32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 167 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 19 november 2014 overleg gevoerd met Minister Kamp van Economische Zaken over Bedrijfslevenbeleid en innovatie.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Voorzitter: De Liefde

Griffier: Thomassen

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Klein, Leenders, De Liefde, Agnes Mulder, Van Veen, Verhoeven,

en Minister Kamp van Economische Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 15.05 uur.

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg over bedrijfslevenbeleid en innovatie. Het is een overleg dat twee uur in beslag zal nemen, met een spreektijd van vier minuten voor de collega's. Ik stel vooraf geen maximumaantal interrupties vast, maar hoe meer het er zijn en hoe dichter we het eindpunt naderen, hoe strenger ik zal worden. Laten we even kijken of we het debat levendig en effectief kunnen houden. Ik heet de Minister en zijn ondersteuning van harte welkom, net als de mensen op de publieke tribune en degenen die met ons meekijken en -luisteren.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Met de internationaal opererende bedrijven gaat het goed. Volgens de Kamers van Koophandel wordt door 16% van de ondernemers een verbetering en door 8% een verslechtering van het economisch klimaat verwacht, waarmee het aantal positief gestemden voor het eerst in drie jaar groter is dan het aantal negatief gestemden. Er worden weer auto's geproduceerd in Limburg en waarschijnlijk kan Aldel in Groningen weer verder. Dat is een goede zaak. Ik ben blij dat het kabinet daaraan heeft bijgedragen. Wat mij betreft hoort dat ook zo.

De vraag is wat wij kunnen leren van wat de overheid heeft gedaan in Limburg en Groningen. Op welke wijze kan de Nederlandse maakindustrie nog meer profiteren? 30% goedkopere stroom uit Duitsland willen wellicht alle energie-intensieve bedrijven wel. Het regiobeleid voor arbeidsbemiddeling in Limburg is een goed voorbeeld voor andere provincies. Het zijn in ieder geval allemaal goede acties, waarvan andere bedrijven moeten kunnen profiteren.

In dat kader is het interessant om te weten hoe de regionale steunkaart tot stand is gekomen en of de plek op deze regionale steunkaart heeft bijgedragen aan de redding van de werkgelegenheid in Borne en Delfzijl. Nu deze steunkaart is goedgekeurd door de Europese Commissie, weten gebieden in Nederland voor de komende zes jaar waar zij aan toe zijn. Toch is het wezenlijk om te weten welke invloed de steunkaart heeft gehad op de gebieden die van 2007 tot 2013 op deze lijst hebben gestaan. Ik denk dat dit ook goed is voor de Kamer om het effect van deze regeling te kunnen beoordelen. Kan de Minister toezeggen dat er een onderzoek komt naar de effecten van het Europese staatssteunbeleid op deze regio's? Welke bedrijven en gemeenten hebben gebruikgemaakt van de regeling? Betreft het Nederlandse bedrijven die van buiten de regio naar de steunregio getrokken zijn of nieuwe buitenlandse bedrijven? Verder wil ik graag weten hoe de NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) de steunkaart ziet in relatie tot het aanprijzen van Nederland en de regionale kennisclustering. De VVD is een groot voorstander van de economische clusteraanpak die door verschillende regio's wordt gehanteerd.

Er lijkt consensus te zijn tussen de regiobesturen over de profilering en de acquisitie. Dit biedt de samenwerkende regionale ontwikkelingsmaatschappijen de mogelijkheid om de acquisitie nog beter op elkaar af te stemmen en, hoe moeilijk dat binnen het regionaal opportunisme ook is, ongewenste concurrentie tussen regio's tegen te gaan. Heeft de Minister overwogen om bij dit clusterbeleid het instrument van de regionale steunkaart leidend te laten zijn? Met andere woorden: wordt er bij herallocatie van bedrijven binnen Nederland goed gekeken naar de clusteraanpak en de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van het buitenland?

De presentatie van de Actieagenda Smart Industry heeft ons nieuwsgierig gemaakt. Het zou goed zijn om niet alleen een reactie te vragen van de Minister, maar ook van de topconsortia. Welke mogelijkheden zien zij, met de Minister, om binnen het topsectorenbeleid ruimte te maken voor bijvoorbeeld fieldlabs? Hoe maken we zo snel mogelijk duidelijk dat het bedrijfsleven hieraan ook wil deelnemen? Kan de Minister toezeggen dat hij in zijn reactie de topsectoren verbindt aan het «smart industry»-project?

Ondernemers in Nederland hebben veel vrijheid om zelf of in samenwerkingsverbanden doelstellingen en missies te definiëren. Ieder bedrijf kan daarin opnemen wat het belangrijk vindt. Wanneer bedrijven zich specifiek als social enterprise willen profileren, is er geen wet in Nederland die dat verbiedt. Wat ons betreft hoeft daarvoor geen regelgeving opgetuigd te worden. Bovendien is iedere ondernemer een sociale ondernemer, dat wil ik hier vandaag ook duidelijk zeggen. Hij zet zich op zijn manier in om welvaart te genereren, waar ook de rest van de samenleving van profiteert. Wanneer hij personeel aanneemt, vervult hij een belangrijke sociale taak, door banen te creëren. Laat werkloosheid nu net een van de grote uitdagingen zijn. De Minister stelt in zijn notitie heel duidelijk dat we stimuleren via platforms en het delen van kennis. Dat lijkt ons meer dan voldoende.

De heer Leenders (PvdA): Voorzitter. Wat de Partij van de Arbeid betreft zijn de belangrijkste onderwerpen vandaag de voortgangsrapportage en de monitor bedrijvenbeleid 2014 en het advies van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) over het topsectorenbeleid. Dat topsectorenbeleid werkt prima. Zoals bekend zijn wij er in het verleden wat kritisch over geweest. Niet alleen in het recente advies van de AWTI, maar ook eerder zijn er voornamelijk positieve geluiden te horen geweest. De samenwerking tussen bedrijfsleven, onderzoeksinstituten en overheid is verbeterd. Het mkb is aangehaakt. Dat vinden wij heel belangrijk. Ook is het fundamenteel onderzoek niet wezenlijk onder druk komen te staan. Dat was in het verleden voor ons een belangrijk punt van kritiek.

Wij zouden graag meer informatie willen over de echte output van het topsectorenbeleid. Welke specifieke innovatieve producten en diensten zijn er in de markt gezet? Hoeveel omzet en banen heeft dit concreet opgeleverd? Ik heb uit de stukken begrepen dat het wat lastig is om die informatie te genereren, maar misschien zou de Minister er toch op in kunnen gaan. Op welke wijze zou de Kamer in de toekomst beter geïnformeerd kunnen worden over die specifieke output van het topsectorenbeleid?

De heer Verhoeven (D66): De heer Leenders zei het zelf al: in het verleden was de PvdA kritisch over de topsectoren. Nu lijkt het ineens bijna een soort juichverhaal te zijn van de PvdA. De heer Leenders baseert dat op het feit dat het fundamenteel onderzoek niet wezenlijk onder druk komt te staan. Kent hij de cijfers van het Rathenau Instituut, waaruit blijkt dat er een enorme afname is van het innovatie- en onderzoeksbudget in de komende jaren, tot en met 2018? Volgens mij gaat dat van 4,9 naar 4,1 miljard. De reden die hij aanvoert voor de draai van de PvdA, zie ik niet.

De heer Leenders (PvdA): Daarover kan ik kort zijn: die cijfers ken ik niet.

De heer Verhoeven (D66): Eigenlijk zegt de heer Leenders dat het standpunt van zijn fractie is veranderd op basis van de stelling dat het innovatiebudget en het fundamenteel onderzoek niet onder druk zijn komen te staan. Vervolgens zeg ik dat dit wel onder druk komt te staan, namelijk met een prijs van 0,7 miljard. De heer Leenders zegt heel eerlijk, en dat vind ik in hem te prijzen, dat hij dat niet wist. Dan zeg ik: oké, dat kan gebeuren, ik weet ook heel veel dingen niet. Maar is dat een reden voor de heer Leenders om te zeggen: als mijn onderbouwing niet klopt, ben ik bereid om toch weer de oude positie van de PvdA in te nemen? De reden om van standpunt te veranderen blijkt immers niet meer aanwezig te zijn.

De heer Leenders (PvdA): De conclusie dat deze niet meer aanwezig blijkt te zijn, kan ik niet zomaar delen. Ik heb gezegd dat ik de cijfers niet ken, maar dat betekent niet dat mijn standpunt niet onderbouwd is. Er zijn meer redenen. Ik heb ook de positieve geluiden van de AWTI genoemd. De samenwerking tussen bedrijfsleven en onderzoeksinstituten in de gouden driehoek is sterk verbeterd. Dat zijn ook signalen op grond waarvan wij die draai, zoals u dat noemt, hebben gemaakt.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): In mijn inbreng heb ik vermeld dat in het rapport «De balans van de topsectoren 2014» van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie staat dat bij een groot deel van het mkb, inclusief starters en groeibriljanten, het beeld van de topsectoren als volgt kan worden samengevat: de topsectorenaanpak is het speeltje van de grote bedrijven. Ik ben benieuwd hoe de heer Leenders dat duidt, gezien het verhaal dat hij net namens de PvdA naar voren bracht.

De heer Leenders (PvdA): Ik zou daarover opmerken dat de aansluiting van het mkb gedeeltelijk wel is gelukt, maar dat deze nog een aandachtspunt is en dat er wat ons betreft meer aansluiting bij het topsectorenbeleid nodig is.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): De heer Verhoeven van D66 heeft bij de begrotingsbehandeling van EZ aangegeven dat hij een voorstander is van meer onderzoeksgeld voor fundamenteel onderzoek en minder voor toegepast onderzoek. Hoe staat de PvdA-fractie daar tegenover?

De heer Leenders (PvdA): Vergeef mij dat ik daar geen antwoord op geef, want ik ben een vervanger. Laat ik daar eerlijk over zijn. Ik vind het wat lastig omdat ik er niet zo diep in zit. Het zou van weinig respect voor u getuigen als ik zou proberen om daar antwoord op te geven.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Alle begrip daarvoor.

De heer Leenders (PvdA): Voorzitter. In het laatste advies van september 2014 krijgt het topsectorenbeleid een positieve beoordeling van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie. De topsectorenaanpak heeft volgens de AWTI geleid tot een substantiële dynamiek in de Nederlandse economie. Overal is progressie zichtbaar. Wij hebben begrepen dat de agenda's van NWO, universiteiten en instituten voor toegepast onderzoek beter op elkaar worden afgestemd, dit in aanvulling op de interrupties van zojuist. De AWTI heeft een aantal aanbevelingen gedaan. In de voortgangsrapportage staat op welke manier de regering met deze aanbevelingen zal omgaan. Herkent de AWTI zich ook in deze aanpak? Zijn de aanbevelingen doorvertaald in concrete maatregelen op een manier zoals de raad wilde?

Het mkb is veelal regionaal actief, maar dat verschilt wel per sector. Een goede aansluiting van het mkb op het topsectorenbeleid is voor de Partij van de Arbeid van belang. We hadden het er zojuist al even over. Het mkb is de motor voor innovatie. Klopt het dat er inmiddels zo'n 2.000 mkb-bedrijven betrokken zijn bij het topsectorenbeleid? Hoeveel zouden dat er potentieel kunnen zijn? Hoe is de verdeling tussen kleine en middelgrote bedrijven?

Om in aanmerking te komen voor de 25% TKI-toeslag is voor het mkb een bijdrage «in kind» toegestaan van € 20.000. Ziet de Minister mogelijkheden om deze grens op te hogen, zodat meer mkb-bedrijven eraan kunnen deelnemen? Dat is een sterke wens van ons.

Om het mkb te steunen heeft de Partij van de Arbeid samen met de VVD een amendement ingediend bij de begrotingsbehandeling 2014 ter waarde van 20 miljoen, onder andere voor enkele mkb-regelingen. Hoe gaat het met de uitvoering van deze regelingen?

Dan kom ik op de IPC's (innovatieprestatiecontracten), die zijn bedoeld om het mkb te stimuleren om een eigen meerjarig innovatieplan uit te voeren en om samen te werken. Uit onderzoek blijkt dat mkb-bedrijven die gebruikmaken van deze IPC-regeling, meer winst gaan maken doordat zij meer aan innovatie doen. Die regeling is dus succesvol. Wat ons betreft wordt de IPC-regeling gecontinueerd in een wat eenvoudigere vorm. Zijn er mogelijkheden om dat te doen, bijvoorbeeld door het zojuist genoemde amendement van de heren Van Veen en Vos van 20 miljoen?

De voorzitter: Kunt u gaan afronden?

De heer Leenders (PvdA): Ik rond af. Wij verwelkomen de nieuwe ontwikkelingsmaatschappij voor Zuid-Holland, waarvan EZ voor 36% aandeelhouder is. Wanneer zijn de eerste participaties te verwachten?

De heer Klein (Klein): De heer Leenders praat over het continueren of liever gezegd het opnieuw opstarten van de IPC-regeling, maar dan in een vereenvoudigde vorm. Waar denkt hij dan aan?

De heer Leenders (PvdA): De IPC-regeling is bedoeld voor innovatieve ideeën van kleine ondernemers, die onder regie van een daarvoor toegerust bedrijf ertoe worden aangezet om samen te werken en te innoveren. Wij krijgen signalen dat de IPC-regeling relatief bureaucratisch is. Ik vraag de Minister of deze op een minder bureaucratische wijze voortgezet kan worden, want ik begrijp dat deze nu nog loopt, maar dat continuering ervan niet voorzien is.

De heer Klein (Klein): Dank voor het antwoord. Ik herken het punt van de bureaucratie, want ik heb wat van die projecten uitgevoerd. Daar kan ik mij wel iets bij voorstellen. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de Minister.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Wij hebben net de begrotingsbehandeling van Economische Zaken gehad. Daarbij heb ik samen met collega Schouten een motie ingediend over de grensregio's. Ik krijg al heel veel reacties dat mensen uit de grensregio's en het ministerie er enthousiast mee aan de slag zijn gegaan. Dat is goed om te horen. Dank daarvoor.

Het CDA staat in principe positief tegenover het topsectorenbeleid. Het is natuurlijk goed om zaken te kunnen verbeteren waar je kunt. Wij moeten wereldwijd met onze bedrijven uitblinken. Het CDA blijft er ook voor pleiten om het mkb voldoende te betrekken bij het topsectorenbeleid. In mijn interruptie bij collega Leenders zei ik al dat in het rapport over de balans van de topsectoren 2014 van de AWTI staat dat het beeld bij een groot deel van het mkb, inclusief starters en groeibriljanten, kan worden samengevat als: het topsectorenbeleid is een speeltje van de grote bedrijven. De AWTI geeft aan dat dit wel enige nuancering behoeft. Maar iedereen snapt wel waar dit beeld vandaan komt. In de topsectorenaanpak zijn er sterke relaties ontwikkeld tussen bedrijven, universiteiten, TO2-instituten en de nationale overheid. De vraag is dan hoe het mkb wordt betrokken bij het opstellen van innovatiecontracten. Laatst zei een mkb'er tegen mij dat hij geen excuus-mkb'er wil zijn. Iedereen kan zich daar wel in vinden, denk ik.

De vraag is hoe de Minister dit gaat oppakken. Ik weet dat hij al heel druk bezig is om het mkb er nog beter bij te betrekken. Ik zeg niet dat hij niet actief is op dit punt, maar ik vraag hoe hij dat nog verder kan verbeteren.

Het topsectorenbeleid steunt in belangrijke mate op de TO2-instituten voor vraaggestuurd toegepast onderzoek. Dat vinden wij heel positief. Ik ben zelf bij Wetsus geweest in Noord-Nederland. Daar zie je hoe de innovatie tot stand komt, met mooie projecten als Redstack of op de Afsluitdijk. Daardoor kan ons land nog meer een uitblinkend land worden.

Ik zei net al dat bij de begrotingsbehandeling bleek dat D66 liever geld zou verschuiven naar fundamenteel onderzoek. Het CDA zet liever in op de mkb'ers, die meer gebruikmaken van toegepast onderzoek. Wij horen graag hoe de Minister daarover denkt. De lijn tussen fundamenteel en toegepast onderzoek bij de overheidsmiddelen is hierbij ook van belang.

Wat verrassend, de heer Verhoeven heeft een vraag.

De voorzitter: Dat kan u niet verrassen, mevrouw Mulder.

De heer Verhoeven (D66): Voor de duidelijkheid, ik lachte niet om de woorden van mevrouw Mulder, maar omdat er een soort een-tweetje tussen de Minister en mevrouw Mulder lijkt te zijn. Dat gebeurde zo opzichtig dat het ook wel weer grappig was. Is mevrouw Mulder zich ervan bewust dat heel veel innovatieve mkb-startups puur en alleen bezig zijn met fundamenteel onderzoek? We moeten niet het beeld oproepen dat het mkb van het toegepast onderzoek is, want dat klopt allang niet meer. Ziet mevrouw Mulder van het CDAdat ook? Is zij dat met mij eens?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Natuurlijk ziet mevrouw Mulder van het CDA dat ook! Wij hebben onze voelhorens overal in de samenleving. Wij zitten tot in de haarvaten. Wij zien dat het mkb daar op een goede manier gebruik van maakt. Toch zijn er ook heel veel mkb'ers die wat meer gebruikmaken van toegepast onderzoek. Ik hoop dat de D66-fractie die groep ook ziet. Daar wil de CDA-fractie vandaag aandacht voor vragen. Als D66 kan zeggen dat zij die groep ook ziet en erkent, zijn wij alweer een stap verder. D66 ziet dat ook. Dat is verheugend.

Voorzitter. De toepassing van kennis is heel belangrijk. Wij zouden graag zien dat de Minister samen met de bedrijven en de verschillende instellingen nog een slag gaat maken. Wij spraken onlangs met een heel snel groeiend bedrijf op het gebied van agro. Dat wordt als voorbeeld genoemd van een topsector, en dat is dan onze bijdrage. Dan schieten wij ons doel voorbij, als wij een bedrijf benoemen als een geweldig voorbeeld, maar er in de praktijk niet zo veel mee doen.

In tweede termijn pak ik nog een paar andere punten op.

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Tijdens de voorbereiding vroegen mijn medewerkers en ik ons af waarom er twee AO's zijn over deze onderwerpen. Dat is mij inmiddels duidelijk, want er zijn een paar woordvoerders verdwenen en een paar nieuwe bij gekomen. Blijkbaar zijn dit toch twee totaal verschillende onderwerpen. Desalniettemin zal ik hier en daar wat overlap in mijn bijdragen hebben, uiteraard met inachtneming van de agenda.

Uit het onderzoek van de Erasmus Universiteit «Innovatie en nieuwe groei» blijkt dat het innovatievermogen van Nederlandse bedrijven fors is afgenomen. Ze zijn minder goed in staat om bestaande producten en diensten te verbeteren. Er is vooral een sterke afname bij het aantal radicale innovaties, producten en diensten en het vinden van nieuwe klanten en combinaties. Wat is de reactie van de Minister op deze bevindingen? Dit staat in schril contrast met de wekelijkse goednieuwsshow van de Minister van Economische Zaken en de lijstjes die hij altijd noemt. Dit is echt een punt van zorg. Ik hoop dat hij hierop wil ingaan op een wijze die past bij de bijna schokkende conclusies van dit onderzoek. Het gaat echt niet goed met innovatie in Nederland.

De heer Van Veen (VVD): Het is altijd grappig dat dit soort rapporten vlak voor een AO openbaar wordt. Als je die rapporten dan leest, kun je er inderdaad allerlei negatieve dingen uithalen. Dat is de heer Verhoeven ook gelukt, maar er staat ook in dat er een stijging is geweest van de investeringen in technische innovatie. Wat vindt de heer Verhoeven ervan dat onze ondernemers heel veel investeren in technische innovatie?

De heer Verhoeven (D66): Dat vind ik heel positief. Ik sluit mijn ogen nooit voor positieve ontwikkelingen, maar ik maak mij zorgen over de neiging bij de VVD-fractie, het kabinet en in het bijzonder de Minister van Economische Zaken om alleen maar de positieve dingen te zien, achterover te leunen en te teren op investeringen uit het verleden. Ik ben bang dat we het nu nog goed doen op een aantal punten, maar dat dit zal veranderen door die gebrekkige innovatiekracht, want dat is de drijfveer voor de toekomstige positie van Nederland in de wereld. Daarover maak ik mij oprecht zorgen, al vier jaar lang. Dit rapport sluit aan bij die zorg, dus noem ik het, om ervoor te zorgen dat de Minister uit zijn leunstoel komt en vol aan de bak gaat om die innovatiekracht, dat fundamentele onderzoek en al die mooie dingen die mevrouw Mulder net noemde, weer omhoog te krijgen. Ik hoop dat dit vandaag eindelijk gaat lukken.

De heer Van Veen (VVD): Wij moeten geen karikatuur van deze Minister maken, alsof hij de hele dag in een leunstoel zit. Ik heb in mijn eigen bijdrage net aangegeven dat we heel blij moeten zijn met de initiatieven die de Minister in Limburg en in Groningen heeft genomen om iets te doen aan de werkgelegenheid. In het rapport staat heel specifiek dat bedrijven meer moeten doen aan sociale innovatie. Een conclusie van het rapport is dat bedrijven in een periode van economische tegenwind geneigd zijn om minder te investeren in sociale innovatie. Dat is heel logisch, want de tering moet naar de nering gezet worden. Ik wil graag weten wat in dit rapport specifiek vraagt om een reactie van de Minister, zodat D66 straks de straat op kan om te vertellen dat het toch heel goed gaat.

De heer Verhoeven (D66): Dat zal ik u zeggen, maar niet dan nadat ik gezegd heb dat ik bij elk debat met de Minister ook de positieve dingen accentueer die het kabinet doet. Daar ben ik nooit te beroerd voor. In het vorige AO hebben wij het erover gehad – dat kan uw collega Ziengs dadelijk volmondig bevestigen – dat het kabinet veel heeft gedaan om het instrumentarium voor de financiering van het mkb te verbeteren. Dat is gewoon een feit. Er wordt nu ook gewerkt aan het bundelen en overzichtelijk maken van initiatieven. Dat heb ik allemaal al gezegd, dus deze Minister zit niet altijd in een leunstoel, maar hij zit wel rustig achterover te leunen als het gaat om het stimuleren van onderzoek, het vrijmaken van budget voor fundamenteel onderzoek en voor de topsectoren, bijvoorbeeld voor het versterken van de regionale innovatiekracht. Het gaat om die twee dingen. D66 wil meer geld voor fundamenteel onderzoek en voor de regionale innovatiekracht. Met die twee punten zullen wij de komende tijd de straat op gaan, zoals de heer Van Veen zegt.

Voorzitter. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat sociale innovatie vaak een zorg is. Ik hoor daarop graag een reactie van de Minister. Verder blijkt dat de regionale innovatiekracht van clusters als Eindhoven, Twente en Amsterdam bovengemiddeld goed scoort. Dat is een positief punt. Hoe kan dit worden gekoppeld aan het topsectorenbeleid, zodat het daarop aansluit? Het topsectorenbeleid is gebaseerd op verticale, ouderwetse bedrijfstakken. Wij vinden dat je veel meer moet ingaan op de regionale kracht van het mkb, de onderwijsinstellingen, de toeleveranciers en de grote bedrijven die elkaar vinden op basis van nabijheid. Hoe wil de Minister daar beter voor zorgen binnen het topsectorenbeleid en het totale EZ-beleid?

De Minister heeft bij de begrotingsbehandeling toegezegd dat hij verouderde wetten wil moderniseren. Dat blijkt elke dag weer actueel. De Minister zei dat hij een aantal concrete casussen en wetten bij de horens zal pakken. Hoe staat het daarmee? Zijn die casussen en wetten al bekend? Aan welk schema verbindt de Minister zich?

Wij hadden het net al kort over de innovatiebox. De Minister zei dat Duitsland en het Verenigd Koninkrijk op de G20-top een deal hebben gesloten over de innovatiebox. Volgens de Minister is dat om het beter op elkaar af te stemmen, maar het is ook om het gezamenlijk in te perken of minder te maken. Alleen de innovatieactiviteiten die hebben plaatsgevonden in het Verenigd Koninkrijk komen voortaan voor de regeling in aanmerking. Dat is een duidelijke versobering van de innovatiebox. In Nederland hebben we een vrij ruime innovatiebox. Ik zou deze liever hoofdkantorenbox willen noemen, omdat er heel weinig innovatie uit voortkomt, behalve innovaties die toch al hadden plaatsgevonden, zoals bij DSM, waarover wij in het vorige AO hebben gesproken. Wat vindt de Minister van deze deal tussen Engeland en Duitsland? Deze twee landen zijn ook van belang voor onze concurrentiepositie.

Ik heb gevraagd om het Small Business Innovation Research (SBIR)-programma alleen open te stellen voor kleine bedrijven. Behalve de twee coalitiepartijen was de hele Kamer daarvoor. De Minister zei dat dit juridisch kwetsbaar zou zijn. Kan hij daar nog eens op ingaan? Onze juristen zien niet dat het kwetsbaar is om deze regeling, die bedoeld is voor small business, alleen open te stellen voor kleine bedrijven. Dat lijkt ons eigenlijk vrij logisch.

Tot slot het plan voor de co-investeringsfaciliteit voor business angels. Hoe staat het daarmee? Wanneer is deze operationeel?

De heer Klein (Klein): Voorzitter. Op zichzelf is de Actieagenda Smart Industry een heel waardevolle verrijking voor het bevorderen van het innovatievermogen van Nederland. Maar praatjes vullen geen gaatjes, zoals wij allen weten. Het actieprogramma gaat ervan uit dat er tussen de 60 en 90 miljoen euro nodig is, maar het is onduidelijk hoe dat gefinancierd gaat worden en hoe die actielijnen daadwerkelijk worden ingevuld. Graag een toelichting daarop. Zouden Europese middelen gebruikt kunnen worden om de Actieagenda Smart Industry verder inhoud te geven? Ik denk hierbij in het bijzonder aan de INTERREG-gelden.

Digitalisering van de industrie is een belangrijke innovatie die wij ook zullen moeten stimuleren. Een belangrijke mogelijkheid om dat te doen is door middel van de subsidie-/belastingmaatregelen om innovatie te stimuleren, in het bijzonder de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. Voor 2015 verandert er niet veel, zoals wij bij het Belastingplan hebben besproken, maar voor 2016 zal er wel het een en ander gebeuren. Op zichzelf is het een goede ontwikkeling om de Research & Development aftrek (RDA) samen te voegen met de Wbso, omdat startups en innovatieve bedrijven met een verlies niets aan de RDA hebben. Dan is het verstandig om dat te veranderen. Wellicht zouden hierbij elementen kunnen worden opgepakt uit de oude Innovatiestimuleringsregeling (INSTIR), die in 1994 is vervangen door de Wbso, die ook bij de RDA terugkwamen. Dan geef je kleine bedrijven ook de mogelijkheid om extra innovatie in te kopen.

Bij innovatie gaat het niet alleen om een verschuiving, maar ook om het inspelen op ontwikkelingen. Bij smart industry praat je ook over digitalisering en ICT. Ik denk dat de ICT-component in de Wbso-regeling daar helemaal niet bij past. Er moet nog eens goed worden bekeken of deze alleen gekoppeld moet worden aan technisch nieuwe programmatuur of dat er ook moet worden gekeken naar de toepassingen. In smart industry wordt vaak programmering gerealiseerd die weliswaar niet technisch nieuw is, maar die wel kan leiden tot een grote innovatie binnen het betrokken bedrijf. Hoe kunnen we de innovativiteit van de Wbso in 2016 inhoud geven?

In dat verband wijs ik ook op de brief van de Minister-President van 16 september over smart industry en de innovatie in de open-datamodellen. In welke richting denkt de Minister om de nieuwe datagedreven innovaties inhoud te geven?

Over de regionale steunkaart zou ik heel veel kunnen zeggen. Je ziet duidelijk dat Noord-Nederland zich heeft gehandhaafd en dat Flevoland zich heeft teruggevochten op die kaart. Tot mijn genoegen komt de Achterhoek ook goed naar voren op die lijst, zeg ik als Gelderlander. Dat is positief, maar het verbaast mij wel dat de Rijnmond of Groot-Rotterdam op die steunkaart staat. Ik denk niet dat Rotterdam het armoedepetje heeft van Nederland. Graag een toelichting daarop. Een van de belangrijkste vragen uit economisch perspectief is welke mogelijkheden er zijn om het regionale bedrijfsleven in krimpregio’s te versterken en te laten innoveren. Wellicht biedt de IPC-regeling een extra stimulans voor innovatie door samenwerkende bedrijven in die achtergebleven gebieden.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De Minister kan meteen antwoorden, dus ik geef hem graag het woord.

Minister Kamp: Voorzitter. Wij hebben eens per jaar een voortgangsrapportage over het bedrijvenbeleid, zeg ik tegen de heer Leenders en de andere Kamerleden. Daar zit een monitor bij over het bedrijvenbeleid. Daar staan volgens mij alle cijfers in die voor de Kamer relevant zijn. Mocht dat niet zo zijn, dan doen wij het niet goed genoeg. Mochten de Kamerleden bij het bestuderen van de dossiers de indruk hebben dat bepaalde gegevens hierin zouden moeten staan terwijl dat niet het geval is, dan houd ik mij zeer aanbevolen voor dat soort opmerkingen en dan proberen wij dat de volgende keer beter te doen. Ik denk dat dit heel waardevolle analyses zijn. Ik zal er ook uit putten bij mijn reactie op hetgeen de woordvoerders naar voren hebben gebracht.

De heer Verhoeven zei dat het helemaal niet goed gaat met de innovatie in Nederland. Daarbij haalde hij het rapport van de Erasmus Universiteit aan. Dat kan hij doen. In Nederland wordt 2% van het bruto binnenlands product uitgegeven aan innovatie; 1,14% door de markt of het bedrijfsleven en de rest door de overheid. Bij de overheid hebben we de afgelopen tijd groei gezien, terwijl wij in een grote ombuigingsoperatie zaten, met 50 miljard aan ombuigingen bij een begroting van 240 miljard. In die tijd zijn wij er toch in geslaagd om het bedrag dat wij aan innovatie uitgeven, wat te verhogen. Het percentage dat de overheid eraan uitgeeft, is de laatste twee jaar gestegen. Het bedrijfsleven heeft ook in crisistijd de innovatie goed op peil gehouden. We hebben een paar jaar een stijging gehad. Je ziet nu geen achteruitgang maar stabilisatie bij het bedrijfsleven. Dat zit nu op 1,14% van het bruto binnenlands product.

Doordat wij beschikken over gegevens over de aanvragen in het kader van de Wbso en de RDA, weten we precies hoeveel uren er aan innovatie worden besteed door medewerkers van het bedrijfsleven. In het lopende jaar is het 3% meer dan vorig jaar. Het CBS heeft de becijfering gemaakt die ik net heb genoemd, van 1,14% en 2%. Daar zit een stabilisatie in. In onze eigen cijfers over het lopende jaar zien we dat er 3% groei in de uren zit. Ik kan dat niet in overeenstemming brengen met het onderzoek van de Erasmus Universiteit. Ik weet dat dit niet de harde cijfers zijn. Wij hebben bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de harde cijfers. Het CBS heeft ook de harde cijfers. De Erasmus Universiteit stuurt tienduizend formulieren uit en daarvan krijgt zij 93% niet binnen en 7% wel. Op grond van die 7% komt zij tot een zo goed mogelijke analyse. Deze is zeker waardevol, maar het is ook verstandig om die andere harde cijfers, die ik net heb genoemd, ernaast te houden.

Ik neem in ieder geval mee uit het onderzoek van de Erasmus Universiteit dat er wat minder aandacht zou zijn voor sociale innovatie. Ik zal daar attent op zijn, want ik vind sociale innovatie van groot belang. Het begint met technologische innovatie, maar met sociale innovatie kun je al je medewerkers er zo veel mogelijk bij betrekken, zodat je een cultuur in je bedrijf hebt waardoor je optimaal kunt innoveren. De sociale innovatie is wel iets waarbij wij als overheid niet direct betrokken zijn. De technologische innovatie doen we via de topsectoren, de TKI's. Deze innovaties worden ook gedeeld met andere bedrijven. Daar kunnen we met elkaar beter van worden. Dan is het ook goed om er als overheid in te investeren. Sociale innovatie gaat vooral om wat je in een bedrijf doet en organiseert. Dat komt het bedrijf zelf ten goede. Dan ligt financiering door de overheid niet zo voor de hand. Dat doen we dus ook niet. Het lijkt mij goed om de bevindingen over sociale innovatie met de ondernemersorganisaties en de topsectoren te bespreken, om te kijken of daar dingen aan de hand zijn waaraan wij extra aandacht moeten besteden.

Ik vind dat wij met de innovatie in Nederland op de goede weg zijn, maar dat zal de Kamerleden niet verrassen. Wij hebben er erg veel energie in gestoken om het in de topsectoren goed te organiseren. In de topsectoren hebben wij de kennisinstellingen, de universiteiten, de bedrijven en de regionale en landelijke overheden op elkaar gebonden. Daar worden nu gezamenlijk beslissingen genomen. Je merkt ook dat daarvoor veel steun is bij de bedrijven, die unaniem hebben laten weten dat zij hier tevreden over zijn. De vertegenwoordigers van de georganiseerde bedrijven, de boegbeelden van de topsectoren, zijn tevreden met de manier waarop dit loopt. Zij willen ook dat dit wordt voortgezet door de overheid, die dit op gang heeft gebracht, en dat de mogelijkheden voor verbetering die er zijn, worden gebruikt.

Ik zie altijd verbetermogelijkheden bij het mkb. Het mkb erbij betrekken doen wij niet gauw genoeg. In 2013 waren er in totaal 1.900 bedrijven betrokken bij de TKI-projecten, waarvan driekwart tot het mkb behoorde. Daarnaast waren er nog 700 bedrijven bij betrokken via de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling. Verder waren er 1.000 bedrijven via informatieavonden over het topsectorenbeleid bij betrokken. Dat liep dus heel goed.

Je ziet dat het aantal bedrijven dat betrokken is bij TKI in 2014 is gestegen van 1.900 tot 3.100. Driekwart daarvan is mkb, dus er zit heel forse groei in. De MIT blijft op niveau, ook door ondernemersavonden. De betrokkenheid van het mkb is echt fors gegroeid en daar ben ik blij mee, want het mkb is de ruggengraat van onze samenleving. Het mkb maakt ook het verschil met een land als Korea. Wij kunnen heel veel leren van Korea, maar de Koreanen zelf zeggen tegen mij dat hun grote bedrijven het mkb zien als leverancier en als klant, terwijl in Nederland de grote bedrijven het mkb zien als partner. Dat weten zij ook.

Dat wordt ook bevorderd door het werken in de topsectoren. Het mkb wordt er volop bij gehaald. In de leiding van iedere topsector zit ook een praktische mkb'er, uit de praktijk van het mkb. Daar zijn aparte regelingen voor. De Kamer heeft daar extra geld aan toegevoegd, door een amendement van VVD en PvdA. Door de overheid en door de Kamer zelf worden voortdurend stimulansen gecreëerd om dat te versterken. Een gevolg daarvan is dat ook bij de bedrijven die cultuur van samenwerking met het mkb, waarbij het mkb als partner wordt gezien, steeds verder doorzet. Bedrijven als Philips, ASML, Shell en Ten Cate betrekken er allemaal het mkb bij en vinden dat heel prettig. Mkb'ers zijn daar zelf ook tevreden over.

Er zijn in Nederland vele tienduizenden mkb-bedrijven. Daarvan zijn er veel betrokken bij die topsectoren, maar ook veel niet. Niet iedereen is daar tevreden over. Niet iedereen is ook even kansrijk als het gaat om samenwerking in topsectoren op het gebied van innovatie, maar heel veel mkb-bedrijven slagen daar wel in. Daar zijn we blij mee en dat willen we graag voortdurend versterken.

De heer Van Veen (VVD): Ik ben wel geneigd om het verhaal van de Minister te volgen over de mogelijkheden voor het mkb om deel te nemen aan het topsectorenbeleid. Niet voor niets is er een amendement ingediend door de Partij van de Arbeid en de VVD om ervoor te zorgen dat mkb'ers die zich melden voor deelname aan projecten, een grotere kans van slagen hebben en niet als gefrustreerde ambassadeurs teruggaan naar huis, om te vertellen dat het nooit iets zal worden. Ik denk wel dat een terechte vraag is hoe wij het verhaal dat de Minister nu vertelt, gaan vertalen naar een duidelijk beeld dat mkb'ers heel veel kans hebben om resultaat te behalen en dat er ook mkb'ers zijn die heel veel bereiken doordat zij mee hebben gedaan aan dat topsectorenbeleid. Klaarblijkelijk zit er een mismatch tussen de «zeurders», om het maar even kort door de bocht te zeggen, en de mensen die heel succesvol zijn.

Minister Kamp: Wat in ieder geval helpt, is dat wij het bedrag dat binnen de topsectoren voor het mkb apart wordt gezet, twee jaar achter elkaar hebben verhoogd. Door dat amendement van de VVD en de Partij van de Arbeid is dat nog verder verhoogd. Dat is niet alleen toegespitst op de MIT-regeling, maar er zijn ook twee andere regelingen bij betrokken. Wij zijn nu bezig om met de ondernemersorganisaties te bespreken hoe we daar optimaal gebruik van kunnen maken. Zij zijn daar enthousiast over en wij ook. Wij zullen over enkele maanden laten weten op welke manier wij dat gaan invullen.

Wij denken dat we het er uiteindelijk van moeten hebben dat het mkb er steeds meer bij betrokken wordt en in de praktijk ziet wat het topsectorenbeleid voor positief effect heeft. Het kan ook zijn dat een mkb-bedrijf er niet zelf bij betrokken is, maar dat er op het industrieterrein of de campus waar het zit, bedrijven zijn die heel succesvol zijn op het gebied van die topsectoren en daardoor een heel goede positie hebben op de wereldmarkt. Dat heeft dan ook uitstraling op alle bedrijven in hun omgeving, door mogelijkheden om samen te werken, om aan te leveren en af te nemen. Naarmate wij meer concrete resultaten bereiken, zullen we ook mkb-ondernemers overtuigen. Ik geloof niet dat we dat kunnen bereiken met brochures, maar dat moeten we met harde resultaten bereiken. Daar zet ik op in.

De heer Van Veen (VVD): Zoals ik al zei, ga ik volledig mee in het verhaal van de Minister. Ik geloof ook niet in brochures of spotjes op de televisie, maar ik geloof wel in een heel sterke ambassadeursrol voor succesvolle mkb-bedrijven die daarvan gebruikmaken. In Brabant zie je dat een heel netwerk ontstaat van mkb-bedrijven rond ASML die gebruik kunnen maken van de MIT-regeling. Ik hoop dat de Minister over een paar maanden kan laten zien dat hij die ambassadeurs bereid heeft gevonden om dat positieve verhaal in het openbaar te vertellen.

Minister Kamp: Ik denk dat wij daar nog wel een slag moeten maken. Wij zijn nog niet zo ingesteld op die communicatie. Ik denk dat wij daar de komende jaren nog heel wat kunnen verbeteren, vooral door samen te werken met de regio's. Er zijn regio's die minder in beeld komen, omdat zij niet zo veel in de publiciteit zijn, maar waar het echt geweldig goed gaat. Wat ze in Zwolle en in Utrecht allemaal doen, is echt geweldig. Bij de Europese beoordelingen van innovatieve regio's komen die regio's juist naar voren. Je ziet dat 60% van alle groentezaden in de wereld uit Noord-Holland komt. De innovatie die bij die bedrijven plaatsvindt is werkelijk indrukwekkend.

Ik heb in het vorige AO verteld over de Chemelot Campus in Sittard-Geleen. Daar werken nu 6.000 mensen. Er zijn twee heel grote onderzoeksinstituten, die daar net gebouwd zijn of gebouwd gaan worden. We hebben al eerder gesproken over Groningen, waar initiatieven worden genomen en extra geld beschikbaar wordt gesteld. We hebben net gehoord dat Google daar voor 600 miljoen gaat investeren. De automotive industry rond Helmond is een van de succesproducten van de industrie in de wereld. Een kwart van alle onderdelen van de Duitse automobielindustrie komt uit Helmond.

Bij de Universiteit Twente is men ook allang gericht op het omzetten van wetenschappelijke resultaten in bedrijfsinitiatieven. Ik denk dat Twente daarmee heel ver is gekomen. Daar zit een ondernemer die ook weinig in de publiciteit is, Gerard Sanderink, die grote bedragen uit zijn privévermogen erin steekt om een goede rol te spelen bij de overgang van universiteit naar bedrijfsleven.

Ik heb er nu enkele genoemd, maar ik kan nog evenveel voorbeelden noemen van ontwikkelingen die gaande zijn. Wij moeten alles wat er gebeurt bij al die ondernemers die de hele dag met hun eigen ding bezig zijn, op een makkelijke manier toegankelijk maken, zodat zij daar kennis van kunnen nemen en daardoor geënthousiasmeerd kunnen worden. We hebben nog een hele slag te maken. Wat wij doen met de goede voorbeelden past daar ook een beetje in. Bij die iconen zijn we bezig om er een etalage van tientallen succesvolle projecten onder te zetten, samen met VNO-NCW. Op die manier proberen we dat in de komende jaren steeds beter te doen.

De heer Verhoeven (D66): Ik ben ook heel enthousiast over die regio. Ik was afgelopen maandag in Zutphen. Daar was een geweldige beurs, waar allerlei ondernemers en maatschappelijke organisaties elkaar vonden. Dat ben ik met de Minister eens. We hadden het net over harde cijfers en onderzoek. De Minister raadde ook de bijbel met cijfers aan aan mijn collega van de PvdA. Het Rathenau Instituut heeft becijferd dat we de komende jaren van 4,8 naar 4,1 miljard euro gaan, als het gaat om innovatie. Het berekent dat nog heel positief, omdat de definities per ministerie verschillen. Dat is een daling van 0,78% van het bbp naar 0,65% in 2018. Zelfs als je de positieve berekening neemt, inclusief het hele fiscale instrumentarium van bijna een miljard, dan daalt het van 5,7 naar 5,2 miljard. De Minister heeft tijdens de begrotingsbehandeling gezegd dat hij de cijfers van het Rathenau-onderzoek volgde. Hij noemde dat de goede cijfers. Dan kan hij er toch niet omheen dat het omlaag gaat? Laten we daar nu helder over zijn.

Minister Kamp: Die informatie heb ik ook naar de Kamer gestuurd. Daarbij heb ik het volgende beeld gegeven. Er werden grote bedragen uit de aardgasopbrengsten in de innovatie gepompt, maar daar zijn we helemaal mee opgehouden. Toen de crisis begon, was de reactie van het kabinet-Balkenende IV om extra te investeren, dus toen zijn de investeringen fors verhoogd. Een jaar later hebben we gezien dat dit niet werkte en zijn we de andere kant opgegaan. Toen zijn we gaan bezuinigen en toen zijn er ook dingen teruggedraaid. Met het wegvallen van de FES-gelden en van die extra stimulans waarvoor toen is gekozen, is ook de innovatie-ondersteuning teruggelopen. In de periode voor en na de crisis liggen de innovatie-investeringen op hetzelfde niveau. Het is heel belangrijk om vast te stellen dat het na een periode van enorme ombuigingen bij de overheid toch gelukt is om de innovatie-investeringen op hetzelfde niveau te houden, afgezien van de twee elementen die ik net heb genoemd. We hebben dat niet alleen op hetzelfde niveau gehouden, maar we hebben het rendement van dat geld veel groter gemaakt door het te organiseren in de topsectoren.

De heer Verhoeven sprak ook over fundamenteel onderzoek. Daar gaan enorme bedragen naartoe. Dat is heel breed onderzoek. Dat wordt niet alleen door hem, maar ook door de bedrijven zelf zeer gewaardeerd. Bedrijven willen niet alleen maar toegepast wetenschappelijk onderzoek hebben. Zij willen ook fundamenteel onderzoek. Maar die bedrijven zien ook dat fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek vroeger werd gezien als apart, maar dat dit meer bij elkaar komt. Fundamenteel onderzoek heeft zeker de laatste tijd trekjes van toegepast onderzoek, omdat de onderzoekers er erg in geïnteresseerd zijn om wat zij doen, maatschappelijk relevant te laten zijn. Die onderzoekers zijn ook vaak betrokken bij spin-offs van hun universiteit en zij zitten ook vaak dicht op de toepassing van hun onderzoek. Het toegepast onderzoek is vaak ook heel breed en diepgaand en heeft ook vaak trekjes van fundamenteel onderzoek, dus die verschillen worden minder.

Al met al zie je dat wij in Nederland universiteiten hebben op een heel hoog niveau. De onderzoekers zijn erg geïnteresseerd in het bedrijfsleven. Onze instituten voor toegepast onderzoek zijn ook van een hoog niveau. De TO2-instellingen doen het echt heel goed. Ik ga bekijken hoe wij dit nog verder kunnen verbeteren door afstemming en samenwerking. Ik denk dat wij erin slagen om het geld dat wij uittrekken voor fundamenteel en toegepast onderzoek, in toenemende mate positieve effecten voor het bedrijfsleven en dus voor onze economie en voor onze werkgelegenheid te laten hebben.

De heer Verhoeven (D66): Misschien slagen wij er inderdaad in om het geld beter dan voorheen in te zetten, maar mijn ambitie gaat wel wat verder. Ik vraag de Minister om te kijken naar Duitsland. Angela Merkel heeft niet gekozen voor ombuigingen of een vermindering van het budget, maar zij heeft gezegd dat er geld bij komt. Dat had dit kabinet ook kunnen zeggen. Waarom kiezen we er niet voor om structureel meer geld te benutten voor innovatie?

Ik zie ook een beweging naar meer samenhang tussen toegepast en fundamenteel, maar ik vraag de Minister om eens met de heer Dijkgraaf te praten. Hij werkt in de Verenigde Staten bij een instituut waar fundamenteel onderzoek honderd procent puur fundamenteel onderzoek is, met alle risico's van dien; vijf jaar werken en niets vinden, maar misschien in het zesde jaar een briljante vondst doen. Dat zijn wel verschillen met de Nederlandse aanpak. Ik vraag de Minister om in zijn zoektocht naar ambitie, waar ik hem heel graag bij help, ook eens naar die voorbeelden te kijken en niet steeds te zeggen dat we het in Nederland al heel aardig doen. In andere landen doen ze het gewoon fantastisch en dat kunnen we in Nederland ook.

Minister Kamp: Ik ben er niet voor ingehuurd om Nederland de put in te praten en dat ga ik ook niet doen. Ik denk dat dit ook heel onverstandig zou zijn, omdat wij juist heel ver boven die put uitsteken. De heer Verhoeven vraagt mij om meer geld in innovatie te steken. Dat zou ik graag doen. Als ik een debat heb over toerismebevordering, wil ik daar graag meer geld in steken. Als er een debat is over Groningen, wil ik daar graag meer geld in steken. Als er een debat is over de zorg, wil ik daar meer geld in steken. Tegelijkertijd wil ik ook graag dat de overheid de zaak op orde heeft. Wij hebben in Nederland een mix gemaakt tussen economische hervormingen, het op orde brengen van de overheidsbegroting en het doen van investeringen. Ik voel mij prettig bij die mix. Dat betekent dat er een fors budget beschikbaar is voor innovatie. Het kan altijd meer, maar het is een fors budget. Door de manier waarop wij het georganiseerd hebben, door de kwaliteit van onze onderzoeksinstellingen en universiteiten en door de samenwerkingsbereidheid van ons grote bedrijfsleven boeken wij heel goede resultaten. Naarmate wij daarbij meer mkb-bedrijven kunnen betrekken, zal het de komende jaren nog beter gaan. Zo wil ik het graag benaderen.

Over fundamenteel onderzoek wil ik het volgende zeggen. Ik noem als voorbeeld de q-techniek en de q-computer waar Van Kouwenhoven in Delft mee bezig is. Ik schat in dat je dit fundamenteel onderzoek noemt en dat is het ook, maar het wordt wel voor een groot deel door Microsoft gefinancierd. Wij zijn ervoor aan het zorgen dat dit zo veel mogelijk in de Nederlandse onderzoeksstructuur wordt ingepast. Als het straks gaat werken, wat op zich nog wel tien jaar kan duren, zijn er daardoor heel veel bedrijven bij betrokken. Zij kunnen daar dan ook op voortbouwen. Je moet het verschil tussen fundamenteel onderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek dus niet uitvergroten. Het is juist aan het afnemen.

Voorzitter. De heer Van Veen gaf aan dat wij op een aantal punten resultaten hebben geboekt. Hij wees op wat er in Born en in Groningen gebeurt. Wat leren wij daarvan? Dat wij in ons bedrijvenbeleid verschillende dingen tegelijk moeten doen. Wij moeten een topsectorenbeleid hebben omdat 95% van de innovatie binnen die topsectoren plaatsvindt. Zij moeten de wereldwijde concurrentie aangaan en de rest van Nederland meetrekken. Daarnaast moet er een groot pakket met maatregelen voor alle bedrijven zijn, ons generieke bedrijvenbeleid. Bovendien moeten wij er in individuele gevallen zijn om kansen te benutten of problemen op te lossen. Aldel is zo'n voorbeeld. Ik heb er een jaar energie in gestoken om te proberen om dat bedrijf overeind te houden. Dat is niet gelukt, maar het was wel zeer de moeite waard om het te proberen. Toen dat niet lukte, hebben wij samen met Groningen bekeken hoe wij de chemische industrie die daar is, kunnen versterken om te zorgen voor een alternatief voor de wegvallende werkgelegenheid van Aldel. Wij hebben daar maatwerk geleverd zoals wij dat moeten doen.

Een ander voorbeeld noemde de heer Van Veen al, namelijk wat er in Born gebeurt. Een autofabrikant trekt zich terug. Vervolgens overlegt EZ met die autofabrikant om ervoor te zorgen dat alles wat daarin geïnvesteerd is, de fabriek die daar staat, voor weinig geld beschikbaar komt. Vervolgens hebben wij ervoor gezorgd dat het personeel dat daar was, in een soort overgangssituatie terechtkwam, zodat een volgende ondernemer van het personeel gebruik kon maken na de zaak opnieuw te hebben opgezet. Wij hebben intensief met die nieuwe ondernemer gesproken en bekeken hoe wij hem konden ondersteunen om dat voor elkaar te krijgen. Ook daar bleek dat het met maatwerk mogelijk was om alle arbeidsplaatsen te behouden. Wij hebben er op dit moment al 14.000 arbeidsplaatsen bij, met perspectief op verdere groei, ondanks de inzet van 1.000 robots in die nieuwe fabriek. Ook daar zie je weer dat de smart industry meteen in de praktijk is gebracht, maar niet geleid heeft tot het wegvallen van arbeidsplaatsen. Er zijn juist arbeidsplaatsen bij gekomen.

Zoals sommige leden ook gezegd hebben, werken wij het topsectorenbeleid verder uit. Wij verdiepen het naar onze maakindustrie. Wij zijn erg blij met onze maakindustrie. Nederlandse bedrijven zijn in allerlei niches nummer 1 in de wereld. De maakindustrie heeft zich door de crisis heen uitstekend gehandhaafd. Nu moet zij de overgang maken naar een maakindustrie die gekoppeld is aan het «internet of things». De ICT-toepassingen moeten optimaal gekoppeld worden aan de productiecapaciteit die bedrijven ter beschikking hebben. Dat is een geheel nieuwe ontwikkeling.

Wij hebben samen met het bedrijfsleven een analyse gemaakt. Vervolgens is samen met het bedrijfsleven, onder leiding van de voorzitter van FME, een actieagenda opgesteld. Die hield onder andere in dat er een aantal field labs komt; de heer Leenders wees daar ook op. Volgens de planning komt er een tiental field labs. Dat zijn activiteiten die vooroplopen op het gebied van smart industry waarvan je niet kunt verwachten dat ze helemaal door één bedrijf gefinancierd worden, omdat een heleboel bedrijven er voordeel van zullen hebben. Wij ondersteunen dat als overheid, samen met andere bedrijven. Wij maken er een soort praktijklaboratorium van, zodat er breed van geprofiteerd kan worden.

Wij willen tien van die field labs realiseren. Wij bekijken nu met de regio's hoe dit gefinancierd kan worden, waarbij de Interreg-middelen en de EFRO-middelen, die door de regio's worden verdeeld, daarvoor kunnen worden ingezet. Ik hoop daarover nog dit jaar informatie te kunnen geven. Ik ben erg enthousiast over de nota Smart Industry en over het werk van mevrouw Dezentjé, die dit getrokken heeft. Samen met de industrie gaan wij hier de komende tijd een succes van maken.

De heer Van Veen en de heer Leenders hebben gesproken over de achterstandsgebieden en de steunkaart. Welke gebieden in Nederland staan wel of niet op de steunkaart? Het gaat hier om de toepassing van staatssteunbeleid. Je mag in Europa niet zomaar staatssteun aan ondernemingen geven. Gelukkig niet, want anders zouden alle overheden dat gaan doen en zou er heel veel publiek geld naar bedrijven gaan, terwijl wij tegen elkaar op concurreren. Daarmee schieten wij weinig op en bovendien kost het veel geld. Ik vind het dus erg goed dat de Europese Commissie een actief staatssteunbeleid voert.

Toch zijn er soms wel degelijk redenen om bedrijven in bepaalde regio's te ondersteunen. Daarvoor moet een bedrijf aan bepaalde voorwaarden voldoen. De Europese Commissie heeft gezegd in welke gebieden er reden is om de teugels te laten vieren en wat meer toe te staan. Waarom wordt Rotterdam hierin meegenomen? Onder de criteria vallen onder andere de werkloosheid, de samenstelling van de bevolking en de in te halen achterstanden in een gebied. Dit wordt op basis van objectieve gegevens vastgesteld. Sommige gebieden in Nederland zijn erin blijven staan, terwijl andere gebieden eruit zijn gevallen of er weer in zijn gekomen. Voor de rijksoverheid maakt dat geen verschil. Wij hebben geen steunbeleid. Wel doen provincies soms extra dingen. Dat mogen zij doen als het gebied waarin zij dat willen doen, op de steunkaart staat. Als zij dat doen, zijn wij erbij betrokken omdat wij met ze meedenken en bekijken hoe wij daar, anders dan met geld, ondersteuning kunnen geven. Zo gaat het in de praktijk. Dat is ook goed. Als het in een bepaald gebied echt nodig is en als het kan, moet je het doen, maar je moet in Europa wel afspraken maken waaraan je je houdt. Dat willen wij als Nederland ook graag doen.

De heer Van Veen (VVD): Mijn vraag was eigenlijk een andere. Ik begrijp wat de Minister tot nu toe heeft gezegd: er is Europees beleid en er is de mogelijkheid om een regionale steunkaart te maken. Dat doen wij voor zes jaar, want na dit debat verdwijnt de regionale steunkaart voor de Haagse politiek in de la, maar wij hebben net zes jaar steunkaart achter de rug. Ik zou graag een toezegging van de Minister krijgen dat hij gaat evalueren wat die steunkaart Nederland heeft opgeleverd. Ik heb de lijst hier voor mij. In Groningen zijn wijken als Hoendiep, Ruischerbrug en Bovenstreek. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit vrij subjectieve keuzes zijn, omdat Europa niet zegt waar die gebieden moeten liggen. Dat heeft de Staatssecretaris namelijk bepaald. Ik wil dus graag weten of op basis van een bepaalde evaluatie verklaard kan worden waarom juist deze regio's in aanmerking komen en waarom de diversiteit zo groot is. Als gedeeltes van de stad Groningen en de stad Rotterdam als steungebied worden aangemerkt, is het over zes jaar interessant om te weten hoe dat is gebeurd, zodat wij mensen kunnen betrekken bij die uiteindelijke keuze.

Ik heb hierover nog een vraag gesteld. Ik ben ook heel benieuwd wat die regionale steunmaatregelen betekenen voor herallocatie van in Nederland al actieve bedrijven. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er concurrentie tussen verschillende gemeenten ontstaat. Dat hoeft helemaal niet slecht te zijn, maar moet niet leiden tot een herverdelingspolitiek vanuit de Tweede Kamer om bijvoorbeeld bedrijvigheid van Amsterdam naar Rotterdam te verplaatsen. Het lijkt mij dus heel zinvol om zo'n evaluatie te hebben, om de Kamer over zes jaar mee te nemen in de keuzes die de Minister maakt.

Minister Kamp: Dat is geen onredelijk verzoek. Ik zal proberen om daaraan tegemoet te komen. Mijn collega, Staatssecretaris Dijksma, gaat over de regio's en voert overleg met de provincies. Wij moeten bekijken hoe wij op praktische wijze het inzicht dat de heer Van Veen vraagt, kunnen bieden. Zij heeft deze week overleg gehad met de regio's. Ik zal het punt dat de heer Van Veen naar voren heeft gebracht, met haar bespreken en dan zal zij erop terugkomen. Ik denk dat het nuttig is om die informatie naar boven te krijgen. Mijn eigen ervaring is dat de invloed van deze steunkaart voor de staatssteun en de regionale steun niet doorslaggevend is. Voor de provincie Limburg maakt het bijvoorbeeld niet uit of het gaat om een bedrijf dat zich in het zuiden of in het noorden van de provincie wil vestigen. De provincie zet zich in voor alle delen van de provincie. Brabant doet hetzelfde. Gelderland is, als het niet op de steunkaart staat, nog net zo gemotiveerd om te werken aan versterking van de samenwerking met het bedrijfsleven. Ik merk dat de meest succesvolle regio's de afgelopen jaren ook heel goed buiten die steunkaart om hebben kunnen presteren. Dat doet niks af aan de redelijkheid van het verzoek van de heer Van Veen. Ik zal dus proberen om daaraan tegemoet te komen. Ik kom daar nog op terug bij de Kamer.

De heer Van Veen (VVD): Dank u wel. Dat is een belangrijke toezegging, mede omdat de regionale steunkaart bijvoorbeeld voor NedCar wel degelijk een rol heeft gespeeld in het succesvol zijn van de herstart van de productie in Born. Dat wordt ook in de stukken van de gemeenteraad daar genoemd. Klaarblijkelijk is het dus een heel krachtig instrument dat wij hier eens in de zes jaar vaststellen, of dat Europa vaststelt en waarvoor wij een aanbeveling doen. Ik kijk heel erg uit naar de evaluatie van onze regering.

Minister Kamp: Maar ook in dat gebied ging het erom dat de provincie en de gemeenten er zelf geld in gestoken hebben. De heer Van Veen zegt terecht dat zij dit mochten doen omdat het op de steunkaart stond. Ook als wij buiten de steunkaart iets willen ondersteunen, zijn er in de regel wel mogelijkheden om dat op de een of andere manier te doen. Met mijn antwoord heb ik niet het belang van de inspanningen van de regio's willen relativeren. Ik ben zeer onder de indruk van de inspanningen van de provincies, de regio's en de gemeenten op het gebied van economische ontwikkeling. Een aantal jaar geleden heeft de Kamer het regionale economische beleid naar de regio's gedecentraliseerd. Ik vind dat de regio's dit zeer goed oppakken. Ik voel mij in alle provincies zeer gesteund in de pogingen om bedrijven uit het buitenland aan te trekken, campussen te versterken en de samenwerking tussen bedrijfsleven en universiteiten verder uit te bouwen. Iedere keer zijn de provincies en gemeenten daarin een heel positieve kracht. Deze week heb ik bijvoorbeeld het onderzoekscentrum van DSM in Sittard-Geleen geopend. Ook daar zat een grote inspanning van de provincie Limburg en de gemeente Sittard-Geleen achter.

Voorzitter. De heer Van Veen sprak ook over de Europese regeling die gericht is op kleine en middelgrote bedrijven. Ik heb al eerder gezegd dat het Nederlandse bedrijfsleven in bescheiden mate gebruik heeft gemaakt van dit Europese instrument. Wij hebben een slagingspercentage van 4% gehad bij de bedrijven die probeerden om dit Europese geld te krijgen, terwijl het gemiddelde van de andere Europese landen 6% was. Wij liepen daarin achter. Wij bestuderen nu de strategieën van die andere landen en bekijken wat wij beter kunnen doen. Na die ene subsidieverleningsronde zijn er al twee andere rondes geweest. Begin volgend jaar worden de uitkomsten van die twee volgende rondes ook beschikbaar. Dan kunnen wij zien hoe Nederland het gedaan heeft. Wij weten inmiddels ook hoe het met de strategieën van de andere landen zit. Onze analyse daarvan is eveneens bekend. Ik hoop het geheel in beeld te brengen en conclusies te trekken over hoe wij het de volgende keer beter kunnen doen en de Kamer daarover te informeren. Ik ben van plan om dat in de loop van het tweede kwartaal van 2015 met de Kamer te wisselen.

De heer Leenders heeft gezegd dat hij de positieve punten van het topsectorenbeleid erkent. Hij waardeert de manier waarop het mkb daarbij betrokken wordt. Hij haalde ook het onderzoek en het advies van de AWTI aan. Deze adviesraad heeft inderdaad vastgesteld dat er een heleboel goede ontwikkelingen zijn, maar ook dat het midden- en kleinbedrijf vaak het idee heeft hierbij nog onvoldoende betrokken te zijn.

In mijn eerste, algemene reactie heb ik al gezegd hoe belangrijk wij het vinden om het mkb er meer bij te betrekken en wat wij daaraan doen. Ik denk inderdaad dat het topsectorenbeleid een succes is, maar ik weet één ding zeker: als je als overheid zo'n strategische keuze maakt, is het heel belangrijk dat je daarvan een succes maakt, dat je je daarop richt, dat je beziet waar het beter kan en dat je daarvoor beschikbaar bent. Het vorige kabinet heeft deze keuze gemaakt en dit kabinet zet dat beleid voort. Je moet als overheid consistent zijn in het beleid. Het bedrijfsleven, de universiteiten en de onderzoeksinstellingen worden er tureluurs van als wij telkens van richting veranderen. Ik denk dat wij nu de goede richting te pakken hebben. Het is voor mij van grote waarde dat daarvoor kritische steun is, ook van de PvdA-fractie.

De heer Leenders vroeg zich ook af of de AWTI tevreden is met de manier waarop wij met zijn aanbevelingen omgaan. Ik denk dat dit zo is. Ik heb de Kamer en de AWTI ook laten weten hoe wij dat doen. Dit is opgenomen in onze voortgangsrapportage voor het bedrijvenbeleid. Ik denk dus dat de AWTI tevreden is over de manier waarop wij met zijn aanbevelingen omgaan, maar ik ben ervan overtuigd dat de heer Leenders dit nog eens zal controleren in de directe contacten met de AWTI.

De heer Leenders sprak ook over de «in kind»-regeling. In de TKI-toeslag hebben wij een regeling die bepaalt dat als bedrijven samen met kennisinstellingen onderzoek doen, een stimulans van overheidszijde gegeven kan worden. Die bedraagt 25% van hun inspanningen die gericht zijn op innovatie. De overheid legt dat bedrag erbij. Voor de eerste € 20.000 leggen wij zelfs 40% bij. Die eerste € 20.000 mogen bedrijven ook «in kind» doen. Dat betekent dat zij die inbreng met hun eigen mensen en materiaal mogen leveren. Zij hoeven daarvoor niet met geld over de brug te komen. Dat is dé manier om het mkb te stimuleren. Als het mkb meedoet, krijgt het ook nog eens een bijdrage van 40%.

De heer Leenders vroeg of wij die grens van € 20.000 niet kunnen verhogen. Ik denk dat wij dat niet moeten doen. Wij doen al een forse tegemoetkoming. Het mag «in kind» en tot € 20.000 krijg je er 40% bij. Bovendien kom je in aanmerking voor WBSO en RDA. Ik denk dus dat wij op dat gebied voldoende doen. Het lijkt mij niet nodig om dit te oversubsidiëren, terwijl dat wel het geval zou zijn als wij hierin verder gingen. Ik wil graag de huidige lijn vasthouden.

De heer Klein heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de aanpassing van de WBSO en de RDA. Ik heb extra goed naar hem geluisterd, want ik weet wat zijn professionele bekwaamheden in zijn vorige leven waren. Hij zegt dat je door de WBSO en de RDA samen te voegen kunt bereiken dat meer bedrijven daarvan kunnen profiteren. Eerst had je als bedrijf alleen maar profijt van een van beide regelingen als je winst maakte, maar als je ze combineert en als je daarbij verlies maakt, kun je dat in mindering brengen op je loonbelastingaanslag. Dan profiteer je er dus altijd van. Dat is een grote vooruitgang. Als wij de WBSO en de RDA samenvoegen, kan er ook een les getrokken worden uit eerdere ervaringen met voorgaande regelingen, zegt de heer Klein. Ik zal dat nog nakijken. Voor verdere aanwijzingen van de heer Klein op dit punt sta ik graag open.

Ik heb tegen de heer Leenders al het nodige gezegd over de regio's en mijn benadering daarvan. Hij sprak ook over de innovatieprestatiecontracten. Daarvoor hadden wij een aparte regeling, maar die is beëindigd met ingang van het jaar 2013. Het is nu geen zelfstandig instrument meer, maar het is wel een onderdeel van de regeling MIT (MKB-Innovatiestimulering Topsectoren). Daarvoor mag je de innovatieprestatiecontracten en de R&D-samenwerkingsprojecten gebruiken. Je mag er ook haalbaarheidsstudies mee doen en je mag er vouchers mee uitdelen. In de topsectoren kunnen dus verschillende mogelijkheden benut worden, waaronder de innovatieprestatiecontracten. Wij zullen bij de uitvoering van het amendement-Van Veen ook de mogelijkheden bekijken om dit instrument, dat nu onderdeel van de MIT-regeling is, te vereenvoudigen en om op dit vlak resultaten te bereiken. Ik weet dat de heer Leenders ook praktijkervaring met die regeling heeft opgedaan.

De heer Leenders was tevreden over het feit dat er nu ook in Zuid-Holland een regionale ontwikkelingsmaatschappij is. Ik ben daar zelf ook erg tevreden mee. Dit is een prima initiatief. Er zijn nu nog een paar regio's waar geen regionale ontwikkelingsmaatschappij is: Zeeland en Noord-Holland. Ik heb aangeboden om hen ook hierbij te betrekken. De eerste twee participaties van de nieuwe regionale ontwikkelingsmaatschappij in Zuid-Holland lopen inmiddels. Daarvoor zijn verplichtingen aangegaan. Er zijn ongeveer tien participaties in de portefeuille. Het begint daar dus goed te lopen.

De heer Verhoeven heeft naar de Erasmus Universiteit verwezen; daarop ben ik in het begin al ingegaan. Hij heeft ook over het belang van de regionale clusters gesproken; daarin heb ik hem zeer ondersteund.

De heer Verhoeven is opnieuw begonnen over de innovatiebox. In het vorige AO, waarbij hij ook aanwezig was, heb ik al het nodige over de innovatiebox gezegd. Tijdens de G20-top zijn geen conclusies over de innovatiebox getrokken. Voor diegenen die niet precies weten waarover dit gaat: als je met je bv winst maakt op grond van innovatie, waarvoor je van de overheid innovatiesubsidie hebt gekregen, wordt die winst belast met 5% in plaats van 25% vennootschapsbelasting. Je krijgt dan dus een belangrijk fiscaal voordeel. Ik vind het erg belangrijk dat die innovatiebox er is, omdat ik merk dat dit voor bedrijven een belangrijke overweging is om zich in Nederland te vestigen. Voor Nederlandse bedrijven die ook heel gemakkelijk naar Singapore of Shanghai kunnen gaan, is het een overweging om in Nederland te blijven.

Ik ben erg beducht om die innovatiebox kwijt te raken, maar wil wel dat die goed geëvalueerd wordt. Dat zal ook gebeuren, op het tijdstip dat ik de Kamer al eerder heb meegedeeld. Bovendien moet ik hierover in Europees verband spreken, omdat het op de agenda wordt gezet. Het is belangrijk dat het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hierover een compromis hebben bereikt. Ik heb dat nu tot mijn beschikking en wij bestuderen dat. Ik heb er nog niet uit opgemaakt dat beide landen afschaffing van de innovatieboxen willen. Zij willen een aanpassing. Ik zal goed bekijken of zij dat niet alleen maar vanuit hun eigen belang doen en of zij ook rekening houden met belangen van een land als Nederland. Dit gaat niet alleen over Nederland; er zijn veel meer kleine landen in de Europese Unie. Wij zullen ervoor zorgen dat die belangen tegen de belangen van de grote landen worden afgewogen. Het kan voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk heel interessant zijn om alle bedrijven uit de wereld naar zich toe te trekken, maar de andere landen in de Europese Unie willen ook heel graag dat ze daarnaartoe komen. Nederland is daarin zeer succesvol en dat willen wij graag blijven. Ik heb hierover ook Kamervragen van de heer Verhoeven gekregen. Die zal ik beantwoorden. Naar aanleiding daarvan kunnen wij bezien of wij nog verder over dit onderwerp moeten spreken.

De heer Verhoeven heeft ook gevraagd wanneer de business angels operationeel worden. Wij hebben een regeling opgezet waarin wij samen met het Europees Investeringsfonds activiteiten van business angels ondersteunen. Als zij geld in bedrijven willen steken, gaan wij dat ook doen, waardoor er voor die bedrijven meer geld beschikbaar komt. Dat is een manier om de financiering van bedrijven te versterken. Wij hebben deze regeling opgezet en het Europees Investeringsfonds erbij betrokken. Daarvoor hebben wij goedkeuring van de Europese toezichthouder nodig. Wij hebben de afspraken met de business angels al gemaakt. Wij hopen dat die goedkeuring begin 2015 binnen is. Dan kan dit ook operationeel worden.

De heer Verhoeven heeft gezegd dat de SBIR-regeling, die zoals de naam al aangeeft bedoeld is voor kleine bedrijven, alleen maar voor kleine bedrijven gebruikt zou mogen worden. Je mag in Nederland echter geen regeling maken waarin je zegt: jij mag wel meedoen, want jij bent dit, maar jij mag niet meedoen, want jij bent dat. Je moet regelingen maken waarvoor iedereen een kans krijgt. Daarbij mag je natuurlijk wel op specifieke bedrijfskenmerken sturen. Wij doen dit ook met succes. In de eerste aanbestedingsfase van de SBIR is 93% naar het mkb gegaan en in de tweede fase gaat 97% naar het mkb. Wat de heer Verhoeven wil, bereiken wij materieel dus wel.

Bij de begrotingsbehandeling is de heer Verhoeven over de modernisering van de wetgeving begonnen. Ik vind dat hij nu iets te ongeduldig is, met alle respect. Wij hebben de begrotingsbehandeling net achter de rug. Ik heb de heer Verhoeven een toezegging gedaan en ik heb met de Kamer afspraken gemaakt over hoe ik dat ga aanpakken. Wat ik toen gezegd heb, staat drie weken later nog steeds overeind. Ik zou daar graag aan vast willen houden.

Ik kom nu bij hetgeen mevrouw Mulder naar voren heeft gebracht. Zij werd ervan beschuldigd dat zij een-tweetjes met mij zou hebben. Ik hoop dat nog een keer mee te maken, maar dat is mij niet gegund. Ik ga eens kijken of mevrouw Mulder daarvoor beschikbaar is, want ik zou het best willen.

Ik heb al gesproken over de topsectoren en mkb-bedrijven.

Met betrekking tot de toepassing van kennis – hoe krijg je de kennis zo snel mogelijk bij het bedrijfsleven? – zit ik helemaal op de lijn van mevrouw Mulder. Alles wat bij de universiteiten en kennisinstellingen aan onderzoek wordt gedaan, vind ik prachtig. Ik heb daar heel veel waardering voor. Ik wil graag dat wij daarvan in de maatschappij met zijn allen kunnen profiteren. Wij kunnen ervan profiteren doordat maatschappelijke uitdagingen worden opgelost en doordat er werkgelegenheid wordt gecreëerd. Wij moeten de resultaten van dat werk op de een of andere manier bij het bedrijfsleven zien te krijgen. Net als mevrouw Mulder ben ik daar erg op gespitst.

De heer Klein heeft ook gesproken over open data en de smart industry. Wij bevinden ons aan het begin van een revolutie. Er wordt op dit moment wereldwijd 1,7 biljard bytes per minuut geproduceerd. Als je dat overzet op dvd's, heb je per minuut 360.000 dvd's die stampvol gegevens staan. Voor een groot deel is dit bedoelde informatie, maar voor een heel groot deel is het ook informatie die van allerlei bestaande systemen en procedures komt. Die informatie wordt niet gebruikt. Er zijn dus heel veel open data waar nog heel veel mee gedaan kan worden. Wij staan op dat gebied aan het begin van een vergaande ontwikkeling. Daaruit zal heel veel dienstverlening en werkgelegenheid voortkomen. De koppeling van open data aan de industrie, via de smart industry, is een van de dingen van de toekomst.

Ik ben al ingegaan op de regionale steunkaart en ik heb ook gereageerd op het voorbeeld van Rotterdam.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Wij hanteren in tweede termijn een spreektijd van maximaal één minuut.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik gun deze Minister een luie stoel, met name in de recessen. Ik constateer ook dat hij uit die luie stoel is op het moment dat hij in Den Haag is.

In de beantwoording van de vragen over het gebeurde bij Aldel viel mij op dat de Minister zijn eigen rol eigenlijk als niet succesvol beschouwde. Hij heeft aangegeven dat het niet gelukt was, terwijl toch in de krant staat dat er op dit moment doorstartmogelijkheden zijn. Wat is de huidige betrokkenheid van de Minister bij de eventuele doorstart van Aldel?

Ik ben heel blij met de toezegging die de Minister heeft gedaan. Wel vind ik 10% tot 30% staatssteun verlenen toch echt aanzienlijk als het om verlieslatende grondexploitaties van gemeenten gaat. Het is heel interessant om die analyse eens met elkaar te maken. De inkt van de Actieagenda Smart Industry is nog maar net droog. Ik hoop dat wij in de toekomst nog eens apart over dit onderwerp kunnen spreken in deze commissie, na de reactie van de Minister. Hopelijk neemt hij daarin ook mijn verzoek mee om de topsectoren te laten reageren op wat over smart industries is geschreven.

De heer Leenders (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor het beantwoorden van de vragen en voor zijn verwijzing naar de voortgangsrapportages. Ik kan mij zomaar voorstellen dat ik die niet helemaal adequaat tot mij heb genomen, maar desondanks heeft de Minister iets cijfermatigs genoemd, zeker waar het gaat om de aansluiting tussen het mkb en het topsectorenbeleid.

Er blijft voor mij nog één puntje over: wat zijn de innovatieve producten en diensten die in de markt zijn gezet en hoeveel omzet en banen hebben die opgeleverd? Ik meen gelezen te hebben dat het lastig is om dat weer te geven. Als dat zo is, kan de Minister dan een doorkijkje geven of dat in de toekomst misschien wel mogelijk is?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik kom nog even terug op de SIS-regeling. Wij zouden graag zien dat de Minister met de sector in gesprek ging om te bekijken waar verbeterpunten voor ons gezamenlijke Nederlandse belang zitten. Hoe kunnen wij ons bedrijfsleven in een sterke internationale markt op de juiste manier faciliteren?

Kan de Minister verder aangeven of met de investering van Google in Noord-Nederland ook overheidsgeld gemoeid is? Of speelt dat niet? Wij zijn trots dat Google daarheen komt, maar misschien wil de Minister hier nog op ingaan.

Ik kom ook nog kort terug op social enterprise. Hoe kan de Minister positieve initiatieven als GreenFox, dat lichtarmaturen vervangt, iets aantrekkelijker maken en gebruiken als voorbeeld van waar wij allemaal naartoe willen? Dan heb je twee doelen, het energiedoel en het doel om samen aan innovatie te doen, die via sociale werkplaatsen gerealiseerd worden. Dat vinden wij een heel mooi voorbeeld. Kan de Minister daar nog even naar kijken?

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik blijf toch vinden dat het kabinet op sommige punten te weinig ambitie toont. Ik zou bijvoorbeeld graag zien dat er meer geld naar innovatie ging, dat we niet de weg naar minder afdekken, maar de weg omhoog naar meer inzetten. Ik weet heus wel dat wij dat in dit AO niet kunnen regelen, maar toch.

De VVD-woordvoerder zegt heel blij te zijn dat de Minister niet in een luie stoel zit, maar in het vorige AO heeft de Minister nog gezegd dat het IBO-onderzoek naar zzp'ers weer uitgesteld wordt. Het zou er voor 1 december liggen, maar dat blijkt nu weer later te worden. Dat is een vorm van uitstel waarvan ik denk: moet dat nou? Daar zie ik toch een soort luiestoelgedrag in. Ik vind dat zorgelijk.

De heer Van Veen (VVD): De heer Verhoeven gaat weer verder waar hij in eerste termijn was gestopt. Wij hebben samen met D66 voor elkaar gekregen dat er een toekomstfonds komt. Dat is nog niet eens in werking en de heer Verhoeven vindt het al niks. Stelt hij hiermee voor om het toekomstfonds dan maar weer te beëindigen? Heeft hij daar geen steun meer voor? Het toekomstfonds was juist bedoeld om D66 tegemoet te komen, zodat er meer zou gebeuren en deze Minister nog harder kon gaan werken.

De heer Verhoeven (D66): Nee, het toekomstfonds is nog steeds een hartstikke goed idee.

De heer Van Veen (VVD): Dan vind ik het verbazingwekkend dat daaromheen toch weer een negatieve klank kan ontstaan, want het toekomstfonds moet nog starten.

De heer Verhoeven (D66): Ik snap niet zo goed welk verband de heer Van Veen legt tussen het toekomstfonds en een negatieve klank. Ik heb het woord niet eens gebruikt, maar het toekomstfonds is een heel goed idee. Wij hebben er als D66 heel hard aan moeten trekken, omdat wij de ambitie hebben om zulke dingen te regelen. Daarin is het kabinet gelukkig meegegaan. Het zou heel dom zijn als ik nu zou stoppen met het doen van andere voorstellen die wij misschien ook wel gerealiseerd krijgen, als ik maar flink op de Minister en de coalitiepartijen blijf drukken. Dus ja, het toekomstfonds is een heel goede toevoeging aan het beleid en daar ben ik heel blij mee, maar daar stoppen wij niet. Er liggen nog allerlei uitdagingen die wij moeten oppakken. De volgende is wat mij betreft het Belastingplan. Ook het IBO-onderzoek naar zzp'ers noemde ik net. Ik vind het jammer dat dit weer uitgesteld wordt.

De heer Klein (Klein): Ik hoor de heer Verhoeven terecht aandacht geven aan innovatie. Innovatie is inderdaad heel belangrijk, maar ik vind wat de heer Verhoeven roept ook een beetje vrijblijvend. Hij zegt: er gebeurt te weinig en er moet meer gebeuren. Komt D66 met concrete voorstellen, bijvoorbeeld om 100 miljoen aan dit of dat te besteden?

De heer Verhoeven (D66): Zeker. Op de website van D66 kunt u de notitie «Innovatie met ambitie» vinden. Daarin staan concrete voorstellen. Wij stellen onder meer voor om een deel van de innovatiebox te verschuiven naar andere posten, onder andere naar de SBIR en de SEIS-regeling. Wij hebben altijd gezegd dat de innovatiebox wat ons betreft op termijn kan worden afgeschaft. Zo kan 625 miljoen worden vrijgespeeld. Een deel daarvan zou naar de Wbso kunnen. U vindt dat ook een goede regeling. Wij hebben die concrete voorstellen bij de begrotingsbehandeling dus al gedaan. Toen ging het ook over het geld. Nu voeren wij een vervolgdebat, waarin wij een aantal dingen herhalen die niet helemaal goed uit de verf zijn gekomen. Vandaar.

De heer Klein (Klein): «Kijk maar op de website, dan kun je een notitie met alle plannetjes zien» is ook een beetje vrijblijvend. U zegt dat de innovatiebox kan verdwijnen, maar dat is alleen maar verschuiven, terwijl u meer wilt investeren in innovatie. Betekent dit dat u bijvoorbeeld gelegenheid ziet om extra geld uit onderwijs te halen om aan innovatie te besteden? Of blijft het bij vrijblijvende voorstellen, zoals wij bij andere partijen ook weleens zien?

De heer Verhoeven (D66): Als u een concrete notitie, waarin heel duidelijk staat opgetekend welke voorstellen D66 heeft gedaan, vrijblijvend noemt, kan ik een gesprek met u niet serieus nemen. Concreter dan dit kun je in de politiek niet worden: opschrijven wat je wilt en dat in getallen omzetten. Ik snap wat u bedoelt met uw woorden over de innovatiebox. U zegt: mijnheer Verhoeven, u wilt toch meer geld? Laat ik ook de heer Van Veen een uitgestoken hand bieden. Als wij beginnen met de 625 miljoen euro uit de innovatiebox en die verschuiven naar de Wbso, houd ik een jaar lang mijn mond tegen deze Minister! Dan moeten wij dus de volledige innovatiebox van 625 miljoen euro verschuiven naar een maatregel die wel tot innovatie leidt. Dan ben ik inderdaad heel blij en hoort u mij pas in 2016 weer. Dan hebben wij veel meer geld voor innovatie in het mkb.

De voorzitter: Dat is een duur prijskaartje om de heer Verhoeven een jaar lang niet te horen, maar wellicht wil iemand dat betalen! U vervolgt uw verhaal, mijnheer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66): Ik hoop ook echt dat iemand dat bij opbod wil doen!

Voorzitter. Ik ben het met de Minister eens dat ik soms ook te ongeduldig ben. De heer Van Veen heeft dat ook gezegd. Nou, ik zal rustig wachten op de manier waarop de Minister de wetten moderniseert. Daarover heeft hij inderdaad een toezegging gedaan en daar ben ik heel blij mee.

Tot slot. Ik heb de innovatiebox al genoemd. Wij zouden heel graag zien dat er meer innovatie uit die fiscale maatregel wordt gehaald dan nu het geval is.

De heer Klein (Klein): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Mijn beeld is heel nadrukkelijk dat er niet vanuit de luie stoel geregeerd wordt, maar vanuit de intentie om daadwerkelijk geld in innovatie te stoppen, om het Nederlandse bedrijfsleven concurrerend en innovatief te maken. Ik weet uit eigen ervaring dat de innovatiebox daarvoor een bijzonder goed instrument is. Die biedt extra mogelijkheden, niet voor brievenbusmaatschappijen, maar voor daadwerkelijke innovatie.

Ik vond de beantwoording prima. Ik wacht de innovaties af, ook op het gebied van de innovatieregelingen, want met name innovaties in de ICT, met open data en de verwerking daarvan, vragen wellicht ook aanpassing van de regelingen.

Minister Kamp: Voorzitter. Ik ben dat laatste met de heer Klein eens. Naar aanleiding van zijn woorden wil ik allereerst iets over de innovatiebox zeggen. De heer Verhoeven kan toch niet serieus menen dat wij de hele innovatiebox van 625 miljoen moeten afschaffen en zomaar in een andere regeling moeten stoppen? Wij hebben in Nederland grote onderzoekscentra, van Danone in Utrecht, van Heinz in Nijmegen en van DSM in Sittard-Geleen. Wij hebben R&D-centra van Shell, Philips en ASML. Zo hebben wij in Nederland tientallen onderzoeksinstellingen. Ze kunnen hier zitten, maar ook in Singapore, Shanghai, Frankfurt of Londen. Ze kunnen overal ter wereld zitten. Ze zitten nu hier vanwege de faciliteiten in Nederland. Een van die faciliteiten is de innovatiebox. Bedrijven hebben op grond daarvan geïnvesteerd, vinden onze overheid betrouwbaar en gaan ervan uit dat wij op een nette manier met hun belangen omgaan. Als je innoveert en daarmee geld verdient, betaal je slechts 5% belasting. Als wij een streep door die 625 miljoen uit de innovatiebox halen en als bedrijven daardoor opeens 25% belasting moeten betalen, moet je eens zien wat je kapotmaakt aan het investeringsklimaat, het bedrijvenklimaat en de werkgelegenheid in ons land! Dat kan toch niet? Ik zeg dat heel kritisch tegen de heer Verhoeven, maar merk daarbij op dat ik mij in mijn werk dat op innovatie gericht is, altijd gesteund heb gevoeld door D66. Deze partij zoekt altijd naar mogelijkheden om iets extra's te doen voor innovatie. Ook het toekomstfonds, waarover wij nog met de Kamer zullen spreken en dat wij in verband zullen brengen met smart industry en andere vormen van innovatie, is een concreet voorbeeld van de inzet van D66. Ik heb een positieve houding tegenover de innovatiedrang van D66, maar wat de heer Verhoeven met betrekking tot de innovatiebox voorstelt, kan echt niet.

De heer Verhoeven (D66): Het staat letterlijk in ons verkiezingsprogramma: wij willen de innovatiebox op termijn afbouwen naar nul. Natuurlijk willen wij in de periode waarin dat zou gebeuren, rekening houden met bestaande contracten en afspraken. Van een onbetrouwbare overheid kan de Minister D66 natuurlijk niet betichten. Het gaat mij erom dat wij een bepaalde kant op willen. Volgens mij snapt de Minister dat wel, want ik heb het al heel vaak gezegd. Wij zien graag dat de innovatiebox wordt vervangen door maatregelen die veel meer op echte innovatie gericht zijn. Daar zou het debat wat mij betreft over moeten gaan. Hoewel ik niet vind dat de innovatiebox moet blijven, ben ik wel bereid om te discussiëren over de termijn waarop dat gebeurt. Mijn punt is dat heel veel zaken die volgens de Minister met de innovatiebox gerealiseerd zijn, ook zonder de innovatiebox gerealiseerd zouden zijn. De grote bedrijven, die het grootste deel van de voordelen binnenhalen, gebruiken de innovatiebox als een verkapt hoofdkantorenbeleid. Dat is prima, maar noem het dan een hoofdkantorenbox. Het gaat mij erom dat de mogelijke belastingaftrek voor innovatie terecht moet komen bij de meest innovatieve bedrijven. Vaak zijn dat niet de grote bedrijven. Als de Minister verrast is door dat standpunt van D66, heeft hij de afgelopen vier jaar niet goed naar mij geluisterd, maar ik weet dat hij dat wel gedaan heeft. Volgens mij is er dus niet zo veel nieuws aan de hand.

Minister Kamp: Het is geen hoofdkantorenbeleid. Als je een hoofdkantoor in Nederland hebt, krijg je niet automatisch een innovatieboxfaciliteit. Als je research and development in Nederland doet of vanuit Nederland aanstuurt, kun je daarvoor in aanmerking komen, maar als je dat niet in Nederland doet of vanuit Nederland aanstuurt, krijg je die faciliteit niet. Dit is dus echt op innovatie in Nederland gericht. Wij hebben te maken met een afnemende beroepsbevolking. Als wij in de toekomst nog welvarender willen zijn dan nu en onze werkgelegenheid willen vasthouden, dan moeten wij de economische groei niet van de groei van de beroepsbevolking hebben. Dan moeten wij het van hogere arbeidsproductiviteit hebben en die komt weer van innovatie. Wij hebben dus heel veel belang bij innovatie in Nederland. Ik zou heel zuinig en voorzichtig met zo'n belangrijk instrument willen omgaan, maar ik ben wel bereid om op basis van evaluatieresultaten met de heer Verhoeven over de innovatiebox te spreken. Ik ben ervan overtuigd dat wij beiden uiteindelijk de bedoeling hebben om te doen wat goed is om in Nederland meer te innoveren. Daarover heb ik geen twijfel.

De heer Verhoeven (D66): Ik heb de Minister goed gehoord. Toen wij ons verkiezingsprogramma indienden, heeft het Centraal Planbureau ons een plusje gegeven voor het feit dat wij de innovatiebox wilden afschaffen. Zo onzinnig is het idee dus niet. Het is serieus een discussie waard om hiernaar te kijken, uiteraard met recht op termijnen en op alle bestaande afspraken. Wij zullen dit blijven zeggen, omdat wij niet geloven dat de maatregel optimaal werkt.

Minister Kamp: Voorzitter. Mevrouw Mulder sprak over de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw (SIS). U weet dat ik die regeling niet wens te verlengen. Ik heb dat al een paar keer laten merken. Als de Kamer met een amendement komt om daarvoor extra geld beschikbaar te stellen, zal ik dat amendement uitvoeren, maar dan blijft het daarbij. Wij hebben de regeling geëvalueerd en daaruit is gebleken dat die beperkte effecten heeft op de innovatie-inspanningen van de werven. In de periode waarin de SIS van toepassing was, hebben de werven 51 schepen gebouwd waarvoor zij SIS-geld gekregen hebben, maar zij zouden die ook gebouwd hebben als de SIS er niet was geweest. Volgens de evaluatie zijn er één of twee schepen extra gebouwd. Het effect op de werkgelegenheid in de sector is volgens de evaluatie ongeveer 0,5%. Ik denk dus dat dit geen goede regeling is. Ik ben sowieso geen voorstander van sectorale subsidieregelingen. Ik vind dat wij generieke regelingen moeten hebben; die hebben wij ook. De scheepsbouw in Nederland die niet onder de SIS valt, is toch heel succesvol op de wereldmarkt. Voor zover scheepsbouwers wel gebruikmaken van de SIS-regeling, bouwen zij daarmee schepen die zij anders ook gebouwd zouden hebben. De SIS is dus niet mijn ding en ik wil die niet verlengen. Als er een amendement komt, voer ik dat uit, maar ik heb geen nieuw amendement gekregen. Dat betekent dat het na de lopende periode afgelopen is met de SIS.

Mevrouw Mulder heeft ook gevraagd in hoeverre er overheidsgeld is gestoken in Google in Groningen. Wij hebben daarop de normale NFIA-inspanningen losgelaten. De NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) is onze dienst die zeer succesvol bedrijven uit het buitenland naar Nederland trekt. Deze is ook zeer betrokken geweest bij de gesprekken met Google. Ook de provincie Groningen en het havenschap aldaar hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. De NFIA neemt alle bestaande mogelijkheden met het bedrijf door en helpt het bedrijf om daarvan gebruik te maken, maar behalve die bestaande mogelijkheden en de NFIA-betrokkenheid is er geen aparte betrokkenheid bij Google geweest.

Mevrouw Mulder sprak ook over «social enterprise»-projecten. Ik ga bekijken wat ik met haar opmerkingen kan doen, want ik ben van plan om onder de iconen een etalage van allerlei aansprekende projecten te maken. Ik denk dat het heel gepast zou zijn om daarin ook een aantal «social enterprise»-projecten op te nemen. Ik duik hierin en kom erop terug.

De heer Leenders vroeg zich af welke innovatieve producten als gevolg van onze innovatiestimulering in de markt zijn gezet en wat dat heeft opgeleverd. Wij proberen daarvan in onze rapportages een beeld te geven. In de rapportages die ik heb aanbevolen, staan ook enkele voorbeelden. Ik begrijp dat er behoefte is om hierover zo concreet mogelijk geïnformeerd te worden. Ik zal proberen om de heer Leenders via volgende rapportages te voorzien van de informatie die hij van belang vindt.

De heer Van Veen heeft gevraagd naar de betrokkenheid van de rijksoverheid bij Aldel, dat nu toch een doorstart heeft gemaakt. Onze betrokkenheid is gering geweest. Er is daar een bedrijf failliet gegaan. De schuldeisers zijn voor het overgrote deel hun geld kwijtgeraakt. Dat geldt ook voor de provincie Groningen en het Rijk, dat destijds op het laatst nog met een lening is gekomen. Wel heb ik geprobeerd om de verschillen tussen de groothandelsprijzen voor elektriciteit die grote energieverbruikers in Nederland en in andere landen moeten betalen, zo veel mogelijk te verkleinen. Het is gelukt om de verschillen met de meeste andere Europese landen te verkleinen. Wij zitten met onze stroomprijs gemiddeld op of onder het niveau van andere landen. In vergelijking met Duitsland zijn onze burgers veel goedkoper uit, evenals onze mkb-bedrijven en onze industriële bedrijven. Heel grote afnemers als Aldel zijn echter duurder uit. Zonder maatregelen van mijn kant zou dat verschil € 13 per kWh geweest zijn. Als gevolg van een aantal maatregelen die ik heb genomen is het nog € 7 per kWh. De laatste maanden is het verschil met Duitsland aan het afnemen. Wij hebben hier dus ook generiek beleid gevoerd, waarvan ik hoopte dat het Aldel op het laatst in leven zou houden. Dat is helaas niet gelukt. Nu heeft de vroegere eigenaar kans gezien om een nieuw initiatief te starten, op basis van de gestegen aluminiumprijzen, misschien ook op basis van de wijzigingen van de elektriciteitsprijzen en op basis van het perspectief op een kabel met Duitsland dat hij ziet. Dat is van grote betekenis voor werkloze mensen in dat gebied en daarvoor moeten wij dus waardering hebben.

De heer Van Veen heeft gezegd dat de topsectoren moeten reageren op de smart industry-ontwikkeling. Daarin is hij geïnteresseerd. De aansluiting tussen topsectoren en smart industry moet heel nauw zijn. Het smart industry-beleid kan nooit een succes zijn als het geen onderdeel van het topsectorenbeleid is. Ik maak de verwevenheid tussen het topsectorenbeleid en de smart industry graag inzichtelijk voor de Kamer, en daarmee voor de heer Van Veen.

De voorzitter: Ik dank u zeer. De Minister heeft de volgende toezeggingen gedaan:

  • De Minister zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2015 informeren over de tien te realiseren fieldlabs naar aanleiding van de Actieagenda Smart Industry.

  • De Minister zal de Kamer een evaluatie van de regionale steunkaart toesturen.

  • De door de PvdA gevraagde informatie zal aan de volgende rapportages worden toegevoegd.

Daarmee zijn wij aan het einde van dit overleg gekomen. Ik dank iedereen voor zijn aanwezigheid en eventuele bijdrage.

Sluiting 16.45 uur.

Volledige agenda

1. Lijst van vragen en antwoorden over de reactie op de door Social Enterprise NL gepresenteerde beleidsagenda «Iedereen Winst: samen met de overheid naar een bloeiende social enterprise sector»

Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 124 – Brief regering d.d. 10-06-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

2. Reactie op het aangenomen amendement van het lid Schouten dat zorgt voor budget voor de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw

Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 125 – Brief regering d.d. 11-06-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

3. Voorstel voor de regionale steunkaart 2014–2020

Kamerstuk 29 697, nr. 16 – Brief regering d.d. 25-06-2014

Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

4. Implementatie van de visie op het toegepast onderzoek: Kabinetsreactie op het Strategisch Kader TO2 federatie en het Strategisch Plan TNO 2015–2018

Kamerstuk 32 637, nr. 146 – Brief regering d.d. 02-07-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

5. Reactie op het amendement van het lid Schouten dat zorgt voor budget voor de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw

Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 126 – Brief regering d.d. 02-07-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

6. Aanbieding voortgangsrapportage en Monitor Bedrijvenbeleid 2014

Kamerstuk 32 637, nr. 151 – Brief regering d.d. 09-10-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

7. Economische structuurversterking: een gezamenlijke opdracht van Rijk en regio’s

Kamerstuk 29 697, nr. 17 – Brief regering d.d. 20-10-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

8. Evaluatie Eureka en Eurostars 2008–2012

21501-07-1191 – Brief regering d.d. 06-11-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

9. Oprichting ROM-Zuidvleugel

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1191 – Brief regering d.d. 07-11-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

10. Actieagenda Smart Industry

Kamerstuk 29 826, nr. 62 – Brief regering d.d. 11-11-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

11. Overleg met de maritieme sector en de banken over de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering en evaluatieresultaten van de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 124 – Brief regering d.d. 14-11-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

12. Voortgang Implementatie van de visie op het toegepast onderzoek: Rapport matchingonderzoek, gedragsregels en gezamenlijke evaluatie TO2-instituten

Kamerstuk 32 637, nr. 155 – Brief regering d.d. 14-11-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven