31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 103 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2010

Bij brief van 18 januari (kamerstuk 31 288, nr. 80) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over zijn voornemen de aanwijzing van de European University of Applied Science (EUPE) in te trekken en de waarschuwing die hij daarbij aan de EUPE heeft gegeven.

In vervolg daarop bericht ik u dat ik heb besloten de aanwijzing van EUPE in te trekken. Ik heb de instelling mijn besluit op 4 juni 2010 bekend gemaakt.

Procedure

In het kader van de besluitvorming over de positie van EUPE heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: IvhO) in 2009 onderzoek gedaan bij de instelling. Daarover heeft de IvhO op 11 december 2009 een rapport aangeboden. Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger op 12 januari 2010 de instelling geïnformeerd over zijn voornemen de aanwijzing van EUPE in te trekken. Daarbij heeft hij een waarschuwing, als bedoeld in het vierde lid van artikel 6.10 van de WHW, gegeven. De instelling diende binnen een periode van drie maanden weer te voldoen aan de voor verlening van de aanwijzing gestelde eisen.

De IvhO heeft na afloop van de verbetertermijn opnieuw onderzoek gedaan. Bij brief van 3 juni 2010 heeft de IvhO het rapport van bevindingen over dit onderzoek definitief vastgesteld.

Advies en besluitvorming

Op grond van de bevindingen komt de IvhO tot de volgende conclusies:

  • De uitvoering van het onderwijsprogramma, het functioneren van de examencommissie, de colleges en het studiemateriaal, de registratie van studenten, de huisvesting en de informatie aan studenten vertonen ernstige en langdurige tekortkomingen. Er is weinig of geen vooruitgang geboekt in recente jaren en er is geen vooruitzicht op spoedige verbetering. Daarmee voldoet de instelling niet aan artikel 1.12 van de WHW en de voorwaarden voor aanwijzing als bedoeld in artikel 1 van de Beleidsregel aanwijzing. De bevindingen ten aanzien van de kwaliteitszorg, het bestuurlijk vermogen en de financiën onderstrepen de ernst van deze bevindingen.

  • Het bestuurlijk vermogen van de instelling en de kwaliteitszorg zijn ontoereikend. Het instellingsbestuur heeft onvoldoende slagkracht om langdurige tekortkomingen te verhelpen op het gebied van naleving van de wet op het hoger onderwijs en heeft niet kunnen aantonen dat de instelling voldoet – of op korte termijn zal voldoen – aan de materiële en personele randvoorwaarden die nodig zijn om de inhoudelijke kwaliteit duurzaam te realiseren. Afgelopen jaren hebben diverse feiten getuigd van onvoldoende kwaliteitsbewustzijn en verantwoordelijkheidsgevoel van het instellingsbestuur. Er is sinds de inspectieonderzoeken in 2006 en 2007 weinig tot geen verbetering geboekt. Sinds de waarschuwing van 12 januari 2010 is geen verbetering geboekt. De instelling voldoet daarmee niet aan artikel 1.12 van de WHW noch aan artikel 1, lid 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregel aanwijzing.

  • Er zijn financiële jaarverslagen van EUPE beschikbaar over de periode 2005–2006, 2006–2007 en 2007–2008. Afgaande op de beschikbare jaarverslagen tot en met 2007–2008 is de financiële situatie van EUPE zeer zwak. De inkomstenbronnen zijn in die periode beperkt, het eigen vermogen is negatief en de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit zijn ontoereikend. De instelling houdt zich niet aan de wettelijke plicht om de jaarstukken tijdig te deponeren in het handelsregister.

    Daarnaast is vanaf het studiejaar 2008–2009 geen financiële administratie meer gevoerd, zodat er over de periode van augustus 2008 tot heden geen inzicht is in de financiële positie van EUPE. Het financieel beheer is daarmee ontoereikend. Voorts is er sprake van een substantieel contant geldverkeer zonder adequaat beheer. Daarmee zijn er risico’s, niet enkel voor wat betreft de financiële continuïteit maar vooral ook in de naleving van fiscale wetgeving en mogelijkheden voor oneigenlijk gebruik van dit contante geldverkeer.

  • De instelling kan niet aantonen te voldoen aan de materiële en personele randvoorwaarden die nodig zijn om de inhoudelijke kwaliteit duurzaam te realiseren. De continuïteit van het onderwijs en het voortbestaan van de instelling zijn onvoldoende gegarandeerd, zodat huidige en toekomstige studenten er onvoldoende zeker van kunnen zijn de opleiding aan de instelling te kunnen afronden.

  • Het instellingsbestuur heeft gedurende meerdere jaren bij herhaling nagelaten de inspectie de gevraagde inlichtingen te verstrekken en (ten volle) medewerking te verlenen aan onderzoeken. Daarmee voldoet het instellingsbestuur niet aan artikel 5.16 en 5.20 van de Awb en aan artikel 2 lid 4 van de Beleidsregel aanwijzing.

De IvhO komt vervolgens tot het volgende advies:

« De inspectie adviseert de minister de aanwijzing van EUPE met onmiddellijke ingang in te trekken. Als de minister dit advies overneemt is aan de examens van de opleiding niet langer een graad als bedoeld in artikel 7.10a van de WHW verbonden en wordt de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de WHW, beëindigd.»

Landelijke Commissie Gedragscode

De Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs heeft op grond van eigen onderzoek EUPE per 31 mei 2010 verwijderd uit het register van de Gedragscode. Als gevolg daarvan zullen studenten die een opleiding aan de instelling willen volgen, geen verblijfsvergunning krijgen. Het besluit van de Commissie toont eveneens de ernst van de situatie bij EUPE aan.

Vervolgstappen

Ik zal de IvhO opdracht geven na te gaan of EUPE in haar berichtgeving aan (potentiële) studenten en anderen adequate informatie verschaft over mijn besluit en de gevolgen daarvan voor de status van de opleiding.

Ik zal de studenten van EUPE informeren over mijn besluit en mijn overwegingen daarbij. Ik zal concrete stappen nemen om deze studenten behulpzaam te zijn bij het maken van de overstap naar een vergelijkbare opleiding, zodat zij alsnog een opleiding kunnen afronden en hen daarover ook informeren.

Ook zal ik de belanghebbende instanties zoals de NVAO, DUO (voorheen:IBG), Inspectie, IND en het ministerie van buitenlandse zaken informeren over mijn besluit.

In verband met de door de IvhO in acht te nemen termijnen voor de publicatie van haar rapport, zal ik u het rapport in een later stadium toezenden.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven