32 642 Zelfstandigen zonder personeel in de zorg

Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 april 2016

Op 18 februari jongstleden zijn tijdens het debat over arbeidsmarktbeleid zorg/TSN (Handelingen II 2015/16, nr. 57, item 13) door de leden Schut-Welkzijn (VVD) en Bergkamp (D66) vragen gesteld over het signaal dat modelovereenkomsten voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg worden afgewezen. Ik heb daarop aangegeven hier samen met de Staatssecretaris van Financiën naar te zullen kijken en uw Kamer hierover in maart te informeren. Met deze brief die ik u – mede namens de Staatssecretaris van Financiën – doe toekomen, doe ik die toezegging gestand.

Tevens zijn er door de Kamerleden Schut-Welkzijn en Neppérus (beiden VVD) schriftelijke Kamervragen gesteld over het bericht dat zzp’ers niet langer in de zorg kunnen werken. De antwoorden op deze Kamervragen zijn tegelijkertijd met deze brief naar uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2231).

Deze brief sluit aan bij de brief1 die het kabinet in oktober 2014 aan uw Kamer heeft gestuurd over dit onderwerp.

Zzp’ers van meerwaarde voor de zorg, tegelijkertijd moet schijnzelfstandigheid worden voorkomen

Zzp’ers kunnen van meerwaarde zijn voor de zorgverlening aan cliënten, onder meer doordat zij in bepaalde situaties meer flexibiliteit kunnen bieden. Zorgverlening door zzp’ers biedt mogelijkheden om de zorg beter aan te laten sluiten op de wensen van de cliënt en de cliënt krijgt meer keuzevrijheid. Zorgverlening door zzp’ers kan hiermee een aanvulling vormen op zorg die verleend wordt door mensen in loondienst.

Er kan alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als dit volgt uit de feiten en omstandigheden. Schijnzelfstandigheid dient te allen tijde te worden voorkomen. Als aan de cumulatieve criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking wordt voldaan, dan dient de zorgverlener als een werknemer behandeld te worden, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Dit geldt in alle sectoren in de Nederlandse economie, dus ook in de zorg.

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)

De Wkkgz (Kamerstuk 32 402, nrs. 2 en 3) vormt geen belemmering om als zzp’er in de zorg werkzaam te zijn. Dit geldt zowel bij directe contractering als contractering via een (zorg)instelling. In de kabinetsbrief Zzp’ers in de zorg2, van 10 oktober 2014 is aangegeven dat de Wkkgz – alhoewel niet primair bedoeld om de zzp-problematiek op te lossen – wel een oplossing biedt ten opzichte van de eerdere Kwaliteitswet zorginstellingen. De Wkkgz is – in tegenstelling tot de Kwaliteitswet zorginstellingen – namelijk ook van toepassing op de solistisch werkende zorgverlener. De Wkkgz introduceert daarmee een eigenstandige wettelijke basis, op basis waarvan een solistisch werkende zorgverlener, in casu een zzp’er, zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Wanneer een zzp’er werkt in opdracht van een zorginstelling, blijft deze zzp’er ook een eigenstandige verantwoordelijkheid houden voor de kwaliteit van zorg. De zorginstelling is in dat geval wel eindverantwoordelijk voor de kwaliteit.

De weging van feiten en omstandigheden bepaalt of er sprake is van werken buiten dienstbetrekking en fiscaal ondernemerschap

De beoordeling door de Belastingdienst in het kader van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Kamerstuk 34 036, nrs. 2 en 3) (hierna: Wet DBA) richt zich op de vraag of een voorgelegde overeenkomst gevolgen heeft voor de loonheffingen. Een aan de Belastingdienst voorgelegde overeenkomst wordt beoordeeld op de afwezigheid van het bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking. Als dit het geval is dan kunnen partijen buiten dienstbetrekking werken. Partijen kunnen vertrouwen aan dit oordeel ontlenen als ook feitelijk volgens die overeenkomst wordt gewerkt.

Voor de beoordeling of sprake is van werken buiten dienstbetrekking zijn de feiten en omstandigheden van het individuele geval bepalend. Daarbij wordt getoetst aan de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen bepalingen en de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. Kort gezegd betreft dat het antwoord op de vraag of een of meer van de cumulatieve vereisten voor het bestaan van een dienstbetrekking ontbreken. Deze cumulatieve vereisten zijn: een gezagsrelatie, de verplichting om de arbeid persoonlijk te verrichten en de verplichting een vergoeding voor de werkzaamheden te betalen. De in de vorige paragraaf genoemde verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtnemer en opdrachtgever is onder meer relevant bij de beoordeling van het element gezagsverhouding. Het element «persoonlijke arbeid verrichten» gaat over de vraag of de overeenkomst toestaat dat de zzp'er zich laat vervangen (door iemand met gelijkwaardige bevoegdheden). In praktisch alle relevante situaties zal sprake zijn van betaling van een vergoeding («loon»).

Naast de toets op een (echte) arbeidsovereenkomst kan het nodig zijn een fictieve dienstbetrekking voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen en/of de werknemersverzekeringen uit te sluiten. Bij zzp’ers die in opdracht van een zorginstelling zorg verlenen is dit het geval. Om de fictieve dienstbetrekking voor de zzp’er die in opdracht van een zorginstelling zorg verleent uit te sluiten, moet er sprake zijn van zelfstandige uitoefening van een beroep (ondernemerschap).

Voor de beoordeling of sprake is van ondernemerschap is een aantal criteria ontwikkeld in de rechtspraak. Deze criteria moeten gezamenlijk en in onderlinge samenhang worden bezien. Het gaat daarbij onder andere om het lopen van (ondernemers)risico ten aanzien van omzet, aansprakelijkheid en debiteuren, de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden en de mate van zelfstandigheid bij het verrichten van werkzaamheden. Een ander belangrijk element is het aantal opdrachtgevers. Wanneer in opdracht van meerdere zorginstellingen zorg wordt verleend, dan is de mate van onafhankelijkheid groter dan wanneer slechts werkzaamheden worden verricht in opdracht van één zorgaanbieder. In de Kamerstukken3 naar aanleiding van de door uw Kamer in het kader van een VSO gestelde vragen over de brief van 10 oktober 2014 inzake de zzp’ers in de zorg (Kamerstuk 32 642, nr. 5), is nadere uitleg gegeven op dit punt. Daarbij is aangegeven dat als gewerkt wordt in opdracht van een zorginstelling, er sprake kan zijn van werken buiten dienstbetrekking als de zorgverlener voor meerdere opdrachtgevers (zorginstellingen) werkt en daardoor als solistisch werkende zorgverlener kan worden aangemerkt. Dit betekent dat een zorgverlener die voor één instelling aan meerdere cliënten zorg verleent doorgaans niet buiten dienstbetrekking zal werken.

(Model)overeenkomsten in de zorg

Voor sommige zorgverleners ligt werken buiten dienstbetrekking (afhankelijk van feiten en omstandigheden) binnen bereik, zoals bij palliatieve zorgverleners. Voor anderen ligt werken buiten dienstbetrekking niet of minder voor de hand, bijvoorbeeld voor intramurale zorgverleners.

Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen eenvoudig zekerheid krijgen over hun arbeidsrelatie door gebruik te maken van een modelovereenkomst die op de internetsite van de Belastingdienst staat4. Het werken met modelovereenkomsten blijft administratief eenvoudig. Niet voor elke opdracht hoeft een nieuwe overeenkomst te worden opgesteld: opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen kiezen uit één van de algemene modelovereenkomsten op de internetsite van de Belastingdienst. De regels die bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking of niet, veranderen niet. Wat voorheen kon, kan nu nog steeds; wat nu niet buiten dienstbetrekking blijkt te kunnen, kon dat voorheen ook al niet.

Er zijn bij de Belastingdienst 262 overeenkomsten ingediend die zien op verschillende vormen van zorg (stand medio maart 2016). Hiervan zijn 192 overeenkomsten nog in behandeling. Dat komt onder andere door de behandeling die aanvankelijk is aangehouden in verband met de totstandkoming van een algemene modelovereenkomst voor zogenoemde tussenkomstsituaties. Inmiddels is de behandeling weer voortvarend ter hand genomen. Zoals aangegeven bij de behandeling van de Wet DBA zal iedereen die vóór 1 februari 2016 een overeenkomst heeft voorgelegd aan de Belastingdienst, uiterlijk voor de inwerkingtreding van de Wet DBA een oordeel van de Belastingdienst over krijgen, tenzij de behandelduur in overleg met de indiener is verlengd. Dit geldt ook voor de beoordelingen in de zorg.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 32 642, nr. 5

X Noot
2

Kamerstuk 32 642, nr. 5

X Noot
3

Kamerstuk 32 642, nr. 7 en nr. 8

Naar boven