Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 april 2020
Door Covid-19 en de internationaal ingestelde vliegrestricties is het vliegverkeer
in het Europese luchtvaartnetwerk en ook in Nederland ruim 85% afgenomen ten opzichte
van zowel 2019 als de verkeersverwachting voor 2020. Tevens is het onzeker hoe en
op welke termijn het vliegverkeer zich zal herstellen. Door deze afname dalen de inkomsten
uit de zogenaamde luchtvaartnavigatieheffingen. Deze luchtvaartnavigatieheffingen
worden betaald door de luchtvaartmaatschappijen wanneer zij door het (Nederlandse)
luchtruim vliegen. De meest recente schatting voor het gehele jaar 2020 wijst op inkomsten
die ruim 40% onder de verwachting liggen.
De luchtvaartnavigatieheffingen zijn bedoeld om inkomsten te genereren waarmee door
Nederland de kosten worden gedekt van:
-
• de kosten van Luchtverkeersleiding Nederland en de Nederlandse bijdrage aan de kosten
van het Maastricht Upper Area Control Centre;
-
• de luchtvaartactiviteiten van het KNMI;
-
• de contributie van Nederland aan EUROCONTROL; en
-
• een deel van de medewerkers van de National Supervisory Authority die onderdeel is van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
De meeste luchtvaartmaatschappijen kampen momenteel met aanzienlijke liquiditeitsproblemen.
Hoewel ze alleen luchtvaartnavigatieheffingen hoeven te betalen voor de door hen uitgevoerde
vluchten zijn maatregelen genomen op het gebied van luchtverkeersleiding om in enige
mate tegemoet te komen aan deze liquiditeitsproblemen.
Op Europees niveau is met instemming van Nederland besloten om de betalingstermijnen
van de luchtvaartnavigatieheffingen voor het hogere luchtruim (en-route charges) uit te stellen. Dit betekent concreet dat de betalingen over de maanden februari–mei
2020, normaliter te voldoen in april–juli 2020, voor een deel uit worden gesteld tot
november 2020 en het overige deel tot in de loop van 2021. Dit gaat Europa breed om
ongeveer 1,1 miljard euro aan luchtvaartnavigatieheffingen.
In het verlengde hiervan heb ik besloten om de betaaltermijnen van de luchtvaartnavigatieheffingen
voor het lagere luchtruim (terminal charges) van Nederland eveneens uit te stellen conform dezelfde termijnen. Voor Nederland
betreft dit ruim 10 miljoen euro. In Europa hebben nog ruim tien landen vergelijkbare
maatregelen genomen.
Door de sterke afname van de inkomsten uit luchtvaartnavigatieheffingen ontstaat echter
eveneens een liquiditeitsprobleem voor de eerder genoemde organisaties die betrokken
zijn bij luchtverkeersdienstverlening, aangezien de kosten van deze organisaties doorlopen.
Het uitstel van betaling voor de luchtvaartmaatschappijen met vier maanden betekent
bovendien dat het liquiditeitsprobleem groter wordt en eerder gaat optreden. Om dit
liquiditeitsprobleem op te lossen is besloten het rekening courant krediet (leenfaciliteit)
van LVNL bij het Ministerie van Financiën te verhogen met 120 miljoen euro. Hiermee
lijkt op basis van de huidige verwachting de dekking van de noodzakelijke kosten voor
2020 voor alle genoemde organisaties bij luchtverkeersdienstverlening verzekerd. Het
Ministerie van IenW staat garant voor het rekening courant krediet.
De verhoging van het rekening courant krediet voorkomt het korte termijn liquiditeitsprobleem
voor de eerder genoemde organisaties die betrokken zijn bij luchtverkeersdienstverlening.
Hoewel het uitstel van betaling voor de luchtvaartmaatschappijen geen afstel betekent,
zullen desalniettemin de inkomsten uit de luchtvaartnavigatieheffingen over 2020 niet
voldoende zijn om alle kosten te dekken. Conform de Europese regelgeving kan een aanzienlijk
deel van dit tekort alsnog op de luchtvaartmaatschappijen worden verhaald, maar slechts
alleen in 2022. Dit leidt echter tot hele hoge tarieven voor de luchtvaartnavigatieheffingen
in dat jaar. Nederland zal met de Europese Commissie in overleg treden hoe de regelgeving
op dit punt gewijzigd zou kunnen worden.
Tenslotte ben ik in overleg met de luchtverkeersdienstverleners over mogelijke kostenbesparende
maatregelen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga