31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 291 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 september 2018

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de resultaten van de openstellingsronde van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE+) in het voorjaar van 2018. Daarnaast informeer ik u met deze brief over de punten waarop ik had gezegd schriftelijk terug te komen tijdens het AO Energie & Klimaat van 5 september jl.

1. Resultaten voorjaarsronde SDE+ 2018

Op 6 december 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de openstelling van de SDE+ in 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 277). De voorjaarsronde liep van 13 maart tot 5 april 2018. Inmiddels zijn alle aanvragen beoordeeld en de beschikkingen afgegeven. De resultaten zijn inmiddels ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gepubliceerd. De bedrijven die beschikkingen vanuit de SDE+ hebben ontvangen, kunnen hun projecten gaan bouwen en in bedrijf nemen. De subsidie wordt pas uitgekeerd vanaf het moment dat de projecten hernieuwbare energie produceren. De SDE+ bestaat uit een subsidie die het verschil vergoedt tussen de kostprijs en de marktprijs (onrendabele top) van de hernieuwbare energieproductie en de hoogte hangt af van de technologie. De hoogte van de subsidie is naar rato van de hernieuwbare energieproductie.

In mijn brief over de openstelling van de SDE+ najaarsronde van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal aanvragen uit de voorjaarsronde. Tijdens de voorjaarsronde 2018 zijn in totaal 4.535 aanvragen ingediend met een totale bruto claim van 5,3 miljard euro. In totaal zijn 3.889 aanvragen positief beschikt met een bijbehorend verplichtingenbudget van 3,6 miljard euro. Indien alle projecten uit de voorjaarsronde volledig worden gerealiseerd, leveren zij 15,8 PJ hernieuwbare energieproductie per jaar. Dit komt overeen met een bijdrage van 0,8 procentpunt aan het verwachte energieverbruik in 2018 volgens de NEV.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de projecten die een positieve beschikking hebben ontvangen. Het overgrote deel van de positief beschikte projecten betreft zonne-energie (zon-PV) met 3.774 projecten tegen een maximale verplichting van ruim 2 miljard euro. Verder zijn er enkele tientallen projecten positief beschikt voor de productie van energie uit biomassa voor elektriciteit en warmte, wind op land en meer en zonthermie. Voor gas uit biomassa, geothermie en waterkracht zijn enkele projecten toegekend.

Naast de toegekende beschikkingen zijn er 328 projecten door de aanvrager ingetrokken, vrijwel uitsluitend zonne-energieprojecten. Daarnaast zijn 6 aanvragen afgewezen omdat deze onvolledig waren en zijn 302 aanvragen afgewezen op inhoudelijke gronden. Zo beschikten relatief veel projecten niet over de juiste vergunningen of voldeden niet aan andere voorwaarden. Daarnaast is een aantal projecten afgewezen op grond van ondermaatse technische en/of financiële haalbaarheid.

Overzicht verplichtingen en opbrengsten SDE+

Voor de voorjaarsronde van de SDE+ 2018 heb ik een verplichtingenbudget van 6 miljard euro beschikbaar gesteld. Voor maximaal dat bedrag konden nieuwe SDE+-beschikkingen worden afgegeven. De werkelijke kasuitgaven voor de komende jaren, die voortvloeien uit de beschikkingen, hangen af van de jaarlijkse marktwaarde van energie en de daadwerkelijke energieproductie van de beschikte projecten. Onderstaande tabellen geven een overzicht van het verplichtingenbudget en de verwachte opbrengsten in petajoule (PJ) van de SDE+ en haar voorgangers.

Onderuitputting

In tegenstelling tot de voorgaande openstellingen hebben de ingediende aanvragen in de voorjaarsronde 2018 het beschikbare verplichtingenbudget niet overschreden. In mijn brief van 10 juli jl. heb ik uw Kamer een verklarende analyse gegeven van deze onderuitputting (Kamerstuk 31 239, nr. 290).

Bij de vaststelling van de verplichtingenruimte van de SDE+ staat het doel van een kosteneffectieve en tijdige uitrol van hernieuwbare energieproductie voorop. Per openstelling wordt getracht een gezonde balans te vinden tussen de doelen van het Energieakkoord (in het bijzonder 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023) en de concurrentieprikkel voor projectontwikkelaars. De gehanteerde maximale basisbedragen worden elk jaar vastgesteld op basis van onderzoek door het PBL. Een uitgebreide marktconsultatie is onderdeel van dit proces.

Bij het vaststellen van de basisbedragen voor de SDE+ baseer ik me op de onafhankelijke analyses van het PBL die hierbij onder andere gebruik maakt van gegevens vanuit de markt. Natuurlijk melden zich partijen die menen dat de basisbedragen ontoereikend zijn om hen een gunstig rendement te bieden. Maar er zijn ook veel projecten die niet passen binnen een kostenefficiënte energietransitie of niet gebruikmaken van de best beschikbare technieken. De onderuitputting is wel het het gevolg van een zekere maximale capaciteit van projectontwikkelaars. De «voorraad potentiële projecten» neemt af en de snelheid waarmee nieuwe projecten kunnen worden aangeboden kent een maximum. Die beperking aan de ontwikkelcapaciteit vraagt aandacht; immers, de energietransitie gaat niet gepaard met een afnemende, maar eerder met een toenemende behoefte aan uitvoerbare projecten. Ten behoeve van de uitrol van een te sluiten Klimaatakkoord, moeten daarom de knelpunten in de ontwikkeling van projecten worden geduid. Voor zover regelgeving en overheidsprocedures een rol spelen, moeten die knelpunten met voorrang worden aangepakt.

Ook is het belangrijk om de onderuitputting in het juiste perspectief te plaatsen. Duurzame energietechnologieën, in het bijzonder wind- en zonne-energie, laten wereldwijd een sterke kostenreductie zien, waardoor de subsidiebehoefte van in latere jaren beschikte projecten navenant afneemt. Waar de SDE+ in 2015 nog een verplichtingenbudget van € 3,5 miljard kende, is dit in 2017 en 2018 € 12 miljard per jaar.

Het niet uitputten van het beschikbare verplichtingenbudget van de voorjaarsronde heeft geen effect op de begrotingsruimte in 2018, maar wel op de beschikbare kasruimte in de komende 15 à 20 jaar. De middelen blijven beschikbaar voor de energietransitie.

Verbreding SDE+

Op dit moment bereiden wij conform het regeerakkoord de verbreding van de SDE+ voor zodat ook andere CO2-reducerende technieken in aanmerking komen. Ik heb toegezegd u te informeren over de planning. In de Kamerbrief over de SDE+ 2019 wordt u nader geïnformeerd over de voorgenomen verbreding. Ik zal deze brief nog dit jaar aan uw Kamer toesturen.

2. Toezeggingen AO Energie en Klimaat d.d. 5 september 2018

Tijdens de eerste termijn van het AO Energie en Klimaat heb ik u toegezegd een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden en u deze toe te sturen voor de behandeling van het tweede termijn op 13 september aanstaande. Hieronder treft u de antwoorden op vragen van respectievelijk de energierekening, het financieel stimuleren van kleinere windparken/turbines, beleid omtrent oude windturbines, het IMVO-convenant van de windenergiesector, de bijdrage van de financiële sector aan de doelen van het Parijsakkoord en een mogelijke nieuwe investeringssubsidie voor schoolgebouwen met energielabel G.

Effecten op energierekening van klimaat- en energiebeleid

In reactie op de vraag van het lid Mulder (CDA) ben ik bij het Centraal Planbureau (CPB) nagegaan of er een precisering van de koopkrachtplaatjes kan plaatsvinden om de effecten van het klimaat- en energiebeleid te kunnen meenemen.

Ik begrijp de vraag van het lid Mulder goed. Het is van belang om de effecten van de transitie op verschillende typen huishoudens inzichtelijk te maken en te kunnen beoordelen. Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer heb ik het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd, tegelijk met de doorrekening van het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord, de gevolgen voor de energierekening voor verschillende typen huishoudens te berekenen. Het PBL brengt in deze studie de energierekening in kaart voor verschillende inkomensgroepen zodat er een duidelijk beeld ontstaat ten aanzien van de effecten van het klimaat- en energiebeleid. De resultaten worden dit najaar verwacht.

Het CPB geeft aan dat het geen koopkrachtplaatjes kan maken specifiek van klimaat- en energiebeleid (zie Kamerstuk 32 813, nr. 194). Zoals ook toegelicht in het Centraal Economisch Plan (CEP) van dit jaar geeft het CPB aan dat deze energielasten integraal onderdeel zijn van het (algemene) inflatiecijfer. Het CPB zal bij de beoordeling van de voorstellen voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord nader ingaan op de beperkingen om inkomenseffecten vast te stellen. Ik zal op dat moment bezien of en hoe er nog meer inzicht kan worden gegeven.

Het stimuleren van windparken op land van < 1 MW

Het lid Jetten (D66) vroeg mij na te gaan welke mogelijkheden ik zie voor het financieel stimuleren van kleine windparken, waarbij hij uitging van windparken kleiner dan 1 MW. Gelet op het feit dat moderne «standaard» windturbines op dit moment een vermogen van minimaal 2 tot 3 MW hebben, zal het bij windparken met een vermogen kleiner dan 1 MW in zijn algemeenheid gaan om de plaatsing van beperkte aantallen van dergelijke windturbines.

Naar aanleiding van de motie van het lid Vos over het stimuleren van kleinschalige windprojecten (Kamerstuk 31 239, nr. 229) heeft mijn ambtsvoorganger ECN gevraagd de meerkosten van dergelijke kleine windprojecten te bezien. Mede op basis van dit onderzoek is toen (Kamerstuk 31 239, nr. 261) geconcludeerd dat het niet wenselijk is om voor kleinere windturbines een hoger maximaal basisbedrag in de SDE+ op te nemen. Ik sluit mij aan bij deze conclusie, mede omdat een hoger maximaal basisbedrag niet in lijn is met mijn inzet om te zorgen voor een kostenefficiënte energietransitie. Ik teken daar net als in de brief bij aan dat ook kleinere windturbines op zich in aanmerking komen voor subsidiëring binnen de bestaande categorieën van de SDE+. Dus het is bijvoorbeeld mogelijk om een windpark te ontwikkelen bestaande uit deels reguliere windturbines van 2 tot 3 MW en een aantal kleinere windturbines van ca. 1 MW.

Beleid omtrent oude windturbines

Het lid Jetten (D66) vroeg mij naar het beleid omtrent oudere windturbines.

Er is geen kabinetsbeleid voor dit specifieke onderwerp, behalve dat de subisidievoorwaarden van de SDE+ uitgaan van de laatste stand van zaken van de techniek. De afspraak is dat de provincies 6.000 MW wind op land realiseren in 2020. Daarbij dienen ze rekening te houden met krimp, zowel voorzien als onvoorzien. Er is sprake van krimp (door onvoorziene sanering) wanneer er vermogen verdwijnt dat meetelt voor de provinciale doelstelling voor wind op land, zonder dat minimaal evenveel nieuw vermogen wordt teruggeplaatst. Het risico op krimp doet zich vooral voor op het moment dat een windmolen of windpark geen subsidie meer ontvangt. De technische levensduur is dan vaak nog niet bereikt. Factoren die meespelen bij de afweging van een individuele turbine-eigenaar om voortijdig te stoppen met de exploitatie zijn de elektriciteitsprijzen, de kosten van onderhoud, het aflopen van de veiligheidscertificaten en de tweedehands markt voor windturbines. In 2017 heeft RVO geïnventariseerd voor welke windmolens of windparken de subsidie is beëindigd of eindigt in de periode tot 2023. Het is aan de provincie om hier vervolgens op te acteren.

De sanering van oude turbines biedt ook kansen. Het kan ruimte creëren voor een nieuwe generatie turbines waarmee veel meer energie kan worden opgewekt dan met de technisch verouderde turbines die we nu met name in de kustprovincies vinden. Dat betekent dat de productie van hernieuwbare energie kan toenemen zonder dat er op nieuwe locaties windturbines en -parken worden gerealiseerd. De provincie Flevoland voert bijvoorbeeld een ambitieus herstructureringsbeleid om met minder turbines meer energie op te wekken. In de monitor wind op land 2017 is per provincie het beleid ten aanzien van sanering van oude windturbines aangegeven (Kamerstuk 33 612, nr. 68).

IMVO-convenant windenergiesector

Zowel het lid Wassenberg (PvdD) als het lid Jetten (D66) vroeg naar de effecten van (wind)energiesector, o.a. de delfstoffen, op de natuur en biodiversiteit in het buitenland.

Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan de internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de UN Guiding principles for business and human rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) zijn de voorbereidingen in gang gezet voor een IMVO-convenant gericht op het voorkomen en/of aanpakken van (potentiële) risico’s in de windenergiesector. Het kabinet moedigt dit aan en zal zelf ook als partij deelnemen aan het convenant.

Wanneer dit convenant gereed zal zijn, is nog niet bekend. Het streven is om spoedig tot afspraken te komen. Hierbij staat uiteraard kwaliteit voorop, het kabinet zal u over de voortgang informeren.

Bijdrage van de financiële sector aan de doelen van het Parijsakkoord

Uw Kamer heeft gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de motie Dik-Faber/Van Veldhoven (Kamerstuk 31 793, nr. 143) waarin de regering verzocht wordt om te komen tot afspraken over de vraag hoe financiële instellingen gaan bijdragen aan de doelstelling van 1,5°C zoals afgesproken in Parijs, te bezien welke maatregelen de sector hierbij kunnen ondersteunen en te onderzoeken op welke manier de klimaatintensiteit van leningen en investeringen van Nederlandse financiële instellingen transparanter kan worden.

Om opvolging te geven aan deze motie nemen diverse ministeries deel aan het Platform voor Duurzame Financiering, waarin o.a. de financiële koepels en vele deelnemers uit de private sector vertegenwoordigd zijn. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft het platform in 2016 opgericht om de aandacht voor duurzame financiering in de financiële sector verder te vergroten en te stimuleren. Inmiddels zijn er afspraken gemaakt Een aantal financiële instellingen gaat per 2020 rapporteren over de klimaatintensiteit van hun gehele portefeuille, zodat transparant wordt welke bijdrage men levert aan de doelstellingen van het Parijsakkoord.

Ook gaan de instellingen gebruikmaken van klimaatscenario-analyses en Science Based Targets (een internationaal initiatief van diverse partijen om klimaatreductiedoelen te stellen in lijn met de wetenschap), om te kunnen voldoen aan de doelen in het Parijsakkoord. Dit draagt bij aan een grotere transparantie van de sector over al haar leningen en investeringen. Ik ondersteun deze ambitie.

Het kabinet onderschrijft het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het akkoord van Parijs. Daarom heb ik de sector uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt samen met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen.

Al met al vind ik de mate waarin de sector gehoor geeft aan deze wens van de Tweede Kamer nog bepaald niet overvloedig. Ik zeg toe hierover opnieuw met de Minister van Financiën en de sector in gesprek te gaan.

Investeringssubsidie voor schoolgebouwen met energielabel G

De vraag van het lid Stoffer (SGP) met betrekking tot een nieuwe investeringssubsidie voor schoolgebouwen met energielabel G is beantwoord door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie in haar brief met over de besteding van de klimaatenvelop (Kamerstuk 34 902, nr. 2). Hierin geeft zij aan dat er 5 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld voor studies en opdrachten voor verduurzaming van de meest energie-onzuinige schoolgebouwen.

Onderzoeksrapport houtrecycling

Het lid Wassenberg (PvdD) heeft gevraagd om in te gaan op de veronderstelde negatieve impact van bioenergie op de doelstellingen voor recycling zoals naar voren zou komen in het onderzoek van adviesbureau Tauw.

Op 29 mei 2018 is dit rapport door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) aan uw Kamer verzonden (Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 5). In het onderzoek wordt ingegaan op de markt voor afvalhout en knelpunten voor recycling van afvalhout. De geboden inventarisatie van de verschillende stromen afvalhout (zoals A-hout en B-hout) en de verwerking en toepassing daarvan geeft inzicht in mogelijke belemmeringen en de potenties voor hergebruik en cascadering. De resultaten van deze studie worden door de Staatssecretaris van I&W betrokken bij het verder uitwerken van het recyclingbeleid voor hout. Ik ben hierbij betrokken gezien de raakvlakken met het beleid rondom de inzet van biomassa voor energietoepassingen.

Ideeën van inwoners en het bedrijfsleven voor het Klimaatakkoord

Het lid Mulder (CDA) vroeg naar de reacties en de ideeën van de inwoners en het kleinere bedrijfsleven voor het Klimaatakkoord en of indieners van ideeën allemaal een terugkoppeling hebben gehad. Er zijn via de website van het Klimaatakkoord ruim 430 ideeën, opmerkingen en vragen binnengekomen. Iedere indiener heeft een ontvangstbevestiging gekregen. Het streven is om iedereen die een vraag of idee indient, binnen 10 werkdagen van een antwoord te voorzien. Dat lukt niet in alle gevallen, maar vanzelfsprekend zal iedereen een reactie krijgen. De ingediende plannen zijn doorgeleid naar de relevante tafel(s) van het Klimaatakkoord.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven