Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 april 2012
Hierbij bied ik u de memorie van antwoord1 aan betreffende de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene
Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige
andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering
positie pleegouders).
Het wetsvoorstel Verbetering positie pleegouders wil zowel de rechtspositie als de
financiële positie van pleegouders versterken. De financiële onderdelen uit het wetsvoorstel
betreffen het afschaffen van de ouderbijdrageregeling en het wijzigen van de Algemene
Kinderbijslagwet zodat het recht op kinderbijslag voor uithuisgeplaatste kinderen
komt te vervallen. Doel hiervan is het verkrijgen van dekking voor het verder verhogen
van de pleegvergoeding voor pleegouders. Eind 2011 bleek echter dat de gegevensuitwisseling
tussen zorgaanbieders en bureaus jeugdzorg onvoldoende is georganiseerd waardoor de
voor de uitvoering van het financiële deel van het wetsvoorstel noodzakelijke afspraken
met de Sociale Verzekeringsbank moeilijk realiseerbaar zijn.
Mede namens de minister van SZW informeer ik u over het volgende. Zoals ik u heb gemeld
in mijn brief van 20 december 20112 is eind vorig jaar gebleken dat het verhogen van de pleegvergoeding door middel van
het beëindigen van het recht op kinderbijslag niet haalbaar is. Ik heb bekeken of
het alsnog mogelijk is een goede gegevensuitwisseling tussen bureaus jeugdzorg en
de Sociale Verzekeringsbank te realiseren. Deze wijziging vraagt grote investeringen
voor een korte periode tot het nieuwe stelsel in werking treedt. Daarmee is deze optie
niet toekomstbestendig en valt af. Ik ben derhalve voornemens om gebruik te maken
van de mogelijkheid die artikel XIII van dit wetsvoorstel biedt om de artikelen van
het wetsvoorstel die betrekking hebben op de kinderbijslag en de ouderbijdrage niet
in werking te laten treden.
Om de verhoging van de pleegvergoeding toch te kunnen realiseren heb ik twee alternatieven
overwogen.
Het eerste alternatief betreft aansluiting bij de jeugdzorgbrede eigen bijdrage zoals
deze in het nieuwe stelsel zal worden ingevoerd. Dit is geen haalbaar alternatief.
Er wordt op dit moment nog gewerkt aan de vormgeving van die eigen bijdrage. Het is
nog niet mogelijk om op de toekomstige uitvoering van de eigen bijdrage te anticiperen.
Het tweede alternatief betreft het verbeteren van de huidige uitvoering van de inning
van de ouderbijdrage. Krachtens de Wet op de jeugdzorg zijn bureaus jeugdzorg verplicht
om gegevens over verblijf en dagopvang door te geven aan het Landelijk Bureau Inning
Ouderbijdrage (LBIO). Het LBIO zorgt vervolgens voor de inning van deze ouderbijdrage.
Het blijkt dat de verplichtingen tot gegevensuitwisseling jegens het LBIO onvoldoende
worden nagekomen. Het gevolg hiervan is dat een aanzienlijk deel van de ouders die
een ouderbijdrage dienen te betalen deze bijdrage in de praktijk niet betalen. Het
is mijn voornemen de inning van de ouderbijdrage zodanig te verbeteren dat uit de
meeropbrengst de verhoging van de pleegvergoeding kan worden bekostigd.
Ik ga dit alternatief in overleg met het IPO en Jeugdzorg Nederland de komende periode
uitwerken. Mijn streven is de verbetering van de inning van de ouderbijdragen alsmede
de verhoging van de pleegvergoeding op 1 januari 2013 in te laten gaan.
Gezien het vorenstaande verzoek ik u de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel
voort te zetten, met de uitdrukkelijke afspraak dat de financiële artikelen niet in
werking zullen treden. Door het in werking laten treden van de rest van het wetsvoorstel
kan de rechtspositie van pleegouders op korte termijn worden verbeterd. De verbetering
van de financiële positie van de pleegouders zal niet plaatsvinden via het onderhavige
wetsvoorstel maar via bovengenoemde, nader uit te werken, systematiek.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner