Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2016
Naar aanleiding van mijn brief d.d. 15 januari 2016 (Kamerstuk 32 317, nr. 381) heeft uw Kamer stilzwijgend ingestemd met het verzenden van een verzoek aan de Europese
Commissie om te komen tot nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het
toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijksvermogensrecht
en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerd partnerschap in de EU (hierna
kortheidshalve huwelijksvermogensrecht en geregistreerd partnerschap genoemd).
Nederland heeft verzocht om nauwere samenwerking op dit terrein omdat het tijdens
de JBZ-Raad van december 2015 niet mogelijk is gebleken in Unieverband tot overeenstemming
te komen. Naast het Nederlandse verzoek heeft de Europese Commissie in dit dossier
verzoeken ontvangen van de volgende zestien andere lidstaten (op volgorde van ontvangst
van het verzoek): Zweden, België, Griekenland, Kroatië, Slovenië, Spanje, Frankrijk,
Portugal, Italië, Malta, Luxemburg, Duitsland, Tsjechië, Oostenrijk, Bulgarije en
Finland. In de verzoeken wordt verzocht om nauwere samenwerking op basis van de documenten
die ter besluitvorming voorlagen in de JBZ-Raad van december 2015.
Naar aanleiding van de verzoeken heeft de Europese Commissie op 2 maart 2016 (een
week eerder dan verwacht) drie voorstellen gepubliceerd om te komen tot nauwere samenwerking
tussen zeventien lidstaten op het gebied van het huwelijksvermogensrecht en geregistreerd
partnerschap. Het betreft:
-
1. een voorstel voor een Raadsbesluit waarbij de Raad de verzoekende lidstaten machtigt
om te komen tot nauwere samenwerking, (COM (2016) 108), en
-
2. voorstellen voor twee verordeningen om uitvoering te geven aan de nauwere samenwerking:
-
– verordening inzake het huwelijksvermogensrecht (COM (2016) 106), en
-
– verordening inzake het geregistreerd partnerschap (COM (2016) 107).
De Europese Commissie zal de drie voorstellen tijdens de lunch van de JBZ-Raad op
11 maart 2016 toelichten aan de lidstaten. De Nederlandse taalversie van de voorstellen
is naar verwachting op 10 maart 2016 beschikbaar. U zult, zoals gebruikelijk, per
BNC-fiche geïnformeerd worden over het Nederlandse standpunt. Inhoudelijk zijn de
voorstellen gelijk aan de documenten die ter besluitvorming voorlagen in de JBZ-Raad
van december 2015.
De uitvoeringsinstrumenten (de twee verordeningen) zijn gegrond op artikel 81, derde
lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie. Op grond van de Goedkeuringswet
bij het Verdrag van Lissabon geldt dat het parlement bij besluiten op deze grondslag
een instemmingsrecht heeft. Uiterlijk in de tweede helft van mei 2016 hoop ik u een
verzoek om instemming te kunnen sturen.
Omdat het nauwere samenwerking betreft, bevatten de overwegingen van beide verordeningen
een opsomming van de deelnemende lidstaten. Als een lidstaat in de aanloop naar de
vaststelling van het machtigingsbesluit en beide verordeningen alsnog besluit deel
te nemen, moet niet alleen de tekst van het machtigingsbesluit worden aangepast, maar
ook die van de overwegingen van de verordeningen zelf. Naar verwachting zullen eventuele
tekstuele wijzigingen van de verordeningen dan ook vooral daarop betrekking hebben.
Ik streef ernaar de drie voorstellen met grote zorgvuldigheid en voortvarendheid te
behandelen, en zo mogelijk nog onder Nederlands voorzitterschap af te ronden. Gelet
op de geldende termijnen voor nationale besluitvorming en besluitvorming binnen de
gremia van de Europese Unie, is dat een ambitieuze doelstelling. De behandeling van
het machtigingsbesluit en de twee verordeningen in de Raad zullen we daartoe zoveel
mogelijk parallel laten plaatsvinden. Ik zal u in dit verband zo spoedig mogelijk
nader informeren en hoop dat u te zijner tijd bereid bent om een verzoek om instemming
met de verordeningen op korte termijn ter hand te nemen vanwege het belang van het
onderwerp.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
G.A. van der Steur