32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

35 420 Noodpakket banen en economie

Nr. 400 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2020

De bestrijding van het coronavirus vraagt onverminderd veel van de culturele en creatieve sector. Instellingen doen hun uiterste best om aan medewerkers en bezoekers een veilige omgeving te bieden en om op vernieuwende manieren uiting te geven aan creativiteit. Museum de Fundatie, Amsterdam Sinfonietta, Club Guy & Roni en de Pieterskerk in Leiden zijn mooie voorbeelden hiervan. Ik heb daar veel waardering voor. Toch moest de culturele en creatieve sector de afgelopen twee weken helaas weer de deuren sluiten, wat opnieuw een grote impact heeft op zowel publiek als makers. Mooie exposities die niet bezichtigd kunnen worden, artiesten die de interactie met de toeschouwer moeten missen. Kaartjes, die niet verkocht kunnen worden. Deze maatregelen zijn echter nodig om het aantal reisbewegingen en contactmomenten van mensen zoveel mogelijk te beperken, zodat het aantal besmettingen omlaag gaat. Zodra er weer perspectief is op het afschalen van deze zware maatregelen, zal de sector worden geïnformeerd over wat wél weer kan. Maar daarmee zitten de zalen nog niet weer vertrouwd vol. Dit vraagt moed en doorzettingsvermogen van de sector, dat realiseer ik mij goed. Het vertrouwen is er dat de sector deze eigenschappen niet kwijt raakt. Ik wil hen daar bij ondersteunen1.

De culturele en creatieve sector2 wordt nog steeds bovengemiddeld geraakt door de coronacrisis. Daar waar het bbp als geheel in het tweede kwartaal ten opzichte van het eerste kwartaal met 8,5 procent is gedaald, heeft het CBS berekend dat het bbp in de bedrijfstak Cultuur, recreatie en overige diensten in diezelfde periode met 37,4 procent is gedaald. 3 De meest recente CBS-berekening laat zien dat de economie gedeeltelijk terugveert. In het derde kwartaal stijgt het bbp weer met 7,7 procent ten opzicht van het tweede kwartaal. Maar nog steeds behoort de cultuursector tot de zwaarst getroffen bedrijfstakken. Zo was de productie van de bedrijfstak cultuur, recreatie, sport en overige diensten in het derde kwartaal bijna 24 procent lager dan een jaar eerder.4 In de culturele en creatieve sector werken relatief veel zelfstandigen. Zij vormen de flexibele schil en worden extra hard geraakt.

Ondersteuning aan de sector

Dit kabinet investeert ruim € 1,62 miljard om instellingen, ondernemingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Voor 2020 is er € 300 miljoen voor instellingen5 en makers plus € 40 miljoen voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, waaronder de vrije theater producenten6 beschikbaar. In mijn brief van 28 augustus jl.7 heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen die gemeenten reeds in mei ontvingen8. Ten slotte kan de culturele en creatieve sector gebruik maken van de generieke maatregelen. Het verwachte gebruik hiervan is € 739 miljoen.

Gebruik van de generieke maatregelen

Er is in de culturele en creatieve sector veel gebruik gemaakt van de generieke steunmaatregelen van het kabinet. De TOGS (periode van 27 maart tot 26 juni 2020) is gebruikt door 17.700 bedrijven uit de culturele sector die gezamenlijk een bedrag van € 71 miljoen ontvingen.9 In het kader van de TVL is vanaf 1 juni aan 5.231 culturele bedrijven een bedrag van € 92 miljoen toegekend.10

Ruim 6.000 bedrijven in de culturele en creatieve sector ontvingen een 80 procent voorschot voor de NOW 1 (periode van 6 april tot 5 juni 2020), in totaal een bedrag van € 335 miljoen onderverdeeld in € 108 miljoen voor kunsten en erfgoed (1.800 bedrijven), € 87 miljoen voor media en entertainment, waaronder film (1.350 bedrijven) en € 139 miljoen voor de creatieve en zakelijke dienstverlening, waaronder reclame, architectuur en design (2.915 bedrijven).11 3.855 Bedrijven uit de culturele en creatieve sector ontvingen een NOW 2 voorschot van € 241 miljoen onderverdeeld in € 89 miljoen voor kunsten en erfgoed (1.270 bedrijven), € 51 miljoen voor media en entertainment, (825 bedrijven) en € 100 miljoen voor de creatieve en zakelijke dienstverlening (1.755 bedrijven). Een belangrijke groep gebruikers van de NOW zijn bedrijven met 10 tot 49 werknemers. Van de schouwburgen van deze omvang maakte ruim 90 procent gebruik van de NOW 1, voor de NOW 2 gaat het om 86 procent. Van de producenten podiumkunsten maakten 100 procent gebruik van de NOW I en van de NOW 2 75 procent. Voor de productie van films ging het om 67 procent bij de NOW 1, en 42 procent van de NOW 2. Tenslotte maakte 86 procent van de musea gebruik van de NOW 1 en 50 procent van de NOW 2.12

Culturele instellingen en medeoverheden hebben bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij gesignaleerd dat bij de vaststelling van de NOW1 een probleem ontstaat omdat subsidies en de huurkortingen die door overheden zijn verleend, tot de omzet moeten worden gerekend. Om dubbelfinanciering te voorkomen is het inderdaad zo dat andere subsidies worden verrekend met de NOW. Er zijn dan immers andere inkomstenbronnen om de lonen te betalen. Huurkortingen worden echter niet tot het omzetbegrip gerekend in het kader van de NOW-regeling. Ontvangen huurkortingen of huurkwijtscheldingen zorgen voor lagere kosten van een entiteit en vallen derhalve niet onder het omzetbegrip voor de NOW-regeling. Het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid zal dit verduidelijken op rijksoverheid.nl

De TOZO is van belang voor de zelfstandigen. De rapportages over de TOZO bij het CBS zijn nog onvoldoende om uitspraken te kunnen doen over het gebruik. Dat komt onder meer doordat nog niet alle gemeenten de relevante gegevens hebben aangeleverd.

Uitwerking € 40 miljoen voor het niet-gesubsidieerde deel van de podiumkunsten

In de Kamerbrief van 27 oktober heeft het kabinet aangekondigd om € 40 miljoen specifieke steun te verlenen aan de vrije producenten in de podiumkunstensector, waaronder de vrije theater producenten. De steun is bedoeld voor producenten in de podiumkunsten die geen vaste subsidierelatie met de overheid hebben. Ook de muzieksector wordt gerekend tot dit deel van de sector. De sector loopt door de aangescherpte maatregelen van 14 oktober opnieuw tegen verliezen aan. De investeringen die zijn gemaakt voor producties die opgevoerd zouden worden in het laatste kwartaal van 2020 en in het eerste kwartaal van 2021, kunnen deels niet worden terugverdiend.

Normaliter gebruiken producenten hun reserves om te investeren in nieuwe producties. Door de sluitingen in de culturele sector aan het begin van dit jaar, zijn die reserves uitgeput. Dit betekent dat de continuïteit van het aanbod in het niet-gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, gevaar loopt. Omdat het wegvallen van deze producenten grote gevolgen heeft voor het totale aanbod in de Nederlandse theaters en podia, kies ik ervoor om dit deel van de sector extra te ondersteunen. Dit komt niet alleen de pluriformiteit van aanbod ten goede, maar ook de werkgelegenheid.

In overleg met de Taskforce Cultuur, de Vereniging Vrije Theater Producenten, het Fonds Podiumkunsten, Cultuur+Ondernemen en het Kickstart Cultuurfonds heb ik de uitwerking van deze steun vormgegeven. Ik kies ervoor om de uitvoering van de steun te beleggen bij het Fonds Podiumkunsten.

De uitgangspunten zijn als volgt:

  • De regeling biedt gedeeltelijke compensatie voor kosten van investeringen die niet kunnen worden terugverdiend aan in de kern financieel gezonde producenten. Het opnieuw investeren in producties is daarbij een voorwaarde.

  • Het gaat om compensatie van investeringskosten gekoppeld aan producties die gepland stonden in het laatste kwartaal van 2020 en het eerste half jaar van 2021.

  • Er is sprake van aanzienlijke investeringen, waarbij kosten die niet worden vergoed via generieke maatregelen als de NOW, worden meegerekend. Het gaat bijvoorbeeld om kosten voor scriptontwikkeling, promotie, decor en licht.

  • Uitgesloten van de regeling zijn festivals, evenementen en aanbod op scholen. De regeling richt zich primair op producenten die investeren in producties met een in de tijd gespreide speelperiode op podia, schouwburgen en concertzalen.

  • De regeling moet uitvoerbaar en voor producenten toegankelijk zijn.

  • Indien de coronamaatregelen binnen de looptijd van de regeling worden versoepeld, dan zal dit in het bepalen van de hoogte van de compensatie worden meegenomen.

Het Fonds Podiumkunsten zal de maatregel in overleg met vertegenwoordigers van de sector op basis van bovenstaande uitgangspunten verder uitwerken. De verwachting is dat de maatregel medio december klaar is. De eerste aanvragen kunnen in januari 2021 ingediend worden en zullen na beoordeling in maart gehonoreerd worden.

Uitwerking steunpakket € 414 miljoen

In het vervolg van deze brief zet ik uiteen op welke manier de € 414 miljoen specifieke steun voor de culturele en creatieve sector zal worden ingezet. Bij de uitwerking van de maatregelen heb ik overleg gevoerd met de Taskforce Cultuur, Vereniging Vrije Theater Producenten, de Museumvereniging en andere brancheorganisaties. De zes rijkscultuurfondsen, de Raad voor Cultuur, Platform ACCT, VNG, IPO en de vertegenwoordigers van de stedelijke regio’s heb ik eveneens geraadpleegd.

Ik hecht eraan te benadrukken dat onderstaande maatregelen erop gericht zijn om instellingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen bij de productie van tentoonstellingen, films en voorstellingen en zo de rijke culturele infrastructuur in ons land in stand te houden. Niet alleen om het publiek ook in deze tijd te blijven bedienen, maar juist ook om de werkgelegenheid in de sector op peil te houden. Met name de instellingen die middelen ontvangen uit dit steunpakket hebben de verantwoordelijkheid om werkgelegenheid voor makers en artiesten te genereren. Ik zie dat instellingen deze verantwoordelijkheid nemen en ga er vanuit dat zij dat blijven doen.

De maatregelen zijn bedoeld voor de periode 1 januari tot 1 juli van 2021. Per maatregel wordt aangegeven wat de planning is voor de uitvoering.

Voortzetten van maatregelen uit eerste steunpakket cultuur

Met mijn brieven van 15 april en 27 mei jl. (Kamerstukken 32 820 en 35 420, nr. 353) heb ik de maatregelen geschetst waarmee € 300 miljoen voor specifieke ondersteuning voor de sector wordt ingezet. Met deze maatregelen ondersteun ik instellingen die van cruciaal belang zijn voor de landelijke infrastructuur, maar ook kunstenaars en creatieve professionals. Ik investeer € 202,75 miljoen om deze maatregelen in de eerste helft van 2021 voort te zetten, maar leg daarbij andere accenten. Ik investeer verhoudingsgewijs meer in kunstenaars en creatieve professionals, mede op verzoek van de Taskforce Cultuur en de Tweede Kamer. Hieronder licht ik de maatregelen en de investeringen toe.

Aanvullende subsidie voor instellingen en filmproducenten

In totaal stel ik € 100 miljoen beschikbaar om instellingen en festivals in de Basisinfrastructuur 2021–2024 (hierna BIS 2021–2024) en de Erfgoedwet aanvullend te subsidiëren. Ook instellingen en festivals die meerjarig gefinancierd worden door de rijkscultuurfondsen en instellingen die uit andere onderdelen van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden gefinancierd, ontvangen aanvullende subsidie.

De aanvullende subsidie zal berekend worden volgens uitgangspunten die vergelijkbaar zijn met het eerste steunpakket. Instellingen met hoge eigen inkomsten zijn het zwaarst getroffen, omdat de eigen inkomsten wegvallen door het teruglopen van bezoekersaantallen of zelfs sluiting. De aanvullende subsidie wordt als volgt verstrekt:

  • De aanvullende subsidie geeft gedeeltelijke ondersteuning van de gederfde eigen inkomsten van de instelling als aanvulling op de reguliere subsidie.

  • De aanvullende subsidie wordt berekend op basis van circa 22 procent van de eigen inkomsten per jaar, waarbij als grondslag het gemiddelde wordt genomen van de behaalde eigen inkomsten in de jaren 2017 en 2018.

  • De aanvullende subsidie heeft een maximum van twee maal het structurele subsidiebedrag dat de instelling heeft ontvangen in 2018.

  • Instellingen die in 2018 minimaal 15 procent aan eigen inkomsten hadden komen in aanmerking.

  • Instellingen die geen of nauwelijks publieksactiviteiten uitvoeren zijn uitgesloten.

  • Ook festivals en biënnales ontvangen op basis van deze rekenregel een aanvullende subsidie.

Anders dan in het eerste steunpakket, zal de reservepositie niet worden meegenomen bij het bepalen van de aanvullende subsidie. Het effect van de beperkende maatregelen is nog steeds groot en alle instellingen ondervinden hier de gevolgen van. De reserves zullen voor een groot deel zijn uitgeput, of bij lange na niet meer op het niveau zijn van een half jaar geleden toen het eerste steunpakket werd verleend.

Op basis van de bovenstaande uitgangspunten komt de aanvullende subsidie ten goede aan:

  • 91 producerende instellingen in de BIS 2021–2024.

  • 25 Rijksmusea die via de Erfgoedwet worden gefinancierd en

  • circa 300 meerjarige instellingen bij de fondsen.

  • Omdat ik ook een financiële verantwoordelijkheid draag voor NEMO, het Onderwijsmuseum, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, het Radio Filharmonisch Orkest, Groot Omroepkoor, Jachthuis Sint Hubertus, Next Nature Network en Eurosonic Noorderslag en zij met vergelijkbare problematiek te maken hebben, ontvangen deze instellingen ook aanvullende subsidie.

Net als bij het eerste steunpakket hecht ik er grote waarde aan dat instellingen deze steun gebruiken om personeel in dienst te houden en om opdrachten te blijven verstrekken aan zelfstandigen. Hiermee houden we de sector op peil en kan de sector de programmering sneller weer opstarten, zodra dit weer kan.

Het totale aantal instellingen dat hiermee een aanvullende subsidie krijgt is aanzienlijk groter dan in het vorige steunpakket. Dit komt omdat we een nieuwe BIS-periode en een nieuwe periode voor de meerjarige regelingen van de fondsen zijn ingegaan, met aanzienlijk grotere aantallen instellingen. Deze aanvullende subsidie komt bovenop de reguliere subsidie, waarbij we de instellingen in deze moeilijke tijd maximale coulance met betrekking tot de subsidievoorwaarden bieden.

Om de administratieve lasten voor de instellingen zo veel mogelijk te beperken, wordt de aanvullende subsidie ambtshalve verleend waardoor geen sprake is van een aanvraagprocedure. De verlening wordt gebaseerd op de voorhanden zijnde jaarrekeningen 2017 en 2018. De subsidie wordt vastgesteld via de reguliere verantwoordingsprocedure.

Filmproducenten werken op projectbasis en vallen derhalve niet als meerjarige instelling onder het Filmfonds. Ik beschouw hen echter wel als producerende instellingen, daarom ontvangen zij aanvullende subsidie via een specifieke voorziening bij het Filmfonds van € 6,25 miljoen. Net als in het eerste steunpakket zijn deze middelen bedoeld om de meerkosten te kunnen dekken die ontstaan bij filmen binnen de maatregelen ten gevolge van COVID-19.

Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van deze maatregel is doorlopen, zullen de regelingen op basis waarvan de aanvullende subsidie wordt verleend, worden gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende subsidie kan dan in het eerste kwartaal van 2021 aan de instellingen beschikbaar worden gesteld.

Bijdrage aan Nationaal Restauratiefonds

Ik stel nog eens € 20 miljoen beschikbaar aan het Nationaal Restauratiefonds (NRF) voor de Opengestelde Monumentenlening (OML). Het beschikbare budget voor deze leningen wordt daarmee verhoogd van € 50 miljoen naar € 70 miljoen. Nu de beperkende maatregelen van kracht blijven en inkomsten daardoor achterwege blijven, raken ook de reserves van monumentenorganisaties langzamerhand uitgeput. De verwachting is dat de vraag naar leningen zal toenemen en de behoefte aan hogere leningen zal toenemen. Het NRF heeft het maximale leenbedrag per 9 november opgehoogd van € 2 miljoen naar € 3,5 miljoen per eigenaar. Daarnaast zal het NRF, samen met onder andere de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM) de communicatie over de OML en dienstverlening richting kleinere monumentenorganisaties intensiveren.

Bijdrage aan Cultuur+Ondernemen

Ik stel nog eens € 15 miljoen beschikbaar aan Cultuur+Ondernemen (C+O) voor het verstrekken van leningen aan ondernemers in de culturele en creatieve sector. Het beschikbare budget wordt daarmee verhoogd van € 30 miljoen naar € 45 miljoen. De «Cultuur Opstartlening» uit het eerste steunpakket voor cultuur was gericht op culturele programmering en verdienvermogen in het najaar van 2020. Na evaluatiegesprekken met instellingen en branchevertegenwoordigers zal C+O, naast de Cultuur Opstartlening, de «Cultuur Vermogenslening» aanbieden, die overbruggingsmogelijkheden biedt aan gevestigde, financieel gezonde ondernemers. Deze leningen zijn gebaseerd op de gemiddelde omzet van de afgelopen jaren en kennen een doorlooptijd van 10 jaar (5 jaar voor zelfstandigen). Daarmee kunnen deze ondernemingen, die investeringen hebben moeten afschrijven in 2020, ruimte vinden om opnieuw te investeren zodra de kansen zich hiertoe voordoen. Een deel van deze middelen, in ieder geval € 5 miljoen, wordt beschikbaar gesteld voor leningen aan zelfstandigen.

Makers en Creatieve professionals

Kunstenaars en personen in andere creatieve beroepen werken bovengemiddeld vaak als zelfstandige. Terwijl van het totaal werkzame personen 15 procent als zelfstandige werkt, is dat voor kunstenaars ruim 60 procent en voor de overige creatieve beroepen ruim 35 procent.13

Recent onderzoek door het CBS naar de belastingaangiften van zzp’ers in de culturele en creatieve sector in het tweede kwartaal laat zien dat deze zwaar worden geraakt. Van het totaal aantal zzp’ers op de Nederlandse arbeidsmarkt heeft 58 procent minder omzet vergeleken met het tweede kwartaal van 2019. Het gemiddelde omzetverlies bedraagt 57 procent. In de culturele en creatieve sector heeft gemiddeld 66 procent van de zzp’ers omzetverlies, met een gemiddelde van 69 procent. Bij specifieke deelsectoren liggen deze percentages nog hoger.14 Zo heeft drie kwart van de zzp’ers werkzaam in de podiumkunsten een gemiddeld omzetverlies van bijna 80 procent ten opzicht van hetzelfde kwartaal in 2019. In de scheppende kunsten heeft 57 procent omzetverlies, met een gemiddelde van 67 procent. In de productie voor film en televisie gaat het om twee derde van de zzp’ers met een gemiddelde omzetdaling van 71 procent.

Ik investeer daarom € 49,76 miljoen om makers en creatieve professionals in de culturele en creatieve sector te ondersteunen. In de cultuursector wordt het werk ontwikkeld en uitgevoerd door acteurs, schrijvers, filmmakers, muzikanten, beeldend kunstenaars, ontwerpers/ambachtsmensen, etc. Waar deze makers in dienst zijn van instellingen en ondernemingen ga ik ervan uit dat die instellingen en ondernemers hen zo veel mogelijk in dienst houden, daarbij ondersteund door de generieke maatregelen en de aanvullende subsidies van het rijk en gemeenten. Een groot deel van deze makers werkt echter zelfstandig. Zzp’ers zitten door de crisis zonder opdrachten en daarmee zonder inkomsten. Door de gemengde beroepspraktijk bieden generieke maatregelen zoals de TOZO ook lang niet altijd soelaas. Bovendien is werk verreweg te prefereren boven uitkeringen, ook om kwaliteit voor de culturele en creatieve sector te behouden en kapitaalvernietiging tegen te gaan. Daarnaast is er behoefte aan scholing, en, helaas, ook aan omscholing naar werk buiten de cultuursector.

In dit tweede steunpakket zijn voor makers en creatieve professionals de volgende instrumenten beschikbaar:

  • € 35,75 miljoen voor subsidies via de zes rijkcultuurfondsen.

  • € 10 miljoen voor producties via NPO.

  • € 4 miljoen voor scholing van zelfstandigen via het Programma Werktuig PPO.

Daarnaast is € 5 miljoen van de € 15 miljoen van het aanvullende budget voor leningen via Cultuur+Ondernemen bestemd voor gevestigde zelfstandigen, zoals beschreven onder «Bijdrage aan Cultuur+Ondernemen».

Subsidies via de zes rijkscultuurfondsen

De rijkscultuurfondsen hebben gezamenlijk twee typen stimuleringsregelingen voor zelfstandig werkende kunstenaars en creatieve professionals uitgewerkt. De impulsregelingen beroepspraktijk richten zich op het ontwikkelen van de inhoud van het eigen werk van makers en op nieuwe verdienmodellen. De impulsregelingen opdrachtgeverschap stellen opdrachtgevers in verschillende sectoren, binnen de cultuursector en andere maatschappelijke sectoren, in staat opdrachten te verstrekken aan de zelfstandigen. In totaal zullen naar schatting tussen de 5.000 en 7.000 makers en creatieve professionals gebruik kunnen maken van deze regelingen.

Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van deze maatregelen is doorlopen, zullen de regelingen op basis waarvan de subsidies worden verleend, worden gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende subsidie kan dan in het eerste kwartaal van 2021 aan de aanvragers beschikbaar worden gesteld.

Producties via de NPO

Ik investeer € 10 miljoen in het maken van producties voor de kanalen van de NPO. De NPO beschikt met hun lineaire en online aanbodkanalen over het grootste podium van Nederland. Ik ga daarom met hen afspraken maken over hoe zij hun podia beschikbaar kunnen stellen voor al die makers die hun verhaal willen vertellen, willen laten horen of laten zien. Hierdoor worden makers en publiek weer bij elkaar gebracht, blijft al het moois dat is en wordt gemaakt niet ongehoord en ongezien, en kunnen producties die nu geen doorgang kunnen vinden mogelijk toch worden geproduceerd en in beeld gebracht. De culturele sector krijgt hierdoor een steuntje in de rug, en de kijker heeft thuis een avondje uit. De NPO heeft bij mij een Actieplan Cultuur ingediend, waarbij op alle lineaire kanalen en het online themakanaal hiervoor ruimte wordt gecreëerd. De NPO investeert zelf ook maar heeft externe financiering nodig om er het grootste podium van te kunnen maken. Over de precieze uitwerking ben ik met hen en de sector in gesprek.

Scholing van zelfstandigen via het Programma Werktuig PPO

In oktober 2020 is het startschot gegeven voor het programma Permanente Persoonlijke Ontwikkeling (PPO). Dit programma is een opbrengst van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector en is opgezet door Platform ACCT. Het programma heeft een budget van € 19 miljoen voor de komende 4 jaar om te stimuleren dat werkenden en werkgevers zich bewust zijn van de noodzaak om meer te investeren in scholing en permanente professionele ontwikkeling. Vanwege de coronacrisis is voor zzp’ers zonder opdrachten de behoefte aan (om)scholing groot, terwijl de mogelijkheid om hier zelf in te investeren kleiner is geworden. Platform ACCT heeft al een deel van het reguliere budget ingezet om aan deze vraag te voldoen, zonder afbreuk te doen aan de beoogde structurele verduurzaming van de beroepspraktijk. Professionalisering binnen de sector blijft het uitgangspunt van PPO. Met € 4 miljoen extra vanuit dit steunpakket kunnen circa 5.000 makers en creatieve professionals extra ondersteund worden in scholing gedurende de coronacrisis, aanvullend op generieke arbeidsmarktinstrumenten zoals «NL leert door».

De ondersteuning voor scholing kan per direct worden aangevraagd, de extra middelen zullen vanaf januari 2021 beschikbaar zijn.

Ondersteuning via Cultuur+Ondernemen

De leningen die Cultuur+Ondernemen aan ondernemingen aanbiedt in het kader van de crisis komen ook beschikbaar voor zelfstandigen die voor de crisis een gezonde uitgangspositie kenden en die deze, na de crisis, naar verwachting opnieuw zullen opbouwen. Met een budget van € 5 miljoen en een gemiddeld leenbedrag van € 35.000 zullen circa 140 zelfstandigen een lening kunnen krijgen.

Ondersteuning Private Initiatieven

Ik investeer € 10 miljoen om het Kickstart Cultuurfonds en € 0,4 miljoen om het Nationaal Theaterweekend te ondersteunen bij hun inzet om de culturele sector bij te staan in deze crisisperiode.

Het Kickstart Cultuurfonds is een initiatief van de Bankgiro Loterij, het Prins Bernhard Cultuurfonds, het VSBfonds en de VandenEnde Foundation. Dit fonds ondersteunt op een snelle en eenvoudige manier theaters, concertzalen, musea en vrije producenten in de aanpassingen die gemaakt moeten worden in de anderhalve-meter-samenleving. Een volgende aanvraagronde start in januari, waar ik € 10 miljoen aan bijdraag. Ook de private partijen betrokken bij dit fonds zullen voor deze nieuwe fase wederom een bijdrage beschikbaar stellen.

Het Nationaal Theaterweekend is een initiatief van het Nationaal Theater Fonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds, met de Bank Giro Loterij als hoofdpartner.

Het doel van het Nationaal Theaterweekend, is om heel Nederland kennis te laten maken met het theater en te laten zien hoe waardevol theater is. Voor de editie in 2021 komt een campagne om uit te dragen dat theaterbezoek, mits toegestaan, leuk en veilig is. Ik investeer € 0,4 miljoen in deze campagne, omdat ik er, binnen de maatregelen om het Coronavirus te beperken, aan hecht dat het grote publiek naar de theaters blijft gaan.

Overbruggingssubsidie

Juist nu is het van belang om talent voor de sector te behouden en ervoor te zorgen dat de plekken waar dit talent zich kan ontwikkelen niet verdwijnen. Ik denk daarbij aan productiehuizen en festivals die jong talent dat net van de opleiding komt, begeleiden bij het maken van een eerste productie en ook een plek bieden om dat te laten zien. Ik investeer daarom € 11,25 miljoen om dergelijke instellingen in de podiumkunsten, beeldende kunsten, amateurkunsten, creatieve industrie en producenten in de filmsector te ondersteunen.

Het gaat om instellingen die een aanvraag hadden ingediend voor de BIS 2021–2024 of voor meerjarige ondersteuning bij het Mondriaan Fonds, het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, en die een positieve beoordeling kregen maar waarvoor geen budget beschikbaar was.

Voor de BIS 2021–2024 ben ik daarbij uitgegaan van het advies van de Raad voor Cultuur van 4 juni 2020. Ik doe dat omdat bij veel adviezen het dictum luidt dat de instelling positief beoordeeld is, maar dat na weging van alle aanvragen in de betreffende categorie, de Raad adviseert geen subsidie toe te kennen (of woorden van gelijke strekking). Bij de categorie «Jeugdpodiumkunsten» heb ik de Raad om advies gevraagd (zie de bijlage)15. Het advies van 4 juni jl. biedt voor deze categorie te weinig houvast om een beslissing te nemen over de overbrugging. De Raad heeft mij geadviseerd om Het Toneelschap B & D, Theater Gnaffel, Theatergroep Kwatta en Unieke Zaken overbruggingssubsidie te verlenen. Ik neem dit advies over. Het advies zelf kunt u vinden in de bijlage16.

Normaliter geldt voor deze groep instellingen dat zij zijn aangewezen op subsidie van andere overheden of op het vergroten van de eigen inkomsten. Als gevolg van de coronacrisis is met name die laatste mogelijkheid op dit moment beperkt. Met een overbruggingssubsidie wordt deze instellingen tijd geboden om zich aan te passen aan de veranderde situatie en op termijn weer voldoende eigen inkomsten te genereren.

Voor de toekenning van de overbruggingssubsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • Deze instellingen zijn positief beoordeeld door de Raad voor Cultuur of de adviescommissies van het Mondriaan Fonds, het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.

  • Na weging van alle aanvragen, is geadviseerd aan deze instellingen geen subsidie toe te kennen.

  • De hoogte van de overbruggingssubsidie bedraagt de helft van het geadviseerde jaarbedrag. Daar waar geen bedragen zijn geadviseerd, wordt de helft van het aangevraagde bedrag verleend.

  • Instellingen laten zien op welke wijze zij andere inkomsten gaan genereren in deze periode.

  • Instellingen die via een ander fonds of via OCW alsnog in aanmerking komen voor (gedeeltelijke) toekenning van de aangevraagde subsidie voor de periode 2021–2024, komen niet in aanmerking voor de overbruggingssubsidie.

In totaal komen naar verwachting 35 instellingen voor deze overbrugging in aanmerking, voor een totaalbedrag van, naar schatting, € 5 miljoen.

Daarnaast ontvangt het Filmfonds € 6,25 miljoen ten behoeve van continuering van de pilot high end series van het Film Production Incentive. Ik zie deze steun als een overbrugging van een periode waarin de filmsector zwaar getroffen is op het gebied van werkgelegenheid.

Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van deze maatregelen is doorlopen, zullen de regelingen op basis waarvan de subsidies worden verleend, worden gepubliceerd in de Staatscourant. De overbruggingssubsidie kan dan in het eerste kwartaal van 2021 aan de instellingen beschikbaar worden gesteld.

Private musea en collecties van nationaal belang

Ik stel € 20 miljoen beschikbaar om musea en kunsthallen met private collecties en collecties van nationaal belang te ondersteunen. Ik vraag het Mondriaan Fonds verschillende regelingen op te stellen. De Museumvereniging heeft mij daarbij van input voorzien. Het gaat om een compensatieregeling voor inkomstenderving van private museale instellingen en kunsthallen, die geen steun kunnen krijgen via de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld aan gemeenten voor cultuur. En daarnaast om regelingen voor behoud en beheer van collecties van nationaal belang, door het aantrekken of behouden van personeel. Door de coronacrisis en teruglopende bezoekersaantallen worden musea gedwongen lastige keuzes te maken in hun personeelsbestand. Vaak zijn het contracten van jonge conservatoren en educatoren die niet worden verlengd, terwijl zij juist van groot belang zijn voor de toekomstbestendigheid van het museale bestel. Daarnaast is het behoud van kennis over onze collecties van nationaal belang onontbeerlijk. Het Mondriaan Fonds zal de voorwaarden en criteria verder uitwerken en de regeling in het voorjaar van 2021 publiceren.

Varend erfgoed (Bruine Vloot)

Het kabinet stelt € 15 miljoen beschikbaar voor de ondersteuning van scheepseigenaren die beroepsmatig historische schepen exploiteren, in het bijzonder de «Bruine Vloot». Zij realiseren hun inkomsten door met betalende passagiers te varen en onderhouden daarmee de historische schepen in kwestie. Samen met mijn collega van Economische Zaken en Klimaat ben ik in overleg met de brancheorganisaties over de uitwerking van de ondersteuning, zodat deze zo goed mogelijk aansluit op de specifieke financiële problematiek. Hierbij gaat het tevens over de aansluiting op de generieke steunmaatregelen van het kabinet. De verwachting is dat een regeling in het eerste kwartaal van 2021 operationeel zal zijn.

Pandemieregeling voor filmproducties

Ik stel € 10 miljoen beschikbaar waarmee een pandemieregeling voor filmproducties ontwikkeld kan worden. Omdat verzekeraars risico’s die samenhangen met de pandemie niet meer dekken, ontstaat een probleem voor producenten en kunnen producties geen doorgang vinden. De regeling wordt via een subsidie bij het Filmfonds ontwikkeld en verder aangevuld en opgebouwd uit private bijdragen uit de filmsector. Op termijn zou deze regeling volledig uit private bijdragen moeten kunnen functioneren. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2021 de eerste middelen verleend kunnen worden.

Fieldlabs wendbaarheid en weerbaarheid

Ik stel € 5 miljoen beschikbaar om fieldlabs uit te laten voeren die de wendbaarheid en weerbaarheid van de sector vergroten. Ik betrek het advies «Onderweg naar overmorgen» van de Raad voor Cultuur bij de keuze welke fieldlabs ik ondersteun en wat daar de opzet van wordt. Dit advies wordt op 16 november aangeboden. Hierbij ga ik uiteraard in overleg met de sector, de rijkscultuurfondsen en de bestuurlijke partners. De fieldlabs zullen worden geëvalueerd. Een succesvol afgerond fieldlab kan voorbeeld stellend zijn voor andere delen van de sector.

Ondersteuning lokale culturele infrastructuur

Ik stel in 2021 in totaal € 150 miljoen beschikbaar om gemeenten in staat te stellen de lokale en culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op het eerste steunpakket voor cultuur in 2020 van € 48,5 miljoen matchingssubsidie voor de ondersteuning van regionale musea, (pop)podia en filmtheaters. Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen, bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies voor de compensatie van inkomstenderving.

Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop)podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor het landelijke gesubsidieerde aanbod zijn de lokale podia en organisaties essentieel als speel- en vertoningsplekken. Veel van deze instellingen komen door de crisis in de problemen doordat ook daar activiteiten niet kunnen doorgaan en eigen inkomsten dalen. Met deze extra middelen worden gemeenten in staat gesteld om deze belangrijke instellingen te ondersteunen en zo de lokale culturele infrastructuur in stand te houden. Ik ga er vanuit en heb er vertrouwen in dat gemeenten deze extra middelen daadwerkelijk voor dit doel zullen inzetten. Na overleg met de medeoverheden ben ik voornemens de aanvullende middelen van € 150 miljoen via een decentralisatie-uitkering in de decembercirculaire 2020 aan de gemeenten beschikbaar te stellen. Gemeenten moeten deze extra middelen zo spoedig mogelijk ontvangen. Zij weten zelf het beste welke (type) culturele instellingen of voorzieningen moeten worden ondersteund. Het is daarom aan de gemeenten zelf om de middelen in te zetten op die plekken van de culturele infrastructuur waar de steun het hardst nodig is. Ik zal met een brief gericht aan de colleges van B&W en de gemeenteraden deze aanvullende middelen extra onder de aandacht brengen. Over de beleids- en bestedingskeuzes hoeven gemeenten geen verantwoording aan het Rijk af te leggen.

De verdeling van de middelen zal verlopen volgens de Iv3 – uitvraag van het CBS over de gemeentelijke uitgaven aan cultuur in 2019. Het bedrag dat gemeenten krijgen, is door deze wijze van verdelen gerelateerd aan de aanwezige culturele infrastructuur die door gemeenten wordt ondersteund. Gemeenten met hogere uitgaven krijgen namelijk ook te maken met een grotere vraag om ondersteuning. Zo wordt het meest recht gedaan aan het doel van de steunmaatregelen. Voor Caribisch Nederland wordt een bedrag van € 0,3 miljoen beschikbaar gesteld op basis van het aantal inwoners, omdat de eilanden geen Iv3 opgave kennen. In de bijlage17 is een overzicht van de verdeling van de middelen per gemeente weergegeven.

Evaluatie en overzicht

Over de verschillende maatregelen zal afzonderlijke verantwoording plaatsvinden. Daarnaast vindt er naar aanleiding van het eerste steunpakket een onderzoek plaats naar het inzicht in de gevolgen van de coronamaatregelen op cultuur. Ten slotte zal ik aanvullend hier op na afloop van de ondersteuningspakketten voor de culturele sector (ultimo 1 juli 2021) een integrale evaluatie laten uitvoeren naar het totaal aan toegekende steun aan de culturele sector. De resultaten van de eerder genoemde verantwoording en deelevaluaties zullen hierin worden meegenomen. Ik zal uw Kamer in 2021 informeren over de specifieke opzet van deze evaluatie.

In onderstaande tabel is de verdeling van de € 414 miljoen opgenomen. De € 40 miljoen voor het niet-gesubsidieerde deel van de podiumkunsten is hier niet in verwerkt.

Uitwerking aanvullende middelen (x € 1 mln.)

Voortzetting maatregelen uit eerste steunpakket cultuur

 

202,75

– Aanvullende subsidie voor instellingen en filmproducenten

106,25

 

– Bijdrage aan NRF

20,00

 

– Bijdrage aan Cultuur+Ondernemen

15,00

 

– Makers en Creatieve professionals

49,75

 

– Ondersteuning Private Initiatieven:

10,40

 

– Uitvoeringskosten

1,35

 
     

Overbruggingssubsidie

 

11,25

– BIS- en fondsen- instellingen

5,00

 

– Film Production Incentive high end series

6,25

 
     

Private musea en collecties van nationaal belang

 

20,00

Varend erfgoed

 

15,00

     

Pandemieregeling voor filmproducties

 

10,00

Fieldlabs wendbaarheid en weerbaarheid

 

5,00

     

Ondersteuning lokale culturele infrastructuur

 

150,00

– waarvan voor Caribisch Nederland

0,30

 

Totaal

 

414,00

Tot slot

Met deze maatregelen is de culturele en creatieve sector toegerust om met de uitdagingen van deze tijd om te gaan. Ik ondersteun makers, instellingen en ondernemingen in de culturele en creatieve sector, zodat zij kunnen blijven doen waar zij zo goed in zijn. Tentoonstellingen, voorstellingen, films, boeken en andere creatieve uitingen maken, die ons, het publiek, laten lachen, huilen, verwonderen en bewonderen. Juist in deze vervreemdende tijden is en blijft dit van een onmetelijk belang.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. Engelshoven


X Noot
1

De toelichting op grond van artikel 3.1 Comptabiliteitswet is raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

In de brede definitie van 1) Kunsten en erfgoed; 2) media en entertainment en 3) creatieve zakelijke dienstverlening.

X Noot
3

Eerste berekening CBS van 14 augustus 2020. In de tweede berekening (23 september) geeft het CBS geen specificatie naar sector https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2020/39/economie-krimpt-met-8–5-procent-in-tweede-kwartaal-2020

X Noot
4

Eerste berekening CBS van 14 augustus 2020. Meest recente berekening 13 november https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2020/46/economie-veert-deels-terug-met-groei-van-7–7-procent-in-derde-kwartaal-2020

X Noot
5

Kamerstuk 35 441, nr. 7

X Noot
6

Kamerstuk 25 295, nr. 659

X Noot
7

Kamerstuk 35 420, nr. 105

X Noot
8

Kamerstuk 35 420, nr. 43

X Noot
9

Opgave RVO, 25 augustus 2020

X Noot
10

Opgave RVO, 30 oktober 2020

X Noot
13

Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen 2017 (CBS), p 55

X Noot
14

CBS maatwerk ZZP-ers Omzet 2018–2020 november 2020

X Noot
15

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
16

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
17

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven