Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 32813 nr. 220 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 32813 nr. 220 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 oktober 2018
Het kabinet heeft in het regeerakkoord een ambitieuze klimaatagenda geformuleerd. We zien het als onze plicht bij te dragen aan de mondiale klimaatopgave. Zowel nationaal als internationaal zet het kabinet in op versnelde actie om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. In Europa neemt het kabinet het voortouw om de Europese reductiedoelstelling voor 2030 te verhogen. Op dit moment wordt er in Europa al gesproken over een doelstelling voor 2030 van ten minste 45%, maar dit acht het kabinet nog onvoldoende. De inzet van het kabinet in Europa blijft erop gericht om de Europese reductiedoelstelling op te hogen tot 55% in 2030. Ondertussen nemen we in Nederland maatregelen die ons voorbereiden op een reductie in 2030 van 49% ten opzichte van 1990. Over die maatregelen wil het kabinet afspraken maken met medeoverheden, bedrijven, natuur- en milieuorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke partijen in een Klimaatakkoord.
De opgave voor 2030, slechts 12 jaar vanaf nu, is groot en raakt aan alles. Aan hoe we wonen, ons verplaatsen, ons land inrichten en ons geld verdienen. De operatie is complex, maar kan ons veel brengen. De baten strekken veel verder dan de reductie van CO2. Slimmere mobiliteit, comfortabeler wonen, minder fijnstof in de lucht en de kans om de kracht van de Nederlandse economie te versterken. Juist Nederland heeft veel in huis om de doelen te bereiken. Het kán, is de boodschap onder de streep, al zal het niet vanzelf gaan. Er zijn kritische succesfactoren die we samen moeten bewaken.
Zo klonk het de afgelopen maanden in de gesprekken met meer dan 100 deelnemers aan de vijf tafels van het Klimaatakkoord. De afgelopen maanden is met groot enthousiasme en een tomeloze inzet van alle deelnemers aan het Klimaatakkoord gewerkt aan een gezamenlijk beeld wat er nodig is om die ambitieuze doelstelling van 49% broeikasgasreductie te realiseren. Dit hebben zij gedaan onder leiding van vijf onafhankelijke voorzitters van de sectortafels, de voorzitters van de twee taakgroepen en de voorzitter van het Klimaatberaad, met als resultaat het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord. Dit voorstel heb ik op 10 juli jl. aan uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 193). Dat het gelukt is in zo’n korte tijd met zo veel partijen een gezamenlijk voorstel te maken is een bewijs dat samenwerking niet alleen mogelijk is, maar ook noodzakelijk. Immers, alleen dat verklaart dat partijen elkaar in slechts een paar maanden hebben kunnen vinden in het uitwerken van deze grote opgave. En dat is een grote prestatie waar alle betrokken partijen trots op mogen zijn.
In de zomer hebben het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) het voorstel voor hoofdlijnen beoordeeld. Deze analyses heb ik uw Kamer op 28 september jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 216) toegestuurd. Uit deze analyses blijkt dat partijen met het voorstel voor hoofdlijnen op koers liggen en de reductiedoelstelling van 49% in 2030 binnen bereik is. Ik ben er erg blij mee dat het met de bijdrage van alle partijen lijkt te gaan lukken om de ambitieuze doelstelling van dit kabinet waar te maken.
Het voorstel voor hoofdlijnen is een belangrijke stap op weg naar een Klimaatakkoord. Tegelijkertijd blijkt uit de analyses van het PBL en het CPB ook dat er nog stappen gezet moeten worden om het voorstel uit te werken in concrete instrumenten en acties. Om in alle sectoren de verdere uitwerking mogelijk te maken, zullen alle partijen meer duidelijkheid moeten bieden over de inzet die zij zelf gaan plegen en waar men elkaar uiteindelijk aan kan houden. Ook van de kant van het kabinet moet die duidelijkheid geboden worden. In het voorstel voor hoofdlijnen wordt nadrukkelijk gevraagd om richting van het kabinet.
Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen aan. Met de richting die het kabinet in deze appreciatie geeft wordt het gesprek dat partijen de komende maanden met elkaar voeren om tot concrete afspraken te komen verder ingekaderd. Een akkoord is het hiermee nog niet. Met deze kabinetsappreciatie geeft het kabinet vooral het fluitsignaal voor de tweede ronde gesprekken aan de sectortafels en in het Klimaatberaad.
Het kabinet vraagt de sectortafels in deze tweede ronde nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit in verband met de Europese inzet van het kabinet om de Europese doelstelling aan te scherpen tot 55%. Mocht dit ertoe leiden dat de Europese doelstelling wordt aangescherpt, dan zijn we hierop al voorbereid. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat2.
In deze brief ga ik allereerst in op de kaders die het kabinet heeft gesteld voor het Klimaatakkoord rond kosteneffectiviteit en betaalbaarheid. Vervolgens ga ik in op de noodzaak om betrokkenheid en draagvlak voor de transitie te borgen en schets ik de belangrijkste richtingen die het kabinet aan de sectortafels geeft. Tot slot ga ik in op het vervolgproces om tot een Klimaatakkoord te komen. In de bijlagen3 presenteert het kabinet meer uitgebreid de richting die zij voor de dwarsdoorsnijdende thema’s en per sectortafel geeft.
Een intelligent, toekomstgericht kostenperspectief is een belangrijk kader dat het kabinet de tafels vooraf heeft meegeven. Het PBL schat, op basis van het voorstel, de maatschappelijke kosten van de transitie voor Nederland in het jaar 2030 op ruwweg 3,0 tot 3,9 miljard euro op jaarbasis (excl. de kosten voor mobiliteit, die door het PBL niet berekend konden worden). Het PBL concludeert dat dit globaal past bij een kosteneffectieve transitie aanpak. De analyse van het PBL laat zien dat Nederland in staat is om de kosten van deze transitie te dragen, maar dan moeten we de transitie richting 2030 en richting 2050 wel op de meest kostenefficiëntie wijze aanpakken. Het kabinet vraagt de tafels om in de tweede ronde nog meer aandacht te besteden aan kostenreductie.
De tafels hebben ambitieuze streefbeelden geformuleerd, die laten zien dat de transitie in alle sectoren technisch mogelijk is. De stap naar instrumentering moet nu worden gezet. Het voorstel voor hoofdlijnen bevat een breed palet aan mogelijkheden. In de keuzes die er de komende maanden zullen worden gemaakt, moet een balans worden gevonden tussen normeren, beprijzen en subsidiëren.
Vanaf het begin heeft het kabinet duidelijk gemaakt dat de overheid deze transitie niet volledig zal betalen. Hierbij heeft het kabinet ook aangegeven dat de budgettaire kaders van het regeerakkoord en de uitvoerbaarheid van fiscale maatregelen leidend zijn.4 Het PBL constateert dat er in het voorstel beperkt aandacht is geweest voor de beleidsinstrumenten «beprijzing» en «normering». Hierdoor is het accent (te) zwaar op subsidiëring komen te liggen. Uiteraard is het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van het kabinet om politieke richting te geven, zodat een juiste balans in de instrumentenmix ontstaat. Het helpt daarbij als de sectortafels in de tweede helft van het jaar werken aan een verdere concretisering en instrumentering van de voorstellen, met ook aandacht voor de mogelijkheden van normering en beprijzing.
Verschillende voorstellen lopen door tot, of starten pas, na deze kabinetsperiode. Daarbij wordt ook duidelijk dat de transitie op termijn structurele gevolgen heeft voor de inkomsten van de overheid, bijvoorbeeld doordat de inkomsten via de energiebelasting op aardgas en verschillende belastingen in de mobiliteitssector teruglopen. Daarom zal het kabinet zich, als onderdeel van de verkenning voor de verbetering van het belastingstelsel, buigen over de mogelijkheden deze endogene belastingderving op te vangen. In het voorjaar van 2019 ontvangt de Kamer een brief over de aanpak van de verkenning.
Het is onvermijdelijk dat de transitie voor huishoudens merkbaar zal zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat de transitie voor ieder huishouden en iedere Nederlander haalbaar en betaalbaar blijft. Extra kosten als gevolg van de klimaatopgave moeten behapbaar zijn voor alle huishoudens om het draagvlak voor deze transitie te behouden. De analyses van het PBL en het CPB laten zien dat op basis van het voorstel voor hoofdlijnen nog geen conclusies getrokken kunnen worden over de lasten- en inkomenseffecten voor huishoudens en bedrijven. De lasten- en inkomenseffecten zullen bij de doorrekening van het eindvoorstel inzichtelijk gemaakt moeten worden. Deze wegen zwaar mee in het eindoordeel van het kabinet.
Zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven zijn de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en weglekeffecten van CO2-uitstoot voor het kabinet belangrijke aandachtspunten. De mogelijke gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor de concurrentiepositie en de weglekeffecten worden bij het eindvoorstel zo goed mogelijk in kaart gebracht. Deze wegen zwaar mee in het eindoordeel van het kabinet.
Een veel gehoord aandachtspunt bij het realiseren van de klimaatopgave is de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Een instrument dat hier direct aan raakt, is de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE+), waarvan de dekking via de energierekening loopt. Conform de afspraak uit het regeerakkoord wordt de SDE+ verbreed, waardoor verschillende sectoren hier straks een beroep op kunnen doen. Dit najaar zal ik uw Kamer verder informeren over de hoofdlijnen van deze verbreding. Het kabinet zal daarnaast in deze kabinetsperiode ook een verkenning starten naar de financiering van de SDE+, met aandacht voor de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven.
Het kabinet vindt het wezenlijk dat de transitie voor ieder huishouden en iedere Nederlander haalbaar en betaalbaar is. Zelfs als we de kosten van de transitie zo laag mogelijk houden, is draagvlak echter geen gegeven. Burgers gaan op allerlei manieren merken dat de transitie gaande is. Ik vind het daarbij van belang dat mensen actief mee kunnen doen aan de transitie als zij dat willen. Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 586) geldt maatschappelijk draagvlak als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord.
Een belangrijk aandachtspunt voor het draagvlak, is de ruimtelijke impact van de transitie. Omdat de transitie de komende jaren veel vraagt van de ruimtelijke ordening, hecht het kabinet er aan dat de discussie in het Klimaatakkoord over maatregelen met ruimtelijke consequenties zo breed mogelijk wordt gevoerd. In het kabinetsperspectief op de NOVI, dat gelijktijdig met de kabinetsappreciatie naar uw Kamer is verstuurd, geeft het kabinet voor de uitwerking van de tweede helft van het Klimaatakkoord aan in welke richting zij denkt in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik voor de transitie.
Twee belangrijke instrumenten waardoor burgers een actieve rol kunnen spelen bij het uitwerken van de transitie op hun lokale leefomgeving zijn de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en de vormgeving van de Regionale Energiestrategieën (RES). Deze instrumenten zijn erop gericht om de inpassing van de transitie in de leefomgeving op een samenhangende manier vorm te geven, met betrokkenheid van alle belanghebbende partijen en burgers.
Daarnaast wordt in het voorstel voor hoofdlijnen voorgesteld om burgerparticipatie in het gehele proces van het Klimaatakkoord te borgen. Een belangrijke factor daarbij is ook de mogelijkheid voor lokale participatie in concrete projecten. De Elektriciteitstafel heeft hiervoor het voorstel gedaan, waarbij er gestreefd wordt naar 50% financiële participatie van lokale partijen. Het kabinet hecht er sterk aan dat burgers worden betrokken bij het tot stand komen van projecten. Dit kan op verschillende manieren, waarbij financiële participatie één van de manieren is. Daarnaast wordt bij de ruimtelijke inpassing van hernieuwbare energie hard gewerkt aan draagvlak, door inwoners te laten meebeslissen en participeren bij duurzame energieprojecten.
Het kabinet is voornemens burgerparticipatie, conform de motie Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 578), mede vorm te geven met een brede publieksaanpak en koepelcampagne, die gericht is op het geven van handelingsperspectief aan burgers en bedrijven5.
Het kabinet heeft in het bijzonder oog voor de wijze waarop de transitie bijdraagt aan het nieuwe perspectief voor Groningen in verband met afbouw van de gaswinning. Het kabinet ziet in het Klimaatakkoord specifiek kansen voor Groningen op het gebied van waterstof en de proeftuinen aardgasvrije wijken (100-wijken aanpak). Dit jaar zijn zes gemeenten in Groningen geselecteerd als proeftuin.
Het voorstel bevat concrete, technische maatregelen. Hieronder ga ik in op de belangrijkste richtingen van het kabinet. In de bijlage6 bij deze brief worden de adviezen van de planbureaus en de uitgebreidere appreciatie van het kabinet per sectortafel beschreven.
Sectortafel Gebouwde omgeving
De transitie in de gebouwde omgeving raakt iedereen en vergt een enorme inzet van huishoudens, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden. Het kabinet hecht er aan de transitie haalbaar en betaalbaar te houden voor iedereen en dit geldt bij uitstek voor de gebouwde omgeving. Daarom is een instrumentenmix voorzien die tot doel heeft tot een kosteneffectieve transitie te komen. De voorstellen van de sectortafel grijpen daar ook op aan.
Centraal staat een gestructureerde gebiedsgerichte aanpak, waarbij gemeenten de regie voeren over de verduurzaming en het aardgasvrij maken van wijken. Deze wijkgerichte benadering is in de visie van het kabinet cruciaal. Op 1 oktober jl. zijn de eerste 27 proeftuinen bekendgemaakt waarvoor het kabinet een bedrag van € 120 mln. beschikbaar heeft gesteld (Kamerstuk 32 847, nr. 429).
Corporaties spelen in het aanjagen van de transitie een belangrijke rol. Zij hebben een woningvoorraad met veel onderling vergelijkbare woningtypen, die zich goed leent voor opschaling van de verduurzamingsaanpak. In het licht van de oplopende fiscale lasten en de woningmarktambities van dit kabinet zal per 2019 een structurele verlaging van de verhuurderheffing van € 100 miljoen per jaar worden doorgevoerd om de investeringscapaciteit van de corporaties te vergroten.
Het kabinet deelt het idee dat een geleidelijke aanpassing van de energiebelasting de energietransitie in de gebouwde omgeving versnelt en verduurzamingsmaatregelen meer lonend maakt. Voor bedrijven verdienen investeringen in gebouwschilisolatie en duurzame verwarmingsinstallaties zich hierdoor eerder terug. Voor warmtebedrijven wordt de exploitatie van warmtenetten eerder rendabel en voor huishoudens worden duurzame alternatieven als elektrisch koken en verwarming met een (hybride) warmtepomp en zonneboiler financieel aantrekkelijker. Ook wordt energiebesparing door isolatie en dubbel glas verder aangemoedigd. De aanpassing van de energiebelasting, waarbij de belasting op elektriciteit daalt en op gas stijgt, is een belangrijke ondersteunende en stimulerende maatregel voor de energietransitie in de gebouwde omgeving. De door de tafel gebouwde omgeving voorgestelde aanpassing vindt het kabinet evenwel te groot. Volgens het kabinet kan een beperktere aanvullende aanpassing in de energiebelasting ten opzichte van het regeerakkoord in deze kabinetsperiode helpen bij de verduurzaming in de gebouwde omgeving. Zo'n aanpassing zou de belasting in CO2-uitstoot meer in evenwicht moeten brengen. Het kabinet vraagt de tafel met nieuwe voorstellen te komen voor zo’n aanpassing, waarbij deze per saldo tot een lastenverlichting voor huishoudens zou moeten leiden. Daarbij vraagt het kabinet de tafel om te beargumenteren waarom en hoe zo'n aanpassing bijdraagt aan het behalen van de doelen. Ook vraagt het kabinet om de inkomenseffecten voor met name de lagere inkomens mee te wegen, evenals de kosten voor scholen, ziekenhuizen en andere utiliteitsbouw. Het kabinet verzoekt de tafel tevens te komen met een pakket aan maatregelen voor het normeren van woningen voor verhuur en het stimuleren van energiemaatregelen voor particulier woningbezit. Tot slot verzoekt het kabinet de tafel bij de uitwerking te bezien of in het voorstel ook een variant kan worden betrokken waarbij de elektriciteitsprijs niet of deels wordt verlaagd en waarbij een hogere gasprijs wordt gecompenseerd door een hogere belastingvermindering in de energiebelasting.
Het kabinet ondersteunt de aanpak van de tafel om voor huishoudens geen specifieke verplichtingen te introduceren, maar te starten met het stimuleren van bewoners en het financierbaar maken van de verduurzamingsmaatregelen. Het kabinet steunt de verdere uitwerking hiervan en moedigt de tafel aan genoemde financieringsinstrumenten verder te ontwikkelen. Dat vraagt om een breed pakket aan nieuwe en laagdrempelige diensten, producten en financieringsvormen.
Een specifiek element betreft de voorstellen om een lening aan het gebouw te koppelen (gebouwgebonden financiering). Bij de uitwerking is gebleken dat een gebouwgebonden financiering niet fiscaal kan worden ingepast. Het kabinet zal in samenspraak met de sectortafel onderzoeken hoe gebouwgebonden financiering zonder fiscale aftrekbaarheid van de rente voldoende kan concurreren met andere financieringsinstrumenten en al bestaande duurzaamheidsleningen om de ondersteuning van gebouweigenaren langs een andere weg vorm te geven.
Sectortafel Elektriciteit
Het kabinet waardeert de inzet voor kostenreductie en de ambitie om na 2025 geen gebruik meer te maken van de SDE+ voor hernieuwbare elektriciteitsproductie. De SDE+ heeft de afgelopen jaren een belangrijke rol gespeeld in de verduurzaming van onder andere de elektriciteitssector. Dit zal ook de komende jaren het geval zijn. Tegelijkertijd is het met de verdere groei van het aandeel hernieuwbare elektriciteit van belang dat investeringen in hernieuwbare elektriciteit op termijn zonder subsidie tot stand komen.
Naast de SDE+ acht het kabinet het beprijzen van de uitstoot van CO2 een belangrijke bouwsteen van effectief klimaatbeleid. De Nederlandse inzet blijft dan ook op gericht op effectieve beprijzing in Europa middels het ETS en indien nodig op het maken van pentalaterale afspraken. Daartoe zoekt het kabinet samenwerking met gelijkgestemde landen. Voor de productie van elektriciteit heeft het kabinet eveneens een nationale minimum CO2-prijs aangekondigd. Het kabinet houdt vast aan de invoering van een CO2-minimumprijs per 2020, maar neemt de risico’s voor de leveringszekerheid in overweging. Een definitief prijspad zal bij wet worden vastgelegd.
Sectortafel Industrie
De wens om eerder dan andere landen te beginnen met de noodzakelijke transitie, vergt ook additionele investeringen van de Nederlandse industrie. De internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en weglekeffecten van CO2-uitstoot zijn hierbij voor het kabinet belangrijke aandachtspunten. Tegelijkertijd betekenen deze investeringen dat de Nederlandse industrie, als internationale koploper, zijn concurrentiepositie op (middel)lange termijn duurzaam kan versterken. Bovenstaande rechtvaardigt dat overheid en industrie gezamenlijk bijdragen aan de benodigde investeringen.
Voor een geloofwaardig akkoord is van belang dat zeker wordt gesteld dat de afgesproken doelstelling voor uitstootvermindering in de industrie ook echt wordt gehaald. Het kabinet kiest hierbij voor een aanpak langs drie sporen en vraagt de tafel hiervoor voorstellen te doen.
Het eerste spoor is kostenreductie. Onder meer wordt CO2-reductie in de industrie ondersteund via de in het regeerakkoord aangekondigde verbreding van de SDE+. De via de SDE+ beschikbare middelen voor de industrie zijn begrensd.
Het tweede spoor is borging. Naast een ambitieuze inzet op kostenreductie van CO2-reducerende technologieën, zal, als stok achter de deur, een borgingsmechanisme zoals een CO2-heffing op het niveau van de sector worden uitgewerkt. Op basis van het voorstel van de tafel kan in 2019 gestart worden met de wetgeving ter invoering hiervan, zodat de stok in werking kan treden indien met de programmatische aanpak onvoldoende voortgang wordt gemaakt richting het CO2-doel van 2030. De opbrengsten worden teruggesluisd naar de industrie om ingezet te worden voor CO2-besparende maatregelen binnen de randvoorwaarde dat deze aanwending aantoonbaar doelmatig is. Bij dit borgingsmechanisme moeten het gelijke speelveld en de internationale concurrentiepositie worden bewaakt.
Het derde spoor is maatwerk. Een aanzienlijk deel van de industriële CO2-uitstoot in Nederland komt voor rekening van een beperkt aantal bedrijven. Het kabinet vraagt de tafel dan ook om een voorstel te doen hoe maatwerkafspraken met individuele bedrijven, bijvoorbeeld in de vorm van een CO2-reductieplan voor de desbetreffende bedrijven met bijbehorende voortgangsrapportage, onderdeel kunnen zijn van de aanpak. Voor bedrijven die onvoldoende bijdragen, kan het kabinet aanvullende maatregelen nemen. Voor de bredere groep bedrijven waarvoor geen maatwerkoplossing wordt uitgewerkt, is het voorstel dat de tafel (een opzet voor) een bindende meerjarenafspraak maakt, die past bij de CO2-reductieopgave.
Sectortafel mobiliteit
Mobiliteit is de kurk van de Nederlandse economie en is van en voor iedere Nederlander. Voor een verandering zo fundamenteel als de verschuiving naar integrale, duurzame mobiliteit is draagvlak van groot belang. Daarom is het kabinet blij dat de Mobiliteitstafel gezamenlijk met een palet aan opties is gekomen, ruimschoots voldoende om de klimaatdoelstellingen te halen. Het vraagt wel om focus en keuzes. Het kabinet wil samen met de sector concreet aan de slag met de elektrificatie van personenauto’s, verduurzaming van de logistiek, hernieuwbare energiedragers en verduurzaming van personenmobiliteit.
Voor wat betreft de elektrificatie van personenauto’s: de Mobiliteitstafel stelt een snelle ingroei van elektrische personenvervoer voor. Het kabinet hecht aan de afspraken uit het regeerakkoord van 100% nul-emissie nieuwverkoop vanaf 2030 en de uitfasering van fiscale stimulering wanneer elektrisch het nieuwe normaal wordt. Het voorgestelde plan om elektrische personenauto’s versneld in te voeren leidt tot een geloofwaardig pad naar deze ambitie en wordt door het kabinet onderschreven. Continuering van de huidige maatregelen is daarvoor komende jaren van belang.
Het kabinet verzoekt de tafel om verschillende varianten voor concrete dekking binnen het autodomein uit te werken, maar vraagt de tafel om ook oplossingen aan te dragen die niet alleen via de fiscaliteit zorg dragen voor de stimulering van elektrische auto’s en de ambitie dat alle nieuwe auto’s in 2030 emissieloos zijn. Hiervoor dienen meer voorstellen in beeld te komen die langs de lijnen van normering resultaten kunnen bereiken, ook als dit niet Europees breed opgepakt kan worden, bijvoorbeeld in een kopgroep van gelijkgezinde landen. Ook vraagt het kabinet de tafel om voorstellen te doen die sterker aansluiten bij het handelingsperspectief van de automobilist, zoals het moment van aanschaf van een nieuwe auto en/of voorstellen waarmee minder vervuilende auto’s (deels) kunnen worden ontzien. Zulke alternatieven moeten steeds passen binnen het geschetste ingroeipad, en moeten rekening houden met grenseffecten. Daarnaast wordt de tafel gevraagd welke voorstellen de sector zelf inbrengt om de doelen te realiseren. Voor alle maatregelen vraagt het kabinet om inzichtelijk te maken hoe deze bijdragen aan de beoogde CO2-reductie.
Elektrisch rijden is nu vrijwel alleen toegankelijk voor de zakelijke markt. Het kabinet vindt het van belang dat schone auto’s beter toegankelijk worden voor iedereen, ook in de tweedehandsmarkt. Het kabinet is bereid om de maatregelen die daarvoor door de tafel zijn genoemd uit te werken. Omdat de markt zich snel ontwikkelt, is het kabinet met de Mobiliteitstafel van mening dat de fiscale stimulering voor de zakelijke markt stapsgewijs kan worden afgebouwd. Bij de fiscale herziening rond 2025 zal de ingroei van elektrisch rijden als «het nieuwe normaal» worden meegenomen. De afspraken over maatregelen en dekking worden voor de gehele periode tot en met 2030 vastgelegd in het Klimaatakkoord en de Autobrief III (wettelijke verankering). Dit om het houdbaarheidssaldo in stand te houden. Een evenwichtige lastenverdeling is daarbij van belang. Naast deze maatregelen dragen ook afspraken met werkgevers en leasemaatschappijen over het schoner maken van hun vloot bij aan het halen van de doelstellingen. Ook constateert het kabinet dat de autonome verjonging van het wagenpark een bijdrage levert aan vermindering van de CO2-uitstoot. Er komt een Nationale Agenda Laadinfrastructuur, in samenspraak met alle partijen, waarbij met de tafel gekeken zal worden of en hoe de dubbele belasting op slim laden te adresseren.
Voor de overige hoofdonderwerpen kijkt het kabinet graag samen met de tafel onder andere naar innovaties en het versterken van de Topsector Logistiek, het vergroenen van stadsdistributie en busvervoer, en de productie van geavanceerde duurzame biobrandstoffen voor toepassingen in transport. Daarnaast richt het kabinet zich op concrete afspraken met werkgevers over het zakelijk verkeer, investeert het kabinet in meer fietsen en goede benutting van het openbaar vervoer, de landelijke ontwikkeling van Mobility as a service, zuinige banden en mobiele werktuigen.
Sectortafel Landbouw en landgebruik
Het kabinet waardeert het dat partijen in de landbouwketen inzetten op substantiële emissiereductie en onderschrijft dat de transitie die noodzakelijk is om kringlopen op bedrijfs- en regionale schaal meer sluitend te maken hiervoor het kader biedt. Met de recent uitgebrachte Visie op landbouw, natuur en voedsel geeft het kabinet richting aan de ontwikkeling van de landbouw, waarbij kringlooplandbouw steeds meer centraal komt te staan. Het is belangrijk dat ketenpartijen nagaan op welke manieren afrekenbaarheid van individuele bedrijven op klimaatprestaties mogelijk gemaakt wordt. Het kabinet kijkt uit naar de uitwerking van de tafel van de ideeën voor reductie van methaanemissies uit stallen en mestopslagen.
Het kabinet onderschrijft dat provincies, die de verantwoordelijk zijn voor de implementatie van het natuurbeleid en de inrichting van het landelijk gebied, een regierol hebben bij klimaatslim landgebruik. Dit gaat met name op voor het tegengaan van veenoxidatie en vastlegging van koolstof in bomen, bos, landschap en natuur.
De glastuinbouw wil in 2040 klimaatneutraal zijn. Het kabinet waardeert deze extra ambitie die vraagt om het doorzetten, intensiveren en focussen van het programma Kas als Energiebron. Dit programma biedt met additionele inzet van decentrale overheden een goede basis om de ambitie waar te maken. De tafel Landbouw en landgebruik wordt gevraagd ervoor te zorgen dat verbindingen met andere tafels worden gelegd en dat er tijdig keuzes gemaakt worden over de CO2- en energie-infrastructuur.
De reactie van het kabinet op het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord geeft richting voor het debat met uw Kamer. Vervolgens gaat het kabinet opnieuw in gesprek met alle betrokken partijen. Die gesprekken moeten leiden tot concrete afspraken aan de tafels over het pakket aan maatregelen en over de gezamenlijke uitwerking daarvan. Hoe het gesprek aan de tafels verder wordt vormgegeven heb ik besproken met het Klimaatberaad. De kern van die aanpak is dat gericht toegewerkt zal worden naar afspraken over de onderwerpen die van fundamenteel belang zijn om een Klimaatakkoord te sluiten. Hiervoor verwijs ik naar de brief van de voorzitter van het Klimaatberaad de heer Nijpels die ik als bijlage bij deze brief heb gevoegd7.
Ik ben dankbaar voor de betrokkenheid en grote inzet van alle betrokken partijen. Ik nodig de sectortafels uit om dit enthousiasme voort te zetten en te komen tot nader uitgewerkte voorstellen. Ik neem daar graag 1 december kennis van, opdat wij de doorontwikkeling en uitvoering van de voorstellen voortvarend ter hand kunnen nemen.
De onderhandelingen aan de sectortafels moeten samenkomen in één samenhangend Klimaatakkoord met vijf sectorale pijlers. Van dit eindvoorstel zal een doorrekening van het integrale pakket aan maatregelen door het PBL in samenwerking met het CPB plaatsvinden, waarin gekeken wordt naar de verwachte CO2-reductie, de kostenefficiëntie, de budgettaire effecten en de lasten- en inkomenseffecten. Daarbij wil ik benadrukken dat de discussie over de koopkrachtplaatjes elk jaar opnieuw worden gevoerd over de volle breedte van het beleid. Dit betekent dat de effecten van het Klimaatakkoord vanaf het moment dat we starten met de uitvoering ervan, meelopen in de algemene koopkrachtdiscussie.
Voordat een uiteindelijk Klimaatakkoord wordt gesloten, leg ik het onderhandelingsresultaat aan uw Kamer voor. Op basis van de resultaten van de doorrekening, gaat het kabinet met uw Kamer in debat en rondt vervolgens, in overleg met de betrokken partijen, het Klimaatakkoord af.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Met deze brief geeft het kabinet ook invulling aan het verzoek van het lid Moorlag zoals gedaan tijdens het debat van 26 september (Handelingen II 2018/19, nr. 5, Regeling van Werkzaamheden).
De beschikbare additionele middelen uit het regeerakkoord voor het realiseren van de klimaatopgave zijn de SDE+, Klimaatenvelop, verhuurderheffing en de opvolger van de salderingsregeling.
Hiermee geef invulling aan mijn toezegging tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel VET op 25 januari 2018 om communicatie van de overheid richting burgers inzake energiebesparing en overschakeling van fossiele industrie te betrekken bij het Klimaatakkoord.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32813-220.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.