Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32398 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 32398 nr. 10 |
Ontvangen 23 december 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 komt te luiden:
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. behandeling: het samenstel van handelingen, gericht op een dusdanige vermindering van de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de forensische patiënt, voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt, of de algemene veiligheid van personen of goederen dat de forensische patiënt in de maatschappij kan terugkeren;
b. behandelplan: een plan dat zo spoedig mogelijk na aanvang van de behandeling wordt opgesteld dat is gericht op het zodanig verminderen van de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen dat de forensische patiënt in de maatschappij kan terugkeren;
c. forensische patiënt: een persoon met een aanspraak op forensische zorg;
d. forensische zorg: zorg als omschreven in het tweede lid;
e. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een penitentiaire inrichting plaatsvindt;
f. indicatiestelling: een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen;
g. instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, die strekt tot de verlening van forensische zorg;
h. Onze Minister: de Minister van Veiligheid en Justitie;
i. Onze Ministers: de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
j. private instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, waarvan de verpleeg- en behandelkosten worden vergoed op basis van een contract dat de zorgaanbieder met Onze Minister heeft gesloten;
k. rijksinstelling: een door Onze Minister aangewezen instelling, onder beheer van Onze Minister;
l. strafrechtelijke titel: een beslissing van een rechter, officier van justitie of Onze Minister die het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg omvat;
m. sepot: een beslissing van het openbaar ministerie tot het afzien van verdere vervolging, bedoeld in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
n. ter beschikking gestelde: een forensische patiënt ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege, bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht, is gegeven;
o. verpleging: het samenstel van handelingen, gericht op:
1°. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen, of
2°. de verzorging van de forensische patiënt tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel, waaronder begrepen het doen van een aanbod aan de forensische patiënt tot en het bevorderen en vergemakkelijken van zijn behandeling;
p. voorwaarde: een beperkende bepaling bij een straf, maatregel, sepot of gratie, of de tenuitvoerlegging daarvan, die inhoudt dat een persoon zich laat opnemen in een instelling dan wel zich onder behandeling stelt van een zorgverlener of door een zorgverlener voorgeschreven of aangeboden geneesmiddelen gebruikt dan wel gedoogt dat hij zich geneesmiddelen laat toedienen;
q. zorgaanbieder: zorgaanbieder bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, die forensische zorg verleent of doet verlenen;
2. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg als omschreven bij of krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of als omschreven bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringwet, voor zover het geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg betreft, die wordt verleend aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Beveiliging kan onderdeel uitmaken van forensische zorg. De eerste volzin is niet van toepassing op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere vormen van zorg worden aangemerkt als forensische zorg bedoeld in het eerste lid, onder c, dan wel daarvan worden uitgesloten.
B
Artikel 2.2 komt te luiden:
Artikel 2.2
1. Aan de forensische patiënt wordt de forensische zorg verleend, waarop hij blijkens de strafrechtelijke titel is aangewezen.
2. Onze Minister voorziet in het doen ten uitvoer leggen van forensische zorg.
3. Van de forensisch patiënt kan een bijdrage in de kosten voor verblijf in een instelling worden gevraagd. De bijdrage van de forensisch patiënt is gelijk aan de bijdrage die krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt gevraagd voor verblijf. Onze Minister is belast met het innen van de bijdrage van de forensische patiënt in de kosten van de forensische zorg, Hij kan een organisatie aanwijzen die namens hem belast wordt met het innen van de bijdrage.
C
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. De volzin «De maatregel bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, kan als afzonderlijke beslissing worden uitgesproken:» wordt vervangen door: Aan artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, kan bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven:.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Zes weken voor afloop van de justitiële titel treft de zorgaanbieder voorbereidingen voor aansluitende zorg, indien de zorgverlener of de behandelaar van oordeel is dat na afloop van de strafrechtelijke titel verdere zorg krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringwet nodig is.
D
Artikel 2.4 komt te luiden:
Artikel 2.4
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gevallen waarin de eigen bijdrage in de forensische zorg wordt geheven en kunnen nadere regels worden gesteld inzake de inning van de eigen bijdrage.
E
Aan artikel 3.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18 december 2002 te New York stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren bedoeld in het derde lid beschikken. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 3.3, vijfde lid, komt te luiden:
5. Onze Minister is bevoegd tot het geven van een aanwijzing aan de Raad van bestuur indien de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met betrekking tot ter beschikking gestelden onvoldoende wordt nageleefd.
G
Onder vernummering van artikel 3.4 tot 3.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.4
1. Het hoofd van de private instelling met een aanwijzing bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, stelt huisregels vast voor de instelling of een of meer afdelingen daarvan, met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model.
2. Het hoofd van de private instelling met een aanwijzing bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, is, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instellingen of een ongestoord verloop van de verpleging of behandeling, bevoegd aan de forensische patiënten aanwijzingen te geven. De forensische patiënten zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.
H
Artikel 4.2, derde lid, vervalt.
I
Artikel 4.3 komt te luiden:
Artikel 4.3
1. Ten behoeve van de indicatiestelling, de plaatsing van forensische patiënten aan zorgaanbieders, de verlening van forensische zorg, de declaratie en de betaling van de forensische zorg en het toezicht op de forensische zorg zoals deze op grond van deze wet wordt verleend, worden persoonsgegevens van forensische patiënten, met inbegrip van bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, verwerkt.
2. Onze Minister, het orgaan als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, en de zorgaanbieder zijn verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in het eerste lid, in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.
3. De zorgaanbieder neemt ten behoeve van de plaatsing van de forensische patiënt bij die zorgaanbieder, de zorgverlening aan deze patiënt, de declaratie en de betaling van de forensische zorg, het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden, alsmede de strafrechtelijke titel en de duur daarvan op in zijn administratie.
4. Bij de verwerking van gegevens ten behoeve van de declaratie wordt het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden gebruikt, wordt de strafrechtelijke titel en de duur daarvan verwerkt alsmede de verleende forensische zorg. Ten behoeve van de declaratie en de betaling van de forensische zorg is de zorgaanbieder bevoegd de in de voorgaande volzin genoemde gegevens te verstrekken aan Onze Minister.
5. Ten behoeve van de begeleiding en het toezicht op de forensische zorg ontvangt de reclassering gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens, betreffende de strafrechtelijke titel en duur daarvan en betreffende de in het kader van de strafrechtelijke titel te verlenen forensische zorg, van het openbaar ministerie.
6. Bij besluit van Onze Minister worden ambtenaren aangewezen die bij uitsluiting van andere functionarissen en andere personen belast zijn met de verwerking van persoonsgegevens die krachtens het vierde lid zijn verkregen. Deze ambtenaren verrichten deze werkzaamheden, onverminderd de verantwoordelijkheid van Onze Minister, onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.
J
Aan artikel 4.4 wordt, onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de omvang van de gegevensverstrekking, de wijze waarop de reclasseringsinstelling en de zorgaanbieder forensische zorg gegevens van forensische patiënten verwerken in hun administratie en over de gegevensverwerking ten behoeve van statistiek en onderzoek.
K
Artikel 5.1 komt te luiden:
Artikel 5.1
1. Ten behoeve van de strafrechtelijke titel, de plaatsing, de zorgverlening en de declaratie daarvan, wordt een indicatiestelling opgemaakt.
2. De rechter, de officier van justitie of Onze Minister beslist op basis van een indicatiestelling over de te verlenen forensische zorg. Indien de rechter, de officier van justitie, of Onze Minister afwijkt van de indicatiestelling wordt de indicatiestelling in overeenstemming gebracht met de strafrechtelijke titel door het orgaan bedoeld in artikel 5.2, eerste lid.
3. De indicatiestelling, bedoeld in het eerste lid, danwel in het geval toepassing is gegeven aan het tweede lid, de indicatiestelling, bedoeld in het tweede lid,wordt tevens toegezonden aan Onze Minister ten behoeve van het plaatsingsbesluit bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.
4. Onze Minister zendt de indicatiestelling die hij heeft ontvangen door aan de zorgaanbieder, waar de forensische patient is geplaatste, ten behoeve van de zorgverlening en de declaratie daarvan.
L
Artikel 5.2 komt te luiden:
Artikel 5.2
1. Een door Onze Minister aan te wijzen orgaan is bevoegd een indicatiestelling af te geven aan de rechter, officier van justitie of Onze Minister.
2. Onze Minister is bevoegd om een nieuwe indicatiestelling te gelasten, indien deze naar zijn oordeel of naar het oordeel van de zorgaanbieder niet meer voorziet in de noodzakelijke forensische zorg. Alvorens een nieuwe indicatiestelling te gelasten, worden de zorgaanbieder en de forensische patiënt hierover gehoord.
3. De artikelen 196, 197, 198, 317, 509g en 509h van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek ten behoeve van de indicatiestelling.
4. In spoedeisende gevallen kan de officier van justitie gelasten dat forensische zorg wordt verleend, alvorens een indicatiestelling is afgegeven en de strafrechtelijke titel is verleend.
M
Na artikel 5.2 wordt een artikel toegevoegd:
Artikel 5.3
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de organisaties die de indicatiestelling verrichten en kunnen nadere regels worden gesteld over de deskundigheid van de personen die het onderzoek verrichten, de kwaliteit van de indicatiestelling, het toezicht op de kwaliteitseisen die aan de indicatiestelling worden gesteld en de ontwikkeling en de implementatie van kwaliteitsinstrumenten, scholing, deskundigheidsbevordering en onderzoek.
2. Over de procedure met betrekking tot de indicatiestelling en de daarbij te gebruiken modellen kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de totstandkoming van een indicatiestelling in de spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 5.2, vierde lid.
N
Artikel 6.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «indicatie» vervangen door: indicatiestelling.
2. In het tweede lid wordt «uit te voeren uitspraak of beslissing» vervangen door: strafrechtelijke titel.
3. In het derde lid, tweede volzin, wordt «en» vervangen door: , te verplegen en.
O
Artikel 6.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
2. In het vijfde lid wordt «indicatie» vervangen door: indicatiestelling.
P
In artikel 6.3, tweede lid, wordt «dat» vervangen door: die.
Q
Artikel 6.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Opneming van ter beschikking gestelden in een rijksinstelling of een private instelling met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ter beschikking gestelden die op eigen verzoek opnieuw in een instelling willen worden opgenomen, personen aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van de artikelen 14c, artikel 38g en artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht en voortzetting van het verblijf van ter beschikking gestelden die opnieuw in een instelling opgenomen willen worden, geschiedt niet zonder machtiging van Onze Minister.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Opneming van ter beschikking gestelden in een rijksinstelling of een private instelling met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, die opnieuw in een instelling opgenomen willen worden en voorzetting van het verblijf van ter beschikking gestelden die hun verblijf in een instelling willen voorzetten, geschiedt slechts indien zij schriftelijk hiermee instemmen.
3. Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel a, wordt «titel bedoeld in artikel 2.2» vervangen door: strafrechtelijke titel.
2. Onderdeel c, wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «de forensische patiënt is opgenomen op grond van een strafrechtelijke titel als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, c, d,» vervangen door: ter beschikking gestelden aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ter beschikking gestelden die op eigen verzoek hun verblijf in een inrichting willen voorzetten of op eigen verzoek opnieuw in een richting willen worden opgenomen en personen aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van de artikelen 14c,artikel 38g en artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht.
b. In subonderdeel 2° wordt «levert gevaar op» vervangen door: gevaar oplevert.
c. In subonderdeel 3° wordt «brengt mee» vervangen door: meebrengt.
d. In subonderdeel 4° wordt «geeft onvoldoende resultaten te zien» vervangen door: onvoldoende resultaten te zien geeft.
R
In artikel 6.7 vervalt de zinsnede «met een bijzondere aanwijzing bedoeld in artikel 3.3, eerste lid,».
S
Artikel 6.10, derde lid, komt te luiden:
3. Indien noodzakelijk ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg verstrekt de zorgaanbieder aan het openbaar ministerie dan wel aan de reclasseringsinstelling gegevens betreffende de data dat de forensische patiënt zorg heeft genoten, dan wel afwezig was. Tevens geeft hij na het voltooien van de behandeling, of op verzoek van het openbaar ministerie in een eerder stadium, een advies over de kans op herhaling van het gedrag in verband waarmee de forensische zorg is opgelegd.
T
Onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt aan artikel 6.11 een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de aard van de gegevens als bedoeld in artikel 6.10, derde lid, die de zorgaanbieder forensische zorg verstrekt aan het openbaar ministerie, dan wel aan de reclasseringsinstelling die met begeleiding en toezicht is belast, ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg.
U
Artikel 7.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel B vervalt.
2. Onderdeel E komt te luiden:
E
Artikel 37 komt te luiden:
Indien de rechter in de gevallen, bedoeld in arikel 2.3 van de Wet forensische zorg van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, kan hij met toepassing van die wet een machtiging ingevolge die wet afgeven.
3. Onder vernummering van onderdeel F tot en met K tot G tot en met L komt onderdeel F te luiden:
F
Artikel 37a wordt gewijzigd als volgt:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid, slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
2. Een vijfde en zesde lid worden toegevoegd, luidende:
5. Het derde lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel een ieder van hen afzonderlijk over de reden van de weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport overleggen dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last als bedoeld in het eerste lid kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen.
6. Indien de verdachte dan wel de betrokkene de instemming dan wel de medewerking als bedoeld in de laatste volzin van het derde en vijfde lid, weigert, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie gelasten dat het advies of rapport toch wordt overgelegd. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie tevens gelasten dat ook andere persoonsgegevens worden verstrekt, dan die zijn opgenomen in het advies of rapport zoals omschreven in de laatste volzin van het derde en vijfde lid en die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het advies als bedoeld in de eerste volzin van het derde lid of die de bevindingen in het advies of rapport als bedoeld in het vijfde lid kunnen completeren, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens en de verdachte of betrokkene geen medewerking verleent aan de verstrekking van deze gegevens.
3. Onderdeel G (nieuw) komt te luiden:
G
Artikel 37c, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de eerste volzin wordt «Justitie» vervangen door: «Veiligheid en Justitie» en wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, aan het slot van de volzin toegevoegd: de veiligheid van de samenleving in acht wordt genomen en de belangen van slachtoffers worden gediend.
2. Aan het slot van de tweede volzin wordt ingevoegd: of het belang van de slachtoffers.
V
Artikel 7.5 komt te luiden:
Artikel 7.5
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg [32 399] tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden voor of op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 7.1, onderdeel E, «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg [32 399] tot wet is of wordt verheven en deze wet in werking treedt of is getreden voor het tijdstip waarop die wet in werking treedt, komt op dat tijdstip artikel 15:11, onderdeel B van die wet te luiden:
B
In artikel 37 wordt «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende voorstel van wet Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten [31 966] tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden voor of op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt aan artikel 7.1, onderdeel E, van deze wet een volzin toegevoegd, luidende: Indien hij vaststelt dat is voldaan aan de criteria in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, kan hij een machtiging tot opname en verblijf op grond van deze wet afgeven.
W
Artikel 7.6 komt te luiden:
Artikel 7.6
In artikel 51, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt «artikel 37, eerste lid,» vervangen door: «artikel 37» en wordt een volzin toegevoegd, luidende: De geneesheer-directeur kan het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis slechts voor het einde van de looptijd van de machtiging beëindigen, na instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie, tenzij de geplaatste persoon is ontslagen van rechtsvervolging of is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
X
Artikel 7.7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel g. van onderdeel A komt te luiden als volgt:
g. hoofd van de instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden: het hoofd van de instelling als bedoeld onder f, of, ingeval een ter beschikking gestelde in een private instelling is opgenomen, het hoofd van de private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg alsmede de voor de behandeling van de ter beschikking gestelde verantwoordelijke persoon.
2. Onderdeel M komt te luiden:
M
In artikel 70 en 71 wordt «inrichting» telkens vervangen door: instelling.
3. Onder vernummering van de onderdelen I, J, K, L, M en N tot de onderdelen J, K, L, M, N en O, wordt een nieuw onderdeel I ingevoegd luidende:
I
Aan artikel 37, eerste lid, een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels stellen aan instellingen met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, over de toelating en weigering van bezoek van ter beschikking gestelden en personeel werkzaam bij die instelling met het oog op de veiligheid in de instelling en de naleving van de bij of krachtens de wet gegeven regels.
Y
Artikel 7.10 komt te luiden:
Artikel 7.10
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt gewijzigd als volgt.
A
Artikel 6, vijfde lid, vervalt.
B
Na artikel 9b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9c
Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de periode waarin iemand in een penitentiaire inrichting, een forensische instelling of een instelling voor gesloten jeugdzorg verblijft.
C
Artikel 10, vijfde en zesde lid, vervalt.
D
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
2. De artikelen 6, tweede tot en met vierde lid, 9b, 9c en 10 zijn van overeenkomstige toepassing.
E
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het vierde lid» vervangen door «bedoeld in het derde lid» en wordt «de in het vierde lid bedoelde verzekerde» vervangen door: de in het derde lid bedoelde verzekerde.
F
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Z
Artikel 7.11 komt te luiden:
Artikel 7.11
De Zorgverzekeringswet wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 8, tweede lid, wordt «artikel 24» vervangen door: artikel 24, eerste lid.
2. Onder vernummering van het tweede lid van artikel 24 tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het tweede lid is niet van toepassing gedurende de periode waarover iemand die geen gedetineerde is in de zin van de Wet forensische zorg, forensische zorg als bedoeld in die wet geniet.
AA
Na artikel 7:13 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 7:13A
De Wet marktordening gezondheidszorg wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Onder zorg bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt mede begrepen forensische zorg als omschreven in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg.
3. Voor de toepassing van deze wet wordt, voor zover het betreft de inkoop van forensische zorg, Onze Minister van Veiligheid en Justitie met een ziektekostenverzekeraar gelijkgesteld.
B
Aan artikel 7 wordt onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Onze Minister geeft een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voorzover deze betreft de forensische zorg in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
C
In artikel 17, eerste lid, wordt het woord «en» aan het slot van onderdeel i vervangen door een puntkomma, wordt het leesteken aan het slot van onderdeel j vervangen door het woord «en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de Inspectie voor de Sanctietoepassing.
D
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De zorgautoriteit volgt het oordeel van de Inspectie voor de Sanctietoepassing over beveiligingsaspecten van forensische zorg.
E
Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 22a
1. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt desgevraagd aan de zorgautoriteit de voor de uitoefening van haar taak benodigde gegevens en inlichtingen.
2. Onze Minister van Veiligheid en Justitie stelt in overeenstemming met Onze Minister een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele afspraken met betrekking tot de verstrekking van informatie, bedoeld in het eerste lid alsmede in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
3. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid alsmede in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, hebben geen betrekking op de medische persoonsgegevens als bedoeld in artikel 60.
4. De gegevens en inlichtingen bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op de bedrijfsvoering van zorgaanbieders die forensische zorg leveren of kunnen leveren en die een onevenredige inbreuk maken op hun onderhandelingspositie bij het overeenkomen van de levering van die zorg.
F
In artikel 35, vijfde lid, wordt «artikel 1, onder f, sub 3» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder f, sub 3.
G
In artikel 68a, vierde lid, onder e, aanhef wordt «artikel 1, onderdeel f, onder 3°» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel f, onder 3°.
H
In artikel 70, eerste lid, wordt «het College sanering en het Staatstoezicht op de volksgezondheid» vervangen door: het College sanering, het Staatstoezicht op de volksgezondheid en de Inspectie voor de Sanctietoepassing.
I
In artikel 72, eerste lid, vervalt het woord «en» na de puntkomma aan het slot van onderdeel c, wordt het leesteken aan het slot van onderdeel d vervangen door het woord «en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. ambtenaren van de Inspectie voor de Sanctietoepassing.
BB
Na artikel 7:13A wordt een drietal nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 7:13 B
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg [32 402], tot wet is verheven en die wet in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt artikel 1 van de Wet cliëntenrechten zorg als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid, tot zesde tot en met tiende lid, komt het vierde lid te luiden:
4. Op forensische zorg als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet forensische zorg en verleend in een rijksinstelling of een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 44, voor zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze wet niet van toepassing.
2. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Op instellingen met een aanwijzing bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Wet forensische zorg, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, van deze wet niet van toepassing. Indien op justitiabelen de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing is, is deze wet van niet van toepassing.
Artikel 7.13 C
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg [32 402] tot wet is of wordt verheven en deze wet in werking treedt of is getreden voor of op het tijdstip waarop die wet in werking treedt, wordt artikel 1 van het voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid, tot zesde tot en met tiende lid, komt het vierde lid te luiden:
4. Op forensische zorg, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet forensische zorg zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 44, voor zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze wet niet van toepassing. Indien op justitiabelen de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet dan wel de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing is, is deze wet van niet van toepassing.
2. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Op instellingen met een aanwijzing bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de Wet forensische zorg, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, niet van toepassing.
Artikel 7.13 D
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg [32 402], tot wet is verheven en die wet in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt artikel 1 van deze wet als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid onderdeel q, komt te luiden:
q. zorgaanbieder: de natuurlijke persoon, het verband van natuurlijke personen of de rechtspersoon bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet cliëntenrechten zorg.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet cliëntenrechten zorg, voor zover het geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg betreft, die wordt verleend aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Beveiliging kan onderdeel uitmaken van forensische zorg. De eerste volzin is niet van toepassing op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht;
A en B
Forensische zorg wordt verleend op basis van de titels welke zijn benoemd op bladzijde 11 van de memorie van toelichting. In deze nota van wijziging is een nieuwe definitie van forensische zorg opgenomen. Deze nieuwe definitie beoogt geen inhoudelijke wijzigingen. Door de herformulering van de definitie is artikel 2.2 overbodig geworden. Er is geen opsomming meer nodig van de titels op grond waarvan forensische zorg kan worden verleend. De voordelen zijn wetstechnisch van aard. Indien de betreffende titels worden gewijzigd of aangepast, behoeft niet steeds te worden voorzien in een wijziging van het onderhavige wetsvoorstel. Overigens is de lijst van titels zeker nog bruikbaar voor de praktijk, aangezien hiermee op eenvoudige wijze kan worden nagegaan welke titels op het moment van indiening van deze nota van wijziging onder de werking van de in deze nota van wijziging opgenomen definitie vallen.
De term indicatie wordt vervangen door indicatiestelling, omdat hiermee beter wordt uitgedrukt dat het rapport van deskundigen een advies omvat, op basis van een indicatiestelling. De definitie is verder ongewijzigd.
De bevoegdheden die in het ingediende wetsvoorstel voor rekening kwamen van de Minister van Justitie, komen sinds het aantreden van het kabinet Rutte voor rekening van de Minister van Veiligheid en Justitie. Indien in het wetsvoorstel wordt gesproken over Onze Ministers wordt bedoeld: de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De term behandelplan is ingevoerd om deze zoveel mogelijk te harmoniseren met de Wet Bopz, de Bvt en de Pbw.
Teneinde deze nota van wijziging begrijpelijk en overzichtelijk te houden, is er voor gekozen om artikel 1.1 opnieuw in zijn geheel op te nemen.
Aan artikel 2.2. is een nieuw artikellid toegevoegd, betrekking hebbende op de eigen bijdrage.
Het nieuwe derde lid regelt de inning van de eigen bijdrage in de kosten van de klinische forensische zorg door de Minister van Veiligheid en Justitie. Het doel van de eigen bijdrageregeling is de forensische patiënt in een gelijke positie te brengen als de patiënt die op grond van een rechtelijke machtiging krachtens de Wet bopz in een instelling verblijft. Voor deze patiënt geldt evenmin dat er sprake is van zorg in een vrijwillig kader. Het is sociaal onwenselijk dat in een instelling degene die aldaar gedwongen verblijft, maar geen strafbaar feit heeft begaan, wel moet bijdragen in de kosten van zijn verblijf en degene die op basis van een strafrechtelijke titel in diezelfde instelling verblijft dat niet hoeft en als gevolg daarvan beschikt over ruimere financiële bestedingsmogelijkheden. Daarbij speelt mee, dat vóór de budgetoverheveling naar de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie, van deze justitiabelen, ten behoeve van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ), ook een eigen bijdrage werd geheven. Het gaat hier doorgaans om justitiabelen die zich in de laatste fase van hun strafperiode bevinden, bijvoorbeeld een tbs-gestelde waarvan de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd is, en die op basis van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming recht hebben op een sociale zekerheidsuitkering. De eigen bijdrage wordt naar rato van draagkracht geheven. Een eigen bijdrage kan uitsluitend worden gevraagd voor verblijf in een instelling (zie artikel 1, eerste lid, onder d AWBZ).
C
Artikel 2.3. is in de nieuwe formulering aangevuld met een tweede lid. Het betreft hier een inspanningsverlichting voor de zorgaanbieder, teneinde tijdig (zes weken vóór afloop van de justitiële titel) te starten met de voorbereidingen voor de aanvullende zorg, indien deze noodzakelijk is en wordt voldaan aan de criteria op grond waarvan aanvullende zorg wordt verleend.
D
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de eigen bijdrage, zoals hiervoor toegelicht, regels worden gesteld.
E
Door het nieuwe vierde lid van artikel 3.2. wordt voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit het door Nederland reeds geratificeerde Europees Verdrag ter voorkoming van Foltering of Vernederende Behandeling of Bestraffing, (Straatsburg, 26 november 1987, Trb. 1988, 19) en het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (New York, 18 december 2002, Trb. 2005, 243). Door deze wijziging wordt voldaan aan de toezegging van het kabinet ter zake aan het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen of vernederende behandelingen of bestraffingen.
F
De aanwijzingsbevoegdheid ten aanzien van de Raad van toezicht, dan wel het hoofd van de private instelling is vervangen door een aanwijzing ten aanzien van de Raad van bestuur.
G
Artikel 3.4 wordt opgenomen overeenkomstig de wens van GGz-Nederland. Zij vindt het van belang dat er huisregels zijn in de instellingen waar forensische patiënten kunnen worden opgenomen. Ook is er op gewezen dat vergelijkbare bepalingen in het wetsvoorstel Verplichte GGz en de Penitentiaire beginselenwetten zijn opgenomen. Artikel 3.4 is afgeleid van het vroegere artikel 7 van de Bvt, ten aanzien waarvan GGz-Nederland expliciet verzocht heeft dit te handhaven. De wijze waarop de bevoegdheden in de instellingen worden overgedragen, kan conform de Algemene wet bestuursrecht plaatsvinden. Hiertoe behoeven geen specifieke artikelleden te worden opgenomen.
H
Dit betreft een wijziging die verband houdt met de nieuwe rol van de NZa, die hierna wordt toegelicht. Hiervoor is het derde lid komen te vervallen.
I en J
De informatiebetrekkingen binnen het nieuwe stelsel van forensische zorg worden hier uitdrukkelijk geregeld. Op deze wijze staat buiten twijfel welke gegevens door welke verantwoordelijke voor welke doeleinden worden verwerkt.
In artikel 4.3, eerste lid, zijn de doeleinden van gegevensverwerking en de verantwoordelijken limitatief opgesomd. De Minister van Veiligheid en Justitie, de reclassering en de zorgaanbieder zijn slechts gerechtigd tot het verwerken van persoonsgegevens, wanneer dit dient ten behoeve van de doeleinden van dit besluit: het opstellen van een indicatiestelling, het toeleiden van patiënten door de Minister of namens hem door de reclassering aan de zorgaanbieder, het verlenen van zorg, het opstellen van een declaratie voor de behandeling door de zorgaanbieder en de uitbetaling van deze declaratie. Daarmee wordt voldaan aan artikel 7 van de Wbp, dat eist dat gegevens voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven doeleinden worden verwerkt.
Wat de rechtvaardiging van de doeleinden van verwerking betreft, is de Minister van Veiligheid en Justitie op grond van diverse wettelijke voorschriften belast met de strafrechtstoepassing ten aanzien van de groep van betrokkenen. Daarvoor is de verwerking van persoonsgegevens onmisbaar. Daarnaast geldt dat de Minister van Veiligheid en Justitie ook uit hoofde van een goede publiekrechtelijke taakvervulling gerechtigd is persoonsgegevens te verwerken (artikel 8, onder c en e, Wbp). Wat de zorgaanbieder betreft, geldt dat hij de persoonsgegevens moet verwerken om de overeenkomst die hij met de Staat heeft gesloten om aan de patiënt zorg te bieden, te kunnen nakomen (artikel 8, onder b, Wbp).
Het betreft hier bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp. Immers, gegevens met betrekking tot de forensische zorg vallen aan te merken als gegevens betreffende de gezondheid, en tevens als gegevens van strafrechtelijke aard. De verwerking van deze gegevens is verboden, tenzij in de Wbp of in een bijzondere wet daarvoor in een rechtvaardiging is voorzien. Deze rechtvaardiging is voor de Minister van Veiligheid en Justitie geregeld in artikel 21, eerste lid, onder e, van de Wbp. De toeleiding naar en de toepassing van forensische zorg moet steeds als een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel in de zin van die bepaling worden aangemerkt. Voor de reclassering is deze rechtvaardiging geregeld in artikel 21, eerste lid, onder d, van de Wbp. De indicatiestelling maakt onderdeel uit van de adviestaak van de reclassering en de zorgtoeleiding die de reclassering namens de minister uitvoert is een uitvloeisel van de werkzaamheden van de reclassering ter uitvoering van rechterlijke beslissingen (zie ook het aangepaste artikel 8 van de Reclasseringsregeling 1995, via artikel 16 van het Interimbesluit forensische zorg, Stb. 2010, 875). De zorgaanbieder is op grond van artikel 21, eerste lid, onder a, van de Wbp gerechtigd tot verwerking van gegevens betreffende de gezondheid. Artikel 21, derde lid, van de Wbp voorziet erin dat in aanvulling op de gegevens betreffende de gezondheid ook gegevens van strafrechtelijke aard mogen worden verwerkt. De wijze van registratie door de zorgaanbieder kan op verschillende wijzen plaatsvinden. De wijze waarop dit plaatsvindt ten behoeve van de forensische zorg wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald. Hierbij kan worden gedacht aan de Diagnose behandel- en beveiligingscombinatie (DBBc), een zorgzwaartepakket of een prestatiebeschrijving voor extramurale begeleiding.
Artikel 21, tweede lid, van de Wbp verlangt dat deze gegevens uitsluitend worden verwerkt door personen die zijn gebonden aan een geheimhoudingsplicht. Wat de verwerking van gegevens onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie betreft, geldt dat deze gegevens worden verwerkt door ambtenaren van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Voor deze ambtenaren geldt de ambtelijke geheimhoudingsplicht, neergelegd in artikel 125a, derde lid, van de Ambtenarenwet. Die gegevens mogen daarom in beginsel ook niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie persoonlijk worden verstrekt. Met het oog op het uitgangspunt om elke vorm van gegevensverstrekking te expliciteren in de wet is bovendien geregeld in artikel 4.3 deze ambtenaren uitdrukkelijk zullen worden aangewezen bij besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie dat in de Staatscourant wordt geplaatst. Aldus wordt een nodeloze verspreiding van persoonsgegevens binnen en buiten de DJI zoveel mogelijk voorkomen. Aangezien de desbetreffende gegevens moeten worden aangemerkt als gegevens betreffende gezondheid is zorg gedragen voor een aanvullende waarborg. De ambtenaren van de DJI verrichten hun werkzaamheden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de DJI. De medisch adviseur heeft de hoedanigheid van psychiater, en is uit dien hoofde gebonden aan het medisch beroepsgeheim.
Verder verdient aandacht dat de gegevens van strafrechtelijke aard tevens deels zullen moeten worden aangemerkt als justitiële gegevens in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Deze gegevens mogen alleen worden verwerkt, indien daarvoor een toereikende grondslag op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bestaat. In artikel 15 van het Interimbesluit forensische zorg is daartoe een wijziging van het Besluit justitiële gegevens opgenomen. Aangezien deze gegevens na verstrekking door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de zorgaanbieder ten behoeve van de zorgtoeleiding na verwerking door de zorgaanbieder weer aan de Minister van Veiligheid en Justitie moeten worden verstrekt ten behoeve van de declaratie en de betaling en het de zorgaanbieder zonder nadere voorziening niet is toegestaan deze door te verstrekken aan derden, waaronder de Minister van Veiligheid en Justitie, is dit besluit mede gebaseerd op artikel 52 van de Wjsg. Op grond van die bepaling is die doorverstrekking mogelijk wanneer een bij of krachtens de Wjsg gesteld wettelijk voorschrift dat toestaat.
Het strafrechtsketennummer is een bij de wet (artikel 27b van het Wetboek van Strafvordering) voorgeschreven persoonsidentificerend nummer. Het Wetboek van Strafvordering bevat de doeleinden waarvoor het mag worden gebruikt. Uit artikel 24, tweede lid, van de Wbp vloeit echter voort dat bij algemene maatregel van bestuur ook andere gevallen dan gevallen bepaald in de desbetreffende wet kunnen worden aangewezen waarin een persoonsidentificerend nummer mag worden gebruikt. In artikel 4.3 zijn die gevallen opgenomen.
K, L en M
De forensische zorgbehoefte en het vereiste beveiligingsniveau van een verdachte of een veroordeelde worden vastgelegd in een indicatiestelling, dat wordt opgesteld door daartoe aangewezen deskundigen. De mening van de geïndiceerde komt hierin ook aan bod. De justitiële autoriteit die bepaalt welke forensische zorg aan de betrokkene wordt opgelegd, is niet gebonden aan de indicatiestelling. Het is wenselijk dat de justitiële autoriteit in zijn vonnis of besluit tot uitdrukking brengt op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de conclusies in het advies. Dit is echter niet verplicht. Indien het advies deels of geheel niet wordt overgenomen en de justitiële autoriteit anders beslist, wordt de indicatiestelling daartoe aangepast, voordat het wordt toegezonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van het plaatsingsbesluit op grond van artikel 6.1, eerste lid. Indien de justitiële autoriteit in de uitspraak of beslissing tot oplegging van de forensische zorg niet bepaalt of de indicatiestelling al of niet wordt overgenomen, wordt in het plaatsingsbesluit de forensische zorgbehoefte en het vereiste beveiligingsniveau vastgelegd. Dit verzekert de verdachte of veroordeelde van rechtsbescherming.
Er wordt de mogelijkheid geboden om bij algemene maatregel van bestuur een versnelde procedure met korte termijnen te hanteren, in de gevallen waarin dat nodig is. In spoedeisende gevallen, waarbij een patiënt dringend ambulante zorg behoeft, kan dan snel over een indicatiestelling worden beschikt. Op basis van een dergelijk versneld tot stand gekomen indicatiestelling kan de officier van justitie bevelen dat forensische zorg wordt verleend.
Op basis van de indicatiestelling kan de zorg worden ingekocht, toegewezen en bekostigd. De financier wordt dan verplicht om de daarin opgenomen forensisch psychiatrische zorg toe te wijzen en te bekostigen. Zorgaanbieders leveren forensisch psychiatrische zorg, op basis van contractuele verplichtingen jegens de financier. De Minister van Veilighed en Justitie is financier en koopt forensische zorg in op basis van in voorafgaande periodes vastgestelde forensische zorgbehoefte.
De Minister van Veiligheid en Justitie bekostigt de werkzaamheden voor de totstandkoming van indicatiestellingen en forensisch psychiatrische zorg. De indicatiestelling omvat een advies voor het beveiligingsniveau, de verblijfsintensiteit en voor begeleiding, behandeling, dan wel diagnostiek. Ten slotte wordt, op basis van de primaire diagnose, naar een zorgcategorie geïndiceerd: psychiatrische zorg, verslavingszorg of verstandelijk gehandicaptenzorg. De zorgaanbieder zal binnen de bandbreedte van deze indicatiestelling de zijns inziens noodzakelijke behandeling starten.
In het Besluit forensische zorg worden eisen gesteld aan de organisaties die de indicatiestelling verrichten, de deskundigheid van de personen die het onderzoek bij de betrokkene verrichten, de kwaliteit van de indicatiestelling en de tijdstippen waarop en de termijnen waarbinnen de indicatiestelling moet worden afgegeven.
De Minister van Veiligheid en Justitie wijst de organisaties aan die zullen worden belast met de indicatiestelling. De indicatiestelling voor de forensisch psychiatrische zorg die voortvloeit uit rechterlijke uitspraken wordt thans, voor wat betreft de klinische zorg, verricht door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). De Reclasseringsorganisaties (Stichting verslavingsreclassering (SVG), Reclassering Nederland, Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering) verzorgen de indicatiestelling en plaatsing voor ambulante zorg. Binnen het gevangeniswezen verrichten de PMO’s (Psycho Medisch Overleg; het zorgcoördinerend en zorgadviserend overleg in de penitentiaire inrichting) de indicatiestelling voor klinische zorg in de penitentiair psychiatrische centra (ppc’s). De indicatiestelling wordt gevoegd in het dossier dat aan de rechter, openbaar ministerie, rechter-commissaris of de Minister van Veiligheid en Justitie wordt overgelegd.
Bij aanwijzing door de Minister van Veiligheid en Justitie kunnen deze organisaties zoveel mogelijk gebruik maken van de informatie waarover zij uit hoofde van hun adviserende taken beschikken: de pro justitia-rapportage, de voorlichtingsrapportage aan OM en rechter en het medisch dossier van de gedetineerde. Door zoveel mogelijk gebruik te maken van de bestaande justitiële infrastructuur, worden extra kosten en administratieve lasten van dit onderdeel van het nieuwe stelsel tot een minimum beperkt.
De hiervoor genoemde organisaties zijn onderdeel van, of werken in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie die ook zorgdraagt voor de bekostiging, de inkoop en de toewijzing van de forensisch psychiatrische zorg. Om die reden is de onafhankelijkheid van de indicatiestelling voor ons een punt van grote aandacht. Er zijn daarom enkele waarborgen gecreëerd voor de onafhankelijkheid van de indicatiestelling. Allereerst zullen wij de werkzaamheden voor de indicatiestelling laten verrichten door onafhankelijke professionele beroepskrachten. Dit betekent dat deze beroepskrachten hun werkzaamheden verrichten op basis van hun eigen professionele deskundigheid, mits deze toetsbaar en inzichtelijk is voor de opdrachtgever. De beroepskrachten die de advisering ten behoeve van de indicatiestelling verrichten maken gebruik van de kwaliteitsinstrumenten uit hun beroepsgroep. De bij indicatiestelling betrokken beroepskrachten en hun organisaties hebben geen belang bij of binding met uitvoering van forensisch psychiatrische zorg, en ze leveren dergelijke zorg niet zelf. Klinische zorg wordt altijd door een BIG-geregistreerde geïndiceerd.
Indien de rechter bepaalt dat een persoon forensische zorg behoeft, wordt een indicatiestelling opgesteld door één van de hiervoor genoemde organisaties.
Ook de forensische zorgbehoefte van een gedetineerde, wordt vastgelegd in een indicatiestelling. De eisen die bij of krachtens Algemene maatregel van bestuur worden gesteld aan de organisaties en personen die de indicatiestelling verrichten, gelden ook voor de indicatiestelling van gedetineerden. Het PMO en het NIFP vervullen een elementaire rol bij de indicatiestelling voor forensisch psychiatrische zorg aan gedetineerden (inclusief verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg). Het gaat in dit verband om tweedelijns zorg die intra- of extramuraal wordt verleend aan voorlopig gehechte gedetineerden en gedetineerden met een vrijheidsbeperkende straf of maatregel.
Indien de minister of de zorgaanbieder forensische zorg na verloop van tijd van oordeel zijn dat de forensische zorg die op basis van de indicatie wordt verleend niet meer voorziet in de forensische zorg die, gelet op de inmiddels veranderde zorgbehoefte, noodzakelijk is, kan de minister een nieuwe indicatie gelasten. Indien de herindicatie ertoe leidt dat andere zorg noodzakelijk is dan die waartoe de strafrechtelijke titel aanspraak geeft, dient de strafrechtelijke titel aangepast te worden teneinde de aanspraak op zorg die uit de herindicatie blijkt te kunnen effectueren. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Aan een justitiabele is een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd onder de voorwaarde dat betrokkene zich ambulant laat behandelen. Na verloop van tijd blijkt uit een herindicatie dat opname in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is, omdat de geestestoestand van betrokkene verslechtert. In dit geval kan de forensische zorg zoals opgenomen in de herindicatie niet eerder worden verleend dan, nadat een aanpassing van de strafrechtelijke titel heeft plaatsgevonden. In dat geval zal de officier van justitie de rechter verzoeken tot aanpassing van de bijzondere voorwaarde. De betrokkene zelf kan de rechter ook vragen om aanpassing van de voorwaarde.
Voor forensische zorg naar aanleiding van rechterlijke uitspraken is de indicatiestelling in principe geldig voor de werkingsduur van de strafrechtelijke titel.
Ook indien naar het oordeel van de zorgverlener of de Minister van Veiligheid en Justitie, blijkt dat de geïndiceerde zorg niet aansluit bij de zorgbehoefte van de forensische patiënt, kan de Minister van Veiligheid en Justitie een nieuwe indicatiestelling gelasten. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 5.2, lid 2. De zorgaanbieder zal hierin een belangrijke rol spelen. Om die reden is bepaald dat de zorgaanbieder wordt gehoord, alvorens een nieuwe indicatie te gelasten. In het kader van de gelijkwaardigheid van partijen is bepaald dat ook de forensische patiënt wordt gehoord.
Daar waar in de artikelen 5.1 en 5.2 wordt gesproken over de officier van justitie wordt tevens bedoeld, de rechter-commissaris of eventueel de advocaat-generaal, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft.
N en O
Dit betreffen redactionele verbeteringen, welke voortvloeien uit de wijzigingen in de procedure van de indicatiestellingen, die hiervoor worden toegelicht.
P
Dit betreft een redactionele verbetering.
Q
Deze bepalingen hebben betrekking op de overheveling van de organisatorische bepalingen uit de Bvt naar de Wet forensische zorg en vloeien tevens voort uit de wijziging van artikel 2.2, zoals hiervoor toegelicht.
R
Dit betreft een redactionele aanpassing.
S
De wijzigingen in artikel 6.10 hebben betrekking op de gegevensuitwisseling die in het kader van het toezicht noodzakelijk is. Het openbaar ministerie en de reclassering houden toezicht op de naleving van de voorwaarden die in het kader van de forensische zorg aan de betrokkene worden opgelegd. Om te kunnen toezien op de wijze waarop deze voorwaarden worden nageleefd, heeft de reclassering informatie nodig van de zorgaanbieder. De daartoe strekkende bepalingen zijn zodanig geformuleerd dat het openbaar ministerie en de reclassering recht hebben op informatie die noodzakelijk is om de toezichthoudende functie te kunnen vervullen. Tegelijk is de privacy van de betrokkene in acht genomen, door uit te gaan van verstrekking van gegevens die strikt noodzakelijk zijn en de verplichting niet ruimer te formuleren dan nodig is. Het gaat dan om gegevens over de data waarop de forensische patiënt zorg heeft genoten, dan wel afwezig was. Verder is de zorgaanbieder verplicht om na afloop van de behandeling desgevraagd aan het openbaar miniserie of de reclassering een advies te verstrekken over de kans op herhaling van het delict in verband waarmee de forensische zorg is opgelegd. Niettegenstaande het uitgangspunt om de aard van de te verstrekken gegevens in de wet vast te leggen, is in het vijfde lid een bevoegdheid opgenomen voor de Minister van Veiligheid en Justitie om meer gegevens onder de verstrekkingsplicht van het derde lid te brengen. Indien van deze verruiming gebruik wordt gemaakt, moet evenzeer aan het hiervoor genoemde noodzakelijkheidsvereiste worden voldaan.
T
Door middel van deze bepaling kan in het Besluit forensische zorg nadere regels worden gesteld.
U
De wijziging van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht is reeds verwerkt in het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (32 319) en is daardoor in het onderhavige wetsvoorstel overbodig geworden.
De wijziging van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht vloeit voort uit de wenselijkheid om niet alleen aan te sluiten bij de Wet bopz en de opvolger daarvan, maar ook bij het wetsvoorstel zorg en dwang. Het uitgangspunt zoals beschreven in de toelichting op artikel 2.3 en artikel 7.1 blijft ongewijzigd. De rechter kan met deze wijziging ook toepassing geven aan de wet zorg en dwang en een machtiging tot opname en verblijf afgeven (Kamerstukken II, 2008/09, 31 996, nrs. 1–3).
De aanvullingen van artikel 37a zien op de pro-justitiarapportage. Deze rapportages worden opgesteld door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychologie (NIFP). Uit het jaarlijks gepubliceerde «Tbs in getal» (uitgave Dienst Justitiële Inrichtingen) blijkt dat verdachten in toenemende mate weigeren zich te laten onderzoeken door pro justitia rapporteurs. Jaarlijks weigeren ongeveer 70 verdachten. In ongeveer de helft van de gevallen belemmert deze weigering niet het zicht op de stoornis, en heeft de weigering dus geen invloed op de pro justitia-rapportage. Bij de andere helft echter kan de rechter door deze weigering geen tbs opleggen, omdat een stoornis ten tijde van het delict niet kon worden vastgesteld. Dat leidt soms tot rechterlijke uitspraken die indruisen tegen het rechtvaardigheidsgevoel van de maatschappij.
In het nieuwe derde en vijfde lid is de regeling opgenomen, welke thans is neergelegd in het tweede en derde lid van artikel 37. Deze regeling voorziet er in dat de rechter zich een pro-justitierapportage laat overleggen. Het uitgangspunt is dat het advies dat eerder dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting is gedagtekend door de rechter slechts kan worden gebruikt, als het openbaar ministerie en de verdachte daarvoor toestemming geven. Indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen, is het vijfde lid van toepassing. In dat geval wordt zoveel mogelijk een ander advies of rapport overgelegd. Ook dan geldt het vereiste van instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
Het nieuwe zesde lid maakt een uitzondering op het derde en vijfde lid. De weigering om aan de verstrekking van een ander advies of rapport mee te werken, kan op vordering van het openbaar ministerie, door de rechter opzij worden gezet. Het kan dan ook gaan om andere persoonsgegevens, die eventuele ontbrekende informatie kunnen completeren. De aard van die gegevens is omschreven in het zesde lid.
Hiermee wordt de vaststelling van een eventuele stoornis minder afhankelijk te maken van de medewerking van de betrokkene. Ik heb dit reeds aangekondigd in mijn beleidsbrief van 17 februari 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 452, nr. 138). Er kan een belangrijke verbetering worden bereikt door de NIFP-rapporteurs de beschikking te geven over documenten over de verdachte van andere instanties, bijvoorbeeld over (civiele) psychiatrische ziekenhuisopnames in het verleden. Door in het zesde lid van artikel 37a op te nemen dat de rechter kan gelasten dat het advies of rapport waar het vijfde lid over spreekt of andere benodigde persoonsgegevens, waaronder de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van de betrokkene, aan de rapporteurs dienen te worden verstrekt, kan een completer beeld worden gegeven van de geestestoestand van de verdachte. De rechter kan zich hiermee, ook zonder medewerking van de verdachte in kwestie, een beeld vormen van de geestestoestand van de betrokkene. De officier van justitie kan bij de rechtbank een met redenen omkleed verzoek doen om te bepalen dat deze gegevens aan de rapporteurs moeten worden verstrekt. Indien de rechter gelast dat de gegevens verstrekt moeten worden, is de behandelaar die de gegevens onder zich heeft verplicht deze te verstrekken.
Het voorgaande is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Hierin is geregeld da de verstrekking van gegevens door een hulpverlener slechts wordt verstrekt voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen indien het bij of krachtens de wet bepaalde, daartoe verplicht. De verplichting, zoals hier bedoeld, is neergelegd in het zesde lid en geldt slechts voor zover de rechter daartoe een beslissing neemt.
Het vorenstaande acht ik gerechtvaardigd gelet op de belangen die zijn gemoeid met een beoordeling van een onderzoek als hier bedoeld. De veiligheid van de samenleving is in het geding, aangezien er naar gestreefd moet worden om zo veel mogelijk vast te stellen of er sprake is van een stoornis die moet worden behandeld. Gelet op het bepaalde in het EVRM is het zesde lid zodanig geconstrueerd dat de verplichting om gegevens te verstrekken, zonder dat een beroep kan worden gedaan op het medisch beroepsgeheim, voortvloeit uit een beslissing van de rechter. De rechter legt aan deze beslissing een belangenafweging ten grondslag. Het medisch beroepsgeheim kan slechts worden doorbroken indien de rechter daartoe aanleiding ziet, op basis van de vordering van het openbaar ministerie.
Het NIFP inmiddels een programma ingesteld dat eveneens moet leiden tot meer concludente rapportages. Door meer maatwerk in de onderzoeken, in plaats van de tot nu toe gehanteerde strikte scheiding tussen klinisch en ambulant onderzoek, kan efficiënter met de capaciteit worden omgegaan. Rapporteurs van de ambulante NIFP-locaties kunnen in de nieuwe situatie ook rapportageonderzoek in het Pieter Baan Centrum doen. Daarnaast zoekt het NIFP de samenwerking met de penitentiair-psychiatrische centra en de GGZ-instellingen, teneinde meer landelijk gespreid klinische onderzoeken te kunnen aanbieden. Het NIFP heeft in dit kader inmiddels afspraken gemaakt met PPC Amsterdam en GGZ Eindhoven.
De aanpassing van artikel 37c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vloeit voort uit het Regeerakkoord. Met deze aanpassing wordt de aanwijzingsbevoegdheid van de minister verruimd. Het belang van de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers krijgen een sterkere nadruk, zonder af te doen aan het belang dat de verpleegde de nodige behandeling krijgt. In de nieuwe formulering van dit artikel ziet de Minister van Veiligheid en Justitie er niet alleen op toe dat de terbeschikkinggestelde de nodige behandeling krijgt, maar ziet hij ook toe op de veiligheid van de samenleving en de belangen van de slachtoffers. In de aanwijzingsbevoegdheid was reeds de algemene veiligheid van personen en goederen en de veiligheid van anderen vervat. Hieraan is toegevoegd dat een aanwijzing ook kan voortvloeien uit de belangen van slachtoffers.
In artikel 3.3 van het wetsvoorstel zijn de bevoegdheden neergelegd die de Minister van Veiligheid en Justitie heeft ten aanzien van de private instellingen voor verpleging van ter beschikking gestelden. De bevoegdheden welke in dit artikel zijn opgenomen, kunnen worden gezien als uitwerking van het bepaalde in het nieuwe artikel 37c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat de bevoegdheden genoemd in artikel 3.3 gelden ten aanzien van private instellingen voor de verpleging van ter beschikking gestelden en artikel 37c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geldt voor alle instellingen waar ter beschikking gestelden zijn opgenomen.
V
Artikel 7.5 is door middel van indien-bepalingen aangepast aan het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg en aan het wetsvoorstel Zorg en Dwang.
W
Aan artikel 7.6 is toegevoegd dat de machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie niet nodig is als de betrokkene is ontslagen van rechtsvervolging of vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
X
De wijzigingen onder 1. en 2. zijn redactionele en wetstechnische aanpassingen.
Naar aanleiding van een doorlichtingsronde in 2008 en 2009 bij acht fpc’s concludeerde de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) dat niet alle fpc’s het personeel en de bezoekers bij de toegang tot de kliniek controleren. De ISt deed daarom in verschillende inspectierapporten de aanbeveling om ook toegangscontrole op de kliniekmedewerkers en hun bezoekers in te voeren, al is het maar steekproefsgewijs.
Bepaalde zaken horen niet thuis in een fpc, denk aan drugs, alcohol, wapens, (kinder)porno of mobiele telefoons. Hierop dient dan ook te worden gecontroleerd, want de aanwezigheid van ongewenste of verboden zaken verstoort zowel de behandeling alsook de orde en veiligheid in de inrichting. Hoewel medewerkers van de klinieken in de regel niet zijn betrokken bij de invoer van contrabande, hebben zich in het verleden wel incidenten voorgedaan rond de invoer van mobiele telefoons of drugs. Samen met de ISt ben ik daarom van mening dat een vorm van toegangscontrole op het personeel kan bijdragen aan meer orde en veiligheid in de inrichtingen.
Ik heb de Tweede Kamer hierover tijdens het Algemeen Overleg van 9 november 2011 geïnformeerd.
De wettelijke grondslag voor de toegangscontrole op personeel in private tbs-instellingen is opgenomen in dit onderdeel van de nota van wijziging en bestaat uit de mogelijkheid om nadere regels te stellen over de toelating en weigering van bezoek.
Y
Artikel 7.10, onderdelen A, C, D E en F: nu forensische zorg niet meer tot de AWBZ-aanspraken behoort, kan artikel 6, vijfde lid, AWBZ vervallen. Dientengevolge dienden vervolgens de artikelen 10, 12, 15 en 40 AWBZ technisch te worden aangepast.
Artikel 7.10, onderdeel B: indien iemand in een penitentiaire inrichting, een forensische instellingis opgenomen, blijft hij verzekerd voor AWBZ-zorg. Dat komt doordat de AWBZ een verzekering van rechtswege is. Betrokkene behoudt derhalve ook de aanspraken, bedoeld in artikel 6 AWBZ. Artikel 9c AWBZ regelt echter dat betrokkene zijn aanspraken op AWBZ-zorg in dit geval niet tot gelding zal kunnen brengen. Dat is redelijk, nu in dit geval de Minister van Veiligheid en Justitie (bij verblijf in een penitentiaire inrichting of een forensische instelling de benodigde zorg dienen te (laten) verlenen.
Z
Op grond van artikel 24 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) zijn de rechten en plichten uit een zorgverzekering opgeschort gedurende de periode waarover de Minister van Justitie in het kader van de uitvoering van een rechterlijke uitspraak verantwoordelijk is voor de verstrekking van geneeskundige zorg. De gedachte die aan dit artikel ten grondslag ligt, is dat personen die geneeskundige zorg nodig hebben terwijl zijn verblijven in een penitentiaire inrichting, voor rekening van de Minister van Justitie de noodzakelijke geneeskundige zorg krijgen. Zij kunnen ten gevolge van hun detentie hun uit hun zorgverzekering voortvloeiende rechten op geneeskundige zorg bij een (door hun zorgverzekeraar gecontracteerde) zorgaanbieder niet tot uitvoering brengen. Dientengevolge ligt het in de reden gedurende hun detentie hun rechten en plichten uit de zorgverzekering op te schorten. Het nieuwe tweede lid regelt dat dit niet geldt zolang iemand buiten een penitentiaire instelling, een private instelling of instelling buiten de gesloten jeugdzorg ten gevolge van een rechterlijke uitspraak en voor rekening van de Minister van Justitie forensische zorg krijgt. Te denken valt aan situaties waarin iemand tijdens het ontvangen van deze zorg thuis blijft wonen, of in een niet-gesloten instelling of afdeling voor AWBZ-zorg. In dat geval blijft een betrokkene derhalve recht houden op de op grond van zijn zorgverzekering verzekerde zorg. Daartegenover staat uiteraard wel, dat hij ook premie moet blijven betalen.
AA
Met deze wijzigingen wordt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook voor de forensische zorg de (markt)toezichthouder. Ik beoog hiermee te komen tot een duidelijker afgebakende bevoegdheidsverdeling en rollenscheiding binnen het nieuwe stelsel van forensische zorg. De ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie voor alle aspecten van de forensische zorg noodzaken zijn positie bij de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) te herzien dan wel deze te verduidelijken. De minister van Veiligheid en Justitie heeft immers niet alleen een rol als inkoper van zorg, maar is tegelijkertijd budgetverantwoordelijke voor het verstrekken van forensische zorg. Dat is anders dan de minister van VWS, die geen inkooprol vervult. Die samenloop van posities brengt met zich dat de onderscheiden rollen van de minister van Veiligheid en Justitie ook in de WMG zorgvuldig moeten worden onderscheiden. Dat betekent dat niet dan wel onder strikte voorwaarden en slechts in die gevallen waar dat noodzakelijk is, sturende bevoegdheden kunnen worden toegekend. Om die reden is bij forensische zorg bepaald dat de Minister van VWS alleen in overeenstemming met de minister van Veiligheid en Justitie aanwijzingen aan de NZa kan geven inzake vaststelling van prestatiebeschrijvingen en tarieven in beleidsregels door de NZa en regels met betrekking tot administratie en controle, bekendmaking van tarieven en producten, inhoud en wijze van declareren en informatieverschaffing. Aldus krijgt de minister van Veiligheid en Justitie invloed op de tarief- en prestatieregulering van forensische zorg door de NZa. De betrokkenheid van de minister van VWS garandeert dat de onwenselijke situatie wordt voorkomen dat een zelfstandig bestuursorgaan door twee ministers wordt aangestuurd.
Het uitgangspunt volgend dat zo veel mogelijk voor forensische zorg de systematiek van de regelgeving van de gezondheidszorg wordt gevolgd, brengt met zich dat het toezicht van de NZa zich moet uitstekken tot alle spelers op de zorginkoopmarkt. De positie van de inkoper van forensische zorg is in die zin vergelijkbaar met de positie van ziektekostenverzekeraars. Om die gelijkstelling voor wat betreft dat toezicht te bewerkstelligen voorziet een nieuw lid bij de definitiebepaling in de gelijkstelling van de minister van Veiligheid en Justitie in zijn inkooprol bij forensische zorg met ziektekostenverzekeraar voor de daarbij aan te wijzen wetsartikelen. Dit geldt ook voor de taken die de NZa heeft voor het op gang brengen van markten. In genoemd advies van de NZa is gesteld dat er nu geen reden is om bij forensische zorg haar instrumentarium inzake aanmerkelijke marktmacht (AMM) in te zetten. Gelet op doelstellingen van de Wet forensische zorg en de verdergaande wensen tot liberalisering van de forensische zorg is er op voorhand geen reden het AMM-instrumentarium uit te sluiten. De WMG dwingt de NZa immers niet tot de inzet van alle instrumenten. Indien in de toekomst besloten wordt dat de concurrentie op de zorginkoopmarkt voor forensische zorg op gang moet worden gebracht, kan er te zijner tijd immers alle aanleiding voor de NZa bestaan om wel gebruik te maken van haar AMM-instrumentarium. Ook op dit moment kan er aanleiding zijn voor de NZa om haar AMM-instrumentarium in te zetten, bijvoorbeeld indien de minister van Veiligheid & Justitie in haar inkooprol haar eigen instellingen zou bevoordelen ten opzichte van andere zorgaanbieders.
Verder wordt in de WMG de onder de minister van Veiligheid en Justitie ressorterende Inspectie voor de Sanctietoepassing als toezichthouder opgenomen. Die inspectie staat op zodanige afstand van de minister en heeft een dusdanig takenpakket dat er geen gevaar bestaat voor dubbelfunctie. Net zoals in de WMG is bepaald dat de NZa het oordeel volgt van het Staatstoezicht op de volksgezondheid met betrekking tot de kwaliteit van handelen van zorgaanbieders, wordt voorgesteld in de WMG voor te schrijven dat de zorgautoriteit het oordeel volgt van de Inspectie voor de Sanctietoepassing over de beveiligingsaspecten van forensische zorg (nieuw artikel 19, tweede lid). Die inspectie wordt ook opgenomen in de lijst met bestuursorganen of diensten waarmee de NZa afspraken maakt over de behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang en het verzamelen van informatie ten behoeve daarvan (artikel 17). Daarmee ligt vast dat geen informatie wordt gevraagd als een van de andere genoemde bestuursorganen de benodigde informatie kan en mag verstrekken. In de WMG wordt verder bepaald dat de NZa, het College zorgverzekeringen, het College bouw, het College sanering, het Staatstoezicht op de volksgezondheid en de Inspectie voor de Sanctietoepassing elkaar die gegevens en inlichtingen verstrekken die van belang kunnen zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken (artikel 70). Tenslotte wordt de Inspectie voor de Sanctietoepassing opgenomen als toezichthouder in de zin van de WMG (artikel 72).
Ten behoeve van het verkrijgen van sturingsinformatie sluit de minister van Veiligheid en Justitie met de NZa een informatiestatuut net als de minister van VWS. Daarbij is vanwege de samenloop van rollen uitdrukkelijk bepaald dat de minister van Veiligheid & Justitie geen gegevens en inlichtingen krijgt die betrekking hebben op de bedrijfsvoering van zorgaanbieders die forensische zorg leveren of kunnen leveren en waarvan het verkrijgen door de inkoper een onevenredige inbreuk zou kunnen maken op hun onderhandelingspositie bij het overeenkomen van de levering van die zorg. De betrokkenheid van de minister van VWS bij de informatiestatuut tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de NZa garandeert dat de onwenselijke situatie wordt voorkomen dat een zelfstandig bestuursorgaan door twee ministers wordt aangestuurd.
De bepalingen van de WMG die naar hun aard onverenigbaar zijn of kunnen zijn met de bijzondere omstandigheden van forensische zorg, worden overeenkomstig de systematiek van de WMG buiten toepassing verklaard bij algemene maatregel van bestuur.
BB
Thans is bij uw Kamer tevens het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg in behandeling. De Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (opgenomen in boek 8 BW) zal op onderdelen worden vervangen door dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel beoogt geen wijzigingen aan te brengen in de bestaande verhouding tussen de zogenoemde beginselenwetten (Bvt en Pbw). Deze beginselenwetten zullen dan ook een lex specialis vormen ten opzichte van de wet cliëntenrechten zorg, indien deze wordt aanvaard en inwerking treedt.
De bepalingen over de militaire gezondheidszorg vormen op vergelijkbare manier een lex specialis ten opzichte van het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg, als de bepalingen in het wetsvoorstel forensische zorg. Daarom is aangesloten bij artikel 1, vierde lid, van dat wetsvoorstel, teneinde deze verhouding tot uitdrukking te brengen. In de toelichting op het vierde lid van artikel 1 van het wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg wordt gesteld dat de militaire gezondheidszorg wordt verleend door ambtenaren en dat de verantwoording over het bestuur en de bedrijfsvoering van de militaire gezondheidszorg plaatsvindt in het kader van de begroting van zijn ministerie. Ook de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordt zich over het bestuur en de bedrijfsvoering van de justitiële gezondheidszorg in het kader van de begroting van zijn ministerie. Om die reden kunnen de in het vierde lid genoemde bepalingen om dezelfde reden buiten toepassing blijven voor de gezondheidszorg die aan justitiabelen wordt verleend.
De terminologie van artikel 1, zesde lid, van het wetsvoorstel forensische zorg is niet in overeenstemming met de terminologie van het wetsvoorstel forensische zorg. Om die reden is, door middel van een zogenoemde indien-bepaling, de terminologie op elkaar afgestemd. De inhoudelijke betekenis van artikel 1, zesde lid, wijzigt niet.
Ten aanzien van de term zorgaanbieder in het onderhavige wetsvoorstel wordt aangesloten bij de terminologie van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg.
De term forensische zorg wordt in lijn gebracht met de term zorg uit het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg, aangevuld met de specifieke forensische kenmerken.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. I. Schippers
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32398-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.