 2013 haar rapport te kunnen publiceren.
Motie Ganzevoort c.s.: voorzieningen primair onderwijs
In deze motie wordt de regering verzocht om te bewerkstelligen dat voorzieningen worden getroffen in het primair onderwijs zodat schorsing zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Naast voorzieningen die binnen scholen getroffen kunnen worden, bestaat in het voortgezet onderwijs de mogelijkheid om hiervoor bovenschoolse voorzieningen in te richten. De samenwerkingsverbanden kunnen daar namelijk kiezen voor de inrichting van een zogenoemd orthopedagogisch didactisch centrum (opdc). Een opdc is bedoeld voor leerlingen die vanwege leer- en/of gedragsproblemen tijdelijk niet in het reguliere onderwijs kunnen blijven.
Binnen het primair onderwijs bestaat op dit moment niet de mogelijkheid tot het inrichten van een opdc. Naar aanleiding van de motie Ganzevoort en verzoeken uit het onderwijsveld om ook in het primair onderwijs voorzieningen in te kunnen richten voor leerlingen die tijdelijk niet op de eigen school kunnen blijven, bereid ik een wetswijziging voor zodat ook samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs een opdc kunnen inrichten. Hierdoor ontstaat er meer ruimte om een dekkend aanbod van ondersteuningsvoorzieningen te realiseren. Net als in het voorgezet onderwijs, moet een samenwerkingsverband dat een opdc wil inrichten, dat opnemen in het ondersteuningsplan. Verder zal ik voorstellen dat bij AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Dit om bijvoorbeeld de tijdelijkheid van de plaatsing te garanderen. De bedoeling is immers dat zoveel mogelijk leerlingen op een reguliere school, dicht bij huis passend onderwijs krijgen. De inspectie gaat toezicht houden op de kwaliteit van het onderwijs in de bovenschoolse voorzieningen.
Toezegging T01571 en motie Backer c.s.: instellen landelijke arbitragecommissie
Naar aanleiding van vragen van de leden Linthorst (PvdA), Flierman (CDA), Backer (D66), Ganzevoort (GroenLinks), Kuiper (ChristenUnie) en de Lange (OSF), is door de regering toegezegd om (1) conform de motie Backer c.s. (T01571, 33 106 / 32 812) een landelijke arbitragecommissie in te stellen, (2) ervoor te zorgen dat alle samenwerkingsverbanden weten hoe de arbitrageregeling in de statuten kan worden verwerkt, (3) de besturen erop te wijzen dat opname van de arbitrageregeling in de statuten uitermate wenselijk is en dat er alsnog een wettelijke regeling komt indien deze niet wordt opgenomen in de statuten, (4) in de tussentijd de benodigde zaken uit te zoeken en te bespreken met alle relevante organen teneinde de weg vrij te maken voor eventueel benodigde wetgeving.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de resultaten van de verkenning naar een wettelijke basis voor de arbitrageregeling. De leden van de D66-fractie vragen of de gekozen voorziening de voorgelegde geschillen inderdaad kan beslechten en of daarvoor niet eerst in een wettelijke grondslag moet worden voorzien. Zij stellen dat rechtsmacht voor bindende conflictoplossing niet kan worden gevestigd zonder wettelijke grondslag en in combinatie met statutaire verwijzingsbepalingen.
De toenmalige minister heeft tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer toegezegd zich in te spannen om een arbitragecommissie in te stellen. Deze commissie kan een bindende uitspraak doen bij geschillen tussen het samenwerkingsverband en scholen die in dat verband deelnemen. Ik ben bezig met voorbereidingen voor het toekennen van een subsidie aan de Stichting Onderwijsgeschillen, waarmee de stichting leden kan aantrekken die beschikbaar zijn voor de arbitrage in geschillen binnen samenwerkingsverbanden die betrekking hebben op de statuten (in de oprichtingsfase), op de onderlinge verhoudingen, het beleid ten aanzien van de extra ondersteuning of de (verdeling van de) bekostiging daarvan. Ook zal ik middelen beschikbaar stellen voor deze voorziening. De Stichting zal ervoor zorgen dat er in overleg met de sectororganisaties een groep deskundigen aangesteld wordt die in een geschil kunnen arbitreren. Als een geschil wordt voorgelegd voor arbitrage kunnen betrokken partijen, desgewenst, hun voorkeur uitspreken voor een of meer deskundigen uit de groep. Op deze manier waarborg ik dat er een arbitragevoorziening beschikbaar komt waarop de samenwerkingsverbanden een beroep kunnen doen. Deze voorziening zal in februari operationeel zijn, zodat ik ook tegemoet kom aan de wens van uw Kamer dat samenwerkingsverbanden zich reeds voor vaststelling van statuten tot de arbitragevoorziening kunnen wenden.
De sectororganisaties hebben een modelpassage voor de statuten ontwikkeld, waarin is vastgelegd dat eventuele geschillen zullen worden voorgelegd aan de landelijke voorziening. Samenwerkingsverbanden worden gestimuleerd om deze modelpassage te gebruiken en ik evalueer of dit ook gebeurt. Indien dit niet gebeurt, zal ik, zoals toegezegd, een wettelijke regeling treffen.
In antwoord op uw vraag naar de voortgang van de verkenning naar de juridische mogelijkheden kan ik u melden dat deze verkenning heeft geresulteerd in voorbereidingen om (indien noodzakelijk) geschilbeslechting via arbitrage wettelijk te verankeren. Deze wetswijziging zou gaan inhouden dat samenwerkingsverbanden verplicht zijn om in hun statuten op te nemen dat zij geschillen over het samenwerkingsverband en de betreffende school of scholen in het samenwerkingsverband gezamenlijk voorleggen aan een arbitragecommissie.
Wel wil ik nog steeds in eerste instantie inzetten op opname van de arbitrage in de statuten van de samenwerkingsverbanden, omdat een wettelijk traject veel tijd zal kosten en niet noodzakelijk is. Voor geschilbeslechting binnen de rechtspersoon, of tussen schoolbesturen en samenwerkingsverband kan arbitrage worden overeengekomen. Gebruikelijk is dat een trapsgewijs model (oplopend in zwaarte van mediation, bindend advies tot arbitrage) in de statuten wordt opgenomen. De exacte voorwaarden worden neergelegd en uitgewerkt in een bestuursreglement, waarnaar in de statuten wordt verwezen. In die regeling kan ook worden opgenomen hoe de benoeming van de arbiters gaat, bijvoorbeeld dat elke partij een arbiter benoemt en de derde gezamenlijk wordt gekozen. Een specifieke wettelijke grondslag in de onderwijswetten is hiervoor niet noodzakelijk, zo blijkt uit de verkenning.
Aanvullende vragen:
Begrenzing samenwerkingsverbanden
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of er aanpassing zal plaatsvinden van de grenzen van samenwerkingsverbanden en waar deze aanpassing van grenzen heeft plaatsgevonden.
In het najaar van 2011 is een conceptregio-indeling gepubliceerd. In vergelijking met die indeling is, op verzoek van betrokkenen een aantal wijzigingen gerealiseerd. Het betreft:
• De gemeente Tynaarloo is gesplitst en maakt nu deel uit van de samenwerkingsverbanden vo 2001 en 2201;
• De samenwerkingsverbanden vo 2502 en 2512 zijn samengevoegd in 2502;
• De gemeente Midden Delfland is, net als in het po gesplitst en maakt nu deel uit van de samenwerkingsverbanden vo 2809 en 2811;
• De gemeente Bergen (L) is, in verband met leerlingenstromen over van vo 3101 naar 2507.
Effecten verevening
De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar het effect van de verevening voor het noorden van het land. Dat het noorden als gevolg van de verevening relatief meer geld voor onderwijsondersteuning krijgt, is een consequentie van het ingezette beleid. Op dit moment zijn er grote verschillen in de deelname aan zware ondersteuning (zowel plaatsing in het (v)so als via een leerlinggebonden financiering (lgf)). In het kader van de uitwerking van (de bekostiging) passend onderwijs, heeft ECPO in 2010 onderzoek gedaan naar de verschillen in deelname. Geconcludeerd wordt dat aangenomen mag worden dat de behoefte aan speciale onderwijsondersteuning evenwichtig over het land is gespreid. Mede op basis daarvan heeft de commissie geadviseerd te komen tot een gelijke verdeling van middelen over het land (verevening), die zal tegemoetkomen aan de verwachte gelijke behoefte aan onderwijsondersteuning. Dit advies is overgenomen en uitgewerkt in de wetgeving passend onderwijs.
Leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (LWOO/Pro)
Tenslotte vraagt u om informatie over het LWOO/Pro. In het regeerakkoord is opgenomen dat het LWOO/Pro onderdeel gaat uitmaken van de systematiek van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Ook is er een taakstelling opgenomen van € 50 mln. Met de sectororganisaties wordt overleg gevoerd over de systematiek van inpassing in de samenwerkingsverbanden. In februari zult u separaat per brief worden geïnformeerd over de uitwerking hiervan.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
– Kamerstukken II 2012 – 2013, 31 293, nr. 153 (Verzoek van Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan Algemene Rekenkamer voor onderzoek toereikendheid bekostiging);
– Kamerstukken II 2012 – 2013, 31 497, nr. 92 (Reactie Algemene Rekenkamer verzoekonderzoek passend onderwijs, 17 december 2012).
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Linthorst (PvdA), Kox (SP), Sylvester (PvdA), Essers (CDA), Engels (D66), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU) Schaap (VVD), Smaling (SP), Flierman (CDA) (voorzitter), Lokin-Sassen (CDA), Backer (D66), Ganzevoort (GL) (vice-voorzitter), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Koole (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Sörensen (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Bruijn (VVD)
Eerste Kamer (commissie voor OCW), voortgang moties en toezeggingen passend onderwjis (33 106), kenmerk: 150452.23U, 18 december 2012.
De bijlagen zijn neergelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 150452.23
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33106-N.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.