Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32156 nr. 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32156 nr. 26 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2010
Inleiding
Op 28 september 2009 (kamerstuk 32 156, nr. 1) is de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (hierna: MoMo) naar uw Kamer gestuurd. Bij de behandeling van de Beleidsbrief MoMo op 16 november 2009 (kamerstuk 32 156, nr. 10) heeft u mijn ambtsvoorganger gevraagd in hoeverre de gemeenten in staat zijn om de nieuwe taken en rollen, die de modernisering van de monumentenzorg met zich mee brengt, op een adequate wijze te vervullen. Mijn voorganger heeft u toegezegd dit te zullen onderzoeken: in hoeverre zijn de gemeenten nu «MoMo-proof»? Wat kunnen verschillende partijen (rijk, provincies, VNG) doen om de gemeenten daarbij te helpen? In april is opdracht aan bureau AEF gegeven voor het uitvoeren van dit onderzoek en onlangs is het eindrapport afgerond. In bijlage 1 treft u dit eindrapport aan; in bijlage 2 geef ik een reactie op alle aanbevelingen1.
Ook heeft uw Kamer mijn ambtsvoorganger gevraagd om onderzoeken uit te voeren naar mobiel erfgoed en vrijwilligers in de monumentenzorg. In de bijlagen 3 en 4 vindt u de resultaten van en mijn reactie op deze twee onderzoeken.1
Tot slot kan ik u melden dat per 1 januari 2011 het Brim dusdanig is aangepast dat aan de motie Van Vroonhoven (32 156) wordt voldaan.
In het voorjaar van 2010 is een onderzoek uitgevoerd om te peilen in hoeverre vrijwilligers in de erfgoedsector zich gewaardeerd voelen en of zij behoefte hebben aan een waarderingsprijs die beschikbaar wordt gesteld door de overheid.
Uit het onderzoek blijkt dat de vrijwilligers zich gewaardeerd voelen, maar dat er nauwelijks behoefte is aan een waarderingsprijs. Ik blijf wel in gesprek met de erfgoedbranche om te bekijken hoe wij hen kunnen ondersteunen in hun vrijwilligersbeleid.
Het onderzoek naar mobiel erfgoed is in het voorjaar van 2010 uitgevoerd. De conclusie is dat er op een aantal gebieden wet- en regelgeving bestaat die door het veld als belemmerend wordt ervaren. Met het veld is afgesproken dat het aan OCW zal melden wanneer het (de ontwikkeling van) wet- en regelgeving signaleert waarbij belemmeringen worden opgeworpen voor activiteiten van die sector. OCW zal daarop een afweging maken in samenspraak met het veld en andere relevante partijen, waarbij de melding zal worden afgewogen binnen de kaders van algemeen beleid. Indien nodig zal OCW het erfgoed belang inbrengen bij de voorbereiding van wetsvoorstellen van andere departementen. Dit moet wel leiden tot versimpelen van wet- en regelgeving: regeldruk verminderen en ontheffingen in plaats van extra regels en meer overheidsbemoeienis.
Wat is MoMo-proof precies en hoe kan een gemeente dat worden? Het gaat er daarbij in het kort om in hoeverre gemeenten in staat zijn cultuurhistorie te borgen in het bestemmingsplan, in hoeverre de vereenvoudigde regelgeving en kortere procedures kunnen worden geïmplementeerd en in hoeverre gemeenten in staat zijn proactief herbestemmingsbeleid te voeren. Ik vind het belangrijk om rijksbeleid op een aantrekkelijke manier voor burgers en andere overheden voor het voetlicht te brengen en concreet te maken. Daarom zal ik ervoor zorgen dat, in navolging van de website www.waboproofcheck.nl, er een web site www.MoMoproofcheck.nl wordt ingericht, die in de loop van 2011 in de lucht zal gaan. Gemeenten kunnen hierop een aantal vragen beantwoorden en krijgen vervolgens te zien in hoeverre zij MoMo-proof zijn en wat aanbevelingen zijn om dat (nog meer) te worden. De eerste tien gemeenten die volgens deze check MoMo-proof blijken te zijn zal ik persoonlijk feestelijk huldigen.
Hoofdconclusie onderzoek
AEF concludeert dat MoMo positief wordt ontvangen bij de onderzochte gemeentes en dat de uitgangspunten breed worden onderschreven.
In de beleidsbrief MoMo werd de verwachting uitgesproken dat er een overgangsperiode van 10 jaar nodig is voor de implementatie bij gemeenten. De hoofdconclusie van het rapport is dat er een groep voorlopers is, de grote gemeenten, die over ongeveer 3 jaar MoMo-proof zullen zijn. Middelgrote gemeenten hebben meer tijd nodig: gemiddeld 5 jaar. En voor kleine gemeenten wordt verwacht dat zij gemiddeld 7 jaar nodig hebben voor deze overgang.
De hoofdconclusie van het onderzoek vind ik bemoedigend. Als het mogelijk is dat gemeenten over 3 tot 7 jaar MoMo-proof worden, dan is dat een mooi toekomstbeeld, wat ook nog past binnen de overgangsperiode van 10 jaar.
Om te bereiken dat gemeenten binnen drie tot zeven jaar de MoMo adequaat hebben opgepakt, zijn volgens het onderzoeksbureau enkele maatregelen nodig, die in drie categorieën zijn onder te brengen:
1. Formele maatregelen: aanvullende wet- en regelgeving. AEF heeft een aantal aanbevelingen op dit gebied. Een groot deel daarvan komt erop neer dat gemeenten meer dwingend en meer in detail zou moeten worden voorgeschreven wat er van hen verwacht wordt.
Ik ben daar geen voorstander van, want dit leidt tot meer regels en bureaucratie en minder beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten. Ik wil gemeenten graag helpen die verantwoordelijkheid in te vullen, maar ik wil deze niet overnemen. Beleidsvrijheid van gemeenten vind ik belangrijker dan in detail voorschrijven wat er van gemeenten verwacht wordt. Ik wil geen regelverdichting, ik reik liever inspirerende voorbeelden aan en dat zal ik ook zeker doen. Bovendien verwacht ik dat de stelselwijziging beter beklijft wanneer gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid daarin nemen, dan wanneer het rijk alles dwingend voorschrijft. Daarbij neem ik voor lief dat de overgangsperiode dan wellicht een jaar langer duurt. In de bijlage ga ik hier meer in detail op in.
2. Beleid: maatregelen die door gemeenten zelf kunnen worden opgepakt. Het onderzoeksbureau doet organisatorische aanbevelingen, zoals: het bij elkaar voegen van de gemeentelijke afdelingen monumentenzorg en RO, en het samenvoegen van de gemeentelijke monumenten- en welstandscommissie. Op het gebied van het stimuleren van herbestemming beveelt AEF gemeenten aan om regels voor tijdelijk gebruik te versoepelen en maatregelen te nemen tegen leegstand. Natuurlijk is het aan gemeenten zelf om hier keuzes in te maken en actie op te ondernemen. Inhoudelijk onderschrijf ik een groot aantal van deze aanbevelingen en zal ik daarin een stimulerende rol gaan spelen, door voorbeelden aan te reiken en door het onderwerp van gesprek te maken in bestuurlijke overleggen.
3. Kennisoverdracht. Het onderzoeksbureau heeft een groot aantal aanbevelingen voor het opbouwen van kennis en doen plaatsvinden van kennisuitwisseling middels inhoudelijke handleidingen, voorbeeldprojecten, scholing en dergelijke. Ik acht het de taak van het rijk om te zorgen dat gemeenten ondersteund worden bij het maken van de omslag naar MoMo en kennisoverdracht is daarbij onontbeerlijk. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor het kennisinstituut de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, maar ook de provinciale steunpunten, de Federatie Grote monumentengemeenten, de VNG, het IPO, het NRF en diverse particuliere organisaties zullen daarbij betrokken worden.
Capaciteit
Een punt van zorg is de beschikbare capaciteit bij gemeenten. AEF concludeert dat er bij grote gemeenten over het algemeen voldoende capaciteit aanwezig is. Bij middelgrote en bij kleine gemeenten is er echter vaak een tekort aan formatie.
Het onderzoeksbureau beveelt gemeenten aan om de capaciteit te versterken door samenwerkingsverbanden in te richten en door pools in te richten met deskundigen. Ik onderschrijf deze aanbevelingen. Samen met I&M, VNG en provinciale steunpunten wil ik bekijken of er binnen de bestaande formatieve en financiële kaders, tijdelijk voor extra capaciteit kan worden gezorgd voor de MoMo.
De constatering van AEF over een gebrek aan capaciteit heeft met name betrekking op gemeenteambtenaren erfgoed. De uitdaging is om de veel grotere groep gemeenteambtenaren RO en vastgoed te helpen het erfgoed meer tot uitgangspunt van hun beleid te nemen.
Trends gemeentelijke monumentenzorg
Het onderzoeksbureau is ook gevraagd de trends van de gemeentelijke monumentenzorg in kaart te brengen. Hoe hebben gemeenten de vorige stelselwijziging van de monumentenzorg in 1988 opgepakt en wat is de trend? Het blijkt dat vrijwel alle gemeenten nu een monumentenverordening hebben, vergunningen verlenen en een monumentencommissie hebben ingesteld. Zeventig procent van de gemeenten heeft een monumentenlijst (niet verplicht). In 1988 waren er 10 000 gemeentelijke monumenten aangewezen, in 2009 waren er 40 000 en de verwachting is dat er in 2020 60 000 gemeentelijke monumenten zullen zijn, ongeveer evenveel als dat er nu rijksmonumenten zijn. De aanwijzing van gemeentelijke monumenten was en is overigens niet verplicht, gemeenten hebben de vrijheid dat al dan niet te doen. Tot slot blijkt uit onderzoek van Haskoning (2008) dat een groot deel van de gemeentelijk bestemmingsplannen een cultuurhistorische paragraaf heeft en dat er ook op het gebied van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening sprake is van een positieve trend.
Ik concludeer daaruit dat gemeenten over het algemeen een grote betrokkenheid ten toon hebben gespreid ten aanzien van het belang en het behoud van erfgoed. Zij hebben de nieuwe taken uit 1988 grosso modo goed opgepakt, kennelijk ondanks het gebrek aan capaciteit. Dat is een compliment waard.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32156-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.