Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2021
Op 28 april 2020 heb ik uw Kamer per brief1 geïnformeerd over de financiële effecten van COVID-19 voor luchtverkeersleiding.
Luchtverkeersleiding in het Nederlandse luchtruim wordt gefinancierd uit heffingen
aan de gebruikers van het luchtruim. De afname van de hoeveelheid vliegverkeer als
gevolg van COVID-19 leidt tot een vergelijkbare afname in de inkomsten uit deze heffingen,
en heeft daarmee een significant negatief financieel effect voor de betrokken organisaties:
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL); Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC);
KNMI; Eurocontrol; en de National Supervisory Authority (NSA) – onderdeel van Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT).
In mijn eerdere brief heb ik aangegeven dat, om het tijdelijke liquiditeitsprobleem
bij deze organisaties op te lossen, is besloten de limiet van het rekening courant
krediet (schatkistbankieren) van LVNL bij het Ministerie van Financiën met 120 miljoen
euro te verhogen. Via de kassiersfunctie die LVNL namens het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat uitvoert, is hiermee ook de liquiditeit van de relevante andere organisaties
voor het jaar 2020 gegarandeerd.
Inmiddels is duidelijk dat ook in 2021 de hoeveelheid vliegverkeer ver beneden eerdere
verwachtingen zal liggen. Dit heeft opnieuw significante financiële consequenties
voor de luchtverkeersleiding. Om de noodzakelijke dienstverlening op korte termijn
te kunnen borgen is het mijn voornemen om het rekening courant krediet nogmaals te
verhogen, met een aanvullende 110 miljoen euro, waarmee op basis van huidige verwachtingen
voldoende liquiditeit beschikbaar is tot het einde van 2021.
Op EU-niveau zijn in 2020 maatregelen genomen om te voorkomen dat deze situatie zich
de komende jaren herhaalt. Vanaf 2022 kunnen de tarieven waar de heffingen op gebaseerd
zijn worden aangepast op basis van herziene verkeersprognoses, zodat de inkomsten
weer kostendekkend kunnen zijn. Bovendien voorzien dezelfde EU maatregelen in een
mechanisme waarmee het in 2020 en 2021 benodigde krediet de komende jaren weer kan
worden afgebouwd, doordat de tekorten over deze jaren alsnog bij de luchtruimgebruikers
in rekening worden gebracht. Dit zal de komende jaren wel leiden tot een merkbare
tariefverhoging; ditzelfde effect doet zich echter ook in alle ons omringende landen
voor, waardoor niet specifiek de gebruikers van het Nederlandse luchtruim worden benadeeld.
Verder kan ik u melden dat mijn ministerie uiteraard de afgelopen periode met LVNL
in overleg is getreden over kostenbesparingen om de terugval aan inkomsten op te vangen.
Hiertoe zijn mogelijkheden geïdentificeerd, LVNL heeft deze in haar lopende begroting
2020 en de begroting voor 2021 en verder verwerkt. Omdat ook bij beperkt vliegverkeer
nog altijd in het gehele luchtruim luchtverkeersleidingsdiensten beschikbaar moeten
zijn, is het niet mogelijk de kosten in lijn met de afname aan inkomsten terug te
brengen. Bovendien acht ik het niet wenselijk dat LVNL nu vergaande maatregelen neemt
die de komende jaren het herstel van het vliegverkeer of de gewenste inzet op innovatie
en duurzaamheid kunnen hinderen door bv. gebrek aan capaciteit. Op basis van deze
uitgangspunten is een goede balans gevonden tussen besparingen en beschikbaarheid
van een goede dienstverlening nu en in de toekomst.
Voor de ophoging van de rekening courant van LVNL staat mijn ministerie garant. Dit
leidt tot een verhoging van de verplichtingen op de begroting Infrastructuur en Waterstaat,
artikel 17 luchtvaart. Vanwege de noodzaak om deze organisaties op korte termijn van
krediet te voorzien doe ik een beroep op het tweede lid van artikel 2.27 Comptabiliteitswet
2016. Deze noodzaak is het gevolg van het feit dat het vliegverkeer, en daarmee de
inkomsten van de luchtverkeersleidingsorganisaties, nog altijd ver onder het normale
niveau zijn. Ondanks kostenbesparingen zal het bestaande krediet op zeer korte termijn
niet langer toereikend zijn, waarmee de wettelijke taak van het leveren van luchtverkeersdiensten
direct in gevaar komt.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga