32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 155 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2014

In mijn brief van 2 juli 2014 over de Implementatie van de visie op het toegepast onderzoek (Kamerstuk 32 637, nr. 146) heb ik een aantal mededelingen en toezeggingen gedaan. In deze brief informeer ik uw Kamer over het resultaat van de toezeggingen om de matchingsbehoefte bij TO2-instituten bij deelname aan Europese onderzoeksprojecten inzichtelijk te maken. Daarnaast doe ik verslag over de stand van zaken rond de gedragsregels en de nadere invulling van de gezamenlijke evaluatie van de TO2-instituten op kwaliteit en impact.

1. Rapport matchingonderzoek TO2-instituten door Ernst & Young

In mijn brief van 2 juli heb ik aangekondigd dat deze zomer -in navolging van het onderzoek bij de universiteiten1- ook de matchingsbehoefte bij deelname in Europese onderzoeksprojecten van de 6 TO2-instituten inzichtelijk zou worden gemaakt. Uit het onderzoek2 blijkt dat -net als bij de universiteiten- de gemiddelde matchingsbehoefte in Horizon 2020 ten opzichte van het 7e Kaderprogramma naar verwachting toeneemt (bij TO2 met 5,5 tot 7 procentpunt, afhankelijk van het gekozen model). De matchingsbehoefte komt daarmee voor TO2-instituten gemiddeld tussen de 35–40% te liggen. Deze toename is vooral te verklaren door de gewijzigde vergoedingssystematiek van Horizon 2020 ten opzichte van het 7e Kaderprogramma waarbij onderzoeksinstellingen met relatief hoge indirecte kosten in het nadeel zijn. Daarnaast neemt in absolute termen de matchingsbehoefte toe door het grotere onderzoeksbudget van Horizon 2020.

De inzet van het kabinet is om de Nederlandse deelname aan Horizon 2020 relatief op tenminste hetzelfde niveau te houden als die aan het 7e Kaderprogramma. Gezien het hogere budget voor Horizon 2020 betekent dit in absolute zin een hogere eigen bijdrage door de deelnemers in Horizon 2020 projecten. Het kabinet stimuleert deelname aan Horizon 2020 onder meer door een tegemoetkoming in de matchingsbehoefte van hogescholen, universiteiten en publieke kennisinstellingen in Nederland die een Europese projectsubsidie ontvangen. Dat deze middelen nodig zijn, wordt onderstreept door de uitkomsten van het onderzoek van Ernst & Young. Voor de tegemoetkoming in de matching wordt vanuit de begroting van het Ministerie van OCW vanaf 2015 structureel

€ 50 miljoen beschikbaar gesteld3. De uitgangspunten van deze matchingsregeling zullen in de Kamerbrief over de «Toekomstvisie Wetenschap» worden weergegeven. De tegemoetkoming in de matching is voor de TO2-instituten een toevoeging aan het budget voor toegepast onderzoek, gebaseerd op succesvolle samenwerking in Europa.

2. Gedragsregels en gezamenlijke evaluatie

Gedragsregels

Per 1 mei 2014 werken de TO2-instituten volgens de afgesproken gedragsregels. Deze gedragsregels moeten onder meer borgen dat het publiek-privaat gefinancierd onderzoek van en voor bedrijven pre-competitief en vernieuwend is. Net als in 2014 hebben de instituten de conceptonderzoeksprogramma’s voor 2015 op internet gepubliceerd zodat transparant wordt gemaakt dat onderzoek van de TO2-instituten inderdaad pre-competitief en vernieuwend is. In de toezeggingsbrieven voor de Rijksbijdrage voor 2015 verzoek ik de instituten mij jaarlijks voor 1 februari te rapporteren over de werkzaamheden van de beoordelingscommissie en de klachtenafhandeling. Zoals ik in mijn brief van 2 juli aangaf, zal ik onmiddellijk geïnformeerd worden over klachten die niet naar tevredenheid worden opgelost. Tot nu toe zijn er geen klachten geweest.

Gezamenlijke evaluatie op kwaliteit en impact

Het kabinet heeft herhaaldelijk uitgesproken dat de zes instituten toegepast onderzoek (TO2) een belangrijk onderdeel vormen van het Nederlandse en Europese kennis- en innovatiesysteem. De instituten doen onderzoek ten behoeve van de Topsectoren, de departementen, maatschappelijke vraagstukken en het versterken van de innovatiekracht van het bedrijfsleven. In de Visie op het toegepaste onderzoek4 is daarom afgesproken de instituten op deze uitgangspunten te evalueren.

In goed overleg met betrokken departementen en de zes TO2 instituten ben ik, in het kader van het evaluatieproces TO2, begonnen met een inventarisatie van de verschillende evaluatiemethodieken per instituut. Dit wordt in 2015 gevolgd door een zelfevaluatie door de instituten over 2014, een visitatie van de instituten door een onafhankelijke commissie van deskundigen en de eerste uniforme meting van de indicatoren klanttevredenheid en kennisbenutting.

Met deze metingen wordt in 2015 de basis gelegd voor het maken van concrete prestatieafspraken en een uniform evaluatiekader. Met de instituten heb ik afgesproken om in het voorjaar 2017 een eerste evaluatie te houden die gebaseerd is op dit kader. De uitkomsten van deze eerste evaluatie worden verwerkt in de kabinetsreactie op het volgend strategisch kader van de TO2 federatie voor de periode 2018–2022.

Tenslotte zal ik uw Kamer nog voor het einde van dit jaar de resultaten sturen van het onderzoek naar de wijze waarop de TO2-instituten bijdragen aan het intellectueel eigendom van bedrijven.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstuk 29 338, nr. 133

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 95

X Noot
4

Kamerstuk 32 637, nr. 68

Naar boven