32 317 JBZ-Raad

Nr. 381 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 januari 2016.

De wens dat de ontwerpbesluiten uitdrukkelijke instemming behoeven kan door of namens één van beide Kamers te kennen worden gegeven uiterlijk op 30 januari 2016.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 januari 2016

Tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 december jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 377) is helaas gebleken dat de Raad van Ministers van de Europese Unie geen overeenstemming op basis van unanimiteit kon bereiken over de compromisteksten met betrekking tot:

  • Voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van het huwelijksvermogensstelsels,

    Interinstitutioneel nummer 2011/0059 (CNS);

  • Voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen,

    Interinstitutioneel nummer 2011/0060 (CNS).

Alleen Polen en Hongarije konden zich uiteindelijk niet vinden in deze compromisteksten1. Veel lidstaten en de Europese Commissie gaven blijk van hun teleurstelling dat geen overeenstemming op basis van unanimiteit kon worden bereikt. Reeds tijdens de JBZ-Raad is gesproken over de mogelijkheid van het aangaan van een nauwere samenwerking op basis van de compromisteksten tussen de lidstaten die zich wel konden vinden in de voorstellen voor beide verordeningen. Polen en Hongarije hebben desgevraagd aangegeven zich niet tegen een nauwere samenwerking door de overige lidstaten te zullen verzetten.

Start van de nauwere samenwerking

De procedure om te komen tot nauwere samenwerking start formeel met een verzoek van ten minste negen lidstaten aan de Europese Commissie om te komen met een voorstel voor een besluit door de Raad waarin deze de verzoekende lidstaten machtigt om een nauwere samenwerking aan te gaan (zie artikel 20 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 329, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)). In het verzoek dient de lidstaat het toepassingsgebied en de met de voorgenomen nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen aan te duiden.

Ik hecht belang aan de totstandkoming van uniforme internationaal privaatrechtelijke regels inzake vermogensrechtelijke geschillen tussen gehuwden respectievelijk geregistreerd partners. Gelet op de compromisvoorstellen die onder Luxemburgs voorzitterschap zijn besproken en alleen voor Polen en Hongarije niet aanvaardbaar bleken, stel ik voor bij de Europese Commissie een dergelijk verzoek in te dienen. In het verzoek zal worden aangegeven dat de compromisteksten zoals deze tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 december 2015 voorlagen de basis dienen te zijn voor de nauwere samenwerking. Met deze compromisvoorstellen heeft u voorafgaand aan de JBZ-Raad ingestemd.

De voorstellen voor de verordeningen zijn gebaseerd op artikel 81, derde lid, VWEU. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon is instemming van de Staten-Generaal vereist alvorens het kabinet mag instemmen met enige besluitvorming terzake. Strikt genomen is de instemmingsprocedure van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon niet van toepassing op een inleidend verzoek aan de Commissie en een daaropvolgend machtigingsbesluit van de Raad. Een machtigingsbesluit wordt immers gebaseerd op artikel 329 VWEU, en niet op artikel 81 VWEU. Het verzoek aan de Commissie vormt echter het begin van een proces dat, indien succesvol, eindigt met besluitvorming waarop artikel 81, derde lid, VWEU van overeenkomstige toepassing is. Om die reden verzoek ik uw instemming alvorens het verzoek tot nauwere samenwerking bij de Commissie in te dienen.

Vervolgprocedure

Na ontvangst van het verzoek kan de Commissie besluiten een voorstel voor een machtigingsbesluit bij de Raad in te dienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen mee aan de lidstaten die het verzoek tot nauwere samenwerking bij de Commissie hebben ingediend. In casu heeft de Commissie tijdens de laatste JBZ-Raad aangegeven welwillend ten opzichte van een eventueel verzoek tot nauwere samenwerking te staan mits deze samenwerking breed wordt gedragen.

Indien de Commissie een machtigingsvoorstel voor nauwere samenwerking bij de Raad indient, zult u hierover via een BNC fiche worden geïnformeerd. De Raad stelt vervolgens met gekwalificeerde meerderheid het machtigingsbesluit vast, na goedkeuring van het besluit door het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft niet de bevoegdheid om het ontwerpbesluit te wijzigen.

Het is de verwachting dat de Commissie gelijktijdig met het voorstel voor een machtigingsbesluit, de voorstellen publiceert voor de verordeningen in het kader van de nauwere samenwerking. Ook hierover zult u langs de gebruikelijke weg, via een BNC-fiche, worden geïnformeerd.

De besluitvormingsprocedure die van toepassing is op de verordeningen in het kader van nauwere samenwerking is gelijk aan de procedure die wordt toegepast bij besluitvorming in het kader van een verordening die van toepassing is op de hele Unie. Alle lidstaten kunnen deelnemen aan de beraadslagingen over de voorstellen maar alleen de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten mogen stemmen over de voorstellen. De deelnemende lidstaten besluiten met eenparigheid van stemmen. Het Europees Parlement wordt daarbij geraadpleegd. Overeenkomstig artikel 3 van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon zal de Staten-Generaal om instemming worden verzocht alvorens Nederland in de Raad met de uitvoeringsinstrumenten van de nauwere samenwerking (de verordeningen) zal kunnen instemmen.

Graag verneem ik zo spoedig mogelijk of u in kunt stemmen met een verzoek aan de Europese Commissie om bij de Raad een voorstel in te dienen tot machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan in bovengenoemde dossiers. Analoog aan artikel 3, derde lid, van de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon ga ik uit van uw stilzwijgende instemming tenzij u binnen vijftien dagen na deze brief aangeeft dat uw uitdrukkelijke instemming is vereist.

Volledigheidshalve meld ik u dat u nog separaat antwoord zult ontvangen op uw verzoek d.d. 17 december 2015 om een korte reflectie op de parlementaire instemmingsprocedure.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben niet deelgenomen aan de onderhandelingen over deze voorstellen.

Naar boven