Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31892 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | 31892 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319), welke voorziet in een vergunningenstelsel voor betaaldienstverleners, informatieverplichtingen omtrent betaaldiensten en rechten en plichten van verleners en gebruikers van betaaldiensten, in Nederland dient te worden geïmplementeerd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:
betaaldienst: bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;
betaaldienstagent: persoon die bij de uitvoering van betaaldiensten voor rekening van een betaalinstelling optreedt;
betaaldienstgebruiker: persoon die in de hoedanigheid van betaler, betalingsbegunstigde of beide van een betaaldienst gebruik maakt;
betaaldienstverlener: degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten;
betaalinstelling: een betaaldienstverlener waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:3a is verleend;
betaalinstrument: gepersonaliseerd instrument of gepersonaliseerde instrumenten of het geheel van procedures, overeengekomen tussen de betaaldienstgebruiker en de betaaldienstverlener, waarvan de betaaldienstgebruiker gebruik maakt om de betaaldienstverlener in staat te stellen een betaalopdracht te initiëren;
betaalopdracht: door een betaler of betalingsbegunstigde aan zijn betaaldienstverlener gegeven opdracht om een betalingstransactie uit te voeren;
betaalrekening: op naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;
betaler: persoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een persoon die een betaalopdracht geeft;
betalingsbegunstigde: persoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;
betalingssysteem: een geldovermakingssysteem met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, clearing of afwikkeling van betalingstransacties;
betalingstransactie: door de betaler of de betalingsbegunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de betalingsbegunstigde zijn;
geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld;
raamovereenkomst voor betaaldiensten: overeenkomst die de uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten;
richtlijn betaaldiensten: richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PbEU L 319);
2. De definitie van bijkantoor komt te luiden:
bijkantoor:
a. duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezig onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een financiële onderneming die geen verzekeraar, beleggingsonderneming of betaalinstelling is;
b. duurzame aanwezigheid van een verzekeraar, met uitzondering van de zetel, beheerd door eigen personeel van de verzekeraar of door een zelfstandig persoon die is gemachtigd duurzaam voor de verzekeraar op te treden;
c. gezamenlijke duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een beleggingsonderneming die beleggingsdiensten, beleggingsactiviteiten of nevendiensten verlenen; of
d. gezamenlijke duurzaam in een andere staat dan de staat van de zetel aanwezige onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een betaalinstelling;
3. In de definitie van financiële onderneming wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:
ca. een betaaldienstverlener;
Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet van toepassing op het verlenen van betaaldiensten door:
a. de Europese Centrale Bank en de centrale banken van de lidstaten voor zover zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;
b. lidstaten alsmede de regionale of lokale overheden van de lidstaten voor zover zij niet handelen in de hoedanigheid van overheidsinstantie.
Het opschrift van § 1.1.2.2. komt te luiden:
§ 1.1.2.2. Betaaldienstverleners, clearinginstellingen en kredietinstellingen
Na artikel 1:5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Het in deze wet met betrekking tot betaaldiensten bepaalde is van toepassing op betaaldiensten uitgevoerd in de Europese Gemeenschap en de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, met uitzondering van de ingevolge artikel 4:22 gestelde regels ter uitvoering van titel III van de richtlijn betaaldiensten, die alleen van toepassing zijn indien zowel de betaaldienstverlener van de betaler als de betaaldienstverlener van de betalingsbegunstigde, of de enige bij de betalingstransactie betrokken betaaldienstverlener in een lidstaat gevestigd is.
2. Onder het verlenen van betaaldiensten in de zin van deze wet wordt niet verstaan:
a. het uitsluitend met chartaal geld en zonder tussenkomst van derden rechtstreeks door de betaler aan de betalingsbegunstigde verrichten van betalingstransacties;
b. het verrichten van betalingstransacties via een handelsagent die gemachtigd is om voor rekening van de betaler of de betalingsbegunstigde de verkoop of aankoop van goederen of diensten tot stand te brengen of te sluiten;
c. het in de uitoefening van een bedrijf of beroep vervoeren, ophalen, verwerken of leveren van chartaal geld;
d. het verrichten van betalingstransacties die bestaan uit het niet in de uitoefening van een bedrijf of beroep ophalen en leveren van chartaal geld in het kader van een activiteit zonder winstoogmerk of voor liefdadigheidsdoeleinden;
e. het verlenen van diensten waarbij chartaal geld door de begunstigde aan de betaler wordt verstrekt als onderdeel van een betalingstransactie in de vorm van een betaling voor de aankoop van goederen of diensten, indien de betaler vlak voor de uitvoering van die betalingstransactie om die verstrekking heeft verzocht;
f. het verrichten van geldwisseltransacties, zijnde transacties verricht met chartaal geld, waarbij de geldmiddelen niet op een betaalrekening worden aangehouden;
g. het verrichten van betalingstransacties met een van de volgende documenten die door een betaaldienstverlener zijn uitgegeven met de bedoeling geldmiddelen beschikbaar te stellen aan een betalingsbegunstigde:
1°. papieren cheques als bedoeld in het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;
2°. papieren cheques vergelijkbaar met de papieren cheques, bedoeld onder 1°, die vallen onder het recht van lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 19 maart 1931 tot invoering van een eenvormige wet op cheques;
3°. papieren wissels als bedoeld in het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 dat voorziet in een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;
4°. papieren wissels vergelijkbaar met de papieren wissels, bedoeld onder 3°, die vallen onder het recht van de lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Genève van 7 juni 1930 tot invoering van een eenvormige wet op wisselbrieven en orderbriefjes;
5°. papieren tegoedbonnen;
6°. papieren reischeques;
7°. papieren postwissels als omschreven door de Wereldpostunie, in 1874 opgericht bij het Verdrag van Bern;
h. het onverminderd artikel 5:88 verrichten van betalingstransacties binnen een betalings- of een effectenafwikkelingssysteem, of tussen afwikkelondernemingen, centrale tegenpartijen als bedoeld in artikel 212a, onderdeel c, van de Faillissementswet, clearinginstellingen, centrale banken van de lidstaten, andere deelnemers van een van de bedoelde systemen, en betaaldienstverleners;
i. betalingstransacties in verband met dienstverlening op effecten, met inbegrip van uitkeringen van dividend en andere inkomsten in verband met effecten, en aflossing en verkoop, uitgevoerd door personen als bedoeld in onderdeel h of door beleggingsondernemingen, banken, of door andere instellingen aan welke de bewaarneming van financiële instrumenten is toegestaan;
j. het verlenen van diensten door technische dienstverleners ter ondersteuning van het verlenen van betaaldiensten zonder dat de technische dienstverlener op enig moment in het bezit komt van de over te maken geldmiddelen, daarbij inbegrepen het verwerken en opslaan van gegevens, diensten ter bescherming van het vertrouwen en het privéleven, authenticatie van gegevens en entiteiten, het aanbieden van informatietechnologie- en communicatienetwerken, en het aanbieden en onderhouden van voor betaaldiensten gebruikte automaten en instrumenten;
k. het verrichten van betalingstransacties ten behoeve van de aankoop van goederen of diensten die worden uitgevoerd met betaalinstrumenten die uitsluitend kunnen worden gebruikt:
1°. in de door de uitgevende instelling gebruikte bedrijfsgebouwen; of
2°. op grond van een handelsovereenkomst met de uitgevende instelling binnen een beperkt netwerk van dienstverleners of voor een beperkte reeks goederen en diensten;
l. het verrichten van betalingstransacties ten behoeve van de aankoop van goederen of diensten die worden uitgevoerd via een telecommunicatie-instrument, digitaal instrument of informatietechnologie-instrument, mits de aanbieder van dit instrument niet uitsluitend als tussenpersoon optreedt tussen de betaaldienstgebruiker en de leverancier van de gekochte goederen en diensten en voor zover de gekochte goederen of diensten geleverd worden aan en gebruikt moeten worden via een van de bedoelde instrumenten;
m. het verrichten van betalingstransacties die voor eigen rekening worden uitgevoerd tussen betaaldienstverleners, hun agenten of hun bijkantoren;
n. het verrichten van betalingstransacties tussen een moederonderneming en haar dochteronderneming als bedoeld in artikel 3:268, onderdeel c, of tussen dochternemingen als bedoeld in artikel 3:268, onderdeel c, van dezelfde moederonderneming, zonder tussenkomst van een andere betaaldienstverlener dan een tot dezelfde groep behorende onderneming; of
o. het opnemen van chartaal geld uit een geldautomaat, voor zover de exploitant van de geldautomaat geen andere betaaldiensten verleent en handelt namens een of meer betaaldienstverleners, en voor zover deze exploitant geen partij is bij de raamovereenkomst voor betaaldiensten van degene die de geldmiddelen van een betaalrekening opneemt.
Na artikel 1:25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De raad, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Mededingingswet, heeft, op de grondslag van deze wet, tot taak het toezicht op de naleving van artikel 5:88 uit te oefenen.
2. De artikelen 1:49, 1:55, eerste lid, 1:56, eerste, tweede en vierde lid, 1:58, eerste tot en met derde lid, 1:59, 1:65, eerste en vijfde lid, 1:68, 1:72 tot en met 1:75, 1:79, 1:80 en afdeling 1.5.1., met uitzondering van artikel 1:93a, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Artikel 1:47, eerste en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1:75, 1:79 en 1:80, door de raad, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat zowel de Nederlandsche Bank als de Autoriteit Financiële Markten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
In artikel 1:48, eerste lid, wordt «artikel 2:13» vervangen door: artikel 2:3b, 2:13.
Artikel 1:55 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «beleggingsonderneming,» ingevoegd: betaalinstelling,.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door betaalinstellingen.
Artikel 1:56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt na «beleggingsonderneming,» telkens ingevoegd: betaaldienstverlener,.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten van betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat, die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning voor het verlenen van betaaldiensten, en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat, die beschikken over een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning voor het verlenen van betaaldiensten.
Aan artikel 1:58 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op betaaldienstverleners, met dien verstande dat onder bijkantoor mede wordt verstaan betaaldienstagent of persoon aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed.
Artikel 1:59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt na «beleggingsonderneming,» telkens ingevoegd: betaalinstelling,.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van betaaldienstagenten en personen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed door een betaalinstelling.
Artikel 1:79, eerste lid, komt te luiden:
1. De toezichthouder kan een last onder dwangsom opleggen terzake van een overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
b. de prospectusverordening;
c. verordening (EG) nr. 2560/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 2001 betreffende grensoverschrijdende betalingen in euro (PbEG L 344); en
d. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1:80, eerste lid, komt te luiden:
1. De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen terzake van overtreding van:
a. voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dit artikel genoemde artikelen;
b. de prospectusverordening;
c. verordening (EG) nr. 2560/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 2001 betreffende grensoverschrijdende betalingen in euro (PbEG L 344); en
d. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 1:104, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel f wordt na «een beleggingsonderneming» ingevoegd: of een betaalinstelling.
2. Aan het slot van onderdeel i vervalt «of».
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
k. de vergunninghouder een betaalinstelling is die uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven haar bedrijf niet of niet langer te zullen uitoefenen; of
l. de vergunninghouder een betaalinstelling is die door de voortzetting van het uitoefenen van haar bedrijf een bedreiging vormt voor de stabiliteit van het betalingssysteem.
Artikel 1:107 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Er is een openbaar register dat wordt gehouden door de registerhouder en in ieder geval wordt gepubliceerd op een daartoe geschikte website.
2. Aan het slot van het derde lid, onderdeel g, vervalt «en».
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel i, door een puntkomma wordt aan dat lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. betaaldienstagenten en de bijkantoren van een betaalinstelling.
In Hoofdstuk 2.2 wordt voor afdeling 2.2.1. een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 2.2.0. UITOEFENEN VAN BEDRIJF VAN BETAALDIENSTVERLENER
§ 2.2.0.1. Vergunningplicht en -eisen voor betaaldienstverleners met zetel in Nederland
1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.
1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:
a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;
c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;
d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;
e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;
g. artikel 3:29a met betrekking tot het veiligstellen van ontvangen middelen uit betaaldiensten, voor zover van toepassing;
h. artikel 3: 53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;
2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3. De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.
4. De artikelen 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht en 1:102, derde lid, zijn niet van toepassing.
1. Een betaalinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2. Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij er van overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de agent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.
Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:3a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.
§ 2.2.0.3 Betaaldienstverleners met zetel in een staat die geen lidstaat is
1. Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:
a. in Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen;
b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen in een andere lidstaat.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.
Na artikel 2:106 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 2.3.0 UITOEFENEN VAN BEDRIJF VAN BETAALDIENSTVERLENER
§ 2.3.0.1. Bijkantoor en verrichten van diensten door een betaalinstelling naar een andere lidstaat
1. Een betaalinstelling die voornemens is vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat of door middel van het verrichten van diensten, al dan niet door tussenkomst van een betaaldienstagent, naar een andere lidstaat haar bedrijf uit te oefenen gaat daar slechts toe over nadat zij kennis heeft gegeven van haar voornemen aan de Nederlandsche Bank.
2. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving verstrekt de betaalinstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
3. De Nederlandsche Bank verstrekt de in het tweede lid bedoelde gegevens binnen een maand na ontvangst aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat.
4. De Nederlandsche Bank gaat over tot inschrijving van het bijkantoor of de betaaldienstagent in het register, bedoeld in artikel 1:107, tenzij de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de Nederlandsche Bank heeft meegedeeld dat zij het vermoeden heeft dat met de voorgenomen vestiging van het bijkantoor of door de inschakeling van de betaaldienstagent mogelijk in strijd met het recht zal worden gehandeld. Indien inschrijving op het tijdstip van ontvangst van de in de vorige volzin bedoelde mededeling reeds heeft plaatsgevonden, haalt de Nederlandsche Bank deze door.
In artikel 3:8 wordt de zinsnede «Het dagelijks beleid van een clearinginstelling» vervangen door: Het dagelijks beleid van een betaalinstelling, clearinginstelling.
In artikel 3:9, eerste lid, wordt de zinsnede «Het beleid van een clearinginstelling» vervangen door: Het beleid van een betaalinstelling, clearinginstelling.
In de artikelen 3:10, eerste lid en 3:17, eerste lid, wordt de zinsnede «Een clearinginstelling» telkens vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.
In artikel 3:15, tweede lid, wordt «een clearinginstelling» vervangen door: een betaalinstelling, een clearinginstelling.
Artikel 3:16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «Een clearinginstelling» vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «De kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar» vervangen door: De betaalinstelling, kredietinstelling, levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
Artikel 3:18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt de zinsnede «Een clearinginstelling» vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginstelling.
2. In het derde lid wordt in onderdeel b «clearinginstellingen» vervangen door «betaalinstellingen, clearinginstellingen» en wordt in onderdeel c «een clearinginstelling» vervangen door: een betaalinstelling, clearinginstelling.
Artikel 3:29, eerste lid, komt te luiden:
1. Een betaalinstelling, clearinginstelling, entiteit voor risico-acceptatie, financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland geeft kennis van wijzigingen met betrekking tot onderwerpen waarover ingevolge artikel 2:3b, 2:5, tweede lid, 2:12, vijfde lid, 2:13, tweede lid, 2:26b, vierde lid, 2:31, vierde lid, 2:32, tweede lid, 2:33, tweede lid, 2:49, tweede lid, 2:54b, derde lid, 2:107, tweede lid, 2:108, tweede lid, 2:111, tweede lid, 2:112, tweede lid, 2:115, tweede lid, 2:117, derde lid, 2:118, tweede lid, 2:120, tweede lid, 2:121, tweede lid, verstrekking van gegevens is voorgeschreven, aan de Nederlandsche Bank.
Na artikel 3:29 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Een betaalinstelling stelt de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of andere betaalinstellingen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze zeker.
Indien een betaalinstelling tevens werkzaamheden verricht die geen verband houden met het verlenen van betaaldiensten, kan de Nederlandsche Bank de betaalinstelling verplichten die werkzaamheden te doen verrichten door een aparte rechtspersoon indien het verrichten van die werkzaamheden afbreuk doet of dreigt te doen aan:
a. de financiële soliditeit van de betaalinstelling, of
b. het toezicht op de naleving van deze wet.
1. Een betaalinstelling houdt alleen betaalrekeningen aan die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt.
2. Geldmiddelen die een betaalinstelling in verband met het verlenen van betaaldiensten van betaaldienstgebruikers ontvangt, zijn, in afwijking van artikel 1:1, geen opvorderbare gelden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van de onder 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde kredieten door betaalinstellingen.
In artikel 3:53, eerste lid, wordt de zinsnede «een bewaarder die is verbonden aan een beleggingsinstelling» vervangen door: een betaalinstelling, een bewaarder die is verbonden aan een beleggingsinstelling.
In artikel 3:71, eerste lid, wordt de zinsnede «Een clearinginstelling» vervangen door: Een betaalinstelling, clearinginsteling.
Na artikel 3:74a wordt in § 3.3.9.1. een artikel ingevoegd, luidende:
Een betaalinstelling die naast het verlenen van betaaldiensten tevens andere werkzaamheden verricht, voert een afzonderlijke boekhouding voor de betaaldiensten.
In het opschrift van Afdeling 3.5.1. wordt de zinsnede «banken en beleggingsondernemingen» vervangen door: banken, beleggingsondernemingen en betaalinstellingen.
Na artikel 3:111a wordt in Afdeling 3.5.1. een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een betaalinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
2. Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij er van overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de agent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.
In het opschrift van Afdeling 3.6.2 wordt de zinsnede «beleggingsondernemingen en kredietinstellingen» vervangen door: beleggingsondernemingen, betaalinstellingen en kredietinstellingen.
In artikel 3:278 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op betaalinstellingen die dochteronderneming zijn van een Nederlandse moederkredietinstelling voor zover het betreft het toezicht op de naleving van artikel 3:53, eerste en derde lid.
Artikel 4:1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c vervalt na de puntkomma «en».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door «; en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. betaaldienstverleners.
Na artikel 4:2a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Het ingevolge dit deel bepaalde met betrekking tot het verlenen van betaaldiensten is uitsluitend van toepassing op betaaldiensten, verleend in euro’s of in andere valuta van lidstaten.
Met uitzondering van de afdelingen 4.2.4 en 4.2.5, paragraaf 4.3.8.1 en de artikelen 4:17, 4:19, eerste, tot en met derde lid, en 4:22 is het ingevolge dit deel bepaalde niet van toepassing op het aanbieden van financiele producten als bedoeld in onderdeel b van de definitie van financieel product in artikel 1:1.
In de aanhef van artikel 4:17, eerste lid, wordt na «beleggingsonderneming,» ingevoegd: betaaldienstverlener,.
Artikel 4:22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens ter uitvoering van titel III van de richtlijn betaaldiensten regels worden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking door een betaaldienstverlener over betaaldiensten.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Artikel 1:23 is niet van toepassing ten aanzien van de regels, bedoeld in het tweede lid.
Na artikel 4:25a wordt in § 4.2.3. een artikel ingevoegd, luidende:
Een betaaldienstverlener neemt bij het uitoefenen van zijn bedrijf Titel 7B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in acht.
In artikel 4:27, eerste lid, wordt na de zinsnede «een beleggingsonderneming,» ingevoegd: betaalinstelling,.
Aan het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt een hoofdstuk toegevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 5.7. REGELS VOOR DE TOEGANG TOT BETALINGSSYSTEMEN
1. Onverminderd het bepaalde in Hoofdstuk 3 en 4 van de Mededingingswet, wordt de toegang van betaaldienstverleners tot een betalingssysteem niet afhankelijk gesteld van andere regels dan regels die objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn en noodzakelijk zijn voor de bescherming van het betalingssysteem tegen specifieke risico’s en voor de bescherming van de financiële en operationele stabiliteit van het betalingssysteem.
2. Een aanbieder van een betalingssysteem stelt het gebruik van het systeem door betaaldienstverleners, betaaldienstgebruikers en andere aanbieders van betalingssystemen in ieder geval niet afhankelijk van:
a. voorwaarden die de effectieve deelname aan een ander betalingssysteem belemmeren;
b. voorwaarden die, wat de rechten, plichten en aanspraken van een deelnemer aan het betalingssysteem betreft, een ongelijke behandeling inhouden van betaaldienstverleners met een vergunning op grond van artikel 2:3b, eerste lid, en betaaldienstverleners waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2:3d van toepassing is; of
c. enigerlei beperking op grond van de institutionele status.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op:
a. systemen als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, van de Faillissementswet;
b. betalingssystemen waaraan slechts betaaldienstverleners deelnemen die met elkaar in een groep zijn verbonden, waarbij een van de verbonden entiteiten effectieve zeggenschap over de andere verbonden entiteiten heeft; en
c. betalingssystemen waarbij de enige betaaldienstverlener een entiteit of een groep is die:
1°. optreedt als of kan optreden als de betaaldienstverlener voor zowel de betaler als de begunstigde,
2°. exclusief belast is met de bedrijfsvoering van het systeem, en
3°. een licentie verleent of heeft verleend aan andere betaaldienstverleners om deel te nemen aan het systeem, waarbij laatstgenoemden met of onder elkaar geen vergoedingen met betrekking tot het betalingssysteem kunnen bedingen en zij individueel prijzen kunnen vaststellen ten aanzien van betalers en begunstigden.
De bijlage bij artikel 1:79 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de numerieke volgorde van artikelen uit het Deel Markttoegang financiële ondernemingen worden de volgende artikelen ingevoegd:
2:3a, eerste lid
2:3e, eerste lid
2:106a, eerste lid.
2. In de numerieke volgorde van artikelen uit het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden de volgende artikelen ingevoegd:
3:29a
3:29b
3:29c, eerste lid
3:74b
3:111b, eerste lid.
3. In de opsomming van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt «4:22, eerste lid» vervangen door «4:22, eerste en tweede lid» en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd: 4:25b.
4. In de numerieke volgorde van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële markten wordt het volgende artikel ingevoegd: 5:88, eerste en tweede lid.
De bijlage bij artikel 1:80 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de numerieke volgorde van artikelen uit het Deel Markttoegang financiële ondernemingen worden de volgende artikelen ingevoegd:
2:3a, eerste lid
2:3e, eerste lid
2:106a, eerste lid.
2. In de numerieke volgorde van artikelen uit het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden de volgende artikelen ingevoegd:
3:29a
3:29c, eerste lid
3:74b
3:111b, eerste lid.
3. In de opsomming van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt «4:22, eerste lid» vervangen door «4:22, eerste en tweede lid» en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd: 4:25b.
4. In de numerieke volgorde van artikelen uit het Deel Gedragstoezicht financiële markten wordt het volgende artikel ingevoegd: 5:88, eerste en tweede lid.
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In Boek 2 wordt in artikel 360, eerste lid, tweede volzin, na «banken als bedoeld in artikel 415» ingevoegd: en betaalinstellingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
In Boek 7 vervalt artikel 46g.
In Boek 7 wordt na titel 7A een nieuwe titel 7B ingevoegd, luidende:
In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. authenticeren: volgen van een procedure die de betaaldienstverlener in staat stelt het gebruik van het betaalinstrument te verifiëren, met inbegrip van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken;
b. automatische afschrijving: betaaldienst waarbij de betaalrekening van de betaler wordt gedebiteerd en waarbij de betalingstransactie wordt geïnitieerd door de begunstigde op basis van een door de betaler aan de begunstigde, aan de betaaldienstverlener van de begunstigde of aan de betaaldienstverlener van de betaler verstrekte instemming;
c. begunstigde: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;
d. betaaldienst: bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn;
e. betaaldienstgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betaaldienst gebruik maakt;
f. betaaldienstverlener: dienstverlener als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de richtlijn en natuurlijk persoon of rechtspersoon waarop een vrijstelling krachtens artikel 2:3d van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is;
g. betaalinstrument: gepersonaliseerd instrument of gepersonaliseerde instrumenten of het geheel van procedures, overeengekomen tussen de betaaldienstgebruiker en de betaaldienstverlener, waarvan de betaaldienstgebruiker gebruik maakt om de betaaldienstverlener in staat te stellen een betaalopdracht te initiëren;
h. betaalopdracht: door een betaler of begunstigde aan zijn betaaldienstverlener gegeven opdracht om een betalingstransactie uit te voeren;
i. betaalrekening: op naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;
j. betaler: natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een betaalopdracht geeft;
k. betalingstransactie: door de betaler of de begunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;
l. consument: niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een betaaldienstverlener een betaaldienst verleent of aan wie deze voornemens is een betaaldienst te verlenen;
m. duurzame drager: hulpmiddel dat het de betaaldienstgebruiker mogelijk maakt de aan hem persoonlijk gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;
n. geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder b), van richtlijn nr. 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 betreffende de toegang tot de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (Pb L 275);
o. raamovereenkomst: overeenkomst die de uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten;
p. referentierentevoet: rentevoet die als grondslag wordt gehanteerd voor de berekening van eventueel in rekening te brengen interesten en die afkomstig is van een bron welke door het publiek kan worden geraadpleegd en door beide partijen bij een betaaldienstovereenkomst kan worden geverifieerd;
q. referentiewisselkoers: wisselkoers die als berekeningsgrondslag wordt gehanteerd bij een valutawissel en die door de betaaldienstverlener beschikbaar wordt gesteld of afkomstig is van een bron die door het publiek kan worden geraadpleegd;
r. richtlijn: richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (Pb EU L 319);
s. unieke identificator: door de betaaldienstverlener aan de betaaldienstgebruiker medegedeelde combinatie van letters, nummers en symbolen, die de betaaldienstgebruiker dient te verstrekken om de andere bij een betalingstransactie betrokken betaaldienstgebruiker of zijn betaalrekening ondubbelzinnig te identificeren;
t. valutadatum: referentietijdstip dat door een betaaldienstverlener wordt gebruikt voor de berekening van de interesten op de geldmiddelen waarmee een betaalrekening wordt gedebiteerd of gecrediteerd;
u. werkdag: dag waarop de relevante betaaldienstverlener van de betaler of de betaaldienstverlener van de begunstigde die betrokken is bij de uitvoering van een betalingstransactie open is voor de daarvoor vereiste werkzaamheden;
1. Deze titel is van toepassing op eenmalige betalingstransacties, op raamovereenkomsten en op de daaronder vallende betalingstransacties.
2. Deze titel is alleen van toepassing op betaaldiensten die in de Europese Gemeenschap worden uitgevoerd in euro of in de valuta van een lidstaat van de Europese Gemeenschap buiten de eurozone.
3. Deze titel is alleen van toepassing indien zowel de betaaldienstverlener van de betaler als de betaaldienstverlener van de begunstigde of de enige bij de betalingstransactie betrokken betaaldienstverlener in de Europese Gemeenschap is gevestigd, met uitzondering van artikel 541.
4. Deze titel is niet van toepassing op de betaaldiensten, bedoeld in artikel 1:5a, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht.
5. Deze titel is niet van toepassing op betaaldiensten door de Nederlandse instellingen genoemd in artikel 2 Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.
Gedurende de contractuele relatie heeft de betaaldienstgebruiker te allen tijde het recht de contractuele voorwaarden van de raamovereenkomst alsmede de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht, vermelde informatie en voorwaarden op papier of op een andere duurzame drager te vragen.
1. Elke wijziging in de raamovereenkomst en in de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht, vermelde informatie en voorwaarden wordt uiterlijk twee maanden vóór de datum van de beoogde inwerkingtreding ervan door de betaaldienstverlener op papier of op een andere duurzame drager voorgesteld in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en in een duidelijke en bevattelijke vorm in een officiële taal van de lidstaat waar de betaaldienst wordt aangeboden of in een andere taal die door partijen is overeengekomen.
2. Voor zover een desbetreffende bevoegdheid overeenkomstig het bij of krachtens voormelde algemene maatregel van bestuur bepaalde is overeengekomen;
a. deelt de betaaldienstverlener de betaaldienstgebruiker mee dat hij wordt geacht de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, te hebben aanvaard, indien hij de betaaldienstverlener niet vóór de voorgestelde datum van inwerkingtreding van die wijzigingen ervan in kennis heeft gesteld dat hij de wijzigingen niet aanvaardt, en
b. vermeldt de betaaldienstverlener eveneens dat de betaaldienstgebruiker het recht heeft de raamovereenkomst onmiddellijk kosteloos te beëindigen voor de datum waarop de voorgestelde wijzigingen van toepassing worden.
3. Wijzigingen in de rentevoet of de wisselkoers kunnen met onmiddellijke ingang zonder kennisgeving worden toegepast, mits het recht daartoe in de raamovereenkomst is overeengekomen en de wijzigingen gebaseerd zijn op de referentierentevoet of referentiewisselkoers die is overeengekomen overeenkomstig het bij of krachtens voormelde algemene maatregel van bestuur bepaalde.
4. De betaaldienstgebruiker wordt zo spoedig mogelijk van elke wijziging in de rentevoet die in zijn nadeel uitvalt, in kennis gesteld op de wijze als bij of krachtens de voormelde algemene maatregel van bestuur is bepaald, tenzij door de partijen is overeengekomen dat de informatie met een specifieke frequentie of op een specifieke wijze moet worden verstrekt of ter beschikking moet worden gesteld. Wijzigingen in de rentevoet of de wisselkoers die ten gunste van de betaaldienstgebruiker uitvallen, kunnen zonder kennisgeving worden toegepast.
5. Wijzigingen in de bij betalingstransacties gebruikte rentevoet of wisselkoers worden berekend en uitgevoerd op een neutrale wijze die de betaaldienstgebruiker niet discrimineert.
1. De betaaldienstgebruiker kan de raamovereenkomst te allen tijde beëindigen, tenzij door de partijen een opzegtermijn is overeengekomen. Die termijn is niet langer dan een maand.
2. Een raamovereenkomst die voor een duur van meer dan twaalf maanden of voor onbepaalde duur is gesloten, kan door de betaaldienstgebruiker na het verstrijken van twaalf maanden kosteloos worden beëindigd. In alle andere gevallen zijn de voor beëindiging in rekening te brengen kosten passend en in lijn met de feitelijke kosten.
3. Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, kan de betaaldienstverlener een voor onbepaalde duur gesloten raamovereenkomst beëindigen op de in artikel 517, eerste lid, voor een voorstel tot wijziging bepaalde wijze en met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden.
4. Bij beëindiging van de raamovereenkomst kunnen periodieke kosten slechts naar evenredigheid tot aan de beëindiging van de overeenkomst in rekening worden gebracht. Indien de betaaldienstgebruiker dergelijke kosten vooruit heeft betaald, wordt het desbetreffende bedrag naar evenredigheid aan hem terugbetaald.
1. De betalingstransacties vinden plaats in de valuta die tussen de partijen zijn overeengekomen.
2. Indien voor het initiëren van een betalingstransactie op het verkooppunt of door de begunstigde een valutawisseldienst wordt aangeboden aan de betaler, stelt de partij die de valutawisseldienst aanbiedt, de betaler in kennis van alle in rekening te brengen kosten, alsook van de wisselkoers die bij de omrekening van de betalingstransactie zal worden gehanteerd.
1. De betaaldienstverlener brengt de betaaldienstgebruiker geen kosten in rekening voor zijn informatieverplichtingen of de toepassing van corrigerende of preventieve maatregelen uit hoofde van deze titel, tenzij:
a. ingevolge de artikelen 533, eerste lid, 534, vijfde lid, of 542, tweede lid, anders is bepaald;
b. de in rekening te brengen kosten zijn overeengekomen tussen de betaaldienstgebruiker en de betaaldienstverlener, en
c. de kosten passend en in lijn met de feitelijke kosten van de betaaldienstverlener zijn.
2. Indien met een betalingstransactie geen valutawissel gemoeid is, betalen de betaler en de begunstigde elk voor zich de door hun respectieve betaaldienstverlener in rekening gebrachte kosten.
3. De betaaldienstverlener belet niet dat de begunstigde van de betaler een vergoeding vraagt of een korting aanbiedt voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument.
1. Met betrekking tot betaalinstrumenten met een uitgavenlimiet van € 150 of waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen en die overeenkomstig de raamovereenkomst uitsluitend worden gebruikt voor afzonderlijke betalingstransacties van maximaal € 30, kunnen betaaldienstverleners met hun betaaldienstgebruikers overeenkomen dat:
a. de artikelen 524, eerste lid, onder b, 525, eerste lid, onder c en d en 529, vierde en vijfde lid, niet van toepassing zijn als het betaalinstrument niet kan worden geblokkeerd of verder gebruik ervan niet kan worden geblokkeerd;
b. de artikelen 527, 528 en 529, eerste en tweede lid, niet van toepassing zijn als het betaalinstrument anoniem wordt gebruikt of de betaaldienstverlener om andere met het betaalinstrument verband houdende redenen niet het bewijs kan leveren dat de betalingstransactie is geauthenticeerd;
c. in afwijking van artikel 533, eerste lid, de betaaldienstverlener niet verplicht is de betaaldienstgebruiker in kennis te stellen van de weigering van een betaalopdracht als uit de context duidelijk blijkt dat de opdracht niet is uitgevoerd;
d. in afwijking van artikel 534 de betaler de betaalopdracht niet kan herroepen nadat hij de betaalopdracht heeft gegeven of zijn instemming met de uitvoering van de betalingstransactie aan de begunstigde heeft verstrekt;
e. in afwijking van de artikelen 537 en 538 andere uitvoeringstermijnen worden toegepast;
f. in afwijking van artikel 517 de betaaldienstverlener niet verplicht is wijzigingen in de voorwaarden van de raamovereenkomst voor te stellen op de wijze als in artikel 517 bedoeld.
2. Voor nationale betalingstransacties worden de in het eerste lid genoemde bedragen verdubbeld.
3. Voor vooraf betaalde betaalinstrumenten, bedoeld voor nationale betalingstransacties, worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd tot € 500.
4. De artikelen 528 en 529 zijn ook van toepassing op elektronisch geld in de zin van artikel 514 onder n, tenzij de betaaldienstverlener van de betaler niet de mogelijkheid heeft de rekening of het instrument te blokkeren.
INSTEMMING MET DE BETAALOPDRACHT
1. Een betaaldienstverlener voert een betalingstransactie slechts uit met instemming van de betaler met de uitvoering van de betaalopdracht.
2. De instemming met een betaalopdracht wordt verleend overeenkomstig de tussen de betaler en zijn betaaldienstverlener overeengekomen vorm en procedure. Bij gebreke van een dergelijke instemming wordt een betalingstransactie als niet toegestaan aangemerkt.
3. De instemming kan te allen tijde, doch uiterlijk op het tijdstip van het onherroepelijk worden, krachtens artikel 534 van de betaalopdracht door de betaler worden ingetrokken. Hetzelfde geldt voor een instemming met de uitvoering van een betaalopdracht betreffende een reeks betalingstransacties, die kan worden ingetrokken met als gevolg dat iedere toekomstige betalingstransactie als niet-toegestaan wordt aangemerkt.
1. Indien voor de mededeling van de instemming van een specifiek betaalinstrument gebruik wordt gemaakt, kunnen de betaler en zijn betaaldienstverlener uitgavenlimieten overeenkomen voor betaaldiensten die met dat betaalinstrument zullen worden verricht.
2. Indien dit in de raamovereenkomst is overeengekomen, kan de betaaldienstverlener het gebruik van een betaalinstrument blokkeren op grond van objectief gerechtvaardigde redenen die verband houden met:
a. de veiligheid van het betaalinstrument;
b. het vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het betaalinstrument; of
c. het aanzienlijk toegenomen risico dat de betaler niet in staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen die voortvloeien uit een gebruik van het betaalinstrument waarmee over een kredietruimte kan worden beschikt.
3. De betaaldienstverlener informeert in de situaties, genoemd in het tweede lid, de betaler voor of, indien dit niet mogelijk is, onverwijld daarna, over de blokkering en de redenen daarvoor op de wijze, overeengekomen in de raamovereenkomst, tenzij het doen van deze mededeling strijdig is met objectief gerechtvaardigde veiligheidsoverwegingen of verboden is krachtens andere toepasselijke wetgeving.
4. De betaaldienstverlener heft de blokkering op of vervangt het geblokkeerde betaalinstrument door een nieuw betaalinstrument, zodra de redenen voor de blokkering niet langer bestaan.
1. De betaaldienstgebruiker die gemachtigd is om een betaalinstrument te gebruiken,
a. gebruikt het betaalinstrument overeenkomstig de voorwaarden die op de uitgifte en het gebruik van het betaalinstrument van toepassing zijn, en
b. stelt de betaaldienstverlener, of de door laatstgenoemde gespecificeerde entiteit, onverwijld in kennis van het verlies, de diefstal of onrechtmatig gebruik van het betaalinstrument of van het niet-toegestane gebruik ervan.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder a, neemt de betaaldienstgebruiker, zodra hij een betaalinstrument ontvangt, in het bijzonder alle redelijke maatregelen om de veiligheid van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken ervan te waarborgen.
1. De betaaldienstverlener die een betaalinstrument uitgeeft,
a. zorgt ervoor dat de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken van een betaalinstrument niet toegankelijk zijn voor andere partijen dan de betaaldienstgebruiker die gerechtigd is het betaalinstrument te gebruiken, onverminderd artikel 524;
b. zendt niet ongevraagd een betaalinstrument toe, tenzij een betaalinstrument dat reeds aan de betaaldienstgebruiker verstrekt is, moet worden vervangen;
c. zorgt ervoor dat er te allen tijde passende middelen beschikbaar zijn om de betaaldienstgebruiker in staat te stellen een kennisgeving krachtens artikel 524, eerste lid, onder b, te doen of om opheffing van de blokkering te verzoeken op grond van artikel 523, vierde lid;
d. verstrekt op verzoek van de betaaldienstgebruiker tot achttien maanden na de kennisgeving, bedoeld onder c, de middelen waarmee laatstgenoemde kan bewijzen dat hij een dergelijke kennisgeving heeft gedaan, en
e. belet dat het betaalinstrument nog kan worden gebruikt zodra de kennisgeving overeenkomstig artikel 524, eerste lid, onder b, is gedaan.
2. De betaaldienstverlener draagt het risico van het zenden aan de betaler van een betaalinstrument en van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken daarvan.
De betaaldienstgebruiker die bekend is met een niet-toegestane of foutieve betalingstransactie waarvoor hij de betaaldienstverlener aansprakelijk kan stellen met inbegrip van de aansprakelijkheidsgronden van artikel 543, 544 en 545, verkrijgt alleen rectificatie van zijn betaaldienstverlener indien hij hem onverwijld en uiterlijk dertien maanden na de valutadatum waarop zijn rekening is gedebiteerd, kennis geeft van de bewuste transactie, tenzij de betaaldienstverlener, in voorkomend geval, de informatie betreffende die betalingstransactie niet heeft verstrekt of ter beschikking heeft gesteld overeenkomstig de wijze vastgesteld bij of krachtens de in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht bedoelde algemene maatregel van bestuur.
1. Indien een betaaldienstgebruiker ontkent dat hij met een uitgevoerde betalingstransactie heeft ingestemd of aanvoert dat de betalingstransactie niet correct is uitgevoerd, is zijn betaaldienstverlener gehouden het bewijs te leveren dat de betalingstransactie is geauthenticeerd, juist is geregistreerd en geboekt en niet door een technische storing of enig ander falen is beïnvloed.
2. Indien een betaaldienstgebruiker ontkent dat hij met een uitgevoerde betalingstransactie heeft ingestemd, vormt het feit dat het gebruik van een betaalinstrument door de betaaldienstverlener is geregistreerd niet noodzakelijkerwijze afdoende bewijs dat met de betalingstransactie door de betaler is ingestemd of dat de betaler frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 524 niet is nagekomen.
1. Onverminderd artikel 526, betaalt de betaaldienstverlener van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terug en herstelt hij, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn, indien de niet-toegestane betalingstransactie niet zou hebben plaatsgevonden.
2. Deze bepaling geldt onverminderd het recht op schadevergoeding uit hoofde van de algemene regels van overeenkomstenrecht.
1. In afwijking van artikel 528 draagt de betaler tot een bedrag van ten hoogste € 150 het verlies met betrekking tot niet-toegestane betalingstransacties dat voortvloeit uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument of, indien de betaler heeft nagelaten de veiligheid van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken ervan te waarborgen, uit onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument.
2. De betaler draagt alle verliezen die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien, indien deze zich hebben voorgedaan doordat hij frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer verplichtingen uit hoofde van artikel 524 niet is nagekomen. In dergelijke gevallen is het in het eerste lid bedoelde maximumbedrag niet van toepassing.
3. In gevallen waarin de betaler, zonder frauduleus of opzettelijk te hebben gehandeld, zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 524 niet is nagekomen, kan de rechter de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde aansprakelijkheid beperken, met name rekening houdend met de aard van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken van het betaalinstrument en met de omstandigheden waarin het is verloren, gestolen of onrechtmatig gebruikt.
4. Na de kennisgeving overeenkomstig artikel 524, eerste lid, onder b, heeft het gebruik van het betaalinstrument geen financiële gevolgen voor de betaler, tenzij deze frauduleus heeft gehandeld.
5. Indien de betaaldienstverlener nalaat om overeenkomstig artikel 525, eerste lid, onder c, passende middelen beschikbaar te stellen waarmee te allen tijde een kennisgeving als bedoeld in artikel 524, eerste lid, onder b, kan worden gedaan, is de betaler niet aansprakelijk voor de financiële gevolgen die uit het gebruik van dat betaalinstrument voortvloeien, tenzij hij frauduleus heeft gehandeld.
1. Een betaler heeft recht op de terugbetaling door zijn betaaldienstverlener van een met zijn instemming, door of via een begunstigde geïnitieerde, reeds uitgevoerde betalingstransactie, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:
a. op het moment waarop ingestemd werd met de betaalopdracht is niet het precieze bedrag van de betalingstransactie gespecificeerd, en
b. het bedrag van de betalingstransactie ligt hoger dan de betaler, op grond van zijn eerdere uitgavenpatroon, de voorwaarden van zijn raamovereenkomst en relevante aspecten van de zaak, redelijkerwijs had kunnen verwachten.
2. De betaler verstrekt de betaaldienstverlener op diens verzoek de feitelijke elementen omtrent de voorwaarden voor terugbetaling.
3. De terugbetaling bestaat uit het volledige bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie.
4. In afwijking van het eerste lid kunnen de betaler en zijn betaaldienstverlener in de raamovereenkomst overeenkomen dat de betaler bij automatische afschrijvingen ook recht heeft op terugbetaling door zijn betaaldienstverlener als de in het eerste lid vermelde voorwaarden voor terugbetaling niet vervuld zijn.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, kan de betaler evenwel geen met een valutawissel verband houdende redenen aanvoeren, indien de referentiewisselkoers is toegepast die hij overeenkomstig het bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht, bepaalde met zijn betaaldienstverlener is overeengekomen.
6. In afwijking van het eerste lid kunnen de betaler en betaaldienstverlener in de raamovereenkomsten overeenkomen dat de betaler geen recht heeft op terugbetaling als hij zijn instemming met de op de betalingstransactie betrekking hebbende betaalopdracht rechtstreeks aan zijn betaaldienstverlener heeft gericht en er, in voorkomend geval, informatie betreffende de toekomstige betalingstransactie gedurende ten minste vier weken voor de vervaldag op een overeengekomen wijze door de betaaldienstverlener of door de begunstigde aan de betaler was verstrekt of ter beschikking was gesteld.
1. De betaler kan gedurende een periode van acht weken na de datum waarop de geldmiddelen zijn gedebiteerd, om de in artikel 530 bedoelde terugbetaling verzoeken.
2. Binnen de tien werkdagen na ontvangst van een verzoek om terugbetaling betaalt de betaaldienstverlener het volledige bedrag van de uitgevoerde betalingstransactie terug dan wel meldt hij dat hij weigert tot terugbetaling over te gaan.
3. Indien de betaaldienstverlener weigert tot terugbetaling over te gaan, motiveert hij wat daarvoor de redenen zijn en doet hij opgave van de geschilleninstantie, bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht, tot wie de betaler zich kan wenden indien hij deze weigering niet aanvaardt.
4. Het in het tweede lid bedoelde recht van de betaaldienstverlener om de terugbetaling te weigeren, is niet van toepassing in het geval van artikel 530, vierde lid.
UITVOERING VAN DE BETALINGSTRANSACTIE
Betaalopdrachten, kosten en overgemaakte bedragen
1. Het tijdstip van ontvangst is het tijdstip waarop de rechtstreeks door de betaler of niet-rechtstreeks door of via een begunstigde gegeven betaalopdracht door de betaaldienstverlener van de betaler wordt ontvangen.
Indien het tijdstip van ontvangst voor de betaaldienstverlener niet op een werkdag valt, wordt de ontvangen betaalopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen. De betaaldienstverlener kan een uiterste tijdstip aan het einde van een werkdag vaststellen, na welk tijdstip een ontvangen betaalopdracht geacht wordt op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen.
2. Indien de betaaldienstgebruiker die een betaalopdracht initieert en zijn betaaldienstverlener overeenkomen dat de uitvoering van de betaalopdracht aanvangt op een specifieke datum, aan het einde van een bepaalde termijn of op de dag waarop de betaler geldmiddelen ter beschikking van zijn betaaldienstverlener heeft gesteld, wordt het tijdstip van ontvangst van de opdracht voor de toepassing van artikel 537 geacht op de overeengekomen dag te vallen. Indien de overeengekomen dag geen werkdag is voor de betaaldienstverlener, wordt de ontvangen betaalopdracht geacht op de eerstvolgende werkdag te zijn ontvangen.
1. Indien de betaaldienstverlener weigert een betaalopdracht uit te voeren, wordt de betaaldienstgebruiker in kennis gesteld van deze weigering en, indien mogelijk, van de redenen daarvoor en van de procedure voor de correctie van eventuele feitelijke onjuistheden die tot de weigering hebben geleid, tenzij de nationale of communautaire wetgeving dit verbiedt.
2. De betaaldienstverlener verstrekt zo spoedig mogelijk de kennisgeving – of stelt deze ter beschikking – op de overeengekomen wijze, en in elk geval binnen de in artikel 537 vermelde termijnen.
3. In de raamovereenkomst kan de voorwaarde worden gesteld dat de betaaldienstverlener voor die kennisgeving kosten in rekening mag brengen indien de weigering objectief gerechtvaardigd is.
4. Indien alle in de raamovereenkomst van de betaler gestelde voorwaarden vervuld zijn, weigert de betaaldienstverlener van de betaler niet een toegestane betaalopdracht uit te voeren, ongeacht of de betaalopdracht door een betaler dan wel door een begunstigde is geïnitieerd.
5. Een betaalopdracht waarvan de uitvoering is geweigerd, wordt geacht niet ontvangen te zijn voor de toepassing van de artikelen 537, 543, 544 en 545.
1. De betaaldienstgebruiker kan een betaalopdracht niet meer herroepen vanaf het tijdstip van ontvangst, bedoeld in artikel 532, eerste lid, tenzij anders is bepaald in dit artikel.
2. Indien de betalingstransactie door of via de begunstigde is geïnitieerd, kan de betaler de betaalopdracht niet herroepen nadat hij de betaalopdracht of zijn instemming met de uitvoering van de betalingstransactie aan de begunstigde heeft verstrekt.
3. In het geval van een automatische afschrijving en onverminderd de rechten inzake terugbetaling kan de betaler de betaalopdracht evenwel herroepen, ten laatste aan het einde van de werkdag die voorafgaat aan de dag waarop de betaalrekening volgens afspraak wordt gedebiteerd.
4. In het in artikel 532, tweede lid, bedoelde geval kan de betaaldienstgebruiker een betaalopdracht herroepen tot uiterlijk het einde van de werkdag die aan de overeengekomen dag voorafgaat.
5. Na de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijnen kan de betaalopdracht alleen worden herroepen indien zulks tussen de betaaldienstgebruiker en zijn betaaldienstverlener is overeengekomen. In het in het tweede en derde lid bedoelde geval is ook de instemming van de begunstigde vereist.
6. Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, mag de betaaldienstverlener kosten voor de herroeping in rekening brengen.
1. De betaaldienstverlener van de betaler, de betaaldienstverlener van de begunstigde en eventuele intermediairs van de betaaldienstverleners maken het volledige bedrag van de betalingstransactie over en houden op het overgemaakte bedrag geen kosten in.
2. De begunstigde en zijn betaaldienstverlener kunnen in afwijking van het eerste lid overeenkomen dat de betaaldienstverlener zijn kosten op het overgemaakte bedrag inhoudt voordat hij de rekening van de begunstigde daarmee crediteert. In dat geval worden het volledige bedrag van de betalingstransactie en de kosten afzonderlijk vermeld in de informatie die aan de begunstigde wordt verstrekt.
3. Indien andere kosten dan die bedoeld in het tweede lid op het overgemaakte bedrag worden ingehouden, zorgt de betaaldienstverlener van de betaler ervoor dat de begunstigde het volledige bedrag van de door de betaler geïnitieerde betalingstransactie ontvangt. Indien de betalingstransactie door de begunstigde wordt geïnitieerd, zorgt diens betaaldienstverlener ervoor dat het volledige bedrag van de betalingstransactie door de begunstigde wordt ontvangen.
Uitvoeringstermijn en valutadatum
1. Deze paragraaf is van toepassing op:
a. betalingstransacties in euro; en
b. betalingstransacties met slechts één valutawissel tussen de euro en de valuta van een lidstaat die de euro niet als munt heeft, mits de vereiste valutawissel wordt uitgevoerd in de betrokken lidstaat waar de euro niet de munteenheid is en, bij grensoverschrijdende betalingstransacties, de overmaking in euro geschiedt.
2. Deze paragraaf is van toepassing op andere betalingstransacties, tenzij tussen de betaaldienstgebruiker en zijn betaaldienstverlener anders overeengekomen is, met uitzondering van artikel 541, van welke bepaling niet kan worden afgeweken. Indien de betaaldienstgebruiker en zijn betaaldienstverlener evenwel een periode overeenkomen die langer is dan in artikel 537 is bepaald, mag die periode voor intracommunautaire betalingstransacties niet langer zijn dan vier werkdagen na het tijdstip van ontvangst overeenkomstig artikel 532.
1. De betaaldienstverlener van de betaler draagt er zorg voor dat de betaalrekening van de betaaldienstverlener van de begunstigde uiterlijk aan het einde van de eerstvolgende werkdag na het tijdstip van ontvangst overeenkomstig artikel 532 voor het bedrag van de betalingstransactie wordt gecrediteerd. Deze termijn kan voor betalingstransacties die op papier worden geïnitieerd, met een werkdag worden verlengd.
2. De betaaldienstverlener van de begunstigde valuteert het bedrag van de betalingstransactie en stelt het beschikbaar op de betaalrekening van de begunstigde, zodra de betaaldienstverlener het geld ontvangen heeft overeenkomstig artikel 541.
3. De betaaldienstverlener van de begunstigde zendt een door of via de begunstigde geïnitieerde betaalopdracht toe aan de betaaldienstverlener van de betaler binnen de tussen de begunstigde en zijn betaaldienstverlener overeengekomen termijnen, zodat automatische afschrijvingen op de afgesproken datum kunnen plaatsvinden.
Indien de begunstigde geen betaalrekening bij de betaaldienstverlener heeft, worden de geldmiddelen door de betaaldienstverlener die de geldmiddelen ten behoeve van de begunstigde ontvangt, aan de begunstigde ter beschikking gesteld binnen de in artikel 537 gespecificeerde termijn.
1. Indien een consument chartaal geld op een betaalrekening bij een betaaldienstverlener deponeert in de valuta van die betaalrekening, zorgt die betaaldienstverlener ervoor dat het bedrag onmiddellijk na het tijdstip van ontvangst van de geldmiddelen beschikbaar wordt gesteld en wordt gevaluteerd.
2. Indien de betaaldienstgebruiker geen consument is, wordt het bedrag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag na de ontvangst van de geldmiddelen op de betaalrekening van de begunstigde beschikbaar gesteld en gevaluteerd.
Bij algemene maatregel van bestuur kan voor nationale betalingstransacties in kortere maximale uitvoeringstermijnen worden voorzien dan die welke in deze paragraaf zijn bepaald.
1. De valutadatum van de creditering van de betaalrekening van de begunstigde valt uiterlijk op de werkdag waarop het bedrag van de betalingstransactie op de rekening van de betaaldienstverlener van de begunstigde wordt gecrediteerd. De betaaldienstverlener van de begunstigde zorgt ervoor dat het bedrag van de betalingstransactie ter beschikking van de begunstigde komt zodra dat bedrag op de rekening van de betaaldienstverlener van de begunstigde is gecrediteerd.
2. De valutadatum van de debitering van de betaalrekening van de betaler valt niet vroeger dan het tijdstip waarop het bedrag van de betalingstransactie van die rekening is gedebiteerd.
1. Indien een betaalopdracht wordt uitgevoerd op basis van een unieke identificator, wordt de betaalopdracht geacht correct te zijn uitgevoerd wat de in de unieke identificator gespecificeerde begunstigde betreft.
2. Indien de unieke identificator die door de betaaldienstgebruiker is verstrekt, onjuist is, is de betaaldienstverlener op grond van de artikelen 543, 544 en 545 niet aansprakelijk voor de niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van de betalingstransactie. De betaaldienstverlener van de betaler levert evenwel redelijke inspanningen om de met de betalingstransactie gemoeide geldmiddelen terug te verkrijgen. Indien zulks in de raamovereenkomst is overeengekomen, mag de betaaldienstverlener de betaaldienstgebruiker voor het terugverkrijgen kosten in rekening brengen.
3. Indien de betaaldienstgebruiker aanvullende informatie verstrekt naast de informatie die krachtens het bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht, bepaalde vereist is, is de betaaldienstverlener alleen aansprakelijk voor de uitvoering van betalingstransacties overeenkomstig de unieke identificator die door de betaaldienstgebruiker is gespecificeerd.
1. Indien een betaalopdracht door de betaler wordt geïnitieerd, is de betaaldienstverlener van de betaler, onverminderd artikel 526, artikel 542, tweede en derde lid, en artikel 548, jegens de betaler aansprakelijk voor de juiste uitvoering daarvan, tenzij hij tegenover de betaler en, voor zover relevant, tegenover de betaaldienstverlener van de begunstigde kan bewijzen dat de betaaldienstverlener van de begunstigde het bedrag van de betalingstransactie heeft ontvangen overeenkomstig artikel 537, eerste lid, in welk geval de betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is jegens de begunstigde voor de juiste uitvoering van de betalingstransactie.
2. Indien de betaaldienstverlener van de betaler aansprakelijk is uit hoofde van het eerste lid betaalt hij de betaler onverwijld het bedrag van de niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie terug en herstelt hij onverwijld, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn, indien de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet zou hebben plaatsgevonden.
3. Indien de betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van het eerste lid stelt hij onmiddellijk het bedrag van de betalingstransactie ter beschikking van de begunstigde en crediteert hij, voor zover van toepassing, de betaalrekening van de begunstigde met het overeenkomstige bedrag.
4. Indien een door de betaler geïnitieerde betalingstransactie niet of gebrekkig is uitgevoerd, tracht de betaaldienstverlener van de betaler, ongeacht de aansprakelijkheid uit hoofde van dit artikel, desgevraagd onmiddellijk de betalingstransactie te traceren en stelt hij de betaler op de hoogte van de resultaten daarvan.
1. Indien een betaalopdracht door of via de begunstigde wordt geïnitieerd, is de betaaldienstverlener van de begunstigde, onverminderd artikel 526, artikel 542, tweede en derde lid, en artikel 548, aansprakelijk jegens de begunstigde voor de juiste verzending van de betaalopdracht aan de betaaldienstverlener van de betaler, overeenkomstig artikel 537, derde lid.
2. Indien de betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van het eerste lid geeft hij de betrokken betaalopdracht onmiddellijk door aan de betaaldienstverlener van de betaler.
3. Voorts is de betaaldienstverlener van de begunstigde, onverminderd artikel 526, artikel 542, tweede en derde lid, en artikel 548, aansprakelijk jegens de begunstigde voor het behandelen van de betalingstransactie overeenkomstig zijn verplichtingen krachtens artikel 541. Indien de betaaldienstverlener van de begunstigde aansprakelijk is uit hoofde van het eerste lid zorgt hij ervoor dat het bedrag van de betalingstransactie onmiddellijk ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld zodra de betaalrekening van de betaaldienstverlener van de begunstigde met het overeenkomstige bedrag is gecrediteerd.
4. Bij een niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie waarvoor de betaaldienstverlener van de begunstigde niet aansprakelijk is uit hoofde van het eerste en tweede lid is de betaaldienstverlener van de betaler aansprakelijk jegens de betaler. Indien de betaaldienstverlener van de betaler aansprakelijk is uit hoofde van de eerste zin van dit lid betaalt hij, in voorkomend geval, de betaler onverwijld het bedrag van de niet-uitgevoerde of gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie terug en herstelt hij onverwijld de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, in de toestand zoals die geweest zou zijn, indien de gebrekkig uitgevoerde betalingstransactie niet zou hebben plaatsgevonden.
5. Indien een door of via de begunstigde geïnitieerde betalingstransactie niet of gebrekkig is uitgevoerd, tracht de betaaldienstverlener van de begunstigde, ongeacht de aansprakelijkheid uit hoofde van dit artikel, desgevraagd onmiddellijk de betalingstransactie te traceren en stelt hij de begunstigde op de hoogte van de resultaten daarvan.
In de gevallen, bedoeld in de artikelen 543 en 544 zijn de betaaldienstverleners bovendien aansprakelijk jegens hun respectieve betaaldienstgebruikers voor de kosten waarvoor deze laatsten aansprakelijk zijn en de interesten die voor rekening van de betaaldienstgebruiker komen wegens niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van de betalingstransactie.
Deze paragraaf geldt onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding uit hoofde van de algemene regels van overeenkomstenrecht.
1. Indien de aansprakelijkheid van een betaaldienstverlener uit hoofde van de artikelen 543, 544 en 545 kan worden toegerekend aan een andere betaaldienstverlener of een intermediair, vergoedt die betaaldienstverlener of die intermediair eerstgenoemde betaaldienstverlener voor alle verliezen die zijn geleden en de bedragen die zijn betaald uit hoofde van de artikelen 543, 544 en 545.
2. Deze bepaling geldt onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding uit hoofde van de tussen de betaaldienstverleners en tussen de betaaldienstverleners en intermediairs gesloten overeenkomsten.
De aansprakelijkheid krachtens de afdelingen 2 en 3 van deze titel geldt niet in abnormale en onvoorziene omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden voorkomen, noch indien een betaaldienstverlener uit hoofde van nationale of communautaire wetgeving andere wettelijke verplichtingen heeft.
Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht, waarbij regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en de verstrekking van de door titel III van de richtlijn vereiste informatie, kunnen tevens regels worden gesteld ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 516, 517, 518, 526, 530, vijfde lid, en 542.
1. Van het bepaalde bij deze titel kan niet ten nadele van de betaaldienstgebruiker worden afgeweken, tenzij anders is bepaald.
2. Indien de betaaldienstgebruiker geen consument is, kunnen partijen overeenkomen dat de artikelen 520, eerste lid, 522, tweede lid, tweede zin, 527, 529 tot en met 531, 534, 543, 544 en 545 in het geheel of ten dele niet van toepassing zijn. De partijen kunnen een andere termijn overeenkomen dan die welke is gesteld bij artikel 526.
1. Van het bepaalde bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 4:22 van de Wet op het financieel toezicht kan voor wat betreft de regels met betrekking tot de inhoud en de verstrekking van de door titel III van de richtlijn vereiste informatie of gesteld ter uitvoering van de artikelen 516, 517, 518, 526, 530, vijfde lid, en 542, niet ten nadele van de betaaldienstgebruiker worden afgeweken, tenzij in de wet anders is bepaald.
2. Indien de betaaldienstgebruiker geen consument is, kunnen partijen overeenkomen dat dan de regels met betrekking tot de inhoud en de verstrekking van de door Titel III van de richtlijn vereiste informatie geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn.
De Wet inzake de geldtransactiekantoren wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder 3° vervalt.
b. Onder 4° wordt vernummerd tot onder 3°.
2. Onderdeel d vervalt.
3. De onderdelen e, f en g worden geletterd d, e en f.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «het derde lid, onder a, b, c of d» telkens vervangen door: het tweede lid, onder a, b, c of d.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met zesde lid.
4. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel i vervalt.
b. Onderdeel j wordt geletterd i.
5. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede «het derde lid, onder a, b of c» vervangen door «het tweede lid, onder a, b of c» en wordt de zinsnede «het derde lid, onder h» vervangen door: het tweede lid, onder h.
6. In het vijfde lid (nieuw) wordt de zinsnede «in het vijfde lid» telkens vervangen door: in het vierde lid.
7. In het zesde lid (nieuw) wordt de zinsnede «in het derde lid, onder a, b of c» vervangen door «in het tweede lid, onder a, b of c» en wordt «in het derde lid, onder d, e, f, g, i of j» vervangen door: in het tweede lid, onder d, e, f, g of i.
In de artikelen 4, tweede lid, en 5, tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «artikel 2, derde lid, onder a, b, c of d» telkens vervangen door: artikel 2, tweede lid, onder a, b, c of d.
In artikel 10 wordt de zinsnede «artikel 2, derde lid, onder a, b, of c» vervangen door: artikel 2, tweede lid, onder a, b of c.
In de artikelen 20, eerste lid, en 21, eerste lid, wordt de zinsnede «de artikelen 2, vijfde, zesde en zevende lid» telkens vervangen door: de artikelen, 2, vierde, vijfde en zesde lid.
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme komt te luiden:
4°. Betaaldienstagent en betaalinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, voor zover deze agent onderscheidenlijk instelling diensten verleend als bedoeld onder 6 van de bijlage van richtlijn betaaldiensten nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) alsmede geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, voor zover dit kantoor geldtransacties verricht als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1° en 3°, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren.
In artikel 1, onder 2°, van de Wet economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht «1:74, eerste lid,» vervangen door «1:74, eerste lid, artikel 2:3a, eerste lid, 2:3e, eerste lid,» en wordt «2:103» vervangen door: 2:103, 2:106a, eerste lid. Daarnaast wordt «artikel 3:7, eerste en vierde lid,» vervangen door «artikel 3:7, eerste en vierde lid, 3:29a, 3:29b, 3:29c, eerste lid,» en wordt «artikel 3:72, eerste, derde tot en met zevende en negende lid,» vervangen door: artikel 3:72, eerste, derde tot en met zevende en negende lid, 3:74b,.
De Wet grensoverschrijdende betaaldiensten wordt ingetrokken.
1. Op rechtspersonen die geen kredietinstelling zijn in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en die aantoonbaar in overeenstemming met die wet voor 25 december 2009 betaaldiensten verleenden, is het verbod, bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, van die wet tot 30 april 2011 niet van toepassing.
2. Het eerste lid laat onverlet dat de in het eerste lid bedoelde rechtspersonen een vergunning als bedoeld in artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht kunnen aanvragen.
In afwijking van artikel 537 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen een betaler en zijn betaaldienstverlener tot 1 januari 2012 een termijn van ten hoogste drie werkdagen overeenkomen. Deze termijn kan voor betalingstransacties die op papier worden geïnitieerd, met nogmaals een werkdag worden verlengd.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 november 2009. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 november 2009, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31892-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.