32 317 JBZ-Raad

Nr. 313 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de brief van 25 juni 2015 over de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 9 en 10 juli 2015 te Luxemburg (Kamerstuk 32 317, nr. 311), over de brief van 29 juni 2015 over het verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 15 en 16 juni (Kamerstuk 32 317, nr. 312), over de brief van 25 juni 2015 over het verslag van de behandeling van het voorstel voor een Europees Openbaar Ministerie (EOM) tijdens de JBZ-Raad van 15 en 16 juni 2015 (Kamerstuk 33 709, nr. 10) en over de brief van 23 juni 2015 over de reactie op het verzoek van het lid Van Helvert, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 17 juni 2015, over het 10-puntenplan van TLN voor de aanpak van problemen met verstekelingen (Kamerstuk 21 501-33, nr. 549).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 juni 2015 aan de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Bij brief van 2 juli 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

INHOUDSOPGAVE

blz.

       

I.

Inbreng vanuit de fracties

2

       
 

1.

Mensensmokkel, herplaatsing en hervestiging

2

 

2.

PiF-richtlijn

12

 

3.

EOM

12

 

4.

Terrorisme

19

 

5.

Interne Veiligheid

20

 

6.

PNR

22

 

7.

Verstekelingen in vrachtwagens

24

I. Inbreng vanuit de fracties

1. Mensensmokkel, herplaatsing en hervestiging

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de Europese migratieagenda. Wat wordt het Nederlandse standpunt inzake herplaatsing nu de Europese Raad besloten heeft tot vrijwillige deelname aan herplaatsing? Betekent dit dat de Nederlandse inzet afhangt van de bereidheid van andere lidstaten om deel te nemen aan herplaatsing? Betekent dit dat Nederland pas bereid is deel te nemen aan herplaatsing, nadat alle andere lidstaten zich hiertoe bereid hebben getoond?

Op welke termijn zou er volgens het kabinet sprake kunnen zijn van een uitbreiding van hervestiging, nu dit enerzijds afhangt van de mate waarin andere lidstaten aan het voorgestelde hervestigingsprogramma deelnemen en anderzijds van een effectieve uitvoering van de overige onderdelen van de migratieagenda die beogen de instroom te verlagen?

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de onderdelen van de migratieagenda die beogen de instroom te verlagen, waaronder preventieve maatregelen in samenwerking met derde landen bijvoorbeeld op het terrein van terugkeer en opvang in de regio? Is er al meer duidelijkheid ten aanzien van de ontscheping in veilige havens van Noord-Afrikaanse landen en het onbruikbaar maken van boten van mensensmokkelaars en of daar al dan niet een volkenrechtelijk mandaat voor nodig is?

Wat is het effect van het opschorten van de uitvoering van de Dublinverordening door enkele EU-lidstaten op Nederland en de overige EU-lidstaten?

Op welke wijze wordt toegezien dat hulpbehoevende landen, zoals nu Griekenland en Italië, daadwerkelijk voldoen aan alle verplichtingen voortvloeiend uit het Dublin- en Schengenverdrag, waaronder de registratie van migranten?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat Europa de humanitaire plicht heeft vluchtelingen te beschermen. Individueel kunnen de lidstaten dit niet oplossen en daarom hameren deze leden op onderlinge solidariteit van alle lidstaten richting de asielzoekers. Het komt dus aan op daadkracht van de lidstaten om de Europese Migratieagenda tot een succes te maken en vluchtelingen de bescherming te bieden die ze nodig hebben. Voornoemde leden zijn blij dat het kabinet haar steun uitspreekt om te komen tot zo’n gezamenlijke EU migratie agenda.

De onwelwillendheid van een groep Europese regeringsleiders die niet mee willen werken aan verplichte herplaatsing, baart de aan het woord zijnde leden zorgen. Uit de raadsconclusies blijkt echter wel dat, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, hoogstwaarschijnlijk alle lidstaten (zo ook Denemarken en Ierland) deelnemen aan vrijwillige herplaatsing. Daarnaast staat in de raadsconclusies dat alle lidstaten, inclusief het Verenigd Koninkrijk, zullen deelnemen aan hervestiging. Over de precieze aantallen worden in juli afspraken gemaakt. Deze leden vinden het spijtig dat het nu op vrijwillige basis zal gebeuren en hopen dan ook dan Onze Minister tijdens de informele JBZ-raad aandringt op solidariteit met de asielzoekers zodat het streefcijfer van 40.000 op vrijwillige basis gehaald zal worden.

Daarnaast willen de leden van de PvdA-fractie aan het kabinet vragen om te wijzen op de mogelijke gevolgen en gevaren van de vrijblijvendheid. Wat zijn de consequenties als het streefcijfer van 40.000 niet bereikt wordt? Daaropvolgend, welke instrumenten kunnen worden ingezet om er voor te zorgen dat zo veel mogelijk, en met name Oost-Europese lidstaten, hun verantwoordelijkheid toch nemen?

Deze leden zouden daarnaast ook graag wat meer duiding willen wat betreft het vrijwillige karakter. Betekent vrijwilligheid dat landen zelf het aantal plaatsen mogen bepalen? Worden de op vrijwillige basis aangegeven plaatsen wel in harde afspraken vastgelegd? Geldt dit zowel voor hervestiging als herplaatsing?

In het plan van de Europese Commissie (EC) staan verder een aantal belangrijke maatregelen waar voornoemde leden al langer voor pleiten. De missie Triton van Frontex op de Middellandse Zee wordt robuuster om meer mensenlevens te kunnen redden. Mensensmokkelaars worden hard aangepakt. Voornoemde leden zijn blij dat er geld komt voor goede opvang in de regio, zodat de soms erbarmelijke omstandigheden in de vluchtelingenkampen kunnen worden verbeterd. Uit de raadsconclusies blijkt echter dat er is besloten om middelen voor ontwikkelingshulp in te zetten voor de aanpak van illegale migratie en mensensmokkel. De aan het woord zijnde leden zouden hierover graag meer willen weten. Gaat dit ten koste van middelen die beschikbaar gesteld zouden worden voor de aanpak in de regio en/of structurele hulp aan de landen van herkomst ter voorkoming van de migratiestromen?

Deze leden zijn het eens met het kabinet dat voor een effectieve aanpak van mensensmokkel en de drama’s op de Middellandse Zee een multidisciplinaire benadering noodzakelijk is. Zij zouden dan ook graag zien dat er tijdens de informele JBZ-raad wordt gehamerd op het feit dat de Europese Migratie agenda geen keuzemenu is, maar één holistisch pakket. Gezien de urgentie van de problematiek zouden deze leden willen weten wat het krachtenveld is inzake het raadsbesluit over herplaatsing van vluchtelingen en hoe groot de kans is dat in juli het formele besluit valt? Hoe lang duurt het voordat er vervolgens over wordt gegaan tot actie?

De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat het kabinet tijdens de informele JBZ-raad aandacht zal vragen voor een punt wat onvoldoende belicht wordt in het EU-plan, namelijk secundaire migratiestromen. Deze leden zouden graag willen weten wat er moet gebeuren om secundaire migratiestromen te voorkomen en hoe bereidwillig andere Europese landen zijn om hier aan mee te werken?

Verder willen voornoemde leden benadrukken, indien bovenstaande plannen het niet gaan halen en het verplichte karakter definitief verdwijnt, Nederland toch de bereidheid zou moeten tonen om een bijdrage te leveren, net als een groep andere lidstaten die de drama’s op de Middellandse Zee niet langer willen accepteren.

De leden van de SP-fractie vragen wat het kabinet ervan vindt dat de afspraken over herplaatsing en hervestiging niet, zoals eerder was voorgesteld, bindend zullen zijn maar slechts op vrijwillige basis zullen worden gemaakt. Deze leden vragen voorts een standpunt met betrekking tot het feit dat het Verenigd Koninkrijk reeds heeft aangekondigd niet te zullen meedoen met de afspraken over herplaatsing. Het kabinet heeft eerder aangegeven de inspanningen van andere landen op deze vlakken te willen afwachten alvorens zelf haar inzet te bepalen. Is zij tevreden met de inzet van de andere EU-lidstaten? Hoe beoordeelt het kabinet bijvoorbeeld het feit dat Hongarije haar medewerking aan de uitvoering van de Dublin-verordening heeft opgeschort? Heeft dit gevolgen voor de bereidheid van Nederland om zelf bij te dragen aan een oplossing? Is Nederland bereid om ongeacht de inzet van één of meerdere andere lidstaten toch zelf in elk geval haar steentje bij te dragen en zo het goede voorbeeld te geven?

De aan het woord zijnde leden vragen het kabinet voorts om een reactie op het instellen van de EUNAVFOR MED-missie tegen mensensmokkel. Wat is het Nederlandse standpunt ten aanzien van deze missie? Hoe schat de Nederlandse regering nut en noodzaak in van het vernietigen van bootjes als remedie tegen mensensmokkel? Wat houdt de missie concreet in? Zal er bijvoorbeeld sprake zijn van luchtaanvallen voor de Libische kust of worden de bootjes op een andere manier vernietigd? Levert Nederland dan materieel- en/of mankracht? Wat doet Nederland als voor deze missie geen adequaat volkenrechtelijk mandaat wordt verkregen? Hoe groot is de kans dat Libië inderdaad de EU-lidstaten zal vragen om deze missie te gaan uitvoeren?

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet naar een weergave van het Nederlandse standpunt nu de Europese Raad besloten heeft tot vrijwillige opname door lidstaten van extra vluchtelingen. Zij vragen of het kabinet kan aangeven of Nederland nu het door de EC voorgestelde aantal vluchtelingen uit Italië en Griekenland zal opnemen, vanaf wanneer dat het geval zal zijn en hoe een en ander verder zal worden uitgewerkt komende tijd.

Kan het kabinet bevestigen dat met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, alle lidstaten zullen deelnemen, waaronder Denemarken en Ierland aan deze vrijwillige extra opname? De aan het woord zijnde leden vragen of het kabinet ook kan bevestigen dat Hongarije en Bulgarije echter niet willen (en dus niet zullen) deelnemen hieraan. Voornoemde leden vragen of het kabinet het, ondanks de veronderstelde grote instroom aan asielzoekers in deze landen, wel verstandig acht dat de Raad deze opstelling accepteert. Immers, is het gevolg hier niet van dat ook andere landen gronden zullen aandragen ter rechtvaardiging van hun voornemen om niet vrijwillig extra vluchtelingen op te nemen? Wat is het standpunt van Nederland indien ook andere landen dit kenbaar zullen maken tijdens de eerstvolgende (informele) Raad?

De leden van de CDA-fractie vragen wat het effect is van het opschorten van de uitvoering van de Dublinverordening door enkele EU-lidstaten ten aanzien van Nederland en de overige EU-lidstaten. Welke lidstaten hebben besloten tot opschorting? Kan het kabinet aangeven wat de concrete gevolgen hiervan tot nu toe zijn geweest met betrekking tot uitzettingen van vluchtelingen vanuit Nederland op grond van de Dublinverordening? In hoeveel gevallen is het sindsdien niet gelukt om tot uitzetting over te gaan, indien al daadwerkelijk opschorting heeft plaatsgevonden?

Deze leden vragen ook om een overzicht van de jaarlijkse aantallen van het aantal asielzoekers dat wordt uitgezet vanuit Nederland, op grond van de Dublinverordening, uitgesplitst per lidstaat die de verordening heeft opgeschort (of een schatting daarvan).

De aan het woord zijnde leden lezen in de raadsconclusies dat Frontex mogelijk extra taken krijgt in verband met terugkeer. Zij vragen het kabinet dit nader toe te lichten. Ook vragen deze leden of het kabinet kan bevestigen dat besloten is dat middelen voor ontwikkelingshulp zullen worden ingezet voor de aanpak van illegale migratie en mensensmokkel en of dit dientengevolge ook direct consequenties heeft voor de wijze waarop Nederlandse afdrachten aan ontwikkelingshulp zullen worden besteed. Voornoemde leden vragen het kabinet of Nederland tijdens de informele JBZ-raad behalve dit laatstgenoemde punt, ook bereid is om andere voorwaarden voor herverdeling- en herplaatsing ter sprake te brengen, te weten de noodzaak een VN-mandaat om op land op te kunnen treden tegen mensensmokkelaars, voldoende VN-vluchtelingenkampen in de regio en concrete terugnameovereenkomsten met herkomstlanden. Zij vernemen hierop graag een reactie.

Volgens de leden van de PVV-fractie zorgt de herplaatsing van 40.000 asielzoekers voor een nog grotere migratiestroom richting Europa dan nu het geval is. In plaats van de buitengrenzen te sluiten en te bewaken wordt hiermee immers het signaal gegeven dat in opvang wordt voorzien. Voornoemde leden hebben dan ook met verbazing kennisgenomen van de bereidheid van de Nederlandse regering om vrijwillig deel te nemen aan deze herplaatsing, temeer daar onze samenleving al ernstig wordt ontwricht door de huidige asielinstroom.

Deze leden willen weten hoeveel migranten de verschillende EU-lidstaten gaan opnemen en roepen het kabinet uitdrukkelijk op om niet aan deze (vrijwillige) herplaatsing deel te nemen.

De aan het woord zijnde leden merken op dat nu de EU-migranten, waaronder ook potentiële terroristen, feitelijk een vrije overtocht naar Europa garandeert, het van groot belang is dat Nederland weer grenscontroles invoert. Is het kabinet bereid hier gehoor aan te geven en ervoor te zorgen dat de beperkingen die hierbij door het Schengenakkoord gelden niet langer op Nederland van toepassing zijn? Zo nee, waarom niet? Kan het kabinet zich bovendien fel verzetten tegen de genoemde praktijk dat migranten altijd naar Europa worden gebracht wanneer ze de oversteek vanuit Noord Afrika aanvangen? Ze nee, waarom niet?

Voornoemde leden merken op dat Hongarije heeft laten weten geen asielzoekers meer terug te nemen die van Hongarije naar een ander EU-land zijn doorgereisd. De Dublinverordening wordt hiermee buitenspel gezet. Wat voor gevolgen heeft dit voor Nederland?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Europese Raad heeft besloten tot maatregelen om 60.000 mensen te helpen en tot de spoedige vaststelling van een besluit van de Raad met het oog daarop. In dit verband zullen alle lidstaten uiterlijk eind juli bij consensus overeenstemming bereiken over de verdeling van die mensen, rekening houdend met de specifieke situatie van de lidstaten. Voornoemde leden willen graag weten hoe deze verdeling eruit zal komen zien. Daarnaast vragen zij specifiek wat de Nederlandse inzet hierin zal zijn. Hoeveel herplaatsten is Nederland bereid om op te nemen? Is het kabinet bereid hierin het voortouw te nemen? Hoeveel asielzoekers is Nederland bereid om op te nemen? Hoe gaat deze besluitvorming precies verlopen? Wat gebeurt er als het streefaantal van totaal 60.000 herplaatsingen en hervestigingen niet op vrijwillige basis gehaald wordt? Hoe zal de Kamer hierover geïnformeerd worden? Verwacht het kabinet dat deze zomer hier een besluit over zal vallen? Hoe gaat hij dat besluit bespoedigen?

In de kabinetsreactie op de EU-migratieagenda wordt gewezen op de succesvolle samenwerking tussen Spanje en Mauritanië bij het voorkomen van irreguliere migratie. Tijdens de Europese top is tevens door Spanje gesproken over dit voorbeeld. De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet kan reageren op de beschuldigingen van mensenrechtenorganisaties dat de samenwerking met Mauritanië geleid heeft tot schendingen van mensenrechten van vluchtelingen en migranten, onder meer arbitraire detentie, mishandeling en uitzettingen zonder enige vorm van procedure. Welke mensenrechtenrisico's levert de huidige samenwerking tussen Spanje en Marokko, onder meer rondom de enclaves Ceuta en Melilla, op? In hoeverre is met de Europese lidstaten gesproken over deze risico's en over maatregelen deze te voorkomen?

Op welke manier spant het kabinet zich er in de huidige discussie over de implementatie van de EU-migratieagenda voor in dat in de samenwerking met derde landen om irreguliere migratie tegen te gaan, de EU niet direct of indirect bijdraagt aan schendingen van mensenrechten?

Zal het kabinet zich bij de informele JBZ-Raad of anderszins zich er voor hard maken dat de mensenrechtenrisico's bij migratiesamenwerking expliciet een plaats krijgen op de agenda van de Valletta-conferentie?»

De aan het woord zijnde leden vragen hoe het kabinet het bericht beoordeelt van de Britse regering dat het de HMS Bulwark, die onafhankelijk van operatie Triton reddingsactiviteiten op de Middellandse Zee verricht, in het bijzonder in het licht van de te verwachte toename van het aantal bootvluchtelingen gedurende de zomer. In hoeverre zal het kabinet tijdens de informele JBZ-raad met andere lidstaten spreken over de noodzaak om de huidige reddingscapaciteit, zowel middels Triton als bilateraal, op peil te houden? In hoeverre is de reddingscapaciteit een onderwerp van gesprek in de planning van EUNAVFOR MED en welke maatregelen zijn op dit punt voorgesteld?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de verdere besluitvorming van de missie EUNAVFOR MED eruit zal komen te zien. Hoe zal de parlementaire controle hierop verlopen? Kan het kabinet verschillende scenario’s schetsen en daar de verschillende besluitvormingsprocessen bij aangeven? Voorts vragen deze leden of het kabinet van mening is dat de activiteiten van de mensensmokkelaars een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid in de zin van artikel 39 van het VN Handvest?

Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

De VVD-fractie vraagt naar de consequenties van het feit dat de Europese Raad (ER) op 25 juni jl. heeft besloten tot een vrijwillig noodmechanisme voor herplaatsing, in plaats van het door de Europese Commissie voorgestelde verplichte mechanisme, en naar het Nederlands standpunt dienaangaande. Nederland heeft ingezet op herplaatsing op een verplichte basis, en vindt het nog steeds van belang dat lidstaten op een evenredige manier zullen bijdragen aan herplaatsing. De manier waarop het onderwerp tijdens de informele JBZ-Raad van 9–10 juli besproken zal worden is nog niet bekend. Nederland zal tijdens de informele JBZ-Raad in ieder geval uitdragen zich nog steeds te committeren aan het in het Commissievoorstel genoemde aantal te herplaatsen personen, maar daarbij wel de inzet van andere lidstaten te betrekken. Nederland zal dit commitment heroverwegen indien andere lidstaten niet bijdragen aan herplaatsing of substantieel minder doen dan voorgesteld door de Commissie in het herplaatsingsvoorstel. Tevens zal parallel aan de herplaatsing de verbetering van de registratie volgens de zogenoemde «roadmaps» in de gaten gehouden worden om te verzekeren dat beide processen voortgaan. Dit is de consequentie van het vrijwillige mechanisme ten opzichte van het Nederlandse standpunt. De consequenties van het vrijwillig worden van het herplaatsingsmechanisme voor het totaal aantal te herplaatsen personen zijn op dit moment nog niet duidelijk, want dit is afhankelijk van de uiteindelijke bijdrage van alle lidstaten die op dit moment nog niet vaststaat. De conclusies van de Europese Raad van 25–26 juni geven wel onomwonden aan dat de ER is overeengekomen om in totaal 40.000 kansrijke asielzoekers vanuit Italië en Griekenland te herplaatsen, dat alle lidstaten zullen deelnemen (met inachtneming van de bijzondere positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken; het Verenigd Koninkrijk zal niet deelnemen), en dat eind juli een akkoord over de verdeling tussen lidstaten moet zijn afgerond.

Voorts vraagt de VVD-fractie op welke termijn er sprake zou kunnen zijn van een uitbreiding van hervestiging, nu dit enerzijds afhangt van de mate waarin lidstaten aan het voorgestelde hervestigingsprogramma deelnemen en anderzijds van een effectieve uitvoering van de overige onderdelen van de migratieagenda die beogen de instroom te verlagen. Het kabinet voldoet al aan de aanbeveling van de Europese Commissie tot hervestiging van 732 personen verspreid over twee jaar. Wanneer Nederland verzocht zou worden om een additionele inspanning zal een dergelijk verzoek gewogen worden in het licht van de mate waarin andere lidstaten extra inspanningen verrichten en de resultaten die zijn geboekt op alle onderdelen van de EU migratie agenda en in hoeverre deze leiden tot een afname van de spontane instroom in Nederland. Een verzoek van deze aard is tot op heden niet ontvangen. De mate waarin lidstaten zich committeren aan het hervestigen van vluchtelingen ingevolge de Aanbeveling die de Commissie gedaan heeft zal naar verwachting op korte termijn duidelijk worden; het Luxemburgs voorzitterschap zal de komende maand de lidstaten consulteren. De tenuitvoerlegging van maatregelen uit de Europese Migratieagenda gericht op beperking van de instroom, inclusief samenwerking met derde landen, zal een langere termijn vergen, evenals, derhalve, het beoordelen van de effecten daarvan.

In de komende maanden en jaren zal hard gewerkt worden aan de uitvoering van de Europese migratieagenda en de conclusies van de Europese Raad.

Voorts stelt de VVD-fractie een vraag met betrekking tot ontscheping. Op dit moment wordt er geïnvesteerd in zowel de bredere samenwerking als de capaciteitsopbouw op het terrein van grensbewaking en zoek- en reddingsoperaties en daarnaast in de opvangcapaciteit van Noord-Afrikaanse landen. Vervolgens moet nader worden bezien of de migranten die door de EU-lidstaten op zee zijn aangetroffen of in het kader van zoek- en reddingsoperaties zijn gered, ontscheept kunnen worden in veilige havens van Noord-Afrikaanse landen. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat migranten niet worden ontscheept of op andere wijze worden overgedragen aan autoriteiten in derde landen als er een risico is op refoulement. In 2012 benadrukte het Europees Hof van de Rechten van de Mens in het Hirsi-arrest eens te meer het belang van dit uitgangspunt.

De VVD-fractie stelt daarnaast vragen over het onbruikbaar maken van boten van mensensmokkelaars en of daar al dan niet een volkenrechtelijk mandaat voor nodig is. De EU NAVFOR MED missie richt zich nadrukkelijk op het in kaart brengen, en daarna ontwrichten van, de netwerken van mensensmokkelaars. De netwerken kunnen op diverse manieren worden aangepakt, zoals in financiële zin maar ook door smokkelaars op te sporen, te arresteren en te berechten. Ook kunnen boten worden aangehouden en opgebracht. Het is voorstelbaar dat, in een latere fase van de missie, in voorkomende gevallen tot onklaar maken of vernietigen van boten zal worden besloten. Het staat voor het kabinet echter voorop dat voor het vernietigen van boten een goede juridische basis nodig is in de vorm van een volkenrechtelijk mandaat. De eerste fase van de EU NAVFOR MED missie is op 22 juni jl. gelanceerd. De eerste fase richt zich op het verzamelen van inlichtingen en het in kaart brengen van netwerken van mensensmokkelaars. In een latere fase van de missie kunnen boten van smokkelaars worden aangehouden en worden opgebracht. In alle gevallen zal de veiligheid van eventueel aangetroffen migranten voorop staan. Wat daarna met dergelijke boten zal gebeuren hangt van veel factoren af, zoals de situatie van dat moment en het exacte volkenrechtelijk mandaat waaronder wordt gewerkt. Nederland levert (zoals gemeld in de kamerbrief met het verslag van de RBZ van 18 mei) twee stafofficieren aan het operationeel hoofdkwartier in Rome. In deze fase draagt Nederland niet met militair materieel bij aan deze missie. Tevens draagt Nederland bij aan de reeds lopende Frontex-missie Triton.

De Hoge Vertegenwoordiger van de EU is in gesprek met de Libische autoriteiten over samenwerking op het terrein van bestrijding van illegale migratie. In afwachting van de uitkomst hiervan ligt de discussie over een volkenrechtelijk mandaat in New York stil. Het is te vroeg om te speculeren over het uitblijven van een adequaat mandaat. Tegelijkertijd moet men zich realiseren dat deze missie past bij en samenwerkt met, flankerende EU-missies op grenscontrolegebied, zoals Frontex en Triton.

Vervolgens vraagt de VVD-fractie naar het effect van het opschorten van de Dublinverordening. Nederland heeft begrip voor de asieldruk waar meerdere lidstaten in de EU mee worden geconfronteerd, maar deze lidstaten moeten wel, ook onder lastige omstandigheden, hun bestaande verplichtingen op het asielterrein nakomen. Daarbij biedt de EU-Dublinverordening geen mogelijkheid om de uitvoering van deze Verordening unilateraal op te schorten. De recente berichtgeving rondom Hongarije wordt op dit moment bestudeerd door de Europese Commissie. Nederland verwacht dat de Commissie, als hoeder en toezichthouder van het Unierecht, passend optreedt indien zou blijken dat een lidstaat de Uniewetgeving niet naleeft en op die manier zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt. Tot dusver heeft zich niet de situatie voorgedaan dat vanuit Nederland een overdracht, in het kader van de Dublinverordening, definitief niet heeft kunnen plaatsvinden omdat de verantwoordelijke lidstaat zijn (Dublin)verplichtingen zou hebben opgeschort.

Ten slotte vraagt de VVD-fractie hoe wordt toegezien op de verplichting van hulpbehoevende landen, zoals nu Griekenland en Italië, om te voldoen aan alle verplichtingen voortvloeiend uit het Dublin- en Schengenverdrag, waaronder de registratie van migranten. Het is primair aan de Europese Commissie om er op toe te zien dat lidstaten hun EU-verplichtingen naleven, en op te treden indien zou blijken dat een lidstaat de Uniewetgeving niet naleeft. Daarnaast blijkt uit de Europese migratieagenda dat de Commissie operationele ondersteuning ter plekke voorstaat. Daartoe zal een nieuw «hotspot»-concept ontwikkeld worden, waarbij het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), Frontex en Europol de lidstaten in de voorste linie helpen om arriverende migranten snel te identificeren, te registreren en hun vingerafdrukken te nemen. Nederland is bereid hieraan, desgevraagd, een bijdrage te leveren.

Dan de vragen van de leden van de PvdA-fractie.

Wat betreft het uitwerken van het vrijwillige mechanisme zal het Luxemburgs voorzitterschap de komende maand de lidstaten consulteren om erachter te komen in welke mate zij bereid zijn tot deelname aan herplaatsing op vrijwillige basis, en waar hun bijdrage dan uit zal bestaan. Alle lidstaten committeerden zich tijdens de Europese Raad op 25 en 26 juni jl. om uiterlijk eind juli overeenstemming te bereiken over de verdeling. In antwoord op de vraag van de PvdA-fractie is het nog niet bekend hoe lang het zal duren voordat er vervolgens over zal worden gegaan tot actie. Dit zal in de verdere uitwerking duidelijk moeten worden. De ER besloot ook tot het opzetten van opvangfaciliteiten («hotspots») in de lidstaten in de voorste linie om het identificeren, registreren en nemen van vingerafdrukken van migranten snel te laten verlopen. De Commissie zal uiterlijk in juli 2015 een routekaart voor de juridische, financiële en operationele aspecten van die hotspots opstellen.

Voor de overige vragen van de PvdA-fractie inzake het vrijwillig noodmechanisme voor herplaatsing wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Voorts vraagt de PvdA-fractie of vrijwilligheid betekent dat landen zelf het aantal plaatsen mogen bepalen. Dat is inderdaad de insteek waar de Europese Raad voor heeft gekozen. De verdere procedure zal moeten uitwijzen of de op vrijwillige basis aangegeven plaatsen wel in harde afspraken kunnen worden vastgelegd. Op de vraag van de PvdA-fractie of het zowel voor hervestiging als herplaatsing geldt is het antwoord dat deelname aan de aanbeveling voor hervestiging al op vrijwillige basis was. Ook wat hervestiging betreft is de ER overeengekomen dat het totale aantal te hervestigen personen hetzelfde blijft – namelijk 20.000 – en dat alle Lidstaten zullen deelnemen (met inachtneming van de bijzondere positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken). De PvdA-fractie vraagt voorts wat het krachtenveld is inzake het raadsbesluit over herplaatsing van vluchtelingen. Heel algemeen gesteld zijn zuidelijke lidstaten voorstander van het tonen van concrete solidariteit, waarbij noordwestelijke lidstaten daarnaast wijzen op het belang van het nemen van verantwoordelijkheid en het nakomen van de verplichtingen in het kader van het gemeenschappelijke asielbeleid. Met name Oost-Europese lidstaten hebben moeite met het verplichte karakter van de oorspronkelijke voorstellen, maar gaven over het algemeen wel aan bereid te zijn tot een vrijwillige bijdrage aan herplaatsing.

Voorts vraagt de PvdA-fractie naar het besluit om middelen voor ontwikkelingshulp in te zetten voor de aanpak van illegale migratie en mensensmokkel. De EU heeft gekozen voor een geïntegreerde aanpak van migratievraagstukken, waarbij ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol speelt bij het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie, het verbeteren van opvang in de regio en het versterken van migratiemanagement (inclusief bestrijden mensensmokkel). De Commissie stelt hiervoor extra middelen beschikbaar, vanuit verschillende, nog niet gecommitteerde OS-fondsen.

Voorts stelt de PvdA-fractie vragen met betrekking tot secundaire migratiestromen. Op Europees niveau zijn er verschillende initiatieven om secundaire migratiestromen te voorkomen, onder andere het Europol-project EMPACT dat als doel heeft illegale migratiestromen tegen te gaan. In algemene zin vindt het kabinet dat er onvoldoende aandacht is voor de interne dimensie van mensensmokkel. Smokkel stopt niet

op het moment dat derdelanders van buiten naar binnen de EU zijn gesmokkeld. Ook binnen de EU vindt smokkel plaats. Nederland zal dit actief blijven uitdragen in de daarvoor bestemde Europese gremia.

De SP-fractie vraagt wat Nederland vindt van het feit dat Hongarije zijn medewerking aan de uitvoering van de Dublin-verordening heeft opgeschort, en of dit gevolgen heeft voor de bereidheid van de Nederlandse regering om zelf bij te dragen aan een oplossing. Voorts vraagt de SP-fractie of Nederland bereid is om ongeacht de inzet van één of meerdere andere lidstaten toch zelf in elk geval zijn steentje bij te dragen en zo het goede voorbeeld te geven. Nederland heeft begrip voor de asieldruk in Hongarije, maar lidstaten moeten wel, ook onder lastige omstandigheden, hun bestaande verplichtingen op het asielterrein nakomen. De Nederlandse commitment aan het herplaatsingsvoorstel is mede afhankelijk van de inzet van de andere lidstaten.

Voor de vragen van de SP-fractie inzake de EUNAVFOR MED-missie tegen mensensmokkel wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Dan de vragen van de CDA-fractie.

Voor de vragen van de CDA-fractie inzake het vrijwillig noodmechanisme voor herplaatsing wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Voorts vraagt de CDA-fractie of het kabinet kan aangeven of Nederland nu het door de EC voorgestelde aantal vluchtelingen uit Italië en Griekenland zal opnemen en of kan worden bevestigd dat Hongarije en Bulgarije niet willen (en dus niet zullen) deelnemen hieraan. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de uiteindelijke uitkomsten van de onderhandelingen. Lidstaten hebben tijdens de Europese Raad standpunten uitgedragen, maar zullen de definitieve posities van lidstaten mede afhangen van het verloop van de onderhandelingen en de posities van andere lidstaten daarin. In het verlengde hiervan ligt het antwoord op de vragen van de CDA-fractie met betrekking tot het accepteren van de posities van bepaalde lidstaten door de Raad. Dit maakt onderdeel uit van de onderhandelingen, en daarbij is geen sprake van het al dan niet accepteren van een bepaald standpunt, maar daarbij gaat het om de vraag hoe in dat speelveld consensus te bereiken.

Voor de vragen van de CDA-fractie inzake de uitvoering van de Dublinverordening wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Met betrekking tot uitbreiden van de bevoegdheden van Frontex in verband met terugkeer zou het kabinet het volgende willen toelichten. De Europese Commissie heeft zijn intentie kenbaar gemaakt, mede in de Migratieagenda, om het mandaat van Frontex op het gebied van terugkeer te versterken, zodat het agentschap bijvoorbeeld zelf terugkeervluchten kan initiëren. Het agentschap kan lidstaten op deze manier beter ondersteunen in het effectief terugsturen van migranten die geen bescherming behoeven. Meer details over de wijziging van Frontex zullen beschikbaar zijn als de Europese Commissie een voorstel hiertoe gaat doen. Mogelijk wordt dit voorstel meegenomen in het proces na de evaluatie van de Frontex verordening die na de zomer van 2015 afgerond zal zijn. Wat de inzet van ontwikkelingssamenwerking betreft voor de aanpak van illegale immigratie en mensensmokkel geldt dat er ruimte is voor relevante capaciteitsopbouw in derde landen en dat het «more for more» beginsel leidend is. Specifiek wat terugkeer betreft geldt het zogenaamde strategische landenbeleid, waarbij per geval wordt bekeken welke middelen door het kabinet ingezet kunnen worden om de samenwerking op terugkeer gebied met een derde land te verbeteren. Hierbij is in het verleden in een enkel geval ook het korten op ontwikkelingssamenwerking aan de orde geweest. Op 25 juni jl. is een advies van de ACVZ over het strategisch landenbeleid aangeboden aan de Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Een kabinetsreactie op dit advies is momenteel in voorbereiding.

Met betrekking tot het inzetten van middelen voor ontwikkelingshulp wil het kabinet het volgende meedelen. De EU heeft gekozen voor een geïntegreerde aanpak van migratievraagstukken, waarbij ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol speelt bij het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie, het verbeteren van opvang in de regio en het versterken van migratiemanagement (inclusief bestrijden mensensmokkel). De Commissie stelt hiervoor extra middelen beschikbaar, vanuit verschillende, nog niet gecommitteerde OS-fondsen.

De conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 juni jl. onderstrepen het belang van terugkeer nadrukkelijk. De conclusies bevatten zeven maatregelen die terugkeer moeten bevorderen, waaronder het initiëren van onderhandelingen over terug- en overname met nieuwe landen.

Wat betreft de vragen van de PVV-fractie het volgende.

Voor de vragen van de PVV-fractie inzake het vrijwillig noodmechanisme voor herplaatsing wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Voorts stelt de PVV-fractie vragen over het herinvoeren van grenscontroles. Illegale migratie en druk op de buitengrenzen is een probleem dat niet alleen Nederland aangaat maar de gehele Europese Unie. Nationale maatregelen alleen zullen niet voldoende zijn. De gezamenlijke buitengrenzen en het ontbreken van controles aan de binnengrenzen maken het volgens het kabinet noodzakelijk dat deze problematiek integraal op EU-niveau aangepakt moet worden. Naast ondersteuning aan lidstaten die grote druk van illegale migratie ervaren, zijn zaken als bestrijding van mensensmokkel, versterking van grensbewaking en terugkeer en samenwerking met derde essentiële onderdelen van deze benadering. De recente voorstellen van de Europese Commissie inzake de migratieagenda en EU-actieplan tegen mensensmokkel geven goede aanknopingspunten om de integrale aanpak op EU-niveau te versterken.

Voor de vragen van de PVV-fractie inzake het aan wal brengen van op zee aangetroffen migranten en de uitvoering van de Dublinverordening wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Tot slot de vragen van de D66-fractie.

Voor de vragen van de D66-fractie inzake herplaatsing en herverdeling wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie.

Voorts stellen de leden van de D66-fractie vragen over de samenwerking tussen Spanje en Mauritanië bij het voorkomen van irreguliere migratie. Het kabinet gaat er vanuit dat Spanje de internationale en Europese verplichtingen naleeft, in het bijzonder met betrekking tot het respecteren van de fundamentele rechten.

De D66-fractie vraagt welke mensenrechtenrisico's de huidige samenwerking tussen Spanje en Marokko opleveren. Vanzelfsprekend moeten lidstaten, in samenwerking met derde landen inzake grensbewaking en terugkeer, zich houden aan internationale verplichtingen, zoals non-refoulement en het respecteren van de fundamentele rechten van vluchtelingen en migranten. Nederland verwacht dat de Commissie, als hoeder en toezichthouder van het Unierecht, passend optreedt indien zou blijken dat een lidstaat de Uniewetgeving niet naleeft en op die manier zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt.

De D66-fractie vraagt zich af hoe het kabinet zich inspant voor het respecteren van mensenrechten in de huidige discussie over de implementatie van de Europese Migratieagenda. De borging van mensenrechten bij het nemen van maatregelen is een constante factor van aandacht van het kabinet, zowel bij de samenwerking die tijdens de Valetta-conferentie aan de orde zal komen als bij de verdere uitwerking van de Europese Migratieagenda en het versterken van samenwerking met derde landen daarbinnen.

Daarnaast stelt de D66-fractie vragen met betrekking tot Frontex-operatie Triton en reddingsactiviteiten. Triton is primair een grensbewakingsoperatie, echter deelnemende vliegtuigen en schepen kunnen door reddingsautoriteiten gevraagd worden om deel te nemen aan reddingsoperaties, wat tevens momenteel de praktijk is. Frontex bepaalt de capaciteit voor Triton en de specifieke benodigdheden inzake materieel, mede aan de hand van risicoanalyses. Lidstaten bieden vervolgens materieel en personeel aan Frontex om deze operaties mogelijk te maken. Sinds de start van Frontex-operatie Triton hebben ruim twintig lidstaten materieel of personeel beschikbaar gesteld.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de verdere besluitvorming van de missie EUNAVFOR MED eruit zal komen te zien. Op 22 juni is bij Raadsbesluit de eerste fase van de EUNAVFOR MED van start gegaan. In ditzelfde Raadsbesluit is opgenomen dat de Raad beoordeelt of de voorwaarden voor het afsluiten van de eerste fase is voldaan. Het is het EU Politiek en Veiligheidscomité dat, onder voorbehoud van de beoordeling door de Raad, uiteindelijk besluit wanneer er naar een volgende fase van de operatie kan worden overgestapt. Zoals bekend draagt Nederland op dit moment niet bij aan EUNAVFOR MED. Indien het Kabinet besluit aan de missie deel te nemen zal het parlement via de artikel-100 brief, op de hoogte worden gesteld. Een oordeel of er sprake is van een bedreiging van de vrede in de zin van artikel 39 van het VN Handvest, is aan de VN Veiligheidsraad.

2. PiF-richtlijn

De leden van de PvdA-fractie lezen dat een onderdeel van de besprekingen over het toepassingsbereik van de PiF-richtlijn gaat. De vraag ligt voor of btw moet worden opgenomen in dat toepassingsbereik. Kunt u aangeven waarom het Europees parlement vasthoudt aan opname van btw-fraude in de genoemde richtlijn en de JBZ-raad – met instemming van Nederland – niet? Kunt u tevens aangeven hoe een uitbreiding van het toepassingsbereik van deze richtlijn, die de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt betreft, zich verhoudt tot het op te richten Europees Openbaar Ministerie (EOM)?

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om de relatie tussen de PIF-richtlijn en het EOM nader te beschrijven. Kan de uitbreiding van de reikwijdte van deze richtlijn gevolgen hebben voor het EOM?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Het Europees parlement ziet de BTW als een belasting die raakt aan de financiële belangen van de EU en wil dat tegen fraude daarmee effectief wordt opgetreden. De in de PIF genoemde delicten zijn gericht tegen de financiële belangen van de EU. Echter, bij BTW fraude wordt de schade voor het grootste gedeelte geleden door de lidstaten en is het nadeel voor de EU verhoudingsgewijs gering. Daarom is dit type delict van een andere orde dan de overige in de PIF richtlijn genoemde delicten.

3. EOM

De leden van de VVD-fractie merken op dat de discussie over de oprichting van een EOM in volle gang is. De EC streeft naar oprichting van het EOM in 2016, zo gaf de verantwoordelijk Eurocommissaris Jourová aan. Hoe haalbaar acht het kabinet deze ambitie? Hoe reageert het kabinet op het feit dat Eurocommissaris Jourová zich kritisch toonde over het feit dat in de laatste versie van de concept-verordening voor de oprichting van een EOM de rol en bevoegdheid van het centrale niveau is beperkt ten gunste van meer autonomie voor de gedelegeerde aanklager? Welke lidstaten delen deze zorg van de Eurocommissaris?

Deze leden zijn het kabinet erkentelijk dat hij bij de JBZ-Raad van 15 en 16 juni 2015 heeft aangegeven niet in de positie te zijn om steun te geven aan het voorlopige onderhandelingsresultaat ten aanzien van de artikelen 1 tot en met 16. Klopt het dat Portugal hetzelfde heeft aangegeven? Zo ja, waarom?

Het is voornoemde leden onvoldoende duidelijk hoe de verhoudingen liggen binnen de Europese Raad. Kan het kabinet de contouren schetsen van de discussie over het EOM in alle Europese lidstaten, graag afzonderlijk per lidstaat besproken? Wat is het krachtenveld? Welke lidstaten zijn enthousiast over de plannen, welke zijn meer kritisch? Drie lidstaten hebben een opt-out op JBZ-terrein, te weten Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken. Welke van deze landen heeft reeds aangegeven gebruik te maken van de opt-out en dus niet mee te doen aan het EOM? Klopt het dat Zweden erg kritisch is?

De Kamer heeft op 11 juni 2015 met brede steun de motie van het lid Oskam (Kamerstuk 32 317, nr. 303) aangenomen, die de regering verzoekt gelijktijdig met de onderhandelingen over het EOM actief andere vormen van fraudebestrijding, zoals het eventueel intrekken van subsidies indien sprake is van fraude, in samenspraak met andere lidstaten te onderzoeken en de Kamer over de uitkomsten hiervan te rapporteren. Op welke termijn kan de Kamer deze rapportage verwachten?

De leden van de SP-fractie danken het kabinet voor de aandacht die is gevraagd voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust. Kan het kabinet aangeven wat er precies is gemeld en hoe daar op is gereageerd? Gaat de JBZ-Raad serieus met deze inbreng van Nederland aan de slag? Zo ja, op welke manier?

Is inmiddels duidelijk of er in de tussentijd ook gewerkt wordt aan orde op zaken bij OLAF?1 Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Wat zal er gebeuren met OLAF en Eurojust na instelling van het EOM? Of is dat nog steeds onduidelijk en wordt het EOM er doorheen gedrukt zonder dat wordt gekeken naar de positie van onder andere OLAF en Eurojust?

Kan het kabinet voorts aangeven wat de exacte relatie is tussen de PIF-richtlijn en het EOM?

Voornoemde leden constateren dat het kabinet op constructieve wijze wenst bij te dragen aan de bespreking van andere onderdelen van de ontwerpverordening over het EOM. Wat wordt hiermee bedoeld? Op welke andere onderdelen ziet deze bespreking en waarom?

De aan het woord zijnde leden hebben met grote zorg kennisgenomen van het bericht dat miljoenen aan EU-subsidie voor Roma niet op de plek terechtkomt waarvoor het bedoeld is.2 Kan het kabinet hierop reageren? Worden deze zorgen overgebracht bij de andere lidstaten? Hoe is het toezicht geregeld en zijn er andere EU-subsidies waarvan het vermoeden bestaat dat deze niet gebruikt worden voor het doel waarvoor ze aangevraagd zijn? Zal OLAF hier onderzoek naar doen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze het kabinet tijdens de laatste JBZ-Raad aandacht heeft gevraagd voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust. Heeft hij kenbaar gemaakt dat de Nederlandse positie in het EOM mede bepaald wordt door de wijze waarop deze alternatieven serieus onderzocht worden?

Deze leden merken hierbij op dat de motie van het lid Oskam (Kamerstuk 32 317, nr. 303) tot meer opriep dan enkel dit punt onder de aandacht te brengen tijdens de Raad. De zeer breed gesteunde motie riep op gelijktijdig met de onderhandelingen over het EOM actief bovengenoemde mogelijkheden in samenspraak met andere lidstaten te onderzoeken en de Kamer over de uitkomsten te rapporteren. Deelt het kabinet de mening van deze leden dat dit onderzoek dus duurzamer van aard zou moeten zijn dan het enkel vermelden tijdens de JBZ-raad, dat wil zeggen tegelijkertijd met de ontwikkeling van het EOM deze alternatieven serieus te blijven onderzoeken? Hoe gaat het kabinet de komende maanden deze motie verder uitvoeren en wanneer en op welke moment(en) wordt de Kamer geïnformeerd over de bevindingen? Hoe worden andere lidstaten betrokken in dit onderzoek?

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet aan te geven op welke termijn en door wie het voorstel verder wordt uitgewerkt. Wat is concreet afgesproken over het tijdspad, ook gelet op de geplande inwerkingtreding in 2016?

De leden van de PVV-fractie lezen in het verslag van de JBZ-Raad van 15 en 16 juni betreffende het EOM dat verreweg de meeste lidstaten zich akkoord verklaarden met de artikelen 1 tot en met 16. Welke landen zijn dat?

Daarnaast lezen de leden dat het kabinet aandacht heeft gevraagd voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust. Heeft het kabinet hierbij ook letterlijk gezegd dat juist vanwege het bestaan van bovenstaande instituten een EOM overbodig is? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet bereid dit alsnog aan te geven bij de komende Informele JBZ-Raad?

Hoe plaatst het kabinet de oprichting van een EOM in het licht van de recente uitlatingen van Minister-President Rutte van dinsdag 23 juni 2015 waarin hij letterlijk zei dat «de Europese Unie geen behoefte aan het optuigen van nieuwe instituten»?

Is het kabinet bereid deze uitspraak van de Minister-President te herhalen bij de komende Informele JBZ-Raad, vooral omdat voornoemde leden in de brief van de geannoteerde agenda lezen dat op het moment van de aanbieding van deze geannoteerde agenda, niet bekend is over welke onderdelen van het voorstel de discussie zal moeten gaan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de bespreking van het EOM in Luxemburg. Deze leden zijn teleurgesteld over de Nederlandse zijlijn-opstelling die voortgaat op de weg waarvan de Kamer onlangs nog heeft geconstateerd dat die niet constructief is en in het nadeel van Nederland kan werken. Voornoemde leden zijn ook verbaasd over de opstelling van Nederland nu de Minister in zijn brief van 9 juni 2015 nog aangaf geen bezwaar uit te spreken tegen de intentie van het Letse Voorzitterschap dat deze tekst als het vertrekpunt wordt gekozen voor de verdere discussie over andere onderdelen van de ontwerpverordening. Voornoemde leden beschouwen de stellingname van de Minister in de brief van 9 juni tegenstrijdig en verwarrend met de uiteindelijke stellingname tijdens de bespreking van het EOM in Luxemburg. Kan de Minister toelichten hoe zijn stellingname in zijn brief van 9 juni 2015 zich verhoudt tot zijn expliciete nee tegen het principeakkoord over de eerste 16 artikelen?

Voor enkele lidstaten, waaronder ons buurland België, is de rode lijn bereikt doordat het EOM te zeer wordt afgezwakt en de onafhankelijkheid van het EOM in het geding komt. Welke verwachting heeft het kabinet over de voortgang van dit dossier? Wordt het verschil in houding op dit belangrijke dossier ook besproken in BeNeLux verband waarvan de Ministers in 2014 hebben besloten weer nauwer te gaan samenwerken en vaker gezamenlijk op te trekken?

De Minister geeft aan het definitieve voorstel te willen afwachten met de woorden «Niets is besloten totdat alles is besloten». Dienen deze woorden zo te worden verstaan dat de Minister volledig aan de zijlijn plaatsneemt totdat de overige lidstaten een definitief stuk hebben uit onderhandeld en alleen nog ja of nee gestemd kan worden? Of is hij, conform zijn brief van 9 juni 2015 nog steeds expliciet voornemens om aan tafel te blijven zitten en mee te onderhandelen en zo ja met welke houding dan precies?

De aan het woord zijnde leden merken op dat fraude met geld uit de Europese begroting de EU jaarlijks zo'n 500 miljoen euro kost en het het vertrouwen schaadt van de burger in de Europese Unie. Indien de lidstaten een grote rol spelen in het EOM, hoe denkt het kabinet dan precies de onafhankelijkheid en daarmee effectiviteit van het EOM te kunnen waarborgen? Kan het kabinet nog eens toelichten hoe hij precies denkt over de onafhankelijkheid van het EOM en welke waarborgen hij daar relevant voor acht? Kan het kabinet reageren op de oproep van het Voorzitterschap en het belang van de aanpak van fraude met EU-geld meer benadrukken in zijn opstelling?

In het verlengde hiervan, heeft het kabinet, net als voornoemde leden, kennisgenomen van een uitzending van Brandpunt van 23 juni 2015 over honderden miljoenen euro’s aan Europese subsidies die naar Roemenië zijn gegaan met als bedoeling de Roma te helpen. In de reportage komt naar voren dat het Europese geld de Roma niet bereikt en het de problemen voor de Roma eerder groter maakt dan oplost. Deskundigen waarschuwen dat de subsidies corruptie aanwakkeren in Roemenië. Wat is de reactie van de Minister op deze reportage en ziet hij hier een rol voor het EOM? En als hij dat niet ziet, hoe denkt hij dan dat fraude met dit soort subsidies in landen als Roemenië aangepakt kunnen worden? Vindt de Minister dat het opsporen en vervolgen van deze fraude door Roemenië zelf zou kunnen plaatsvinden? En indien de Minister dat vindt, is hij dan ook bereid naar Roemenië te reizen en zijn ambtsgenoot daartoe aan te sporen? Of ziet de Minister, met voornoemde leden, in dit soort gevallen een meerwaarde dat de EU zelf fraude met EU subsidie kan opsporen en vervolgen?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Op de vraag van leden van de VVD-fractie hoe haalbaar het kabinet de ambitie acht dat in 2016 het EOM is opgericht.

Ik heb op de artikelen 1 tot en met 16 in de Raad gereageerd, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 25 juni jl. bevattende het verslag van de bespreking van het EOM in de JBZ-Raad op 15 juni jl. Ik neem kennis van de opmerking van Eurocommissaris Jourová over de laatste versie van de concept-verordening; het geeft mij geen aanleiding tot verdere opmerkingen. In mijn eerdergenoemde brief ben ik eveneens ingegaan op de positie van de andere lidstaten. Ik ben niet in een positie een voorspelling te doen over de haalbaarheid van de ambitie dat het EOM in 2016 wordt opgericht. Gegeven de complexiteit van het onderwerp en de vele aspecten van de concept-verordening die nog moeten worden uitonderhandeld, is het echter wel duidelijk dat het bepaald geen eenvoudige opgave zal zijn deze ambitie op korte termijn te realiseren.

Op de vraag of Portugal in de JBZ-Raad van 15 en 16 juni jl. met Nederland heeft aangeven niet in de positie te zijn om steun te geven aan het onderhandelingsresultaat ten aanzien van de artikelen 1 tot en met 16.

Het is vast gebruik dat in de verslagen over vergaderingen van de Raad van de EU niet wordt ingegaan op de positie van individuele lidstaten. Echter, zoals in het verslag van de JBZ-Raad van 25 juni jl. is vermeld, zag de tweede lidstaat die niet kon instemmen met de eerste 16 artikelen van de concept-verordening zichzelf geconfronteerd met een nationaal constitutioneel probleem, dat vooralsnog aan deelname van die lidstaat aan het EOM in de weg zou staan. Deze lidstaat sprak ook de hoop uit dat daarvoor een oplossing zal worden gevonden. Wellicht ten overvloede, wijs ik er in dit verband tegelijkertijd op dat de vergaderingen van de Raad over wetgevingsaangelegenheden openbaar zijn en dat dit ook geldt voor de bespreking van het EOM tijdens de afgelopen JBZ-Raad. U kunt daarvan kennis nemen via http://video.consilium.europa.eu/webcast.aspx?ticket=775-979-15905.

Op de vragen van de leden van de VVD-fractie over welke lidstaten welke standpunten hebben ingenomen.

Op dit moment wordt binnen het kader van de JBZ-Raad nog volop onderhandeld over meer dan de helft van de artikelen van de concept-verordening tot oprichting van het EOM. Alle lidstaten zullen pas in een stadium dat de tekst van de gehele concept-verordening bekend is definitief hun standpunt bepalen ten aanzien van (deelname aan) het EOM.

Zoals mijn voorganger en ik bij verschillende gelegenheden hebben aangegeven, is de realiteit dat er op dit moment brede politieke steun voor de oprichting van het EOM in de Raad bestaat. Daarvan getuige ook het feit dat de meeste lidstaten tijdens de JBZ-Raad van 15 juni jl. hebben ingestemd met de eerste 16 artikelen van de concept-verordening. Slechts een lidstaat die gebruik dient te maken van een zgn. opt-in om mee te kunnen doen met het EOM, heeft van meet af aan publiekelijk kenbaar gemaakt dat niet te zullen doen. Ik adviseer vragenstellers ook om deze reden via bovenvermelde website kennis te nemen van het debat in de laatste JBZ-Raad, zodat zij zelf kunnen zien hoe de individuele lidstaten zich opstellen. Ik herinner er in dit verband wel aan dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in antwoord op een vraag vanuit uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 10 juni jl. inzake de JBZ-Raad heeft aangegeven dat het Zweedse parlement inderdaad kritisch tegenover het EOM staat.

In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar de uitvoering van de motie Oskam verwijs ik graag naar het antwoord op soortgelijke vragen van de CDA-fractie.

Ook op de vragen van de leden van de SP-fractie over de aandacht voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust, verwijs ik naar het antwoord op soortgelijke vragen naar de uitvoering van de motie Oskam, gesteld door de CDA-fractie.

Op de vragen van de leden van de SP-fractie over de stand van zaken bij OLAF en de positie van OLAF en Eurojust na eventuele instelling van het EOM.

Voor zover mij bekend bestaan er op dit moment geen concrete plannen binnen de Commissie of OLAF zelf voor hervormingen binnen deze organisatie. OLAF heeft in 2012 overigens een ingrijpende reorganisatie ondergaan en de gewijzigde OLAF-verordening is na jarenlange onderhandelingen op 1 oktober 2013 in werking getreden, zodat er binnen de Raad weinig animo is voor een nieuwe aanpassing van de verordening, zeker zo lang niet duidelijk is hoe het EOM er uit zal komen te zien. Zoals uit het door u aangehaalde blog van de heer De Jong blijkt, is er binnen het EP evenwel de nodige kritiek op het functioneren van OLAF. Het EP heeft op 10 juni jl. een resolutie met aanbevelingen ten aanzien van OLAF aangenomen, dat naar aanleiding van het jaarverslag van het toezichthoudend comité over 2014. Of en in hoeverre deze resolutie van het EP van enigerlei invloed zal zijn op de positie van de Commissie en Raad met betrekking tot het functioneren van OLAF, respectievelijk de onderhandelingen over de concept-verordening inzake het EOM, kan ik op dit moment echter niet goed inschatten. De gevolgen voor Eurojust en OLAF van de oprichting van het EOM zijn op dit moment ook nog niet duidelijk aan te geven, maar zullen in de eerste plaats afhangen van het mandaat van het EOM, van het aantal daarin participerende lidstaten en de wijze waarop de relatie tussen het EOM en Eurojust uiteindelijk in de concept-verordening wordt vorm gegeven. Deze specifieke punten zijn nog onderwerp van de onderhandelingen.

Op de vraag van de SP-fractie naar de exacte relatie tussen de PIF-richtlijn en het EOM, verwijs ik naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet op constructieve wijze wenst bij te dragen aan de bespreking van andere onderdelen van de ontwerpverordening over het EOM en vragen wat hiermee wordt bedoeld. Met de andere onderdelen van de ontwerpverordening wordt gedoeld op de artikelen die volgen op de eerste 16 artikelen. Dit betreft de hoofdstukken over opsporing en vervolging, procedurele waarborgen, rechterlijke toetsing, gegevensbescherming, de financiële bepalingen, de externe betrekkingen van het EOM, algemene bepalingen en slotbepalingen, die ook in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie zijn opgenomen. De deelname aan de besprekingen door Nederland heeft tot doel de uitkomst van het overleg te beïnvloeden, opdat, zoals ik al aangaf tijdens het VAO van 11 juni 2015, de uitgangspunten van het position paper zo dicht mogelijk worden benaderd.

De leden van de SP-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van het bericht dat miljoenen aan EU-subsidie voor Roma niet op de plek terechtkomt waarvoor het bedoeld is3 en vragen of het kabinet hierop kan reageren.

De leden van de SP-fractie Van Bommel en Van Nispen hebben op 25 juni jl. schriftelijke vragen over deze Brandpunt-uitzending gesteld. Hetzelfde geldt voor de heer Van ’t Wout van de VVD-fractie. Ik zal deze beide sets vragen zo spoedig mogelijk afzonderlijk beantwoorden.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze het kabinet tijdens de laatste JBZ-Raad aandacht heeft gevraagd voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust. Deze leden merken op dat de motie van het lid Oskam (Kamerstuk 32 317, nr. 303) tot meer opriep dan enkel dit punt onder de aandacht te brengen tijdens de Raad.

Ik heb de indruk dat de leden de CDA-fractie bij hun vragen over de uitvoering van de motie Oskam deze motie aanzienlijk ruimer uitleggen dan in mijn beleving is besproken tijdens het VAO van 15 juni 2015, bij de gelegenheid waarvan deze motie is ingediend. Ik heb in mijn mondelinge reactie aangegeven hoe ik met de motie om wilde gaan. Ik heb toen opgemerkt dat de in de motie genoemde alternatieven herleidbaar waren tot het position paper van de Tweede Kamer en dat dit position paper al verspreid is onder de lidstaten en aan de Commissie is overhandigd. Ik heb toen ook aangegeven dat inmiddels duidelijk is dat er op dit punt geen draagvlak onder de overige lidstaten is voor de standpunten uit het position paper is en dat ik derhalve niet voornemens ben om als een Don Quijote die standpunten nogmaals in te nemen. Als conclusie heb ik toen gesteld deze motie zo te lezen dat we de punten die in de position paper genoemd zijn, niet moeten vergeten, en dat ik die ook bij kans en bij gelegenheid naar voren zal moet brengen. Dat heb ik gedaan en marge van de JBZ-Raad op 15 juni jl. en zal ik ook blijven doen. Dat gezegd zijnde, ben ik bereid en in overleg met uw rapporteur voor het EOM u desgewenst voorafgaand aan de JBZ-Raad van 8–9 oktober a.s. een beschrijving van de bestaande anti-fraude maatregelen binnen de Commissie en de rol van OLAF daarbij te doen toekomen.

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet aan te geven op welke termijn en door wie het voorstel verder wordt uitgewerkt. De onderhandelingen over de concept-verordening, te beginnen met de artikelen 17–33, zullen worden voortgezet onder het Luxemburgse Voorzitterschap, dat op 1 juli 2015 van start is gegaan.

De leden van de PVV-fractie lezen in het verslag van de JBZ-Raad van 15 en 16 juni betreffende het EOM dat verreweg de meeste lidstaten zich akkoord verklaarden met de artikelen 1 tot en met 16 en vragen welke landen dat zijn. Zoals ik eerder in deze brief al heb aangegeven, worden in verslagen aan het parlement niet de standpunten van individuele lidstaten vermeld. U kunt daarin desgewenst meer inzicht krijgen door kennis te nemen van de opname van het wetgevingsgedeelte van de laatste JBZ-Raad via de website van de Raad http://video.consilium.europa.eu/webcast.aspx?ticket=775-979-15905.

De leden van de PVV-fractie stellen vragen over de aandacht die het kabinet heeft gevraagd voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust. Voor het antwoord op deze vragen wordt verwezen naar het hierboven vermelde antwoord op soortgelijke vragen van de CDA-fractie.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het kabinet de oprichting van een EOM plaatst in het licht van de recente uitlatingen van Minister-President Rutte van dinsdag 23 juni 2015 waarin hij letterlijk zei dat «de Europese Unie geen behoefte aan het optuigen van nieuwe instituten». De genoemde uitspraken van de Minister-President werden gedaan in de context van het debat over het rapport van de vijf presidenten over de toekomst van de Economische en Monetaire Unie.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe zijn stellingname in zijn brief van 9 juni 2015 zich verhoudt tot zijn expliciete nee tegen het principeakkoord over de eerste 16 artikelen. Ik heb in mijn brief van 25 juni 2015 inzake het verslag van de bespreking over het EOM tijdens de JBZ-Raad van 15 juni jl. aangegeven op welke wijze ik wil bijdragen aan de komende besprekingen over het EOM en verwijs daar kortheidshalve naar. Ik ben daarbij van mening dat mijn opstelling in de JBZ-Raad geheel strookt met de inhoud van mijn brief aan uw Kamer van 9 juni jl.

De leden van de D66-fractie stellen dat voor enkele lidstaten, waaronder ons buurland België, de rode lijn is bereikt doordat het EOM te zeer wordt afgezwakt en de onafhankelijkheid van het EOM in het geding komt. Zij vragen welke verwachting het kabinet heeft over de voortgang van dit dossier. Daarnaast vraagt zij of het verschil in houding op dit belangrijke dossier ook is besproken in BeNeLux verband waarvan de Ministers in 2014 hebben besloten weer nauwer te gaan samenwerken en vaker gezamenlijk op te trekken. Voor de vraag over de verwachting ten aanzien van de voortgang van dit dossier verwijs ik graag naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD-fractie. Het onderwerp EOM is in recente informele bilaterale contacten met mijn beide collegae aan de orde geweest. Hun standpunten verschillen echter sterk van het Nederlandse.

De leden van de D66-fractie vragen of mijn woorden «Niets is besloten totdat alles is besloten» zo dienen te worden verstaan dat de Minister volledig aan de zijlijn plaatsneemt totdat de overige lidstaten een definitief stuk hebben uit onderhandeld en alleen nog ja of nee gestemd kan worden. In antwoord op deze vraag verwijs ik eveneens graag naar mijn eerdergenoemde brief van 25 juni jl. en mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD-fractie.

De leden van de D66-fractie vragen hoe het kabinet denkt precies de onafhankelijkheid en daarmee effectiviteit van het EOM te kunnen waarborgen, indien lidstaten een grote rol spelen in het EOM. Het Kabinet onderschrijft als bekend het belang van adequate en multidisciplinaire bestrijding van EU-fraude. Mocht er op termijn daartoe een EOM worden opgericht, dan zal dit uiteraard onafhankelijk moeten kunnen optreden zonder politieke beïnvloeding. Dat laat echter onverlet dat de relatie tussen het EOM en de nationale autoriteiten die in de aan het EOM deelnemende lidstaten zijn belast met de opsporing en vervolging van EU-fraude goed moet worden geregeld in de concept-verordening. Dat laatste is ook voor Nederland een belangrijk aandachtspunt.

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet kennis heeft genomen van een uitzending van Brandpunt van 23 juni 2015 over honderden miljoenen euro’s aan Europese subsidies die naar Roemenië zijn gegaan met als bedoeling de Roma te helpen. Zij vragen wat de reactie is van de Minister op deze reportage en of hij hier een rol ziet voor het EOM. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn eerdere toezegging de schriftelijke vragen over de bewuste Brandpunt-uitzending van de leden Van Bommel en Van Nispen enerzijds en Van ’t Wout anderzijds zo spoedig mogelijk afzonderlijk te beantwoorden.

4. Terrorisme

De leden van de PVV-fractie lezen dat er nog geen discussiedocument van het voorzitterschap is verschenen over het onderwerp terrorisme. Is het kabinet het met deze leden eens dat de recente aanslagen van 26 juni 2015 in Frankrijk en Tunesië voldoende reden zijn voor een discussiedocument?

Is het kabinet het met voornoemde leden eens dat de betreffende terroristen in Frankrijk via het systeem van open grenzen ook naar Nederland hadden kunnen reizen? Zo ja, is het kabinet bereid bij de JBZ-raad aan te geven dat Nederland de grenzen dient te sluiten voor terroristen? Zo nee, waarom niet?

Is het kabinet het met deze leden eens dat het bespreken van de verschillende dreigingsbeelden in Europa geen enkel doel dient, aangezien deze terroristen in Europa vrij kunnen reizen en zich zonder enige belemmering van het ene naar het andere land kunnen begeven? Zo nee, waarom niet?

Is het kabinet het met de leden van de PVV-fractie eens dat de terroristen die in Tunesië via een rubberboot naar het strand zijn gevaren om daar bij het hotel aanslagen te plegen, net zo goed naar Italië of elders in Europa hadden kunnen varen om aanslagen te plegen? Zo ja, welke maatregelen gaat het kabinet nemen om dergelijke terreurdaden in Nederland te voorkomen?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Wat betreft de vragen van de leden van de PVV-fractie over een discussiedocument voor komende informele JBZ-Raad, het volgende. Het is aan het voorzitterschap om te beslissen of en zo ja hoe het urgente kwesties wil agenderen op de informele Raad. Het huidige voorzitterschap heeft, nog voor de aanslagen van 26 juni, ervoor gekozen om een aantal hoofden van veiligheids- en inlichtingendiensten uit te nodigen om de Raad te informeren over de terroristische dreiging en de aanpak ervan. Dat zullen zij doen vanuit verschillende invalshoeken. Begrepen is dat het voorzitterschap de recente gebeurtenissen aan de orde wil stellen, al is nog onduidelijk hoe.

Wat betreft de vragen over het gebruik door terroristen van open grenzen, het volgende. Uitgangspunt binnen de Europese Unie is het vrij verkeer van personen. Dit neemt niet weg dat lidstaten maatregelen hebben genomen om het reizen van personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid te beperken.

De herinvoering van de grenscontrole aan de binnengrenzen is alleen mogelijk in geval er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. De situatie is op dit moment niet zodanig dat dergelijke grenscontrole moeten worden ingevoerd. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen dienen als uiterste middel. De lidstaten zetten daarom in op betere samenwerking en het delen van informatie in plaats van op het sluiten van de binnengrenzen.

Op de vraag of ik het met de PVV-fractie eens ben dat het bespreken van de verschillende dreigingsbeelden in Europa geen enkel doel dient, aangezien deze terroristen in Europa vrij kunnen reizen en zich zonder enige belemmering van het ene naar het andere land kunnen begeven, stel ik dat het bespreken van de verschillende dreigingsbeelden er tevens voor zorgt dat de dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen in het buitenland beter in beeld kunnen worden gebracht. Daarmee stelt het ons ook in staat om op strategisch, beleidsmatig en operationeel vlak adquater te reageren.

Tot slot, de vraag van de leden van de PVV-fractie naar aanleiding van de recente aanslag in Tunesië. Het voorkomen van terroristische aanslagen op Europees grondgebied had en heeft mijn volle aandacht. Elke keer als terroristen een aanslag plegen op basis van nieuwe modus operandi of wanneer er vermoedens zijn over nieuwe modi operandi, is dat aanleiding om in samenwerking met onder meer onze Europese partners deze te analyseren. En waar nodig en mogelijk bestaand(e) wet- en regelgeving, beleid en operationele aanpak aan te passen.

5. Interne Veiligheid

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Kamer een aantal maatregelen uit de Europese Veiligheidsagenda heeft aangemerkt als onderwerpen waarvoor de Kamer door het kabinet wenst te worden geïnformeerd bij vervolgstappen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de Kamer daarop laten weten dat de Kamer via gebruikelijke kanalen en procedures zal worden geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1978). De leden van de PvdA-fractie vragen of met deze gebruikelijke kanalen en procedures slechts de bekende BNC-fiches, de geannoteerde agenda’s voor de JBZ-raden en het driemaandelijkse monitoringsoverzicht JBZ-dossiers, bedoelt? Echter wordt de Kamer daarmee niet geïnformeerd over initiatieven die geen nieuw voorstel van de ECvereisen en/of niet worden geagendeerd op de JBZ-Raad. De aan het woord zijnde leden denken daarbij bijvoorbeeld aan onderwerpen zoals de oprichting van een Europees Centrum voor terrorismebestrijding bij Europol in samenwerking met Eurojust en IntCen. Dat vergt geen wijziging van de Europol-verordening en wordt waarschijnlijk ook geen agendapunt op de geannoteerde agenda. Ook nadere stappen rond het ontwikkelen van een Europese veiligheidsindustrie komen via de gebruikelijke kanalen waarschijnlijk niet onder ogen van de Kamer. De aan het woord zijnde leden willen graag dat het kabinet de Kamer proactief informeert over Europese initiatieven ter vergroting van de Europese interne veiligheid, ook als daarvoor de gebruikelijke kanalen en procedures niet gebruikt hoeven te worden? Deelt het kabinet deze mening? Zo ja, hoe gaat zij hier aan tegemoet komen? Zo nee, waarom deelt zij deze mening niet?

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of, en zo ja, op welke wijze hij de Kamer proactief gaat informeren over Europese initiatieven ter vergroting van de Europese interne veiligheid waarvoor de gebruikelijke kanalen en procedures niet geschikt lijken.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 22 112, nr. 1978) op het verzoek om de Kamer te informeren over vervolgstappen van de Europese Veiligheidsagenda. Uit de reactie van de Minister blijkt dat de commissie van Veiligheid en Justitie onvoldoende zal worden geïnformeerd over een aantal geselecteerde maatregelen. Op welke wijze gaat het kabinet de Kamer proactief informeren over Europese initiatieven waarvoor de gebruikelijke kanalen en procedures niet geschikt lijken?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Op de vragen van de leden van de PvdA-fractie, CDA-fractie en D66-fractie over de informatievoorziening aangaand voorstellen op het terrein van interne veiligheid, stel ik allereest dat dat uw Kamer via het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1972) is geïnformeerd over het standpunt van het kabinet op de Commissievoorstellen uit de Europese agenda, welke tijdens het Algemeen Overleg JBZ-Raad van 10 juni jl. was geagendeerd. De Europese Veiligheidsagenda is een strategie van de Europese Commissie op hoofdlijnen. Daarnaast vindt de inzet van het kabinet op dit terrein plaats binnen de kaders zoals vastgesteld ten aanzien van het EU JBZ-meerjarenbeleid vanaf 2015, op basis van de Raadsconclusies vastgesteld tijdens de JBZ raad van 15 en 16 juni jl. Zoals in het antwoord op uw VKC-verzoek (Kamerstuk 22 112, nr. 1978) is vermeld, zult u bij nieuwe initiatieven die voortkomen uit de Europese agenda geïnformeerd worden via een BNC-Fiche. Over lopende discussies en initiatieven wordt u geïnformeerd door middel van het monitoringsoverzicht en geannoteerde agenda van de JBZ-Raad. De voortgang van de implementatie van de herziene interne veiligheidsstrategie zal periodiek besproken worden in de JBZ-Raad. Via de geannoteerde agenda zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden, waarbij specifiek aandacht zal worden besteed aan de onderwerpen die aangemerkt zijn door de Tweede Kamer. De genoemde gebruikelijke kanalen en procedures, welke de BNC-fiches, de geannoteerde agenda’s voor de JBZ-raden en het driemaandelijkse monitoringsoverzicht JBZ-dossiers betreffen, dragen er naar mijn oordeel in zijn geheel zorg voor de dat uw Kamer adequaat geïnformeerd wordt over de voortgang van de uitvoering van herziening van Interne Veiligheidsstrategie vanaf 2015 en de Commissie initiatieven in het kader van de Europese agenda.

6. PNR

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de onderhandelingen over de EU PNR-richtlijn in de afrondende fase zitten. Per wanneer denkt het kabinet dat de richtlijn zal worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie?

Reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie

Zoals ik u informeerde per brief van 4 juni jl. zijn de discussies over de EU PNR-richtlijn nog gaande (Kamerstuk 32 317, nr. 284). De LIBE-commissie van het Europees parlement (EP) zal naar verwachting deze zomer tot de gebruikelijke oriënterende stemming komen en zo het mandaat van het EP voor de onderhandelingen vaststellen. Hierna kunnen de gesprekken tussen het EP en de Raad, met de Commissie, in de vorm van de gebruikelijke triloog starten. Dit is tot op heden nog niet het geval. Ik kan u op dit moment dus niet informeren over de publicatiedatum in het Publicatieblad van de Europese Unie daar de richtlijn nog niet aangenomen is. Wanneer nieuwe stappen worden genomen in het besluitvormingsproces, zal ik uw Kamer wederom informeren.

Overig: gegevensbescherming

De leden van de SP-fractie vragen tot slot een uitgebreide reactie van het kabinet op het bericht dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming een stap achteruit is.4 Wordt dergelijke kritiek ook besproken bij bijvoorbeeld de informele JBZ-Raad van 9 en 10 juli? Zo nee, waarom niet?

De onderhandelingen in triloog zijn gestart over de Privacy-verordening. Kan de Kamer nog steeds ieder kwartaal een update verwachten van het kabinet over de voortgang?

Indien de onderhandelingen doorlopen in 2016, dan heeft Nederland als EU-voorzitter een bijzondere rol in de triloog. Hoe neemt het kabinet die mogelijke rol mee in de inzet en opstelling op dit dossier? Welke kansen ziet het kabinet om tijdens het voorzitterschap markante vooruitgang te boeken op de EU privacy verordening?

In 2013 was sprake van een vermeende hacking van de in Nederland gevestigde SWIFT-server. Nu wordt vermoed dat de Amerikaanse NSA en de Britse GCHQ hier achter zaten en de systemen van Gemalto hebben gehackt, een in Nederland gevestigde producent van SIM-kaarten die encryptietechnologieën gebruikt en zijn producten wereldwijd verkoopt. Deze hack zou een ernstige inbreuk betekenen van regelgeving voor gegevensbescherming. Is de Minister voornemens om deze vermoedens bevestigd te krijgen van de Amerikanen en Britten? De EC wijst er, desgevraagd door het EP, op dat de nationale autoriteiten van de lidstaten bevoegd zijn om strafrechtelijk onderzoek uit te voeren met betrekking tot de vermeende hacking van informatietechnologiesystemen op hun grondgebied. De nationale toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming zijn belast met het toezicht op de in acht name van EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming. Welke stappen zet het kabinet om deze vermeende hack te onderzoeken?

Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Wat betreft de vraag van de leden van de SP-fractie of de algemene verordening gegevensbescherming een stap achteruit is, merk ik allereerst op dat het resultaat van de onderhandelingen altijd een compromis betreft van belangen van alle lidstaten tezamen. En dat het niveau van gegevensbescherming ten opzichte van de richtlijn van 1995 op hetzelfde niveau ligt, en op onderdelen zelfs meer bescherming biedt en in ieder geval is aangepast aan de huidige tijd. Zo is de nieuwe verordening ook in de versie van de Raad voorzien van nieuwe rechten, zoals het vergeetrecht en het recht op dataportabiliteit. Ook wordt aandacht gegeven aan het verschijnsel profilering. Ik hecht eraan om er nadrukkelijk op te wijzen dat zowel de Raad, als de Commissie, als het EP, bij het begin van de triloog duidelijk hebben uitgesproken dat de verordening niet onder het beschermingsniveau van de huidige privacyrichtlijn zal zakken. De door de SP aangehaalde kritiek wordt overigens niet in de informele JBZ-Raad van 9–10 juli besproken, het onderwerp gegevensbescherming is niet geagendeerd.

Wat betreft de vragen van de leden van de SP-fractie over de informatievoorziening in het dossier gegevensbescherming tijdens de triloogfase, luidt het antwoord als volgt.

De triloog vindt plaats tussen het Voorzitterschap van de Raad, de Commissie en het Europees parlement. De triloog vindt niet in de openbaarheid plaats. Het is aan het Voorzitterschap te bepalen of, en zo ja, op welke wijze en hoe vaak, wordt teruggerapporteerd. Indien die terugkoppeling plaatsvindt in een Raadswerkgroep of diplomatieke Radengroep, kan worden bezien hoe daaruit aan de Kamers nader informatieverschaffing kan plaatsvinden op een wijze die recht doet aan het onderhandelingsproces. Daarbij moet bedacht worden dat het de leden van het EP uiteraard vrijstaat om eigener beweging elke uitlating te doen op de wijze die zij wenselijk achten, maar dat dit niet geldt voor de Raad of de lidstaten. Overigens is het zo dat Nederland vanaf 1 juli as. de status heeft van inkomend voorzitter. In het kader van de verantwoorde overdracht van het Voorzitterschap aan het eind van dit jaar, is het niet ongebruikelijk dat het inkomend Voorzitterschap in de gelegenheid wordt gesteld als waarnemer bij de zogeheten politieke trilogen aan te schuiven. Het is en blijft echter de verantwoordelijkheid van het zittend Voorzitterschap te bepalen of, en zo ja hoe, uitlatingen gedaan kunnen worden over die trilogen. Ik zal niettemin proberen driemaandelijks zo goed mogelijk te blijven rapporteren over de voortgang van de triloog. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat de terugkoppeling veel minder gedetailleerd zal zijn dan nu het geval is. Omdat over de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging nog wordt dooronderhandeld, zullen de Kamers daarover in elk geval op de toegezegde wijze geïnformeerd kunnen blijven worden. Ten aanzien van de richtlijn streeft het inkomend Voorzitterschap naar een politiek akkoord op de JBZ-Raad van oktober as. Indien dit akkoord wordt bereikt, zal ten aanzien van de informatievoorziening over de richtlijn dan ook een andere fase aanbreken.

Mocht het zo zijn dat de trilogen inderdaad nog onder Nederlands Voorzitterschap moeten worden voortgezet, dan moet Nederland zich richten op de voortgang van het proces en niet op het realiseren van eigen beleidswensen. Het is gebruikelijk om ook al in de laatste periode voor het begin van het Voorzitterschap uiterste terughoudendheid te betrachten in het vragen om het woord. Als het werkelijk noodzakelijk is, dan zal Nederland tijdens het Voorzitterschap andere daarvoor in aanmerking komende lidstaten bereid moeten vinden om het desbetreffende punt over te nemen. Dit zal alleen gebeuren indien het punt echt wezenlijk is voor Nederland. In beginsel zal het Nederlandse delegatielid dat niet in de voorzittersstoel zit, niet om het woord vragen.

Dan het antwoord op de vraag van leden van de VVD-fractie over een vermeende hacking van de in Nederland gevestigde SWIFT-server. Het CBP en de Belgische autoriteit voor de bescherming van gegevens hebben vanaf eind 2013 een uitgebreid onderzoek ingesteld naar berichten als zouden derden toegang hebben verkregen tot gegevens bij SWIFT. Blijkens een gezamenlijk persbericht van 8 mei 2014 hebben ze daarbij geen inbreuken op de juridische veiligheidseisen aangetroffen noch aanwijzingen dat derde partijen onrechtmatig toegang hadden of hadden kunnen krijgen tot financiële verkeersgegevens van Europese burgers.

7. Verstekelingen in vrachtwagens

De leden van de VVD-fractie hebben recent middels schriftelijke vragen (2015Z11787) aandacht gevraagd voor de problematiek van verstekelingen die zich verstoppen in vrachtwagens. In hoeverre en op welke termijn wordt de controle aan de maritieme buitengrens en aan de landsgrenzen geïntensiveerd? Kan het kabinet de Kamer informeren over de resultaten van het gezamenlijke gesprek van de Nederlandse overheid en Transport en Logistiek Nederland (TLN) met de Franse autoriteiten en andere Europese collega's? Zijn de maatregelen die Frankrijk wil nemen volgens de Minister voldoende om de verstekelingenproblematiek in die regio tegen te gaan? Heeft het kabinet tijdens de bilaterale overleggen met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de dubbele beboeting aangekaart van Nederlandse chauffeurs, omdat zij niet voldoen aan de rij- en rusttijdenwet vanwege veel te lange wachttijden voor de oversteek? Zo ja, wat voor afspraken zijn hieruit voortgekomen? Zo nee, waarom niet en is het kabinet dat alsnog van plan?

De leden van PvdA-fractie willen kort iets zeggen over de verstekelingenproblematiek bij Hoek van Holland en Calais. Nederlandse transportbedrijven ondervinden hinder als ze via Calais naar Engeland rijden en er ontstaan gevaarlijke situaties, voor zowel de chauffeurs als de verstekelingen. TLN heeft als reactie hierop een tienpuntenplan opgesteld en dit op 9 juni 2015 aangeboden aan het kabinet.

Voornoemde leden vinden het van groot belang dat er samen wordt gewerkt tussen de verschillende sectoren en Europese regeringsleiders om enerzijds te voorkomen dat de stijgende lijn van het aantal verstekelingen in vrachtwagens zich voort zet en anderzijds om de druk op de transportsector te verlichten. Chauffeurs mogen niet de dupe worden van problematiek waar zij part noch deel aan hebben. Deze leden willen het kabinet vragen om er op toe te zien dat tijdens de informele JBZ-raad wordt bekeken hoe dit probleem aangepakt kan worden. Zij vernemen dan ook graag welke afspraken er in Europees verband worden gemaakt.

Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Op de vragen van de leden van de VVD-fractie luidt het antwoord als volgt.

In de brief van 23 juni 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verstekelingenproblematiek tegen te gaan. Een van de maatregelen is dat de Koninklijke Marechaussee de informatiegestuurde controles op een aantal hotspotlocaties in Nederland heeft geïntensiveerd. Het gesprek van de Nederlandse overheid en Transport en Logistiek Nederland (TLN) met de Franse autoriteiten wordt op dit moment nog voorbereid en streven is dat het overleg nog deze zomer zal plaatsvinden. Afgelopen juni heeft de Koninklijke Marechaussee, TLN en Stenaline overleg gevoerd met UK Border Force. Voorts hebben de leden van de VVD gevraagd of de maatregelen van Frankrijk voldoende zijn om de verstekelingenproblematiek in die regio tegen te gaan. Het is op dit moment nog te vroeg om te beoordelen of de maatregelen het gewenste effect zullen hebben. Het kabinet hoopt dat de aangekondigde maatregelen die zien op een betere beveiliging en handhaving van de toegangswegen tot de Eurotunnel bijdragen aan het tegengaan van de verstekelingenproblematiek. In de bilaterale gesprekken met Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk is de verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector en de situatie in Hoek van Holland besproken. Wanneer chauffeurs niet voldoen aan de rij- en rusttijdenwet omdat er te lange wachttijden voor de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk staan en hierom een boete krijgen, wil het kabinet de Tweede Kamer het volgende meedelen. De Verordening rij- en rusttijden is bedoeld ter bescherming van de chauffeur tegen te lange werktijden en tevens voor de veiligheid van medeweggebruikers. Oververmoeide chauffeurs leveren immers een gevaar op voor de verkeersveiligheid. Binnen Europa heeft het handhaven van deze regelgeving daarom hoge prioriteit. Het is aan de vervoerder om binnen de grenzen van deze regelgeving te plannen. De vervoerder moet onder alle omstandigheden rekening houden met mogelijke vertragingen door bijvoorbeeld drukte op de weg, files, aanrijroutes en wachttijden voor de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk. De Minister van Infrastructuur en Milieu zal ook dit aspect van de rij- en rusttijden snel bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen. Onverwachte situaties zoals een staking bij Calais kunnen gezien worden als uitzonderlijke situatie, waarvoor de regels ruimte bieden om af te wijken van de normale rij- en rusttijden. Het is van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben.

Voor de vragen van de PvdA-fractie inzake de verstekelingenproblematiek wordt verwezen naar het antwoord hierop aan de VVD-fractie en de brief aan de Tweede Kamer van 23 juni jl.

Naar boven