31 135 Plan van Scholen

Nr. 48 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 8 oktober 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 29 september 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies inzake art. 23 Grondwet.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Jasper van Dijk, Van Meenen, Rog, Straus, Tellegen, Voordewind en Ypma,

en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 11.05 uur.

De voorzitter: Ik heet u allen welkom bij dit notaoverleg over de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad inzake artikel 23 van de Grondwet. Een hartelijk welkom aan de Staatssecretaris en zijn ambtenaren, een heel hartelijk welkom aan iedereen op de publieke tribune, maar ook aan de mensen die op een andere manier naar dit notaoverleg kijken of het volgen, en natuurlijk een hartelijk welkom aan alle collega's aan mijn linkerzijde.

Ik kijk op de klok, het is vijf over elf. Het wordt een mooie lange dag. Er is mij net door een aantal leden met klem verzocht om in ieder geval iets meer spreektijd. Ik wil de dag coulant beginnen en geef u allemaal één minuut extra. Ik zou willen proberen om het aantal interrupties in eerste termijn te beperken tot drie per persoon van de kant van de Kamer. Ik zie dat daar vragen over zijn.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Dit is een notaoverleg en ik heb geen rekening gehouden met een beperking van de spreektijd. Ik wil u eigenlijk verzoeken om ons in eerste termijn iets meer coulance te geven.

De voorzitter: Als ik het goed begrijp van de griffier zijn er afspraken gemaakt over spreektijden door uw commissie. Die ziet u in het convocaat bovenaan staan. Zoals gezegd: ik ben coulant en geef u in ieder geval één minuut meer dan is afgesproken. Laten we kijken hoe het loopt.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Artikel 23 van onze Grondwet is na bijna 100 jaar nog steeds een ankerpunt van ons onderwijsbestel. Met een beroep op dit artikel kunnen ouders voor hun kinderen een school naar hun keuze kiezen en zelfs stichten. Een school die past bij hun overtuiging of levensvisie, bij hun opvattingen over opvoeding en onderwijs. Het CDA staat pal voor deze vrijheid van onderwijs. Wij zijn verheugd te lezen dat ook de Staatssecretaris zich in waarderende woorden uitlaat over artikel 23 en geen behoefte heeft, het artikel zelf te wijzigen.

Het CDA meent dat het advies van de Onderwijsraad een aantal goede aanknopingspunten biedt voor een eigentijdse interpretatie van artikel 23. De Staatssecretaris wil een aantal aanpassingen, die leiden tot een actiever optredende overheid. Het CDA wil daarnaast uitdrukkelijk ook de afweerrechten van ouders een belangrijk gewicht geven. Het CDA vindt met de Staatssecretaris dat het bevoegd gezag van bijzondere scholen de signatuur van die school moet kunnen wijzigen, behalve als de grondslag bij toelating is onderschreven en consequent wordt uitgedragen. De overheid hoort neutraal te staan tegenover de richting van bijzondere scholen. Wij wijzen daarom een door de overheid opgelegde periodieke peiling af naar de vraag of het aanbod van bijzondere scholen nog steeds wel aansluit bij de behoefte van ouders. Daar gaat het bijzonder onderwijs zelf over.

Slechts 1% à 2% van alle scholen maakt gebruik van toelatingsbeleid. Meer dan 98% van alle scholen hebben nu al een open toelatingsbeleid en volgens de Onderwijsraad zijn er nog geen aanwijzingen dat de grondwettelijke onderwijsvrijheid segregatie in de hand zou werken. Het is volgens het CDA dan ook volstrekt onduidelijk voor welk probleem de door de Partij van de Arbeid voorgestelde acceptatieplicht een oplossing zou zijn. Een eerder wetsvoorstel met deze strekking kon ook al niet op steun rekenen van de Onderwijsraad en de Raad van State. De Onderwijsraad heeft in het laatste advies uit 2012 nog een keer bevestigd dat er geen enkele noodzaak is om een acceptatieplicht in te voeren. Deze druist in tegen artikel 23 en zou kleine richtingen disproportioneel raken, waardoor een pluriform schoolaanbod zou verschralen. Het voorstel om te komen tot een acceptatieplicht wordt door de PvdA gekoppeld aan de problemen als gevolg van de invoering van passend onderwijs en de prestatieafspraken waar scholen aan moeten voldoen. De terechte zorg van de PvdA dat scholen niet altijd hun zorgplicht lijken na te komen, lijkt abusievelijk verward te worden met het niet-toelaten van kinderen op basis van religieuze gronden.

De heer Van Meenen (D66): Voor de goede orde: de PvdA is de initiatiefnemer van dit wetsvoorstel, maar D66 is van harte mede-indiener, dus de pijlen mogen wat mij betreft ook op D66 gericht worden. Ik heb een vraag aan de heer Rog. Kan hij mij uitleggen hoe de vrijheid van onderwijs, die toch in eerste instantie in 1917 bij ouders gelegd is, zich verhoudt tot het recht dat daar blijkbaar uit voortvloeit om kinderen de toegang tot een school te weigeren?

De heer Rog (CDA): Zoals de heer Van Meenen weet, hebben wij grondwettelijk vastgelegd dat het geven van onderwijs vrij is. Dat is aan ouders en aan besturen, die ooit door ouders gesticht zijn. Die besturen kunnen de identiteit op een bepaalde manier vastleggen in het schoolplan en in de statuten. Wanneer die ouders ervoor kiezen om de identiteit zeer strikt na te leven en om aan alle ouders te vragen om die grondslag ook te onderschrijven, volgt daaruit dat ook de keuze gemaakt kan worden om geen leerlingen op de school toe te laten van wie de ouders de grondslag niet willen onderschrijven. Gelukkig is artikel 23 van onze Grondwet zo compleet dat er altijd door de overheid voor gezorgd zal worden dat er genoegzaam openbaar onderwijs is en dat die leerlingen dus altijd aan hun trekken zullen kunnen komen op andere scholen.

De heer Van Meenen (D66): Uit dit lange antwoord van de heer Rog begrijp ik dat hij de vrijheid van schoolbesturen om kinderen te weigeren, stelt boven de vrijheid van ouders om de school van hun keuze voor hun kind uit te zoeken. Wij zijn het erover eens dat dergelijke gevallen weinig voorkomen, maar als ouders dit doen en als zij aangeven dat zij de grondslag respecteren, wat is dan het probleem van de heer Rog met de acceptatieplicht?

De heer Rog (CDA): Zoals ik heb aangegeven, geldt voor 98% à 99% van de scholen een open toelatingsbeleid. Soms wordt er wel respect voor de grondslag gevraagd. Een zeer klein aantal scholen gaat verder en wil dat de grondslag onderschreven wordt. Die scholen willen dat kinderen actief deelnemen aan het beleven van de identiteit die de school in zijn grondslag heeft vastgelegd. Dat gaat heel ver. Dit raakt de identiteit en dus de vrijheid van onderwijs. Waarom zouden bijvoorbeeld katholieke kinderen per se naar de Cheider-scholengemeenschap in Amsterdam, een orthodoxe joodse school, willen? Ik zie niet in waarom dat nodig zou moeten zijn, als die school zelf in de grondslag vastlegt dat er heel veel meer gevraagd wordt. Er wordt ook van de leerlingen gevraagd om deel te nemen aan alles wat verband houdt met de identiteit. Ik zou dat recht graag willen behouden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Even voor de volledigheid, dit is een wetsvoorstel dat is ingediend door vier partijen, de Partij van de Arbeid, de SP, GroenLinks en D66. De heer Rog maakt er vooralsnog bezwaar tegen. Dat stelt mij een beetje teleur, want het CDA maakt de laatste tijd juist goede bewegingen en heeft ook ingestemd met afschaffen van de enkelefeitconstructie. Als wij als indieners nou nog eens heel goed naar ons wetsvoorstel kijken en daarin een uitzondering maken voor de kleine groep van orthodoxe scholen die onderschrijving van de grondslag vereisen, maar de andere 98% wel verplichten om een leerling aan te nemen indien de grondslag wordt gerespecteerd, kan het CDA daar dan mee leven?

De heer Rog (CDA): Ik heb net gezegd dat ik hecht aan artikel 23 van onze Grondwet, dat regelt dat het geven van onderwijs vrij is. Ik hecht er dus ook aan dat het voor scholen mogelijk blijft om aan ouders van leerlingen te vragen om de grondslag daadwerkelijk te onderschrijven en daaraan mee te doen, hoewel ik weet dat slechts een zeer beperkt aantal scholen hier gebruik van maakt. In een eerdere poging tot dit wetsvoorstel heeft de D66-indiener zelfs gezegd dat het bijvoorbeeld wel prima is als leerlingen op een streng gereformeerde school respecteren dat andere kinderen bidden, maar dat zij daaraan zelf niet hoeven mee te doen. Ik vind dat je dan als overheid ingrijpt in de vrijheid van scholen. Ik vind dat wij dat niet moeten doen. Wij moeten daar zelfs verre van blijven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Maar mijnheer Rog, gaat u alstublieft in op de vraag! Het voorstel is dat wij die orthodoxe scholen, die kleine groep scholen, uitzonderen van de wet, maar dat wij op papier zetten dat de overgrote meerderheid van bijzondere scholen – u bent er toch ook trots op dat zij in de grote steden meerdere leerlingen aannemen? – een leerling ook daadwerkelijk dient toe te laten indien de grondslag wordt gerespecteerd. Overigens zou u dat zelf ook als amendement op het wetsvoorstel kunnen indienen; misschien zou dat dan wel een meerderheid halen. Wat is daar mis mee voor een moderne partij als het CDA?

De heer Rog (CDA): Ik heb het gevoel dat we langs elkaar heen praten. De vrijheid van onderwijs staat voor mijn partij voorop. We handhaven de situatie waarin de grondslag ook onderschreven kan worden. Tegelijkertijd lijkt er nu het probleem te zijn, zo stellen meer fracties vast dan alleen die van de Partij van de Arbeid, dat zorgleerlingen niet altijd worden toegelaten op scholen. Openbare en bijzondere scholen voldoen niet altijd aan hun zorgplicht. Als dat het probleem is, dan heeft de heer Van Dijk mij heel snel aan zijn zijde. Ook ik was van plan om de Staatssecretaris te vragen om over de problematiek van geweigerde zorgleerlingen en het voorkomen van thuiszitters advies te vragen aan de Onderwijsraad en daaraan wel degelijk wat te doen. Dan hoeft niet het wezen van artikel 23 te worden losgelaten dat onderwijs en de richting van scholen vrij is. Het is aan scholen zelf om daarin keuzes te maken en die grondslag te onderschrijven.

De heer Van Meenen (D66): Ik pleeg nu al mijn tweede interruptie omdat we al meteen tot de kern komen en dan moet het ook maar. De heer Rog stelt dat de vrijheid van onderwijs een vrijheid van schoolbesturen is. Dat is zijn interpretatie van de Grondwet. Daarmee stelt hij dat de vrijheid van onderwijs, en dus het kiezen van een school, in mindere mate een vrijheid van ouders is. Als het erop aankomt en ouders om de een of andere reden kiezen voor een school die niet direct bij hun eigen identiteit past, dan heeft de vrijheid van de school volgens hem het primaat boven de keuzevrijheid van ouders.

De heer Rog (CDA): De heer Van Meenen legt mij woorden in de mond die niet de mijne zijn. Ik zeg dat het geven van onderwijs vrij is. Het staat ouders vrij om een school te stichten en de identiteit van die school te bewaren. Dat geldt voor bestaande scholen met bestaande besturen die, als zij dat willen, van ouders kunnen vragen om de grondslag te onderschrijven en niet alleen te respecteren. Het staat de ouders die niet op die school terecht kunnen echter ook vrij om een andere school op te richten of naar het openbaar onderwijs te gaan. Dat is de kracht van artikel 23, de kracht van onze vrijheid van onderwijs. Die wil ik graag behouden.

De heer Van Meenen (D66): Ook ik ben geen tegenstander of bestrijder van artikel 23. Ik zie ook de waarde daarvan in. De essentie van dit debat is evenwel de vraag wie die vrijheid van onderwijs nu toekomt. Dat zal ook weer aan de orde zijn in het debat over thuisonderwijs: wie gaat daar nu eigenlijk over? In relatie tot dit geval, dus in het zeer sporadisch voorkomende en onwaarschijnlijke geval dat ouders kiezen voor een school met een identiteit die niet direct de hunne is maar die zij wel respecteren, stel ik nogmaals de volgende vraag aan de heer Rog. Ik verzoek hem om daarop te antwoorden zonder afleidingsmanoeuvres naar zorgplicht, want dat is een totaal ander onderwerp. Blijkbaar stelt de heer Rog de vrijheid van schoolbesturen om kinderen al dan niet toe te laten boven de vrijheid van ouders om hun kind op een school te doen. Is dat het geval?

De heer Rog (CDA): Het lijkt erop dat de heer Van Meenen niet goed begrijpt dat schoolbesturen uiteindelijk voortkomen uit ouders die dat schoolbestuur hebben gesticht. Ouders hebben een school gesticht, soms met een orthodoxe signatuur, en willen graag dat dat bestuur die orthodoxe signatuur voortzet en beschermt. Die ouders willen hun identiteit kunnen behouden. Dat recht geeft het CDA aan die ouders, in de wetenschap dat dit slechts op een aantal scholen de situatie is en het merendeel van de scholen, ook bijzondere scholen, een open toelatingsbeleid heeft.

De voorzitter: De heer Rog vervolgt zijn betoog.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het CDA pleit voor nader onderzoek naar de wijze waarop de positie van ouders kan worden versterkt bij verzelfstandiging van scholen. Daarbij moet ook gekeken worden naar situaties waarin het bevoegd gezag een school die aan de bekostigingsvoorwaarden voldoet wil sluiten. Wij hechten namelijk zeer, zo zeg ik tegen de heer Van Meenen, aan die betrokkenheid van ouders bij die school. Als ouders de school willen openhouden, dan is het van belang dat daaraan recht wordt gedaan. Een aangenomen motie van mijn hand wacht nog op uitvoering. Het CDA kiest voor een right to challenge, mits gesteund door een gekwalificeerde meerderheid van ouders en personeel, die per slot van rekening de identiteitsdragers zijn van de school.

Het CDA wijst de suggestie van de Onderwijsraad af om in nieuwbouwwijken te starten met openbaar onderwijs. Ons stelsel is zo ingericht dat ouders een school kunnen starten en dat de overheid zorgt voor genoegzaam openbaar onderwijs. Wij zijn er wel voor dat de overheid periodiek peilt of er voldoende openbaar onderwijs beschikbaar is. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting?

Het CDA staat sympathiek tegenover de voorgestelde richtingvrije planning. Zij biedt ouders de mogelijkheid niet alleen een school te stichten op basis van levensovertuiging maar ook op basis van pedagogisch-didactische inzichten. Is de Staatssecretaris het met de Onderwijsraad en het CDA eens dat scholen die op dit moment de laatste school van een richting zijn qua bekostiging een overgangsregime verdienen?

Het CDA heeft begrip voor de wens scherper in beeld te krijgen hoeveel ouders hun kinderen daadwerkelijk naar een nieuw te stichten school willen sturen. Dit laat onverlet dat ouders de vrijheid houden om voor een school van hun voorkeur te kiezen. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting?

Het CDA deelt met de Staatssecretaris het idee dat de vrijheid van onderwijs geen legitimatie mag zijn voor het geven van slecht onderwijs. Wij steunen de aandacht voor deugdelijkheidseisen, maar wijzen erop dat de Onderwijsraad adviseert dit op hoofdlijnen te doen en terughoudend te zijn met maatregelen met een uniformerende werking.

De vrijheid van inrichting, zoals de keuze voor leermiddelen, staat onder druk. Voorbeelden daarvan zijn de door de Staat voorgeschreven antipestmethoden, de vele verplichte toetsen en de gedifferentieerde kwaliteitsoordelen van de inspectie. Het CDA staat daar buitengewoon kritisch tegenover. Het ontbreekt ons aan inzicht in de vraag waarom de Staatssecretaris het thuisonderwijs, dat logisch voortvloeit uit de vrijheid van onderwijs, wil afschaffen. Hij voert slechts zijn eigen overtuigingen op als argumenten. Is het niet wat lichtvoetig als je op die manier artikel 23 raakt? De Onderwijsraad en de Raad van State hebben steeds geadviseerd het thuisonderwijs te behouden. Kan de Staatssecretaris aangeven waarop hij zijn overtuigingen baseert? Heeft hij bijvoorbeeld werkbezoeken gebracht aan thuisonderwijzers? Heeft hij wetenschappelijke onderzoeken waaruit blijkt dat er aanleiding is om het thuisonderwijs af te schaffen? Welk probleem lost de Staatssecretaris met het afschaffen van thuisonderwijs op? Zou het niet beter zijn de aandacht te richten op de onvrijwillige thuiszitters onder artikel 5a? Het CDA steunt de Onderwijsraad, die adviseert vrijstelling van de leerplicht op basis van richtingbezwaren te behouden onder de voorwaarde dat vervangend onderwijs wordt gegeven. Daarnaast roept het CDA de Staatssecretaris op in overleg met thuisonderwijzers en wetenschappers een passende regeling voor toezicht en handhaving te ontwikkelen.

Het CDA vindt School at Sea een interessant initiatief, maar volgens het ministerie is een boot geen school. Waar staat dat in de wet? Wil de Staatssecretaris de Leerplichtwet aanpassen of een experiment toestaan nu School at Sea in samenwerking met Dunamare Onderwijsgroep onder regulier inspectietoezicht kan vallen?

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Het is goed dat wij na meer dan een jaar eindelijk kunnen debatteren over artikel 23 van onze Grondwet. Het is ook goed om ons te herinneren dat het artikel stamt uit 1917. Toen werd in een uitruil gekozen voor bekostiging van een door ouders gestichte school voor bijzonder onderwijs enerzijds en algemeen kiesrecht, uiteraard slechts beperkt tot mannen, anderzijds. Gelukkig kregen vrouwen twee jaar later ook kiesrecht in ons land. Het wordt hoog tijd voor een modernere interpretatie van het artikel dat vrijheid van onderwijs garandeert. De Onderwijsraad heeft hierover een grondig advies gegeven.

Wat het advies van de Onderwijsraad betreft, is het de vraag of het huidige aanbod van scholen en de systematiek van de oprichting van nieuwe scholen nog aansluit bij de behoeften van ouders. De Staatssecretaris neemt volgens mijn fractie terecht de aanbeveling van de Onderwijsraad over om de mogelijkheden om scholen te stichten te verruimen door richtingvrije planning in te voeren. Daarmee wordt het scholenbestand een betere weerspiegeling van onze maatschappij. De Staatssecretaris ziet daarbij twee onderwerpen als essentieel om ongewenste effecten te voorkomen: de behoeftepeiling onder ouders en doelmatigheid, oftewel de effecten op het bestaande scholenbestand. De behoeftepeiling wordt mijns inziens met de directe meting goed opgevangen, maar de doelmatigheid zal de Staatssecretaris bij de verdere uitwerking meenemen. Wat dat betreft verwacht ik toch iets meer. Hoe ziet hij dit voor zich? Ik zou hier graag iets meer beeld en geluid bij ontvangen.

Dan kom ik te spreken over de kwaliteitseisen. Niet alleen is de aandacht voor de kwaliteit van scholen de afgelopen decennia toegenomen, ook de discussie over de kwaliteit is de afgelopen jaren, ten goede, veranderd. Er is een andere manier van denken over kwaliteit aan het ontstaan. Er worden hoge eisen gesteld en tegelijk wordt er meer gekeken naar toegevoegde waarde, het eigen verhaal van scholen en het lerend vermogen van scholen in plaats van naar output, afvinklijsten en gemiddelde toetsresultaten. De D66 heeft daar bij voortduring voor gepleit: geen afrekencultuur maar een kwaliteitscultuur. Deze discussie is ook van belang voor de kwaliteitseisen aan nieuwe scholen. De Staatssecretaris zegt terecht dat kwalitatieve misstanden nooit gelegitimeerd mogen worden met een beroep op de vrijheid van onderwijs. Toch zien we in de praktijk scholen waarvan al vooraf duidelijk is dat de kwaliteit ondermaats zal zijn. Zijn er voldoende mogelijkheden om al voordat een school opent, een indruk te krijgen van de kwaliteit van het onderwijs? Is het afdoende mogelijk om met de resultaten van dat onderzoek van de inspectie de opening van een school tegen te houden indien de kwaliteit ondermaats zal zijn? Wellicht kan de Staatssecretaris het mogelijk maken voor gemeenten – zij moeten immers meewerken, bijvoorbeeld in huisvestelijke zin – om naar een geschillencommissie te stappen als zij het vermoeden hebben dat de kwaliteit van een te stichten school ondermaats is.

De Staatssecretaris wil het gemakkelijker maken voor scholen om van kleur te verschieten. Hij schrijft dat hij een wetsvoorstel zal voorbereiden om de landelijke geschillencommissie hierin een adviesbevoegdheid te geven. Hoe staat het met dit voorstel en wanneer kunnen we dat tegemoetzien? Bovendien wil de Staatssecretaris de positie van ouders versterken bij het tot stand komen van openbare scholen. Hierbij vindt hij D66 aan zijn zijde.

D66 is een groot voorstander van het moderniseren van de bekostiging van het leerlingenvervoer. Elk jaar wordt er 240 miljoen euro uitgegeven aan leerlingenvervoer. In veel gevallen is dat absoluut noodzakelijk, zoals bij kinderen met een zorgbehoefte. Slechts zo'n 18% van de kosten van het vervoer is om redenen van afstand en 11% om redenen van denominatie. Het gaat daarbij toch al snel om zo'n 50 miljoen euro waarvan je je kunt afvragen of het redelijk is dat de overheid daarvoor betaalt. Immers, een beperking of handicap is geen keuze maar een geloofs- of levensovertuiging is dat wel.

De heer Bisschop (SGP): Die getallen zullen vandaag nog wel vaker passeren. Het gaat om de percentages die worden toegeschreven aan identiteitsgebonden leerlingenvervoer. De ene organisatie zegt dat het om 4% van het totale bedrag gaat, de heer Van Meenen spreekt van 11%. Ik ken die getallen ook. Zij zijn ontleend aan een onderzoek van de VNG. Is de heer Van Meenen het met mij eens dat de suggestie dat je 11% zou kunnen besparen als je identiteitsgebonden leerlingenvervoer uitzondert van het recht op leerlingenvervoer, geen besparing in de volle omvang is?

De heer Van Meenen (D66): Dat zou heel goed kunnen. Ook daar kunnen kinderen met een zorgbehoefte bij zitten. Overigens is mijn oogmerk in het geheel niet om te bezuinigen maar wel om de vergoeding voor leerlingenvervoer optimaal in te zetten voor kinderen met een zorgbehoefte. Het is dus beslist geen plan om geld te besparen maar om het zodanig in te zetten dat het mijns inziens het meest recht doet aan die situaties waarin het echt onvermijdelijk is.

De heer Bisschop (SGP): De heer Van Meenen zegt dat het geld optimaal moet worden ingezet ten behoeve van kinderen met een zorgbehoefte. Als ik zijn woorden goed interpreteer is dat dus ongeacht de identiteit die aan de keuze ten grondslag ligt?

De heer Van Meenen (D66): Dat is helemaal juist.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Van Meenen zegt het al: het gaat om een beperkte groep, misschien 4% tot 9% à 10%. Als zich het praktische probleem voordoet dat bij een beperkt aantal gemeenten uitschieters zijn, is hij dan ook bereid om tot praktische oplossingen te komen in de vorm van het beperken van het maximale aantal kilometers? Daarmee wordt het inderdaad haalbaar en betaalbaar voor die gemeenten die daar nu een grote last aan hebben.

De heer Van Meenen (D66): Ook de heer Voordewind kent mij ongetwijfeld als een redelijk mens. Dat zal ook blijken uit de rest van mijn verhaal, hoop ik. Ik wil erop wijzen dat we in Nederland niet voor niets het recht hebben om scholen te stichten. Dat is waar artikel 23 uiteindelijk om gaat. Een aantal partijen is er met succes in geslaagd om het leerlingenvervoer bij de behandeling van artikel 23 te trekken, maar je kunt er ook heel anders naar kijken.

Zoals net al even aan de orde kwam, is het recht om scholen te stichten onvervreemdbaar. Dat zou ook een oplossing kunnen zijn voor de problemen die sommige mensen hebben met de afstand tot de school van hun keuze.

Misschien is het goed als ik eerst mijn verhaal afmaak, want daar zitten nog wat nuanceringen in.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben er al blij mee dat de heer Van Meenen zegt tot praktische oplossingen te willen komen. Het recht van ouders om een school te stichten is natuurlijk wel beperkt op het moment dat je een beperkt aantal ouders hebt in een bepaalde regio of in een bepaald dorp, waardoor je het minimumaantal leerlingen niet kunt bereiken. Om in die situatie alsnog vorm te kunnen geven aan de onderwijsvrijheid uit artikel 23, is het leerlingenvervoer natuurlijk bedacht. Als we er met een praktische oplossing uit kunnen komen – misschien doet de heer Van Meenen daar nog een aantal handreikingen voor – dan moedigen we dat zeer aan.

De heer Van Meenen (D66): Om te beginnen bestrijd ik toch dat er een directe relatie met artikel 23 is. Dit is in feite een praktische uitwerking van het recht dat ouders hebben om een school te kiezen. Als zij een school kiezen die op een grote afstand van hun eigen woonplaats ligt, is dat wel een keuze. Dat is mijn punt. Mijn grootste probleem is dat er op die manier geld wordt besteed aan vervoer dat ik liever een andere bestemming zie krijgen. Als de voorzitter het mij toestaat, maak ik mijn verhaal af. Wellicht dat hierin antwoorden worden gegeven, maar misschien roept het ook nieuwe vragen op.

D66 kiest ervoor de beschikbare euro's maximaal in te zetten voor kwetsbare kinderen in het kader van passend onderwijs. Die noodzaak is er nu en krimp versterkt die noodzaak. D66 gaat daarom niet mee in de redenering van de Staatssecretaris om dit onderwerp te laten rusten, totdat het stof rond krimp en passend onderwijs is neergedaald. Dan is het voor veel kinderen te laat. Wat D66 betreft, komt er dus een afbouw van de overheidsbijdrage aan op identiteit gebaseerd leerlingenvervoer. Ik vraag de Staatssecretaris om nog dit najaar een voorstel naar de Kamer te sturen om het leerlingenvervoer op deze wijze te moderniseren.

Hetzelfde uitgangspunt geldt voor thuisonderwijs. Ouders hebben op basis van artikel 23 het recht een school te stichten. Die school moet aan een aantal kwaliteitseisen voldoen, waarop wordt toegezien door de inspectie. Thuisonderwijs hoeft wat D66 betreft niet verboden te worden, maar de kwaliteit ervan moet gegarandeerd zijn. Dus moet er vooraf een degelijk en toetsbaar plan zijn vastgesteld. Thuisonderwijs moet in onze ogen worden verzorgd door daartoe bevoegden. Op de kwaliteit moet worden toegezien door de inspectie. Voor D66 staat het belang van kinderen voorop.

Dat belang dient extern in het oog gehouden te worden. Ik kan mij voorstellen dat ouders in samenwerking met bijvoorbeeld organisaties zoals de Wereldschool of de Partnerschapschool de kwaliteit en het toezicht garanderen. Ik ben blij dat de Staatssecretaris de vrijstelling op grond van richtingsbedenking laat vallen en met een wetsvoorstel komt. Wanneer kunnen wij dat wetsvoorstel verwachten?

Ten slotte ga ik in op de gelijke behandeling. Er ligt momenteel een initiatiefwetsvoorstel over de acceptatieplicht van PvdA, D66, SP en GroenLinks. Wat D66 betreft wordt dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Kamer voorgelegd. D66 wil dat leerlingen op bijzondere scholen toegelaten worden als de grondslag van de school gerespecteerd wordt. Het onderschrijven van de grondslag is volgens D66 een té zware eis. Ik begrijp dat de VVD dit voorstel steunt, dus ik zou zeggen: waar wachten wij nog op, nu vooruit!

Ik had nog enkele opmerkingen over de fusietoets, voorzitter, maar gezien de tijd ga ik daar niet verder op in. Mijn standpunt is echter bekend: laten wij stoppen met de fusietoets in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, maar dat terzijde.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ieder kind heeft recht op onderwijs. Dat recht is zo fundamenteel dat het in verschillende internationale verdragen is opgenomen. Om het unieke Nederlandse onderwijsbestel met ruimte voor verscheidenheid en de hoge kwaliteit van onderwijs te beschermen, hebben wij artikel 23. Dat is een 100 jaar oud artikel, dus wij moeten dat af en toe tegen het licht houden en bekijken op welke wijze wij dat in deze tijd moeten interpreteren.

De PvdA vindt de positie van het openbaar onderwijs zorgelijk. De Staatssecretaris gaat in zijn brief summier in op dit onderwerp, maar volgens artikel 23 moet de overheid zorgen voor voldoende openbaar onderwijs. Van een landelijk dekkend aanbod is echter helemaal geen sprake. De richtingvrije planning en meer zeggenschap voor ouders over de identiteit van de school kunnen de positie van het openbaar onderwijs versterken, maar er zijn meer maatregelen nodig voor voldoende openbaar onderwijs. Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen voor voldoende aanbod?

Scholen mogen kinderen niet weigeren op basis van afkomst, beperking, onderwijsachterstand of geloof. Alle kinderen moeten op iedere school welkom zijn. Helaas is artikel 23 verworden tot een bepaling ter bescherming van de rechten van scholen in plaats van een artikel ter bescherming van de rechten van ouders en hun kinderen. Ouders kiezen de school, maar de school kiest niet de ouders. Zo is artikel 23 niet bedoeld. Ik wil daarom samen met D66, SP en GroenLinks heel graag het wetsvoorstel dat mevrouw Hamer in 2005 heeft ingediend, verder uitwerken. In dat wetsvoorstel wordt het recht op toelating geregeld.

Sinds 2005 is er heel veel veranderd in het Nederlands onderwijsbestel, bijvoorbeeld de zorgplicht van passend onderwijs. Daarom willen wij graag een onderzoek van de Onderwijsraad naar de samenhang tussen die zorgplicht en het recht op toelating.

De heer Bisschop (SGP): Mevrouw Ypma houdt een gloedvol pleidooi voor de vrijheid van onderwijs. Dat doet mijn hart goed. Alleen de interpretatie van dat begrip «vrijheid van onderwijs» lijkt mij redelijk eenzijdig. Realiseert zij zich dat artikel 23, lid 2, bepaalt: het geven van onderwijs is vrij? Dat impliceert dat schoolbesturen vrij zijn om het onderwijs op een bepaalde manier in te richten, uiteraard conform de wettelijke bepalingen. Is de benadering van mevrouw Ypma, dat vrijheid van onderwijs de vrije schoolkeuze van ouders is, niet heel erg eenzijdig?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik realiseer mij heel goed wat er in artikel 23 van de Grondwet staat. Dat is ook ter bescherming tegen te veel inmenging van de overheid. Het regelt dat het bijzonder onderwijs bekostigd wordt. Het regelt dat zij vrij zijn om het onderwijs zo in te richten als men het wil organiseren. Ik stel dat ook niet ter discussie. Het bijzonder onderwijs is van grote waarde voor Nederland. Het recht op vrije schoolkeuze zou dat nog meer kunnen verbeteren. Er is nu een ongelijke rechtspositie als het gaat om de toelating van kinderen tot het openbaar of het bijzonder onderwijs.

De heer Bisschop (SGP): Laten we in alle nuchterheid vaststellen dat dit voortvloeit uit de grondwettelijke bepalingen. Het openbaar onderwijs wordt van overheidswege aangeboden. Dat wordt aangeboden zonder onderscheid, enzovoorts. Juist artikel 23 regelt dat daarnaast besturen, instanties of ouders kunnen komen tot het stichten van een school van hun richting. Mevrouw Ypma negeert hiermee de essentie van de betekenis van vrijheid van onderwijs, zoals bedoeld in artikel 23 van de Grondwet.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik wil helemaal niets afdoen aan de vrijheid om een school te stichten. Het gaat mij erom dat ouders tegenwoordig kiezen voor een school omdat de school om de hoek is, omdat de sfeer hun bevalt, omdat er les wordt gegeven op een manier die past bij hun kinderen. Op basis daarvan kiezen zij voor een bepaalde school. Het openbaar onderwijs mag geen kinderen weigeren en het bijzonder onderwijs mag dat wel. Zo wordt het ook geïnterpreteerd in de praktijk. Dat vind ik zonde en daar wil ik graag iets aan doen met dat wetsvoorstel.

De heer Rog (CDA): Mevrouw Ypma zegt dat ouders tegenwoordig om heel andere redenen voor een school kiezen. Dat is haar interpretatie. Zou zij zich ook kunnen voorstellen dat er ouders zijn die hun kind graag willen sturen naar een school waar de identiteit van hun keuze, die hun drijft in het leven, ook beschermd wordt? Ziet mevrouw Ypma in artikel 23 van de Grondwet ook de bescherming van dat recht?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik zie heel goed dat ouders voor een bepaalde school kiezen, omdat die het meest past bij hun eigen levensovertuiging. Ouders moeten ook het hele schoolprogramma accepteren. Je kunt niet zeggen dat je kind naar een bepaalde school gaat en af en toe niet meedoet aan onderdelen van het lesprogramma waar je wat minder mee hebt. Ouders kiezen bewust voor een bepaalde school en de kinderen doen dan ook met het volledige programma mee.

De heer Rog (CDA): Ik wil ingaan op een ander aspect van wat mevrouw Ypma daarnet heeft gezegd. In 2005 kwam haar partijgenote Hamer met een voorstel om de acceptatieplicht door te voeren, met een beroep erop dat er segregatie zou zijn in het onderwijs. Dat is inmiddels door de Raad van State of de Onderwijsraad naar de prullenbak verwezen. Nu komt mevrouw Ypma met een voorstel om die acceptatieplicht door te voeren, met een beroep op passend onderwijs. Gaat het niet wat ver om dit meteen te koppelen aan het onderschrijven van de grondslag van een school? Zij zou succesvoller zijn en een bredere Kamermeerderheid achter haar voorstellen krijgen, wanneer zij zich zou beperken tot een oproep aan de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat scholen hun zorgplicht nakomen, in het licht van passend onderwijs. Dat vraagt het CDA namelijk ook.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank voor deze mooie vraag. De zorgplicht is daadwerkelijk een verbetering. De handhaving van de zorgplicht voor onderwijsaanbieders is echter ingewikkeld. Dat komt omdat het bevoegd gezag beslist over de toelating van een kind op een school. Dat bevoegde gezag heeft twee taken, een publieke taak en een taak om zijn rechtspersoon, zijn onderneming, in stand te houden. Daarom kan het selecteren aan de poort en zeggen: bepaalde kinderen zijn bij ons op school niet welkom. Het kan zich voor zijn zorgplicht, zijn publieke taak, verschuilen achter het belang van zijn onderneming en zeggen: nee, deze kinderen zijn hier niet welkom, want ze onderschrijven onze identiteit onvoldoende. Het heeft dus een zeer machtige positie.

Er zijn verschillende ouders die bezwaar maken tegen deze ongelijke positie en daartegen in willen gaan. Ik ben van mening dat wij die onderwijsvragers in staat moeten stellen om hun rechten te beschermen.

De heer Beertema (PVV): Ik hoor mevrouw Ypma vertellen over allerlei problemen die zich voordoen, maar die problemen doen zich niet in groten getale voor. Ik ben het eens met mijn collega Rog, die suggereert dat er naar gelegenheidsargumenten wordt gezocht om artikel 23 te verzwakken. Ik hoor alle links-liberalen hier zeggen dat ze vooral niet tegen artikel 23 zijn en dat ze het een geweldig artikel vinden. De acceptatieplicht en straks ook het thuisonderwijs zijn twee heel belangrijke pijlers onder die vrijheid van onderwijs. Ik vind datgene wat mevrouw Ypma doet politiek heel intelligent.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer Beertema (PVV): Is mevrouw Ypma het niet met mij eens dat het uiteindelijk toch gaat om het verzwakken van artikel 23? Het zal ongetwijfeld gebeuren dat de identiteit van scholen zal verwateren. Dat wil mevrouw Ypma. Er zullen kinderen binnenkomen van ouders die zich niet in de identiteit kunnen vinden. Ze zullen het wel accepteren, maar hoe zit het met de ouderraden en de medezeggenschapsraden?

De voorzitter: Mijnheer Beertema, uw vraag is helder.

De heer Beertema (PVV): In die raden zal er ongetwijfeld toe overgegaan worden om allerlei dingen die bij die identiteit horen, af te schaffen. Het gaat om verwatering.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ieder kind heeft recht op onderwijs. Artikel 23 is bedoeld als middel om het recht op onderwijs te versterken. Ouders kunnen bijvoorbeeld hun eigen school oprichten. Wat hierin echter ontbreekt, is het recht voor ouders om te kiezen voor de school die het beste bij hen past. Dat is een fundamenteel probleem. Wij denken dat je hiermee artikel 23 juist tegemoetkomt. Het is nooit ervoor bedoeld om kinderen te weigeren. Je komt hiermee tegemoet aan de keuzevrijheid voor ouders. Dat zou de heer Beertema toch ook moeten aanspreken?

De heer Beertema (PVV): Wat mij in dit verband ook nog interesseert, is of de PvdA een en ander heeft afgestemd met de VVD. Dat zou dit voorstel namelijk aan een meerderheid helpen. Ik zal dit straks uiteraard ook aan mevrouw Straus vragen. Als dat zo is, is het wel mooi als we daar nu antwoord op krijgen, want dan kunnen we iets anders gaan doen met onze kostbare tijd. Dan is kennelijk alles al afgestemd.

Mevrouw Ypma (PvdA): Met alle respect, ik onthoud me van een antwoord op een vraag die eigenlijk gesteld is aan de VVD-fractie. De heer Beertema kan dit straks zelf vragen aan de woordvoerder van de VVD-fractie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ga nog even door op dit onderwerp. Ik probeer het motief te achterhalen waarom de acceptatieplicht alsnog weer van stal gehaald is na tien jaar discussie erover, na allerlei adviezen van de Raad van State, de Onderwijsraad et cetera. Mevrouw Ypma zei op het NOS-journaal dat dit te maken heeft met oneigenlijk gebruik. Zorgleerlingen zouden worden geweigerd. Om hoeveel gevallen gaat het? Hoeveel ouders hebben dit aangegeven? Is het dan niet beter om dit aan de kaak te stellen bij de Staatssecretaris en te vragen om een onderzoek?

Mevrouw Ypma (PvdA): Er zijn geen exacte cijfers bekend, want niemand houdt dit bij. Er zijn heel veel situaties bekend waarin mensen hiertegen aan zijn gelopen. Ik zal er een paar noemen. Ik heb een mailtje voor me liggen van een vader die eerst met het bestuur moest komen praten en tot twee keer toe een soort geloofskeuring kreeg. Hij geloofde zijn oren niet. Er werd gekeken of hij wel gelovig genoeg was, anders konden zijn kinderen daar niet op school komen.

Een autistische jongen werd geweigerd, niet vanwege zijn autisme, maar vanwege de identiteit van de school. Toen ouders daar bezwaar tegen maakten, werd er gezegd: gaat u maar naar de rechter toe. Dat kost € 7.000 en ouders hebben dan zelf de bewijslast, terwijl ze niet beschikken over alle informatie.

Een ander voorbeeld betreft een jongen die vroeger gehoorproblemen had, daardoor een taalachterstand heeft opgelopen, die na drie dagen proefdraaien werd geweigerd. Ook in dat geval werd door de directeur gezegd dat de jongen niet paste binnen hun bijzondere onderwijsconcept en dat hij niet gehouden was aan de zorgplicht vanuit passend onderwijs, omdat de betreffende jongen geen extra ondersteuningsbehoefte had en daardoor niet onder passend onderwijs viel.

De voorzitter: U mag nog één voorbeeld geven. Dan heeft de heer Voordewind nog een korte nadere vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat was ook weer een mail waarin melding wordt gemaakt van een kind dat niet paste binnen het onderwijscurriculum, de gewoonten van de basisschool en de uitvoering van het lesaanbod. Ik kan zo nog wel even doorgaan met allerlei voorbeelden. Dit probleem is er dus wel degelijk. Dat komt omdat we het wettelijk niet goed hebben vastgelegd.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mevrouw Ypma zegt zelf dat zij er geen onderzoek naar heeft gedaan, dat zij het dus niet weet, maar dat zij wel een aantal mailtjes heeft ontvangen. De mailtjes die zij voorleest, klinken mij zeker de moeite van het bestuderen waard. Ik wil de Staatssecretaris dan ook via mevrouw Ypma vragen of hier oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van artikel 23.

Maar op basis van een enkele mail kunnen wij hier toch niet zomaar de Grondwet gaan veranderen! Dat is toch echt met een enorme bulldozer door de porseleinkast heen gaan! Dat moeten we toch voorkomen!

De voorzitter: Uw punt is helder.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij delen de zorgen. De vraag is of mevrouw Ypma bereid is om samen met mij om een onderzoek te vragen, zodat zij haar zorgen wellicht in een onderzoek terecht ziet komen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben heel blij dat wij die zorgen delen, want dit probleem komt wel degelijk voor. De heer Voordewind geeft het nu ook toe. Zijn fractievoorzitter Slob heeft het ook toegegeven. Hij heeft immers aangegeven dat er al uitspraken van de rechter liggen. Het is in het belang van degenen die geen toelatingsrecht willen om steeds maar te beargumenteren dat het probleem niet bestaat. Hoeveel kinderen moeten er eigenlijk geweigerd worden om van een probleem te kunnen spreken? Moeten dat er 10 of 20 zijn? Of moeten dat er 100 zijn, of 1.000? Er zijn op dit moment 16.000 thuiszitters. Meerdere kinderen komen niet op een school, omdat die school zich beroept op de identiteit.

Ik heb als volksvertegenwoordiger een aantal voorbeelden verzameld. Het zijn er in ieder geval meer dan één, maar ik zou al voor één geval door het vuur gaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn vraag was of er een onderzoek zou moeten komen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik vind inderdaad dat er een onderzoek moet komen, maar dan niet naar de vraag hoe vaak dit probleem voorkomt, maar naar de vraag in hoeverre de zorgplicht van het passend onderwijs zich verhoudt tot de huidige wetgeving. Is dat zoals de heer Voordewind het graag ziet dan wel zoals de indieners van het initiatiefvoorstel het graag zien, namelijk met een recht op toelating? Daar is nog geen onderzoek naar gedaan. Ik wil heel graag dat de Onderwijsraad daar onderzoek naar doet.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik was wat verrast toen ik mevrouw Ypma afgelopen vrijdag op het journaal hoorde zeggen dat zij haar wet inzake de acceptatieplicht ging indienen. Het was wel aardig geweest als zij dat even met haar mede-indieners had afgestemd. Maar goed, haar enthousiasme valt te prijzen.

Er ontstaat nu een interessante discussie. De acceptatieplicht maakt veel los, terwijl die per saldo niet heel veel zal veranderen in het onderwijs. Als indiener die er vanaf 2005 bij betrokken is geweest, kan ik dat de aanwezigen verzekeren. Deelt mevrouw Ypma mijn mening dat de hele discussie over de zorgplicht en het passend onderwijs niets te maken heeft met de wet op de acceptatieplicht, die wij samen hebben ingediend? Deelt zij mijn mening dat wij ons geen zand in de ogen moeten laten strooien door die discussie? Het is een andere discussie. Wij kunnen gewoon voortvarend te werk gaan met onze prachtige wet voor een acceptatieplicht, die ervoor zorgt dat leerlingen worden toegelaten indien de grondslag wordt gerespecteerd. Meer is het niet. We kunnen die voortvarend en het liefst vanaf vandaag indienen, zodat die zo snel mogelijk in werking kan treden. Deelt mevrouw Ypma die mening?

Mevrouw Ypma (PvdA): Voortvarendheid is voor mij geen slecht woord. Volgens mij moeten we dat zeker doen. Maar ik vind wel dat je realistisch moet zijn. De wereld is sinds 2005 veranderd. De heer Van Dijk is inderdaad de enige mede-indiener die al sinds die tijd in de Kamer zit en dat dus allemaal heeft meegemaakt. Er is in de loop van de tijd een aantal dingen veranderd. Het gaat om de zorgplicht in het passend onderwijs. Ik vind dat de criticasters van deze wet daar een punt hebben en dat advies moet worden gevraagd over de vraag hoe die zorgplicht zich verhoudt tot het recht op toelating. Daarom moeten we dat zeker meenemen en zorgvuldig regelen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het prachtig als mevrouw Ypma adviezen gaat aanvragen. Prima, doe dat vooral! Maar dat staat geheel los van onze mooie wet voor een acceptatieplicht. Is mevrouw Ypma het met me eens dat wij die wet gewoon kunnen indienen en kunnen gaan behandelen? We kunnen desnoods gelijktijdig adviezen aanvragen, maar we moeten de zaak niet laten vertragen. De wet ligt immers al negen jaar op een plank.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb zojuist beargumenteerd hoe het schoolbestuur, dus het bevoegd gezag, zich kan verschuilen achter het belang van de onderneming in plaats van de zorgplicht te accepteren en kinderen dus een juiste plek te bieden. Ik vind dus wel dat daartussen samenhang is. Ik vind ook dat het twee gelijke trajecten kunnen zijn. Je moet wel luisteren naar het advies van de Onderwijsraad voordat je hierover een uiteindelijk besluit kunt nemen.

De heer Van Meenen (D66): Zolang schoolbesturen zich wellicht verschuilen achter het niet bestaan van de acceptatieplicht – mevrouw Ypma gaf er zelf een paar voorbeelden van – staat ons toch maar één ding te doen? Dat is het invoeren van de acceptatieplicht. Dat kan op geen enkele manier strijdig zijn met de zorgplicht. Het ontbreken van die acceptatieplicht maakt het mogelijk om zich te verschuilen. Dat moeten we onmiddellijk wegnemen. Ik begrijp eerlijk gezegd echt niet waarom de PvdA die relatie op deze manier legt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Die relatie leggen we omdat de meeste meldingen die wij krijgen en de meeste situaties waarvan wij horen, te maken hebben met de zorgplicht en het passend onderwijs. Ze hebben vaak te maken met kinderen die bijvoorbeeld autistisch zijn of die een andere reden hebben. Er zijn ook voorbeelden te vinden waarbij er geen beperkingen zijn bij de kinderen, maar bij de meeste voorbeelden is dat wel het geval. Dat is de reden waarom ik het graag in samenhang wil beoordelen.

De heer Van Meenen (D66): Ja, maar mij ontgaat die samenhang in het doel dat mevrouw Ypma nastreeft en dat volgens mij door alle indieners wordt nagestreefd, namelijk dat kinderen gewoon geaccepteerd worden. Als er voor een kind geen plek is op een school, kan dat alleen te maken hebben met het ontbreken van de juiste instrumenten om een kind in de zorgplicht te bedienen. Dat kan gebeuren; dat kan op elke school gebeuren. Ook een openbare school zal uiteindelijk niet elk kind met een zorgbehoefte kunnen aannemen. Als mede-indiener roep ik, in navolging van de heer Van Dijk, de PvdA-fractie op om nog eens heel goed hiernaar te kijken. Wij moeten ons juist niet laten afleiden door hetgeen door de tegenstanders van deze wet wordt ingebracht, namelijk dat die relatie er is. Die is er gewoon niet. Een acceptatieplicht kan alleen maar helpen om aan de zorgplicht te voldoen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dit is een gevoelig onderwerp, waarvan ik vind dat we naar elkaar moeten luisteren. Het is niet voor niets een onderwerp dat al zo lang ligt. Ik vind dat we het voor nu en voor de toekomst goed en zorgvuldig moeten regelen. Leerlingen en hun ouders hebben op dit moment geen mogelijkheid om de zorgplicht af te dwingen in het bijzonder onderwijs, maar wel in het openbaar onderwijs. Dat is een fout. Dat kan niet de bedoeling zijn van artikel 23. Dat is het debat dat wij vandaag voeren.

De voorzitter: Vervolgt u uw betoog, mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA): De Partij van de Arbeid vindt dus dat we de keuzevrijheid van ouders moeten versterken en dat alle kinderen op alle scholen welkom moeten zijn. Artikel 23 moet ouders daarin ondersteunen en niet dwarszitten.

Voorzitter. Ik kom te spreken over het thuisonderwijs, waarvan de Staatssecretaris voorstelt om het af te schaffen. Wat de Partij van de Arbeid betreft kunnen we artikel 5a juist uitbreiden. We moeten niet vergeten dat er veel kinderen zijn die op medische gronden thuiszitten en tijdelijk of gedurende langere tijd geen klassikaal les kunnen krijgen. Dat zijn leerbare thuiszitters die desondanks ten onrechte een vrijstelling van de leerplicht krijgen. Ik zou graag zien dat deze kinderen gedeeltelijk, tijdelijk of gedurende langere tijd thuisonderwijs kunnen krijgen, bijvoorbeeld de ochtenden thuis en de middagen op school of andersom, of één dag op school en de rest niet, dus dat er veel meer flexibiliteit komt. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat ook deze kinderen worden opgeleid en onderwijs kunnen volgen.

De Staatssecretaris stelt voor om artikel 5b volledig af te schaffen. Zou het aantal thuiszitters juist niet toenemen als we dat doen? Het gaat slechts om 400 kinderen wier ouders er zeer bewust voor kiezen om thuisonderwijs te bieden. Dat moeten ze kunnen verdedigen. Ze moeten naar buiten toe kunnen aantonen, zoals de heer Van Meenen al aangaf, dat de kinderen voldoende vriendjes hebben, voldoende contacten leggen en voldoende voortgang maken.

Maar gaat het niet wat te ver om het meteen in één keer helemaal af te schaffen? Ook de Partij van de Arbeid wil voorkomen dat een vrijstelling op grond van richtingsbedenkingen de kansen van kinderen beperkt, maar misschien versterkt het juist wel de kansen van deze kinderen? Wij zijn er nog niet uit. Ik zou graag van de Staatssecretaris horen of er een tussenweg mogelijk is, waarbij thuisonderwijs onder toezicht staat van scholen, waarbij er inspectietoezicht is dan wel een keurmerk wordt opgericht voor thuisonderwijs, met wetenschappers die zich daaraan verbinden en die aangeven of het thuisonderwijs werkt.

De heer Beertema (PVV): Wat mij betreft zijn die wetenschappers er allang. Zij hebben allang hun licht laten schijnen op de kwaliteit van het thuisonderwijs. Er is al ontzettend uitvoerig onderzoek gedaan en er worden geen problemen geconstateerd. Ik vind het dus een beetje flauw van mevrouw Ypma om dit boven de markt te laten hangen. Ik wil graag dat zij zich duidelijk uitspreekt, ook naar de Staatssecretaris, over de vraag hoe de PvdA hierin gaat opereren, want het is mij volstrekt onduidelijk. Ik hoor iets van keurmerken van de overheid enzovoorts. We kunnen toch gewoon een inspecteur erop afsturen, zoals dat op alle scholen gebeurt? Waarom niet?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat zou kunnen. Ik zeg alleen dat er wel iets van toezicht van buitenaf moet zijn. Dat kan via de inspectie dan wel via een keurmerk; het is mij om het even. Ik zet het belang van deze kinderen bovenaan. Deze kinderen zijn vaak heel tevreden. Er zitten vandaag een paar kinderen in de zaal die ik al eerder heb gezien. Zij zijn vaak heel tevreden over het onderwijs dat ze krijgen. Het belang van kinderen moet altijd bovenaan staan.

De heer Beertema (PVV): Mevrouw Ypma zou dus akkoord gaan met het thuisonderwijs onder een inspectiekader brengen. Dan is voor haar het probleem opgelost.

Mevrouw Ypma (PvdA): Wij denken inderdaad dat thuisonderwijs acceptabel is als je het belang van kinderen bovenaan zet en het thuisonderwijs onder toezicht stelt. Dat staat het nu niet, maar dat moet wat ons betreft wel gebeuren.

Voorzitter. Ik kom op het leerlingenvervoer. Dat is ook een prachtig onderwerp. Zorgleerlingen hebben geen keuze en moeten soms naar speciale scholen die niet in de buurt zijn gevestigd. Dat is anders in de situatie van signatuurleerlingen. De ouders van deze kinderen hebben wel een keuze. Zij kiezen ervoor om hun kind naar een bepaalde school toe te laten gaan. Die keuzevrijheid is voor de Partij van de Arbeid een groot goed, maar het kan niet zo zijn dat de overheid deze keuze moet bekostigen. Ouders die een bewuste keuze hebben gemaakt, dienen het vervoer zelf te bekostigen. Er werd beweerd dat hier slechts 10 miljoen in omging, maar uit het laatste onderzoek blijkt het 25 miljoen te zijn. Dat is nogal een groot verschil.

Wij willen heel graag dat de regering komt met twee scenario's, waarin de voor- en nadelen worden uitgewerkt van twee mogelijkheden. Aan de ene kant kan de regeling voor leerlingenvervoer stevig worden versoberd, op zo'n manier dat je met een minimum- en maximumaantal kilometers gaat werken. Gemeenten krijgen daarbij de keuze hoe ze dit budget gaan inzetten. Aan de andere kant willen we dat gemeenten nog steeds het budget krijgen, maar dat ze helemaal de vrijheid krijgen over de wijze waarop ze het inzetten. Dan wordt het dus uit de Wet op het primair onderwijs gehaald. Op die manier kun je ruimhartig de zorgleerlingen vervoeren en heb je als gemeente de keuze of je wel of niet het vervoer voor signatuurleerlingen wilt vergoeden. In beide scenario's kan meegenomen worden dat een gemeente dit vervoer efficiënter kan organiseren. Bijvoorbeeld 's ochtends en aan het eind van de middag kunnen de kinderen worden vervoerd en tussendoor de ouderen die naar de dagbesteding gaan, maar het kan ook op een andere manier. Er is ook nog de mogelijkheid om het aan de samenwerkingsverbanden over te laten. Wij begrijpen de inzet van de Staatssecretaris om nu nog geen besluit hierover te nemen, maar wij willen wel dat er voortgang mee wordt gemaakt en dat er twee scenario's worden uitgewerkt.

Ten slotte. Een leraar mag niet ontslagen worden enkel vanwege het feit dat hij of zij homoseksueel is, maar een bijzondere school mag de arbeidsovereenkomst opzeggen wanneer de homoseksuele leraar daarnaar handelt. Er is reeds een initiatiefvoorstel ingediend om het ontslaan van homoseksuele leraren omdat ze daarnaar handelen, te verbieden. De Partij van de Arbeid is daar mede-initiatiefnemer van en deelt nog steeds die keuze.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. De SGP is eigenlijk wel benieuwd wat het oordeel van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zou zijn over deze beleidsbrief over artikel 23 van onze Grondwet. Stel dat dit een eindwerkstuk zou zijn van iemand die bestuurskunde heeft gestudeerd. Wie de handboeken geschiedenis en staatsrecht erop naslaat, zou op nogal wat verschillen met deze beleidsbrief stuiten. Ik noem slechts één voorbeeld. De brief wekt de indruk dat de vrijheid van onderwijs zo'n 100 jaar oud is, maar die geschiedenis gaat echt ietwat verder terug. Ik denk dat liberalen naast het jaartal 1917 – ik hoop dat dit ook geldt voor socialisten – met enige trots het jaartal 1848 zullen noemen.

Wat is nou eigenlijk de vrijheid van onderwijs? Wat is er in essentie in 1848 geregeld dat later in andere bewoordingen een plaats heeft gekregen in het artikel? In het artikel wordt heel veel geregeld. Ik geef iedereen de aansporing – desgewenst kan ik ondersteunen bij de uitvoering – om een printje van artikel 23 gelamineerd in de linkerbinnenzak van het colbert te dragen, dan wel te hechten aan de Kamerpas. Zo belangrijk is dat artikel voor ons onderwijs.

Wat wordt erin geregeld? Ik vat het even samen, gebaseerd op de ontwikkelingen en de jurisprudentie. Het gaat om drie vrijheden. Ten eerste om het recht op stichting en bekostiging van scholen. Ten tweede om de vrijheid van inrichting van het onderwijs. Dat raakt exact de identiteit van de scholen. Ten derde om het recht op vrije schoolkeuze door de ouders. Er zijn overigens meer dingen te noemen die onder die vrijheid van onderwijs ondergebracht kunnen worden.

Als je artikel 23 ontdoet van de plechtige juridische bewoordingen, dan kom je met de schrijvers van de beleidsbrief en de Staatssecretaris tot de conclusie dat het artikel verrassend modern is. Het bevat een balans tussen de noodzakelijke vrijheden voor burgers, de plichten voor overheid en burgers en het recht op onderwijs voor kinderen. Het zal moeilijk zijn om een alternatief te ontwikkelen dat aan zo veel belangen recht doet.

Alleen al om die reden is een acceptatieplicht een slecht idee. Het zet onze Grondwet op dit punt precies op zijn kop. Scholengemeenschappen kunnen alleen op basis van een heldere grondslag blijven functioneren wanneer zij het recht hebben om van de deelnemers te vragen de missie en de grondslag te onderschrijven en dus mede vorm, inhoud en uitwerking aan die identiteit te geven. Dat is ook in het belang van de kinderen. Ik vind het pijnlijk te moeten constateren dat in de hele discussie over acceptatieplicht etc. het wel heel sterk over bepaalde visies en dogma's gaat, maar dat het redeneren vanuit het belang van de kinderen – waar is het kind het beste mee gediend? – in feite onder tafel blijft.

Het leerlingenvervoer is een belangrijk middel bij alle uitdagingen die op het onderwijs afkomen. De SGP onderschrijft de benadering in de brief. Mevrouw Ypma heeft zojuist een aantal onderzoekspunten genoemd. Ik voeg er nog iets aan toe. Stel dat de overheid zou overwegen om de budgetten voor leerlingenvervoer over te hevelen naar samenwerkingsverbanden. Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen de mogelijkheid om dit in het onderzoek mee te nemen? Wat ons betreft houden wij het op dit moment zoals het is, maar als er een onderzoek komt, lijkt mij dit een onderdeel daarvan te kunnen zijn. Mocht er een onderzoek komen, dan wil ik de samenwerkingsverbanden er heel expliciet bij betrekken.

Over richtingsvrije planning zal de SGP voorlopig nog niet veel zeggen. Kan het kabinet aangeven wat het heeft geleerd van de periode 1996–2004, waarin hetzelfde plan na diepgravende studie op uitvoering en gebrek aan inhoud is gestrand en plechtig is afgeserveerd? Welk baanbrekend inzicht is opgedaan om dit loodzware dossier nu opnieuw ter hand te nemen?

De formulering van de Staatssecretaris dat hij thuisonderwijs wil verbieden omdat leerlingen op school een evenwichtige ontwikkeling krijgen, wordt door veel ouders terecht als een schoffering van hun inzet ervaren. Bovendien negeert zij het feit dat wij in Nederland geen schoolplicht kennen, maar een leerplicht. Dat onderscheid verdient wat meer focus.

De SGP wil het debat niet voeren vanuit de onderbuik, maar op basis van feiten. Ik noem een paar punten waarop ik graag verheldering zou krijgen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Mijn collega Bisschop verwijst terecht naar de Leerplichtwet want die geeft geen recht op toelating tot een school. Die wet verplicht ouders om hun kind in te schrijven bij een school, maar tegenover die verplichting staat geen recht op toelating tot een school. Is dat niet jammer en vindt de heer Bisschop het om die reden niet een goed idee om ook zo'n recht op toelating te regelen?

De heer Bisschop (SGP): Ik begrijp de vraag van mevrouw Ypma. Op deze wijze gaan we echter weer discussiëren over formaliteiten. Laten we het kind eens centraal stellen! Hoe gaat het in het onderwijs? Als een kind wordt aangemeld op een school omdat de school in de buurt is, wat ligt er dan meer voor de hand om in gesprek te gaan met die ouders, duidelijk te maken aan de ouders wat voor identiteit de school heeft – als die school ten minste een uitgesproken identiteit heeft; en die zijn er – en af te wegen in hoeverre het gezinsklimaat harmonieert met het pedagogische klimaat op school. Als je daar inhoud aan geeft, ben ik ervan overtuigd dat dit leidt tot optimale oplossingen en optimale keuzes ten behoeve van de kinderen. Je lost niks op met in de wet vast te leggen dat elke leerling het recht heeft om op elke willekeurige school van keuze toegelaten te worden. Dat negeert die pedagogische dimensie en daarom pleit ik er ook voor om vooral te kijken naar een manier om het, redenerend vanuit het belang van het kind, optimaal te regelen. En dan kom je echt niet uit bij een acceptatieplicht of een recht op toelating.

Mevrouw Ypma (PvdA): De heer Bisschop en ik willen allebei in het belang van het kind handelen. Het is verder ook goed om een gesprek te hebben over de identiteit van de school, maar het gaat uiteindelijk om de vraag wie het recht heeft om wie te weigeren. Ouders kiezen de school en de school kiest niet de ouders en de kinderen. Ouders handelen per definitie in het belang van hun kind en dat recht moet dan ook bij hen liggen.

Ik ben ten slotte benieuwd of de heer Bisschop ook een bijbelse fundering heeft voor het afwijzen van leerlingen, want volgens mij is die fundering niet zo stevig.

De heer Bisschop (SGP): Dat laatste vind ik hartverwarmend. Ik begrijp dat mevrouw Ypma ook tweetjes heeft gezien of mailtjes heeft gehad waarin werd gerefereerd aan een tekst uit het Bijbelboek Mattheus waarin de Here Jezus zegt: Laat de kinderkens tot mij komen, en verhindert ze niet. In die zin heeft zij absoluut een punt, maar het gaat er natuurlijk om hoe wij het onderwijs hebben georganiseerd.

Als mevrouw Ypma de SGP diep in het hart kijkt, zou de consequentie kunnen zijn dat wij in Nederland allemaal openbare scholen met de Bijbel zouden hebben. Ik zou er een warm voorstander van zijn om het zover te krijgen. Daar werken we ook hard aan, maar op dit moment is het de realiteit dat wij door identiteit bepaalde schoolrichtingen, onderwijsrichtingen hebben. Dat is voor ons next best, maar zolang we dat systeem hebben, moeten we daar serieus mee omgaan en moeten we daar ruimte voor blijven bieden.

Als mevrouw Ypma bedoelt dat we samen toe moeten werken naar een openbare school met de Bijbel, dan ben ik helemaal haar man. Ik bedoel natuurlijk politiek gezien, hè!

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben een tijdje geleden op een zeer mooi en interessant werkbezoek geweest bij een van de gereformeerde scholen in Zeeland. Ik was zeer onder de indruk van die school; echt alle lof voor die school. Op weg naar huis dacht ik vervolgens wel: «Wat nou als ik mijn kind op deze school een plekje wil geven? Mag dat dan wel?» En dat mag dus niet. Als je ervoor kiest om je kind naar die school te sturen omdat het gewoon de topschool in de regio is en omdat die school een klimaat heeft dat je graag al je kinderen wil meegeven – wederom een pluim voor die school – is het niet voldoende dat ik als ouder tegen mijn kind zeg: «Wij respecteren het feit dat zij iets anders geloven dan wij.» Het is dan niet genoeg dat ik tegen mijn kind zeg: «Wij hebben ons daaraan te houden. Jij hebt je te houden aan alle regels die op die school gelden. We gaan ook, zonder mopperen, naar alle lessen van het onderwijsprogramma toe. Helemaal niets van dan alles.» Maar dan nog steeds mag mijn kind niet naar die school en de enige manier om mij dat te weigeren is mij te vragen mij aan te sluiten bij de denominatie, de religie waarop die school is gebaseerd. Zolang dat het geval is, heb ik het idee dat er iets mis is met onze vrijheid van onderwijs.

De voorzitter: Dat was een stelling. U hebt geen vraag aan de heer Bisschop?

Mevrouw Straus (VVD): Ik vraag aan de heer Bisschop of hij dat met mij eens is.

De heer Bisschop (SGP): Al was die vraag niet geformuleerd, dan nog had ik graag willen reageren. Dank voor de waardering die mevrouw Straus onder woorden brengt voor de school die zij bezocht heeft. Dat is gelukkig niet de enige topschool. Laten we het misverstand vermijden als zouden alleen scholen met een heldere, duidelijke, christelijke identiteit topschool kunnen worden. Ik ken ook scholen met een andere identiteit die eveneens tot de top behoren. Ik bedoel hiermee te zeggen dat de status van topschool niet per se samenhangt met de identiteit, en dat is maar goed ook. Misschien kan mevrouw Straus zich echter afvragen hoe het komt dat een dergelijke school een samenhangend, een prettig, een warm aandoend pedagogisch klimaat kent, waarin leerlingen gedijen, waarin er goed gepresteerd wordt en waarin er dus kwaliteit geleverd wordt. Als mevrouw Straus dat op een rijtje zou zetten, heeft dat juist alles te maken met een bepaalde, hecht geformuleerde pedagogische visie. Die pedagogische visie stoelt op de identiteit, op de levensbeschouwelijke grondslag. Als je die grondslag niet verbindend verklaart voor de deelnemers aan het onderwijs, tast je dat pedagogische klimaat aan. Met andere woorden: eigenlijk zouden dergelijke constateringen alle scholen in Nederland met een andere identiteit moeten uitdagen om ook op basis van een heldere, duidelijke pedagogische visie een pedagogisch klimaat te creëren waarin leerlingen gedijen. Dat is de uitdaging. De oplossing is niet om de scholen die het naar het oordeel van mevrouw Straus goed doen, dan maar open te breken. Dat is toch het paard achter de wagen spannen?

Mevrouw Straus (VVD): Ik denk niet dat de heer Bisschop en ik het hierover eens zullen worden. Dat is jammer.

De heer Bisschop (SGP): Ik houd hier een gloedvol betoog opdat wij het eens worden!

Mevrouw Straus (VVD): Ja, ja. Het idee is natuurlijk dat die ouders tegen die school zeggen: wij respecteren uw vorm van onderwijs. In alles. We houden ons aan afspraken die er zijn, ons kind zou gewoon participeren aan alle lessen die er gegeven worden, juist om dat kind als het ware onderdeel te maken van die identiteit, zonder zo ver te gaan dat je die identiteit tot in je huiselijke situatie aan toe gaat onderschrijven. Dat is het grote verschil, volgens mij.

De voorzitter: De heer Bisschop, kort.

De heer Bisschop (SGP): Het punt is dat zo'n school van de leerlingen en hun ouders vraag om actief de identiteit uit te dragen van die school. Als je dat doorbreekt, tast je de essentie aan van het pedagogische klimaat dat op die school gerealiseerd is. Daar ligt het knelpunt.

De heer Beertema (PVV): Het lijkt soms wel of ik in de prachtige roman 1984 van Orwell ben terechtgekomen met newspeak, als ik de linksliberalen met hun interpretatie hoor over de vrijheid van onderwijs en artikel 23. Ik wil aan de heer Bisschop het volgende voorleggen. Hij zegt dat het toenemen van de belangstelling voor de scholen uit zijn denominatie niets te maken heeft met dat het goede scholen zouden zijn, want er zijn zat andere goede scholen. Is het echter niet zo dat juist de identiteit van die scholen heel veel structuur biedt en heel veel rust, in tegenstelling tot de chaos en de wanorde die je ziet in allerlei katholieke scholen op Rotterdam Zuid die daar niets meer mee te maken hebben, die overstroomd worden door alles en iedereen?

De voorzitter: Uw vraag is helder. De heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP): Ik denk dat een heldere, welomlijnde identiteit zeker van betekenis is bij het ontwikkelen van een heldere onderwijsvisie. Zeker in de kring van het reformatorisch of protestants-christelijk onderwijs, dat bewust met identiteit bezig is, draagt deze zeker bij aan een stabiel en rustig klimaat, een klimaat waarin gezag een erkende plek heeft. Het sociaal-pedagogisch klimaat op een school heeft echter primair te maken met de onderwijskundige visie. Ik bedoelde aan te geven dat die visie niet alleen vanuit het reformatorisch of het gereformeerd onderwijs geformuleerd hoeft te worden. Ik daag elke levensbeschouwelijke richting uit om een heldere onderwijskundige visie te formuleren en op basis daarvan dat klimaat van rust en orde te scheppen, evenals een zekere tucht die er moet heersen; laat ik dat oude woord «tucht» maar gebruiken, want het is eigenlijk een heel positieve term. Ik denk dat dat in principe vanuit iedere identiteit mogelijk is.

De heer Beertema (PVV): Ik ben het daar helemaal mee eens. Mijn laatste vraag aan de heer Bisschop is deze. Stel nu dat dit allemaal doorgaat en dat artikel 23 echt in zijn fundamenten wordt aangetast, hebben de heer Bisschop en zijn SGP dan niet eigenlijk spijt van al dat constructieve dat zij achter de rug hebben met het goedkeuren van begrotingsplannen van dit vreselijke kabinet, dat eigenlijk zo snel mogelijk weg zou moeten? De heer Bisschop houdt het in het zadel, samen met de heer Voordewind overigens.

De heer Bisschop (SGP): De onderwijsman in mij prikkelt mij om hier een college over de staatkundige visie van Calvijn te geven, gebaseerd op de Bijbel.

De voorzitter: Mag ik u toch vragen om dat niet te houden, of als u van plan bent om het toch te houden, heel kort te zijn?

De heer Bisschop (SGP): Ik wil niet zeggen dat dit voor ons losstaande feiten zijn, maar als volksvertegenwoordiger heb je ook mede verantwoordelijkheid te nemen voor de bestuurbaarheid van, in dit geval, het land, ongeacht de kwesties die zich voordoen. Vanuit die verantwoordelijkheid is de SGP geen oppositiepartij. Ik verzet me met kracht en met overtuiging tegen die term. De SGP is een partij die bereid is om mede bestuurlijke verantwoordelijkheid op zich te nemen. Ik bestrijd overigens dat al die besluiten die tot nu toe genomen zijn, zo rampzalig voor het land zijn geweest. Integendeel, ik denk dat ze veel goeds kunnen uitwerken.

De voorzitter: Mijnheer Bisschop, u vervolgt uw betoog. Mag ik u erop wijzen dat u nog een halve minuut hebt?

De heer Bisschop (SGP): Dan hebt u stiekem een deel van de interrupties meegeteld, vrees ik.

Voorzitter. Wanneer krijgen wij de wetenschappelijke onderbouwing dat schoolonderwijs beter is dan thuisonderwijs, en een reactie op onderzoeken die het tegendeel laten zien?

Kan de Staatssecretaris een reactie geven op het proefschrift van mevrouw Sperling over thuisonderwijs? De brief beschrijft correct dat thuisonderwijs binnen het Europees recht verboden mag worden, maar is onze Grondwet niet even vergeten?

Wanneer krijgen wij een kosten-batenanalyse die laat zien dat toezicht op thuisonderwijs duurder is dan de huidige situatie? De SGP zou ook graag eens horen hoeveel kosten de overheid sinds 1969, het jaar van invoering van de huidige Leerplichtwet, heeft bespaard door de vrijstelling van de leerplicht wegens levensovertuiging.

De SGP heeft in deze brief merkwaardig genoeg twee kernthema's gemist. Het eerste betreft de functie van het openbaar onderwijs. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom in onze wetgeving geen garantie op een plaats in het openbaar onderwijs is geregeld, terwijl de Grondwet hierover toch helder genoeg is? Het probleem wordt nu ten onrechte bij leerlingen en ouders gelegd.

Het tweede punt dat wij gemist hebben, betreft ruimte voor maatwerk en vernieuwing. De overheid blokkeert momenteel allerlei initiatieven die maatwerk kunnen leveren en vernieuwend kunnen zijn, doordat zij vasthoudt aan strikte opvattingen rond schoolbezoek en de vraag wat precies een school is. Wil de Staatssecretaris vanuit zijn liberale hart – ik bedoel zijn klassiek-liberale en dus niet neoliberale hart, eens onderzoeken hoe wij meer ruimte kunnen creëren voor leerlingen die kwetsbaar zijn of die een behandeling op maat nodig hebben?

De kracht van artikel 23 is altijd geweest dat ouders en burgers op allerlei manieren ruimte krijgen om eigen plannen uit te werken. Wij kennen geen staatsonderwijs. Overheid en burgers werken samen, niet in strijd om de kinderen, maar voor de kinderen. Wanneer wij dat ruime perspectief weer recht doen, hoeven wij ons niet zo snel te vermoeien met een grondwetswijziging.

Voorzitter, ik dank u zeer voor uw geduld.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Als ik zo naar mijn collega aan de rechterkant luister en naar mijn collega aan de linkerkant kijk, kan ik zeggen dat dit een aantrekkelijk debat voor de luisteraar wordt vanwege alle verschillende inbrengen.

Wij spreken vandaag over artikel 23 van de Grondwet, een bijzonder artikel dat bijna 100 jaar oud is. Ik durf dan ook te beweren dat weinig mensen met hetzelfde artikel zouden komen als zij vandaag het onderwijs in de wet zouden moeten vastleggen. Deelt de Staatssecretaris die mening?

Artikel 23 stamt uit het verleden, toen er nog sterke verzuiling was. De maatschappelijke context is fundamenteel veranderd. Veel minder mensen zijn nog kerkelijk. Toch is twee derde van onze scholen nog altijd «bijzonder». Het merendeel van die scholen is echter sterk verwaterd. Slechts een klein deel is nog altijd recht in de leer. De tijden zijn veranderd. Religieuze jongeren in Nederland constateren dat de tolerantie voor geloof in de samenleving afneemt. Veel islamitische en joodse jongeren hebben daar last van en voelen zich niet geaccepteerd. Veel homoseksuelen op hun beurt hebben het idee dat zij niet meer openlijk kunnen zijn wie zij zijn. Dialoog is dus meer dan ooit noodzakelijk. Integratie kan moeilijk worden als je gescheiden naar school gaat. Er is een nieuw perspectief nodig. Je leert tenslotte beter over de ander mét de ander.

Het zou nogal rigoureus zijn om dan maar alle bijzondere scholen te sluiten. Dat stel ik dan ook niet voor; wij moeten slimmer te werk gaan. Op enkele punten verdient artikel 23 een modernisering. Wij vinden het bijvoorbeeld niet van deze tijd dat leerlingen geweigerd kunnen worden als zij de grondslag van een school niet respecteren. De SP wil dan ook een acceptatieplicht voor alle scholen. Wat mij betreft gaan wij snel aan de slag met het wetsvoorstel van PvdA, SP, D66 en GroenLinks. Het verbaast mij overigens dat de PVV zich zo hartstochtelijk in het kamp van de confessionele partijen schaart als het gaat over het stichten en behouden van bijzondere scholen, als je bedenkt dat daaronder ook islamitische scholen vallen, maar dat terzijde.

De heer Beertema (PVV): Die terzijdes zijn altijd wel belangrijk. Mijn partij heet niet voor niets «Partij voor de Vrijheid» en niet «Partij voor de Staatsdwang». Staatsonderwijs is uit den boze. Juist de enorme focus van ouders op onderwijs als iets wat zij zo belangrijk vinden voor de identiteit en de ontwikkeling van hun kinderen, is ons uit het hart gegrepen. Dat is fantastisch. Daarbij moet die ouders niets in de weg worden gelegd.

Ons standpunt over islamitisch onderwijs is bekend. De vrijheid van onderwijs strekt zich wat ons betreft niet uit tot het islamitisch onderwijs, omdat de islam juist de ideologie is waarin segregatie wordt onderwezen. Wij kunnen dat dagelijks in de krant lezen.

De voorzitter: Mijnheer Beertema, u werd uitgelokt door de heer Van Dijk en ik heb u de ruimte gegeven om daarop kort te reageren, maar dat geeft u nu niet de vrijheid om een heel epos over een ander onderwerp te houden.

De heer Beertema (PVV): Afsluitend: de islam verdraagt zich niet met onze open, tolerante samenleving. Daarom willen wij niet langer tolerant zijn voor de intoleranten.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het betoog van de heer Beertema begon goed, maar eindigt buitengewoon zwak. Hij verdedigt dus bijzondere scholen, mits ze christelijk zijn of anderszins, maar zodra ze islamitisch zijn, mag het niet meer. Dat is snoeiharde discriminatie. Dan heeft de heer Beertema een goed en groot probleem met de rechter.

Voorzitter. Er zijn bijzondere scholen die hun grondslag inzetten als er een kind met een andere afkomst voor de deur staat. Zij zeggen: uw kind past hier niet; gaat u maar naar de openbare school. FORUM heeft hiernaar onderzoek gedaan. Ik vind dit volstrekt ongepast. Bovendien wordt de vrije schoolkeuze dan een farce, zeg ik tegen mijn beide buren, die daar zo trots op zijn. Segregatie in het onderwijs is buitengewoon pijnlijk. Het is een vorm van onderwijsapartheid die wij niet moeten willen. Daarom zeg ik tegen mevrouw Ypma: laten wij dit wetsvoorstel niet uitstellen en laten wij ook geen vervuiling van de discussie daarover toestaan. Passend onderwijs is echt een ander verhaal. Wij moeten nu aan de slag met algemene toegankelijkheid!

De heer Rog (CDA): Wij proberen hier op basis van een gezaghebbend rapport van de Onderwijsraad een fatsoenlijk debat met elkaar te voeren.

De heer Van Dijk heeft zo ook zijn eigen opvattingen, maar begint inmiddels het bijzonder onderwijs te betichten van onderwijsapartheid. Ik vind het eerlijk gezegd een vreemde, losgeslagen opmerking. Ik hoor graag van de heer Van Dijk waarop hij baseert dat het bijzonder onderwijs die segregatie in de hand werkt. Ik ken de rapporten niet. Ik hoop dat de heer Van Dijk mij daarvan in kennis kan stellen dan wel zijn woorden terugneemt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik peins er niet over om woorden terug te nemen. De heer Rog zou zich beter moeten voorbereiden op het debat. Er is onderzoek van FORUM en er zijn andere rapporten waaruit blijkt dat bijzondere scholen zo nu en dan opeens hun identiteit inzetten om een leerling te weigeren. Dat hoeft niet grootschalig voor te komen, maar het komt wel voor. Tegen iedereen die zegt dat de wet op de acceptatieplicht helemaal niet nodig is omdat bijzondere scholen al ruimschoots andersoortige leerlingen toelaten, zeg ik: perfect, omarm het voorstel dan, dan leggen we dat vast. Zij zouden daar dan trots op moeten zijn in plaats van daar zo moeilijk over te doen.

De heer Rog (CDA): De Onderwijsraad, die dit rapport heeft geschreven, geeft ook nog eens aan dat er geen noodzaak is om te komen tot een acceptatieplicht en dat er geen knelpunten zijn gevonden bij bijzondere scholen die daartoe aanleiding geven. Ik vind dat de heer Van Dijk zich diskwalificeert in dit debat door bijzondere scholen op deze manier weg te zetten en te spreken van onderwijsapartheid. Dat is evenwel aan hem; de feiten van gezaghebbende instituten wijzen daar in elk geval niet op. Klaar.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het nooit sterk als iemand zich moet beroepen op rapporten om het eigen betoog kracht bij te zetten. Als de heer Rog ontkent dat er sprake is van segregatie in het onderwijs, dan leeft hij op een andere planeet. De vraag die hij mag stellen is: komt dat door het bijzonder onderwijs? Dat ligt inderdaad genuanceerd want uiteraard zijn in grote steden bijzondere scholen bereid om andersoortige leerlingen toe te laten. Sterker nog, zij kunnen anders de tent wel sluiten, vanwege de ontkerkelijking. Het ligt dus genuanceerd. Segregatie is evenwel een feit. De wet op de acceptatieplicht legt slechts vast dat een school een leerling dient toe te laten als die de grondslag respecteert. Het komt zo nu en dan voor dat een bijzondere school ineens zijn identiteit inzet. Slechts voor die gevallen zouden wij een mooi wetsvoorstel moeten hebben. De heer Rog van het CDA zou dat moeten omarmen in plaats van zand in de machine te strooien. Ik weet namelijk zeker dat het merendeel van zijn achterban dat gewoon kan steunen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik stel nog een aanvullende vraag. De heer Van Dijk heeft natuurlijk ook het advies van de Onderwijsraad gelezen op het punt van segregatie. De Onderwijsraad heeft zelfs de cijfers van de openbare scholen en bijzondere scholen naast elkaar gezet om een eventueel verschil op te merken. De raad komt echter tot de conclusie dat die verschillen er nagenoeg niet meer zijn. Sterker nog, die zijn helemaal aan het verdwijnen in de afgelopen jaren. Waarop is nu de conclusie gebaseerd dat bijzondere scholen segregatie in de hand werken? Het tegendeel blijkt immers uit de cijfers van de Onderwijsraad.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dat de ChristenUnie altijd zo'n rare redeneertrant hanteert. Die gaat heel trots lopen beweren dat bijzondere scholen verwaterd zijn en zegt dan tegen mij: waar doet u nu moeilijk over, protestantse scholen zijn allang niet meer protestants. Dat zegt de heer Voordewind tegen mij. Dat zou hem toch zorgen moeten baren, vanuit zijn eigen grondslag? De heer Voordewind moet een beetje luisteren naar mijn betoog, want ik zeg: veel bijzondere scholen nemen allerlei soorten leerlingen op. Relatief zijn dat er echter nog altijd minder dan openbare. De heer Voordewind moet de cijfers dus wel goed bekijken. Ik zeg voorts: als bijzondere scholen willekeur toepassen en ineens hun grondslag inzetten om bijvoorbeeld een allochtone leerling te weigeren – dat gebeurt, al jaren, lees de rapporten van bijvoorbeeld FORUM er maar op na – dient de wetgever verantwoordelijkheid te nemen door te zeggen: indien iemand de grondslag respecteert, mag de toelating niet ontzegd worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Daar gaat deze hele discussie over. Het gaat over de balans tussen artikel 23 en artikel 1. Het is aan de Commissie Gelijke Behandeling om te bekijken of dat onrechtmatig gebeurt in de trant van het selectief hanteren van de identiteit als reden om kinderen te weigeren. Dus er zijn mogelijkheden om dat aan te kaarten. Dat is in het verleden ook sporadisch gebeurd. Vandaar mijn vraag: welk probleem ziet de heer Van Dijk in de praktijk aangezien er praktische mogelijkheden zijn om dat aan te kaarten en het maar enkele keren gebeurt? Dan nog zou hij artikel 23, als hij daar nog voorstander van is, moeten respecteren in die zin dat scholen de mogelijkheid wordt geboden hun identiteit te behouden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik snap de vragen van de ChristenUnie en de SGP niet. Met name de ChristenUnie maakt zich grote zorgen over het wetsvoorstel acceptatieplicht. Zij voert als argument aan: wij nemen alle leerlingen al aan. Maar dat bevestigt toch haar eigen betoog? Als wij dat wettelijk vastleggen, mag de ChristenUnie erbij zeggen: het zal misschien helemaal niet zo veel effect hebben. Dat is prima, maar dan zijn wij het eens. Wij maken alleen maar de wettelijke grondslag voor de toelating van leerlingen consequent. De heer Voordewind zegt dat er nu al genoeg beroepsmogelijkheden zijn. Dat betwijfel ik, want er zijn bij tijd en wijle discussies over de manier waarop scholen leerlingen toelaten. Als wetgever kunnen wij dat wat eenduidiger maken.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter, dit kan niet mijn derde interruptie zijn, want ik werd een beetje uitgedaagd, dus staat u mij toe te reageren.

De heer Van Dijk zegt dat ook de SGP zich zorgen maakt en geeft tegelijkertijd aan dat het probleem zich af en toe voordoet. Maar, beste mensen, dit is dan toch met een kanon op een mug schieten als het erop aankomt? Wij hebben hier toch een ordentelijke rechtsgang voor geregeld? Op het moment dat dit zich voordoet, blijft de mogelijkheid voor ouders om daartegen in beroep te gaan. Dat is dan toch geregeld? Het is toch raar om een heel wetsvoorstel op te tuigen voor een, twee, een paar incidenten die zich misschien op jaarbasis voordoen? Dat is toch incidentenpolitiek? Dat is toch incidentenwetgeving? Dat moet je toch niet willen? Op die manier kun je proberen elk muizengaatje dicht te stoppen, maar dat is toch geen evenwichtige wetgeving?

De heer Jasper van Dijk (SP): Waarom zo veel opwinding over een voorstel dat slechts over incidenten gaat? Gaat u eens bij zichzelf te rade. Blijkbaar is er iets aan de hand. Blijkbaar maakt u zich zorgen over iets. Dat kan ik mij wel enigszins voorstellen, terwijl ik zelfs nog heb gesuggereerd dat u een amendement kunt indienen om de orthodoxe scholen uit te sluiten. Dat moet voor de SGP toch een hele geruststelling zijn? U haalt nota bene zelf Mattheus aan, die heeft gezegd: verhinder die kinderen nou niet.

De heer Bisschop (SGP): Nou, hij doet daar verslag van.

De heer Jasper van Dijk (SP): Leef dat gebod wat beter na. Wat is erop tegen om elke leerling op elke school welkom te heten?

De heer Bisschop (SGP): Ik maak hier een punt van omdat de heer Van Dijk kiest voor incidentenwetgeving. Dat is staatsrechtelijk een onjuiste benadering. Zo kun je het bestuur niet inrichten. De heer Van Dijk verwijst naar een citaat. Ik dacht dat ik in het gesprek met mevrouw Ypma inmiddels duidelijk had gemaakt in welke context wij daar met ons allen aan zouden kunnen werken. Ik heb nog niet gehoord dat de SP bereid is om samen met de SGP toe te werken naar een openbare school met de Bijbel. Als die context gerealiseerd kan worden, dan doen wij dat natuurlijk graag.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ongedeeld naar de openbare school; dat spreekt mij wel aan. Dus wie weet, vinden wij elkaar.

De heer Bisschop (SGP): Dit is niet helemaal hetzelfde, zeg ik voor de notulen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Maar ik snap het werkelijk niet. Ik heb respect voor elke levensbeschouwing, maar de heren Bisschop en Voordewind willen op de een of andere manier het exclusieve recht voorbehouden om een deurbeleid te voeren op publiek bekostigde scholen. Ik snap daar niets van. Sta nu open voor elk mens.

De Staatssecretaris wil thuisonderwijs op religieuze gronden verbieden. Daar kan ik mij iets bij voorstellen, want leerlingen dienen bij voorkeur met elkaar naar school te gaan. Nu gaat het om een kleine groep, dus moet je de vraag stellen of wetgeving wel zinvol is. Je kunt ook kiezen voor toezicht op thuisonderwijs. Ouders die kiezen voor thuisonderwijs hebben fundamentele bezwaren tegen regulier onderwijs. Waarom kiest de Staatssecretaris dus niet voor die route? Ik erken wel de zorgelijke toename van thuisonderwijs. Het gaat om 429 leerlingen in 2012. Dat is bijna een vervijfvoudiging ten opzichte van 2001. Heeft de Staatssecretaris ook recentere cijfers? Zet de stijging door? Ik krijg hier graag een toelichting op.

De Staatssecretaris wil de mogelijkheden verruimen om scholen te stichten. Wij kijken daar met belangstelling naar. Scholen moeten makkelijker van kleur kunnen verschieten. Ik heb nog beter nieuws: de Staatssecretaris wil een SP-motie omzetten in een wetsvoorstel! Dat gaat over de mogelijkheid om als school uit een groter schoolbestuur te stappen en bevordert bestuurlijke schaalverkleining. Maar dit moet geen tandeloze tijger worden. Het schoolbestuur heeft het laatste woord in het voorstel van de Staatssecretaris. Zo kan elk initiatief van ouders en leraren worden gesmoord door besturen. Dit laat zich ook moeilijk rijmen met andere voorstellen die de positie van ouders versterkt. Er komt een richtingvrije planning. Daar wordt de eindbeslissing toch ook niet gelegd bij het schoolbestuur? Waarom dan wel bij het uittreden uit een groter schoolbestuur? Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Ik vind dat we anno 2014 kunnen stoppen met het leerlingenvervoer naar religieuze scholen. Er gaan verschillende bedragen over tafel, maar er gaat 20 tot 50 miljoen euro naartoe, voor zo'n 6.500 leerlingen. Intussen zijn er echter grote problemen met het leerlingenvervoer voor gehandicapte leerlingen. Daar wordt op beknibbeld. Ik stel voor om het geld daarvoor te gebruiken. Het standpunt van de Staatssecretaris vind ik eigenlijk nogal slap. Hij durft afschaffing niet aan, mogelijk uit angst voor de gedoogpartijen SGP en ChristenUnie. Daarom zal ik een motie indienen.

Bovendien vraag ik de Staatssecretaris te reageren op de problemen met het leerlingenvervoer voor gehandicapte leerlingen. De brancheorganisatie deed een noodoproep. Gemeenten kijken bij de aanbesteding te veel naar de prijs en te weinig naar de kwaliteit.

De draaideurconstructie is een constructie waarbij een falend schoolbestuur niet in staat moet zijn om na sluiting van die school een nieuwe school op te richten. Ik heb hier eerder een amendement over ingediend. Wordt dat nu uitgevoerd?

Verder is voorgesteld om godsdienstig vormingsonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs op openbare scholen beter te financieren. Ik kan mij daar iets bij voorstellen, vanwege de rechtszekerheid voor docenten. Tegelijkertijd vind ik het lastig dat gvo/hvo altijd voor een exclusieve groep is bedoeld en niet voor de hele klas.

Dan nog een vraag aan de Staatssecretaris en wellicht ook aan mevrouw Ypma. Als je dit regelt, zou het dan niet rechtvaardig zijn om even goed humanistisch vormingsonderwijs aan te bieden in het bijzonder onderwijs? Dat is dan het spiegelbeeld van gvo/hvo op openbare scholen. Deelt de Staatssecretaris die mening?

Het is bijna 2017, 100 jaar nadat artikel 23 werd geboren en het is tijd voor een update. Dialoog en samen naar school gaan, zijn in onze tijden van radicalisering en segregatie van het grootste belang. In die zin zou de Staatssecretaris goed moeten kijken na diverse alternatieven, waaronder het voorstel van de Vereniging Openbaar Onderwijs, geheten School. Wil hij dat onderzoeken?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is eigenlijk heel mooi dat we vandaag over onderwijsvrijheid spreken in de Groen van Prinstererzaal.

Onderwijsvrijheid vindt mijn fractie een parel van onze parlementaire democratie. Als ik de brief van de Staatssecretaris lees over artikel 23, dan is hij eigenlijk nog steeds enthousiast over dat grondwetsartikel. Tegelijkertijd stelt de Staatssecretaris wel een aantal, in zijn termen, moderniseringen voor op artikel 23, omdat daar aanleiding voor zou zijn, gezien de geseculariseerde samenleving. Maar is de Staatssecretaris het met mij eens dat de behoefte aan zingeving de afgelopen jaren, zoals ook de Onderwijsraad stelt, inderdaad is toegenomen en dat deze trend eigenlijk heel mooi aansluit bij het bijzonder en het levensbeschouwelijk onderwijs?

Als die constatering klopt en als er nog steeds een heel grote behoefte aan het bijzonder en levensbeschouwelijk onderwijs is – dat blijkt ook uit het feit dat nog steeds twee derde van de scholen bijzonder zijn – waarom kiest de Staatssecretaris er dan voor om die richtingen niet zozeer te verbreden, maar om die los te laten en alleen nog maar te baseren op aantal leerlingen en de wensen van de ouders? Waarom kiest hij er niet voor om die richtingen ter verruimen of te verbreden, zodat je in ieder geval nog enigszins de mogelijke versnippering tegen kunt gaan?

Wat heeft het verder voor consequenties als je het richtingenbegrip zou loslaten? De laatste school van een richting in een regio zou daarmee bijvoorbeeld ook verdwijnen. Meestal biedt zo'n laatste school van een bepaalde richting kwalitatief goed onderwijs, is de ouderbetrokkenheid daar groot en heeft hij een sterke identiteit. Dit geldt zowel voor scholen op een levensbeschouwelijke grondslag als voor scholen op een pedagogische basis, zoals vrije scholen, het daltononderwijs et cetera. Die kleine richtingen vervullen niet alleen een belangrijke regionale functie in krimpgebieden maar ook in niet-krimpgebieden. De ChristenUnie roept de Staatssecretaris dan ook, in het verlengde van het gelijksoortige advies van de Onderwijsraad, op om de wettelijke uitzondering voor de laatste school van een richting te handhaven. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Scholen van een kleine richting zijn in de Randstad vaak geen kleine scholen; in de grote steden ligt de gemeentelijke opheffingsnorm rond de 200 leerlingen. Schieten deze hoge opheffingsnormen hun doel niet voorbij? Een basisschool met 180 leerlingen zou immers ook zonder wettelijke uitzondering bestaansrecht moeten hebben. Wil de Staatssecretaris onderzoeken of deze hoge gemeentelijke opheffingsnorm verlaagd zou kunnen worden, bijvoorbeeld naar 145 leerlingen? Op deze manier zouden we het schoolaanbod ook in de dichtbevolkte gebieden pluriform kunnen houden.

Scholen kunnen straks van kleur verschieten. Een initiatief van de ouders of de medezeggenschapsraad wordt straks getoetst door de landelijke geschillencommissie. Op basis van welke criteria vindt deze toetsing dan plaats? De overheid zou toch geen oordeel moeten hebben over pedagogische of levensbeschouwelijke richtingen? Hoe zit het bovendien met het onderwijspersoneel als een school van kleur verschiet? Dat heeft toch gekozen om zich bij een bepaalde school aan te sluiten en om daar te solliciteren vanwege een bepaalde identiteit? Het is mogelijk een sterke identiteit. Moet het onderwijspersoneel als hun school van kleur verschiet, vervangen worden? En hoeveel onrust geeft dat dan wel weer niet?

Wij zijn blij met de inzet en het begrip van de Staatssecretaris op het punt van het leerlingenvervoer. Hij zegt: laten we eerst afwachten wat de maatregelen zijn voor de krimpgebieden voordat we nog weer eens naar het leerlingenvervoer gaan kijken. Immers, leerlingenvervoer op religieuze grondslag geeft de ouders de mogelijkheid om de school van hun voorkeur te blijven kiezen, ook al is die school niet in hun directe omgeving gevestigd. Er kunnen zich ook praktische problemen voordoen bij gemeenten die daar heel veel geld aan kwijt zijn. Daarvan heeft mijn partij in het verleden gezegd: bekijk de mogelijkheden voor een inperking, een versobering van de maatregelen zoals we ze nu kennen, bijvoorbeeld door een maximering van het aantal kilometers. Ik ben het dan ook eens met collega Ypma die de Staatssecretaris oproept om daarnaar te kijken, om het voor de toekomst betaalbaar te houden.

De ChristenUnie vindt het belangrijk dat de uitzondering van het thuisonderwijs op basis van het richtingenbezwaar blijft bestaan. De Staatssecretaris wil die vrijstelling van de leerplicht laten vervallen, maar bij zijn onderbouwing zijn de nodige vraagtekens te plaatsen. Hij zegt dat kinderen sociaaleconomisch kunnen achterlopen, dat de contacten met andere kinderen beperkt kunnen zijn. Maar waar baseert de Staatssecretaris zijn analyses op? Wij hebben geen feiten, onderzoeken, waaruit blijkt dat deze leerlingen als ze naar het voortgezet of het beroepsonderwijs gaan een achterstand zouden hebben opgelopen. In vergelijking met andere Europese landen, met uitzondering van Duitsland, volgen wij qua thuisonderwijs nog steeds ongeveer dezelfde lijn.

Ik ben het ook eens met collega Ypma die zegt dat we het kind niet met het badwater moeten weggooien maar moeten bekijken of we het toezicht erop kunnen versterken, zodat de kwaliteit binnen het thuisonderwijs ook inzichtelijk wordt. Ik overweeg dan ook om op dat punt in tweede termijn een motie in te dienen.

De Partij van de Arbeid is onlangs met het voorstel tot een acceptatieplicht gekomen. Ik vraag mij werkelijk af welk probleem dit wetsvoorstel oplost, nadat we er tien jaar over hebben gesproken en nadat er zo veel onderzoeken en adviezen over zijn uitgebracht. Het werkt segregatie niet in de hand. Als er daadwerkelijk, zoals mevrouw Ypma zegt, zorgleerlingen op oneigenlijke argumenten worden geweigerd, sta ik aan haar zijde. Net als mevrouw Ypma zou ik de Staatssecretaris dan willen vragen of en op welke schaal dit voorkomt. De Staatssecretaris moet daar dan onderzoek naar doen en we moeten dit dan binnen het passend onderwijs proberen op te lossen. Maar we moeten het kind niet met het badwater weggooien. Laten we dit mooie recht, deze parel van de democratie, behouden. Het is een uniek recht voor ouders om hun kinderen, die voor hen centraal staan, heel uitgesproken op de eigen identiteit geënt levensbeschouwelijk onderwijs te kunnen blijven aanbieden.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb geprobeerd uit te leggen dat dit probleem wel bestaat. Het probleem is dat sommige scholen wel kinderen kunnen weigeren en andere niet. Ik vraag mij oprecht af waar de ChristenUnie nu zo bang voor is. Als zij gelijk heeft en als het probleem niet bestaat, is het immers ook geen enkel probleem om akkoord te gaan met het recht op toelating. En als het probleem wel bestaat, is het ook noodzakelijk om het recht op toelating te regelen. Als ik het goed begrijp, zijn de heer Voordewind en ik het er immers wel over eens dat het niet terecht is dat er kinderen geweigerd worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het gaat om het principe. Het is inderdaad waar dat het misschien om 2 of 3% gaat. Waarom dan toch dit hele wetsvoorstel? Dat vraag je je dan af. Je zou dan kunnen spreken van symboolpolitiek, zoals anderen al eerder concludeerden. Het gaat de ChristenUnie om het principe achter artikel 23: het recht van ouders om onderwijs aan te bieden dat aansluit bij hun opvoeding. Als je daar een uitzondering van maakt, zoals mevrouw Ypma, de heer Van Dijk en ook andere woordvoerders willen, parkeer je artikel 23 als het ware om het alleen nog maar uit de la te halen op het moment dat dit echt nodig is. Dan zou de balans tussen de gelijkstelling uit artikel 23, die we de afgelopen honderd jaar juist hebben gekend, en het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1, volledig zoekraken. Men zou het daarmee in een soort museumkast plaatsen, waarmee ook geen recht wordt gedaan aan de ontstaansgeschiedenis van de in de Kamer aanwezige christelijke partijen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik moet even iets rechtzetten, want ik heb niet voorgesteld om dat uitgezonderde ...

De voorzitter: De heer Van Dijk krijgt het ...

De heer Jasper van Dijk (SP): Nee, maar het is een feitelijke onjuistheid ...

De voorzitter: Nee, maar ik geef u zo het woord ...

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb gevraagd ...

De voorzitter: Ik geef u zo het woord. Eerst heeft mevrouw Ypma een vervolgvraag.

De heer Jasper van Dijk (SP): ... hoe men er dan tegenover staat. Dat is alles wat ik even recht wil zetten.

De voorzitter: Gelukkig is daardoorheen gesproken ...

De heer Jasper van Dijk (SP): Als er een onjuistheid moet worden weersproken, moet u een Kamerlid daar altijd de gelegenheid voor geven.

De voorzitter: Maar dan wil ik graag degene zijn die u daarvoor het woord geeft. Het woord is nu aan mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA): Als de ChristenUnie en wij allebei willen dat scholen geen oneigenlijk gebruik maken van het weigeren van kinderen, waarom zouden we dan geen duidelijkheid scheppen? Waarom zouden wij dan niet zeggen dat het niet mag? In het wetsvoorstel wordt voor de 2% van de scholen die daar een degelijk beleid voor hebben, een uitzondering gemaakt. Dat weet de heer Voordewind ook. In het wetsvoorstel is er geen sprake van willekeur. Wij willen de willekeur eruit halen, want in de praktijk wordt hiervan gebruikgemaakt. Scholen beroepen zich vaak op het feit dat ze kinderen mogen weigeren. Wij willen allebei niet meer dat dit zo geregeld wordt. Hoe wil de heer Voordewind dit dan organiseren?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als er oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt, kunnen wij de Staatssecretaris vragen om daar onderzoek naar te doen. Als de mails die mevrouw Ypma voorleest, inderdaad aanleiding geven tot zo'n onderzoek, zal ik dat zeker ondersteunen. En dan moeten wij de problemen oplossen daar waar zij zich voordoen. Als je met een wet de sterk identiteitsgebonden, levensbeschouwelijke scholen als een soort bijna uitgestorven specie betitelt en hun alleen nog maar een uitzonderingspositie gunt, doe je geen recht aan de hele ontstaansgeschiedenis van artikel 23. Ik zou juist het tegendeel willen bewerkstelligen, namelijk de vele scholen die hun identiteit nog maar weinig zichtbaar maken aanzetten tot een veel uitgesprokener tonen van hun identiteit, zodat ouders veel meer te kiezen hebben dan wanneer heel veel scholen op elkaar lijken. Dat was ook de intentie van artikel 23. Ik hoop dat mevrouw Ypma het met mij eens is dat wij die kant op zouden moeten in plaats van alle scholen gelijk te schakelen.

De voorzitter: Mijnheer Voordewind, was u aan het einde van uw betoog gekomen?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, dat klopt.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. De PVV is altijd een warm voorstander geweest van artikel 23, de vrijheid van onderwijs voor alle gezindten. Maar wat ons betreft gaat dit inderdaad niet op voor de islam. Ik begin er maar meteen mee. De ideologie van de islam onderwijst namelijk afkeer van de westerse beschaving en zelfs haat en streeft naar segregatie in plaats van integratie. Ze baseert zich op ongelijkheid tussen man en vrouw, tussen hetero- en homoseksueel evenals tussen gelovige, niet-gelovige en geloofsverlater. De islam verhoudt zich niet tot onze open samenleving en onze westerse identiteit die is geworteld in de joods-christelijke en humanistische traditie.

Juist die traditie heeft ons ontzettend ver gebracht. Zij heeft ons vrijheden en welvaart gebracht. Zij heeft ons wetenschap, technologie, welzijn en veiligheid gebracht. Onze identiteit vervult ons daarom met trots en wij gunnen onze verworvenheden aan eenieder die zich daarvoor openstelt, ongeacht herkomst of etniciteit. Wij vinden onze identiteit en onze verworvenheden de moeite waard om te verdedigen, met hart en ziel zelfs, tegen de vele gevaren die onze vrijheden bedreigen. Die gevaren komen steeds dichterbij, daar zijn wij ons maar al te zeer van bewust.

Het onderwijs was in het verleden altijd de eerste verdedigingswal in de botsing tussen de beschavingen. Nu is het de laatste verdediging in de botsing tussen de beschaving en de barbarij, of het zou dat moeten zijn. Het is het onderwijs dat al meer dan tweeduizend jaar die westerse identiteit, onze kennis, onze tradities, onze vrijheid en onze aandacht voor individuele verantwoordelijkheid doorgeeft van de ene generatie naar de volgende. Het gaat erom jonge mensen aan de hand nemen, of zij willen of niet, binnen de mogelijkheden die de individuele leerling heeft. Leerlingen worden al eeuwen door toegewijde leraren ingewijd in kennis, wetenschap, vaardigheden en de klassieke en christelijke deugden. Dat maakt onderwijs voor veel ouders een enorm belangrijk aandachtsgebied.

De Partij voor de Vrijheid juicht het toe als ouders zich zo bewust zijn van het belang van het onderwijs dat zij zelfs bereid zijn om dat onderwijs zelf te organiseren of ter hand te nemen, zoals bij thuisonderwijs, omdat zij hun kinderen willen onderwijzen in de traditie die bij hen hoort. Wij vinden ouders die hun eigen onderwijs vorm willen geven, een van de mooiste voorbeelden van de participatiesamenleving. Volgens ons is dat waar het bij vrijheid van onderwijs om gaat: ouders of groepen ouders de vrijheid en de financiële mogelijkheden bieden om zelf het onderwijs voor hun kinderen te organiseren, in een omgeving die aansluit bij de eigen normen en waarden en bij de uitgangspunten van de Nederlandse samenleving.

Die uitgangspunten zijn aan verandering onderhevig. Een samenleving evolueert. Ook de waarden die wij als burgers met elkaar delen, zijn geen statisch gegeven. Ze ontwikkelen zich, maar niet voor iedereen in dezelfde mate, niet in hetzelfde tempo en niet in dezelfde richting. Juist daarop moeten we waakzaam blijven als het gaat om het opleggen van waarden waarvan een parlementaire meerderheid bepaalt dat ze mainstream moeten zijn.

Wat is het dominante denken in het onderwijs op dit moment? Ik zou mijn kind niet graag blootstellen aan dat vage kosmopolitische denken, dat afwijzen of zelfs verdacht maken van nationalisme, dat militante egalitaire denken, dat wij vandaag ook weer hebben gehoord, en vooral dat gratuite cultuurrelativisme. En dan de feminiene focus op samen doen en reflectie, op het gevoel en niet op presteren en kennis. De zachte krachten, zoals ik het maar even noem, zijn zo dominant dat mannen het niet meer uithouden in het onderwijs. Ik zie te vaak een soort eenheidsworst van links-liberaal onderwijs, waar leerlingen worden gekneed in klimaatdenken, gelijkheidsdenken en vooral de weg-met-ons-ideologie, die je steeds weer tegenkomt, zoals bij de discussie over Zwarte Piet en in die negatieve waardering van ons nationale verleden.

Heel veel ouders hebben daar grote bezwaren tegen. Zij worden de onderbuik genoemd, ook hier aan tafel. Juist daarom is er meer dan genoeg reden voor ons om artikel 23 vitaal te houden, ook als het gaat om de vrijheid van scholen om van leraren en leerlingen te vragen deel uit te maken van de identiteit die de school uitdraagt. Ook als het erom gaat thuisonderwijs te faciliteren, met een inspectiekader van de overheid.

Die gelijkschakelingsmodus van de linkse en de links-liberale partijen staat dat niet toe. Al twintig jaar voeren zij een verbeten ideologische strijd tegen artikel 23. Ik kan mij herinneren dat mijn toenmalige collega-woordvoerder van D66, Van der Ham, geen gelegenheid voorbij liet gaan om het zogenaamde onderdrukkende en indoctrinerende karakter van het christelijk onderwijs dapper aan de kaak te stellen. Desnoods werd het er met de haren bijgesleept. Het ging en gaat dan altijd over het christelijk onderwijs, nooit over het islamitisch onderwijs, waar die ideologie van ongelijkheid dagelijks op het rooster staat.

Waarom maakt de Staatssecretaris een probleem van het thuisonderwijs? Er is geen probleem. Op welke argumenten baseert de Staatssecretaris dat dit onderwijs niet goed zou zijn? In het Reformatorisch Dagblad van 12 maart 2013 stond een artikel van prof. Karsten van de UvA, waarin elk argument van de Staatssecretaris onderuit wordt gehaald. Dat is overigens niet mijn krant. Wij zijn een seculiere partij. Ik ben zelfs geen kerkganger, om dat even duidelijk te maken.

Het lijkt erop dat de Staatssecretaris gelegenheidsargumenten zoekt, want het thuisonderwijs moet en zal verdwijnen. Niet voor niets heb ik deze Staatssecretaris weleens de beste bewindspersoon genoemd die D66 ooit heeft geleverd. Hij maakt die reputatie vandaag meer dan waar. De Onderwijsraad heeft in het advies van 2011, maar ook in rapporten over de krimp, geadviseerd dat het thuisonderwijs prima voortgezet kan worden, met vrijstellingen voor individuele gevallen, maar er moet wel toezicht worden gehouden. Natuurlijk moet er toezicht gehouden worden. De overheid is verantwoordelijk voor onderwijs en dus ook voor thuisonderwijs. De vraag is om hoeveel leerlingen het gaat. Dat is al gezegd, ik meen dat het om nog geen 400 leerlingen gaat bij wie levensovertuiging het motief is.

De heer Van Meenen (D66): Dit is uitlokking. Ik hoop dat dit niet telt als een interruptie.

De heer Beertema (PVV): U voelt zich snel uitgelokt.

De heer Van Meenen (D66): Dat valt wel mee. Ik houd me al een minuut of vijf ontzettend in, maar nu wordt het me echt te veel. Het is jammer dat de heer Beertema niet luistert naar de bijdragen van anderen, zoals die van mij. Ik heb namelijk helemaal niet gepleit voor het opheffen van thuisonderwijs. Ik sluit precies aan bij het advies van de Onderwijsraad dat de heer Beertema nu zo fel verdedigt. Ik vraag hem dus om die woorden terug te nemen.

De heer Beertema (PVV): Dat siert de heer Van Meenen. Ik heb het wel degelijk gehoord. Ik moet zeggen dat ik in de heer Van Meenen een mildere kosmopoliet tref dan in de heer Van der Ham. Daar ben ik blij om. Hijzelf ook, neem ik aan. Ik onderschrijf dit.

De heer Van Meenen (D66): Ik weet nooit of ik blij moet zijn als de heer Beertema mij een compliment maakt. Dan ga ik ontzettend opletten. De heer Beertema heeft het wel degelijk gehoord. Hij hoort blijkbaar dingen die er niet zijn. Dat gevoel heb ik wel vaker. Daar laat ik het maar even bij. Dan hebben we dat vastgesteld.

De voorzitter: Mijnheer Beertema, u hebt nog een halve minuut.

De heer Beertema (PVV): Dat ga ik niet redden. Ik heb al gesproken over het toezicht en het aantal leerlingen. Ik vind het onnodig dat de Staatssecretaris het zwaarste middel in stelling brengt voor het thuisonderwijs, namelijk een aanpassing van de Grondwet. Dat is nogal wat.

De PVV is van oordeel dat er voldoende feiten zijn die de argumenten van de Staatssecretaris ontkrachten. In de eerste plaats adviseert de Onderwijsraad handhaving van vrijstelling, zoals gesteld in artikel 5b onder de Leerplichtwet. Het advies van de Onderwijsraad biedt geen enkele aanleiding voor afschaffing van artikel 5b. De raad wil zelfs een verruiming van het begrip door ook andere waardeoriëntaties en pedagogische opvattingen hierin mee te nemen.

In de tweede plaats zijn het recht op onderwijs en het toezicht goed te waarborgen.

In de derde plaats zal de afschaffing van thuisonderwijs Nederland internationaal in een uitzonderingspositie zetten. Dat is slecht voor onze economie. Veel expats zullen hier namelijk terughoudend van worden.

In de vierde plaats noem ik het onderzoek van het Kohnstamm Instituut. In 2008 gaf het ministerie opdracht aan dit instituut om onderzoek te verrichten naar vervangend onderwijs. De conclusie was dat de ouders in alle onderzochte gevallen zorg hebben gedragen voor vervangend onderwijs. In het vervangende onderwijs kwamen alle vakken aan de orde die het kind ook op school leert.

Ten slotte.

De voorzitter: Heel kort.

De heer Beertema (PVV): Het is een gotspe dat een liberale Staatssecretaris het thuisonderwijs wil opheffen. Daar laat ik het bij.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Artikel 23 viert in 2017 zijn honderdjarige bestaan. De vrijheid van onderwijs kent in Nederland een rijke geschiedenis, met veel politiek debat over de voors en tegens. De VVD ging in het debat vaak niet mee in de principiële discussie, maar ging juist veel pragmatischer te werk. Clemens Cornielje, Ineke Dezentjé Hamming en Ton Elias hebben allen op onderdelen artikel 23 gemoderniseerd.

In de voorbereiding op dit debat ben ik dan ook op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag waarom mijn illustere voorgangers deze route van modernisering hebben gekozen en niet de principiële route hebben bewandeld om de vrijheid van onderwijs af te schaffen of juist onverkort te behouden. Ik ben erachter gekomen dat je, als je de discussie over de vrijheid van onderwijs te principieel voert, geen recht doet aan het feit dat de maatschappij niet stilstaat. De wereld ziet er immers anders uit dan in 1917. Artikel 23 afschaffen, om zo «one size fits all»-onderwijs te creëren, is echter ook geen oplossing. Artikel 23 heeft het onderwijs in Nederland namelijk ook veel gebracht. De keuzevrijheid voor ouders om een bepaalde vorm van onderwijs voor hun kinderen te kiezen is nergens zo groot als in Nederland. Artikel 23 heeft een mooi palet aan diversiteit en pedagogische aanpakken opgeleverd, vaak opgericht vanuit een particulier initiatief. Voor elk wat wils, zou je kunnen zeggen en dat is toch een mooie, liberale constatering.

Is het echter na bijna 100 jaar niet nodig om artikel 23 verder te moderniseren? Ik denk van wel. De maatschappij staat niet stil. Ontwikkelingen in het onderwijs kunnen daarom ook niet stilstaan. Het is dus belangrijk om op zoek te gaan naar the best of both worlds, om het maar even in goed Nederlands te zeggen. Het is belangrijk om draagvlak te houden voor de goede dingen die artikel 23 heeft gebracht, maar wij moeten ook oog hebben voor de kritiek vanuit de samenleving anno 2014.

Ik wil vandaag in de traditie van mijn voorgangers een volgende stap maken en een aantal zaken die voortvloeien uit artikel 23, opnieuw in het huidige perspectief plaatsen. Ik wil allereerst voortborduren op een motie van mijn voorganger Elias. Ouders hebben een keuzevrijheid, maar vanuit de stelselverantwoordelijkheid van de overheid moeten zij zich er ook van kunnen vergewissen of de school die zij voor hun kind willen, de basiskwaliteit op orde heeft. De VVD is daarmee van mening dat de overheid kwaliteitseisen aan het onderwijs mag stellen, ook aan het bijzonder onderwijs. In de motie van collega Elias staat dan ook dat schoolbesturen van bijzondere scholen zich niet achter artikel 23 mogen verschuilen om slecht onderwijs te verhullen. Minister van Bijsterveldt heeft dit in de vorige kabinetsperiode uitgewerkt. Dit principe wordt dus nu een aantal jaren gehanteerd. Is de Staatssecretaris van mening dat hij voldoende instrumenten in handen heeft om bij scholen waar de kwaliteit niet op orde is, te kunnen ingrijpen? Is hij van mening dat scholen voldoende transparant zijn naar ouders, zodat zich inderdaad een goed beeld van de kwaliteit van die school kunnen vormen? Wat vindt de Staatssecretaris van het idee van een onderwijsovereenkomst dat door sommige onderwijsjuristen naar voren wordt gebracht? Die overeenkomst is vergelijkbaar met de geneeskundige behandelovereenkomst. Daarin worden de verwachtingen van ouders en school over en weer vastgelegd.

De heer Beertema (PVV): Ik vind dat een heel interessant betoog, maar volgens mij gaat het daar vandaag helemaal niet om. Hier zijn we het immers allemaal over eens. Het gaat veel meer om het volgende. De heer Elias noch Minister van Bijsterveldt heeft er indertijd voor gepleit om een acceptatieplicht in te voeren en om het thuisonderwijs af te schaffen. Het gaat nu om de vraag, wat de positie van de VVD daarin is. Wij zijn het allemaal eens over de zaken die mevrouw Straus noemt, dat is allemaal niet zo moeilijk, maar hoe gaat de VVD straks om met de acceptatieplicht en het thuisonderwijs? De stem van de VVD is immers doorslaggevend. En waarom denkt de VVD er dan zo over?

Mevrouw Straus (VVD): Ik was nog maar bij mijn eerste punt aangekomen. Die andere punten behandel ik verderop in mijn betoog. Ik hoop dat ik dan de vraag van de heer Beertema kan beantwoorden.

Een tweede punt dat ik wil maken, is dat artikel 23 een verschil in handelingsvrijheid voor openbare scholen ten opzichte van bijzondere scholen creëert. Ik was vorige week bij een openbare school in Zeeland die een hele juridische constructie had moeten optuigen om partner te kunnen worden in een integraal kindcentrum. Maar ook door het fuseren met een bijzonder bestuur en andere regelgeving worden openbare scholen achtergesteld ten opzichte van bijzondere scholen. Het is onwenselijk dat het duale bestel op deze manier met name het openbaar onderwijs belemmert in een tijd van leerlingenterugloop. Openbare scholen worden zo belemmerd om goed op de situatie te kunnen inspelen, en dat terwijl in de praktijk, dus via allerlei kunstgrepen of informele vormen, scholen allang met dit soort zaken bezig zijn, simpelweg omdat zij inzien dat zij zich in hun regio de luxe van het duale bestel helemaal niet meer kunnen veroorloven.

Een andere kwestie is de financiële gelijkstelling tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs. Ook deze regel die ooit was ingegeven vanuit de beste intenties om niemand voor te trekken, leidt in de praktijk soms tot rare situaties. Graag hoor ik hoe de Staatssecretaris tegen deze kwestie aankijkt en of hij van mening is dat dit principe anno 2014 ook anders vormgegeven zou kunnen worden.

Ik kom bij het toegangsrecht of de acceptatieplicht.

De heer Bisschop (SGP): Ik hoor graag wat verduidelijking over dat laatste punt. Dat was namelijk wel heel erg cryptisch. Zij heeft daar ongetwijfeld concrete ideeën over. Die hoor ik dan graag.

Mevrouw Straus (VVD): Ik neem aan dat de heer Bisschop het over de financiële gelijkstelling heeft.

De heer Bisschop (SGP): Daar ging het laatste punt inderdaad over.

Mevrouw Straus (VVD): Wij hebben bij wet geregeld dat als een gemeente investeert in het openbaar onderwijs, zij dan ook moet investeren in het bijzonder onderwijs. Dat hebben we ooit gedaan vanuit het principe dat we niet wilden dat het openbaar onderwijs op de een of andere manier voorgetrokken zou worden ten opzichte van het bijzonder onderwijs. Dat heeft in de praktijk echter soms tot rare situaties geleid. Ik noem de situatie waarin een gemeente investeert in het schoolgebouw van een openbare school. Dan staan bijzondere scholen vervolgens ook op de stoep om eenzelfde investering te krijgen, terwijl ze daar helemaal geen plannen voor hebben. In de praktijk zijn hiervoor in heel veel gemeenten al oplossingen gevonden, maar het gaat mij om het principiële punt. Dit punt staat nog steeds in de wet. Is de Staatssecretaris van mening dat de financiële gelijkstelling zoals die nu in wet geregeld wordt, anno 2014 anders zou kunnen worden vormgegeven?

De heer Bisschop (SGP): Duidelijk; ik dank mevrouw Straus voor de verheldering. Het gaat hier over de overschrijdingsregeling. Het beeld dat zij daarvan schetst, is volgens mij bijna antiek, althans als «antiek» bij een jaar of vijftien begint. Soms is dat zo. Ik denk dat het in de praktijk helemaal niet meer speelt, maar goed, op dat vlak ben ik benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris.

Mevrouw Straus (VVD): Volgens mij hebben wij het op meerdere punten over dingen die in de praktijk allang zijn opgelost, maar die in de wet als zodanig nog steeds op de manier staan zoals ze er ooit in zijn gekomen. Als we het vandaag dan toch over een aantal van deze dingen hebben, moeten we ook alles tegen het licht houden en niet alleen aan cherry picking doen bij dingen die we wel of niet leuk vinden.

Voorzitter. Ik ga verder met de acceptatieplicht en het toegangsrecht. Ook ik heb van de collega van de Partij van de Arbeid vernomen dat zij het wetsvoorstel rondom het toegangsrecht weer uit de mottenballen zal halen. Ik vind dat een goed idee. Het punt dat bijzondere scholen leerlingen kunnen weigeren terwijl openbare scholen dat niet mogen, vind ik op zijn minst opmerkelijk en eigenlijk juist niet passen in onze vrijheid van onderwijs. Over en weer is er net al heel veel over gepraat. Ik wacht met interesse het onderzoek af dat mevrouw Ypma noemde. Ik wil nu namelijk niet zover gaan om te zeggen dat ik het wetsvoorstel dat er lag, zal mede-indienen. Er zit een aantal aspecten aan die nog steeds opgeld doen en die er de reden van waren dat wij toen geen mede-initiatiefnemer van dat wetsvoorstel zijn geweest. Ik ben het echter wel eens met het principe dat je de regelgeving ten opzichte van bijzondere scholen en openbare scholen gelijk moet trekken. Wellicht kan dit in samenhang met de zorgplicht vanuit het passend onderwijs, want ik zie daar inderdaad wel raakvlakken, bijvoorbeeld het feit dat sommigen onze vrijheid van onderwijs op gespannen voet vinden staan met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Wellicht krijgen we daar ook een keer een oplossing voor, zodat die discussie niet voort blijft etteren.

De heer Rog (CDA): Mevrouw Straus begon haar betoog met een typisch VVD-verhaal: vrijheid blijheid, voor elk wat wils en keuzemogelijkheden. Vervolgens geeft zij echter aan dat zij het, ondanks het feit dat het onderwijs in Nederland vrij is om te geven, een fantastisch idee vindt om een acceptatieplicht in te voeren. Kan mevrouw Straus mij uitleggen wat er de afgelopen tien jaar is gebeurd met een van haar voorgangers, die zij zojuist zelf heeft aangehaald? Ik heb het over Clemens Cornielje. Hij heeft nog reparatiewerk moeten doen omdat Zalm zich een keer verslikte en per ongeluk de acceptatieplicht bepleitte. Hij maakte duidelijk dat in de liberale traditie de keuzevrijheid van ouders een belangrijk recht is, dat geborgd moet zijn.

Mevrouw Straus (VVD): Ik hecht ook zeer aan de keuzevrijheid van ouders, maar ik hecht ook aan het volgende. Als ouders uitspreken dat zij de grondslag van de school die zij graag voor hun kind zouden kiezen, in alle vormen respecteren en dus geen uitzonderingen maken in het schoolprogramma, vind ik dat voldoende. In het Nederlandse systeem, waarin we ook de toegankelijkheid van het onderwijs willen waarborgen, gaat het mij te ver om te eisen dat je die grondslag ook onderschrijft. Respecteren is wat mij betreft prima.

De heer Rog (CDA): We spreken over artikel 23, een Grondwetsartikel. Ik krijg eerlijk gezegd toch de indruk dat een aantal van mijn collega's, maar ook de Staatssecretaris waar het om thuisonderwijs gaat, zich in de argumentatie laat leiden door particuliere opvattingen over de wijze waarop ouders keuzes moeten maken. Waarom zijn dat respect en die keuzevrijheid waarvoor mevrouw Straus zelf heeft gepleit, er dan niet voor groepen ouders die de identiteit op een striktere manier willen vormgeven en behouden?

Mevrouw Straus (VVD): Mijnheer Rog noemt precies het woord waar het hier om gaat: respect. Inderdaad, dat respect moet er zijn. Dat is wat mij betreft iets anders dan ouders als het ware verplichten om de grondslag daadwerkelijk te onderschrijven, op een dusdanige manier dat zij daarmee vervolgens de inrichting van hun eigen leven anders moeten vormgeven. Dan gaat het wat mij betreft echt te ver.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag die aansluit op dit punt. Ik ben benieuwd hoe mevrouw Straus denkt over bijvoorbeeld joodse scholen. Die hechten er enorm aan dat zij van ouders kunnen vragen om niet alleen respect te hebben – ik neem aan dat iedereen wel respect heeft voor andersgelovigen et cetera – maar ook de grondslag te onderschrijven.

Dat doen ze ter behoud van die scholen. Als ze dat niet zouden doen, zouden ze misschien binnen de kortste keren «van kleur verschieten». Dat onderwerp behandelen we hier ook. Met het versterken van het recht van de ouders zouden scholen van kleur kunnen verschieten. Als we de lijn van mevrouw Straus zouden volgen, zouden joodse scholen binnen de kortste keren misschien niet meer bestaan. Ziet zij dat gevaar ook?

Mevrouw Straus (VVD): Ik zie dat gevaar wel. Daarom is er bij het conceptwetsvoorstel dat er lag, al over gesproken dat voor een aantal kleine richtingen wellicht een uitzonderingssituatie kan worden gemaakt. Maar goed, we gaan een heel nieuwe procedure in met nieuwe onderzoeken. Ik zie een en ander met interesse tegemoet. Ik ben bereid om erover na te denken en erover te praten, maar het gaat mij om het principe van het respecteren. Als ouders moet je het programma zoals dat op een school wordt vormgegeven, respecteren en dien je te zeggen: mijn kind gaat daar in alle aspecten aan meedoen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Aangezien de VVD voor keuzevrijheid en pluriformiteit staat, zou zij er toch ook voor moeten pleiten dat niet heel veel scholen op elkaar gaan lijken? Wat mevrouw Straus wil, gebeurt al. Bij 98% van de scholen kun je wel terecht, maar een aantal scholen vinden hun identiteit zo belangrijk dat ze van mening zijn dat de ouders die identiteit moeten onderschrijven, ter behoud van die identiteit. Dat zou toch eigenlijk de andere kant op moeten? We zouden van die 98% van de scholen een meer uitgesproken profiel moeten vragen, zodat er daadwerkelijk weer wat te kiezen valt. Dat zou ook de VVD moeten onderschrijven, die juist voor keuzevrijheid staat.

Mevrouw Straus (VVD): Ik wil heel graag dat scholen zich veel duidelijker uitspreken over hun identiteit. Ik wil zelfs graag zo ver gaan dat zij publiekelijk duidelijk maken wat zij verstaan onder kwaliteit. Maar je kunt toch geen wetten maken op basis van uitzonderingen voor 2%, terwijl 98% het prima hanteert? Dan moet je de wet andersom maken. Dan moet je hem zo maken dat 98% daar prima in past. Voor die 2% ben ik bereid om naar de uitzonderingen te kijken.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik hoor collega Voordewind zeggen: er is geen probleem bij die 98%. Laten we het dan ook met zijn allen indienen, zeg ik tegen de heer Voordewind.

Gelukkig hoor ik mevrouw Straus zeggen dat zij het een goed idee vindt en dat zij ook vindt dat leerlingen weigeren niet meer past binnen de vrijheid op onderwijs. Ook zij wil de samenhang met de zorgplicht bekijken. Zij gaf aan dat er een aantal dingen in staan waar de VVD wel wat moeite mee heeft, maar dat zij het met het principe eens is. Is mevrouw Straus dan ook bereid om met de mede-indieners van dit initiatiefvoorstel om tafel te gaan zitten om te bekijken of we die dingen eruit kunnen halen, het principe erin laten staan en het zo kunnen opschrijven dat we inderdaad bereiken dat die 98% er wel in past, zoals zij het zo mooi omschreef?

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben altijd bereid om mee te denken over hoe we dit wetsvoorstel nog beter kunnen maken. Mevrouw Ypma heeft echter aangekondigd dat zij wil dat er onderzoek wordt gedaan naar bepaalde aspecten. Ik heb aangegeven dat ik dit aspect in relatie met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens daarin meegenomen zou willen zien. Laten we dat onderzoek eerst even afwachten en laten we vervolgens bekijken welke richting de indieners willen opgaan. Wellicht zal ik dan overwegen om mij daar in meer of mindere mate bij aan te sluiten, maar ik moet daarbij wel een slag om de arm houden.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben erg verheugd om dat te horen. Ik wil daar graag een poging toe wagen met het onderzoek in de hand. Ik ben bereid om de relatie met artikel 2 over het recht op onderwijs uit Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens daarin mee te nemen. Ik ben ontzettend verheugd om te horen dat de VVD wel de kant kiest van ouders in plaats van de kant van de «weigerachtige» scholen, zoals het woordje «vrijheid» door onder andere de PVV wordt opgevat.

De voorzitter: Mijnheer Bisschop, u bent inmiddels door uw interrupties heen.

De heer Bisschop (SGP): Maar bij mijn laatste interruptie was er sprake van uitlokking.

De voorzitter: Dan ben ik coulant. U krijgt ruimte voor een heel korte interruptie.

De heer Bisschop (SGP): U bent fantastisch, voorzitter.

Dit is wel een moment om te markeren, want mevrouw Straus bepleit dat een grondwettelijk verankerd recht op vrijheid van onderwijs bij de gratie van een uitzonderingsbepaling in een wet wordt gehandhaafd ten behoeve van scholen die daar behoefte aan hebben. Dat hoor ik haar zeggen.

Ik heb nog een tweede punt. Mevrouw Straus heeft het uitvoerig over respecteren. Ik ben zeer benieuwd naar de nadere invulling van dat begrip. Betekent het dat een school als Cheider in Amsterdam van een islamitische leerling die zich daar meldt, mag vragen dat hij het Hebreeuws leert, dat hij zich bezighoudt met de Thora, dat hij Hebreeuwse liederen leert zingen, enz.? Dat is toch niet realistisch, mevrouw Straus?

Mevrouw Straus (VVD): Kijk, dat is onderdeel van de keuze van de ouders. De heer Bisschop vindt het niet realistisch, maar dat is precies wat ik duidelijk probeerde te maken met mijn interruptie in zijn betoog. Als ik als niet-gereformeerde ervoor kies om mijn kind naar een gereformeerde school te sturen, omdat ik die school super vind, dan is dat mijn keuze. Als ik het schoolprogramma volledig onderschrijf ... Als ik niet de grondslag onderschrijf, maar wel het programma respecteer, en als mijn kind in alle aspecten daarvan meedoet, dan moet dát leidend zijn en niet het feit dat er nog ergens in de wet staat dat je een kind kunt weigeren omdat ik me als ouder niet aansluit bij de desbetreffende geloofsgemeenschap, omdat ik het niet aan mijn andere kinderen wil opleggen, omdat ik het niet in mijn thuissituatie ga verwerken. Het zijn twee fundamenteel verschillende dingen.

De heer Bisschop (SGP): Mevrouw Straus is niet op mijn eerste punt ingegaan. Dat betreft de constitutionele vrijheid die bij uitzonderingsbepaling nog in een wet wordt verankerd. Mevrouw Straus, stelt u zich nou eens voor dat zich 100 islamitische leerlingen melden bij Cheider. De positie van de ouders wordt versterkt. Wat gebeurt er dan met die school? Dat kunt u op uw klompen aanvoelen. Dit moet u niet willen in het kader van de vrijheid van onderwijs.

Mevrouw Straus (VVD): Wij moeten hier geen theoretisch uitgangspunten met elkaar gaan bediscussiëren, want dan zijn wij volgende week waarschijnlijk nog bezig. Als ouders er bewust voor kiezen om met een school in zee te gaan die een heel strikt beleid voert, dan moeten zij zich daar 100% aan committeren, zij het alleen voor dat gedeelte dat het kind op die school zit. Het gaat er niet om of zij daar in hun privésituatie nog verder in gaan. Dat is namelijk wat je doet als je eist dat het onderschreven moet worden.

Een ander punt is het leerlingenvervoer betaald door de overheid. Op basis van medische of religieuze overwegingen kunnen ouders kiezen voor een bijzondere school in een andere gemeente waarvoor het vervoer door de overheid bekostigd wordt. Voor een bewuste keuze voor een openbare school, als die niet bij jou in de buurt is gevestigd, geldt dit niet. Het is zeker niet mijn bedoeling om ook vervoer naar openbare scholen te gaan bekostigen. Wat mij betreft leggen wij het eerder terug bij de eigen verantwoordelijkheid van ouders. De Staatssecretaris wil op zoek gaan naar verdere versobering van de regeling voor leerlingen die op basis van denominatie voor een school buiten de regio kiezen. Dat vind ik goed, want denominatie is een keuze, in tegenstelling tot handicap. Wij ontvangen aangenomen moties van gemeenteraden en brieven van individuele burgers die zich hardop afvragen of dit onderdeel van de regeling nog wel van deze tijd is. In de antwoorden op de schriftelijke vragen van collega Bisschop schrijft de Staatssecretaris dat gemeenten de bekostiging van dit vervoer op diverse manieren kunnen vormgeven via een gemeentelijke regeling. Is de Staatssecretaris van mening dat gemeenten voldoende op de hoogte zijn van de ruimte die zij momenteel hebben? De Staatssecretaris stelt voor om leerlingenvervoer te bezien in het licht van de vervoersarrangementen die gemeenten ontwikkelen nu zij ook meer zorgtaken hebben gekregen. Ik ben het met de Staatssecretaris eens dat op deze manier nog zeker synergie bereikt kan worden en mogelijk kosten bespaard kunnen worden, maar zijn er ook andere manieren om de regeling verder te versoberen?

De heer Jasper van Dijk (SP): Het waren liberalen en socialisten die hand in hand in de schoolstrijd stonden. Ik vind het mooi om te zien dat wij elkaar goed kunnen vinden bij de acceptatieplicht, bij de enkelefeitconstructie en voor een groot deel bij het kijken naar artikel 23. Hoe kijkt de VVD ideologisch naar dat leerlingenvervoer? Vindt mevrouw Straus het legitiem dat ouders op basis van hun religie recht hebben op een vergoeding om hun kind zoveel kilometer verderop te brengen?

Mevrouw Straus (VVD): In mijn inleiding heb ik proberen aan te geven dat ik juist die ideologische discussie vandaag niet zou willen voeren. Ik zou veel liever op zoek gaan naar een manier om artikel 23, met al zijn plussen en minnen, in 2014 op een goede manier zo vorm te geven dat er in de samenleving draagvlak blijft bestaan voor de manier waarop we het met elkaar hebben georganiseerd. Momenteel wordt de zorg gedecentraliseerd. In het eerste kwartaal van volgend jaar zullen we zien wat die decentralisatie in de praktijk betekent. We zijn verder nog maar net begonnen met passend onderwijs. Door beide ontwikkelingen zijn er veel meer mogelijkheden voor gemeenten om zelf vervoersarrangementen te maken en om die handiger dan tot nu toe vorm te geven. Tot nu zaten er allemaal schotten tussen de regelingen, maar nu krijgen gemeenten dat hele pallet aan regelingen op hun bord. Ik wil afwachten tot wat voor vervoersarrangementen dat leidt voordat ik mijn definitieve oordeel geef over de vraag of we die religieuze component er helemaal uit moeten halen. Misschien vinden we wel een manier waarop het wel heel goed past in onze samenleving.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit antwoord komt verdacht overeen met pagina 9 van de brief van de Staatssecretaris.

De VVD is een partij die graag de hand op de knip houdt: het geld groeit ons niet op de rug; we moeten zeker in deze tijden zuinig zijn. U wijst terecht op het passend onderwijs en de zorgplicht en geeft verder aan dat er nieuwe uitdagingen zijn rond het vervoer van leerlingen met een beperking. Volgens mij willen wij dat allebei zo goed mogelijk faciliteren. Kun je dan het geld voor het leerlingenvervoer op basis van religieuze motieven niet beter gebruiken voor leerlingen met een beperking? Past dat niet veel beter bij uw grondslag? Durft u met mij samen daarvoor een voorstel te doen aan het einde van de middag wanneer wij in onze tweede termijn zitten?

Mevrouw Straus (VVD): Ik wil eigenlijk de route die mevrouw Ypma kiest, omarmen. Mevrouw Ypma kiest ervoor om drie scenario's uit te werken. Ik vind het heel interessant hoe zij die formuleert. De eerste is versoberen, de tweede de verplichting eraf halen en drie de route van de samenwerkingsverbanden. Laten we nu, voordat we iets definitiefs zeggen over hoe we het gaan doen, die scenario's afwachten. Als die er zijn, kunnen we hierover doorpraten.

De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Straus wil de gemeente in de gelegenheid stellen om allerlei nieuwe vervoersarrangementen mogelijk te maken, maar is zij het niet met mij eens dat de huidige wettelijke verplichting voor gemeenten om te voldoen aan de wensen van ouders voor identiteitsgebaseerd leerlingenvervoer zulke arrangementen in de weg staat?

Mevrouw Straus (VVD): Misschien moeten we dan maar de Staatssecretaris vragen om dit te inventariseren in aanvulling op de scenario's van mevrouw Ypma. Als hij gaat onderzoeken wat de gemeenten hebben gedaan met die vervoersarrangementen, kan hij deze vraag immers heel goed expliciet stellen. In hoeverre heeft de wettelijke verplichting om leerlingen te vervoeren op basis van denominatie optimale vervoersarrangementen in de weg gestaan voor diegenen die daaraan behoefte hebben?

De heer Van Meenen (D66): Nu wordt het me toch iets te veel. We weten toch zeker allang dat er gemeenten zijn die juist enorm in de weg gezeten worden om het goede te doen voor een aantal kinderen, ook in het kader van de zorgplicht en passend onderwijs. Die gemeenten kampen gewoon met het probleem dat ze heel veel geld moeten uitgeven aan identiteitsgebaseerd leerlingenvervoer. Wat moet er nu nog onderzocht worden?

Mevrouw Straus (VVD): In een van die drie scenario's wordt de verplichting ervan afgehaald. Ik wijs daarop, omdat ik me ook kan voorstellen dat er in bepaalde gemeenten maatschappelijk draagvlak is om de regeling zo te houden als die nu is. Wie ben ik dan om nu vanuit Den Haag te zeggen «u mag dat niet meer doen»? Ik behoud me dus enige vrijheid voor voordat ik mijn definitieve keuze maak.

De voorzitter: Echt heel kort, mijnheer Van Meenen!

De heer Van Meenen (D66): Dank, voorzitter. Dit is echt cruciaal.

Wie bent u nu? Wie zijn wij nu? Wij zijn nu degenen die die gemeentelijke verplichting in stand houden als we niets doen. Mevrouw Straus wil de gemeenten terecht veel meer ruimte geven, maar dat kan alleen als we de huidige regeling afschaffen. Is zij dat met mij eens?

Mevrouw Straus (VVD): Dat is het nu precies! Ik pleit er ook niet voor, tot een standstill te komen. Nee, ik pleit er wel degelijk voor, een stap voorwaarts te maken, maar ook weer niet dusdanig drastisch dat we morgen weer tot de conclusie komen dat we misschien toch iets anders hadden moeten beslissen. Ik wil dat onderzoek graag even afwachten.

De voorzitter: Mevrouw Straus vervolgt haar betoog. U hebt nog twee minuten.

Mevrouw Straus (VVD): Dank u wel. Ik kom te spreken over richtingvrije planning. Als liberaal ben ik voorstander van richtingvrije planning, omdat die wat mij betreft past bij de innovatieve ruimte die wij in het onderwijs proberen te creëren. Het is ook nooit de bedoeling geweest van artikel 23 om enkel initiatieven te faciliteren die gebaseerd waren op levensbeschouwing of religie. Dat is er de afgelopen 100 jaar ingesleten. Modernisering is ook op dit punt nodig en richtingvrije planning biedt die modernisering. Het geeft veel meer flexibiliteit in het systeem en bevordert zowel de toetreding als de regionale samenwerking tussen scholen. Er kleven echter ook nadelen aan. Daar moeten we ook beducht op zijn.

Bij de uitwerking van richtingvrije planning is het belangrijk om helder te hebben welke voorwaarden de Staatssecretaris hieraan gaat verbinden. Wil hij bijvoorbeeld het openrichtingsbegrip van de opvoedkundige of pedagogische richting als onderwijs-juridisch begrip hierbij als basis opnemen, of wil hij nog breder gaan? Ik ga ervan uit dat de overige stichtings- en kwaliteitseisen ook hierop van toepassing zijn. Pluraliteit mag, zeker, graag, maar wel binnen randvoorwaarden. Ik vraag hierop een reactie van de Staatssecretaris.

Als het aan de Staatssecretaris ligt, wordt thuisonderwijs afgeschaft. Ik ben met hem van mening dat kinderen het beste op school onderwijs kunnen volgen. Immers, kinderen leren heel veel met en van elkaar. Daarnaast is het belangrijk voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling, maar in tegenstelling tot de Staatssecretaris vind ik dat thuisonderwijs wel mogelijk moet blijven.

De heer Rog (CDA): Waar haalt mevrouw Straus vandaan dat de sociaal-emotionele ontwikkeling geraakt of negatief beïnvloed wordt door het geven van thuisonderwijs?

Mevrouw Straus (VVD): Mijn stelling is dat kinderen het meeste en het beste met en van elkaar leren. Dat heb ik uit alle onderzoeken die gedaan zijn op het gebied van vve. Daaruit blijkt heel duidelijk dat jonge kinderen het meest leren van en met elkaar. Ik heb het er hier dus niet over dat thuisonderwijs niet goed zou zijn. Zeker niet. Ik weet ook zeker dat je op een andere manier interactie met andere kinderen kunt organiseren. Ook dat stel ik niet ter discussie. Ik zeg echter wel: kinderen leren het beste en het meeste van elkaar.

De heer Rog (CDA): Ik moet dus concluderen dat mevrouw Straus net als de Staatssecretaris een particuliere opvatting over hoe kinderen het beste kunnen leren, wil opleggen aan de ouders en de kinderen die op dit moment thuisonderwijs genieten. Ik vind dat, in het licht van het betoog van mevrouw Straus over de vrijheid van onderwijs, een bijzondere conclusie. Overigens zijn er ook rapporten waaruit juist blijkt dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van deze kinderen helemaal niet achterloopt. Het is juist voor een groot aantal kinderen een prima construct! Ik zou mij in dit thema, dat zo existentieel is, niet willen laten leiden door argumenten die verband houden met particuliere opvattingen.

Mevrouw Straus (VVD): Dat is jammer. Het is sowieso jammer dat u mij bij de inleiding van mijn betoog al onderbreekt. Er komt namelijk zo meteen nog meer, wellicht dat u in dat vervolg een antwoord vindt op uw vraag. Als je kijkt naar al het onderzoek dat gedaan is over jonge kinderen, is dit de constatering. Nogmaals, ik zie ook dat thuisonderwijs op zich geen probleem hoeft te zijn als je het goed organiseert. Dat was ook niet mijn bewering. Dat heb ik op geen enkel moment gezegd.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. In tegenstelling tot de Staatssecretaris vind ik dat thuisonderwijs wel mogelijk moet blijven en dat er ook op dit punt andere mogelijkheden zijn dan het compleet afschaffen hiervan of, het andere uiterste, het laten zoals het nu is. Ook in het denken over thuisonderwijs is modernisering op zijn plaats. Als een kind maatwerk nodig heeft in het onderwijs en als het in het belang van dat kind is om gedeeltelijk of tijdelijk op een andere plaats dan het fysieke adres van een school van inschrijving onderwijs te krijgen, dan moet dat wat mij betreft onder voorwaarden kunnen. Omstandigheden die dit type maatwerk kunnen vragen, zijn bijvoorbeeld medische redenen, maar ook bijvoorbeeld een tijdelijk verblijf in het buitenland van de ouders, zonder dat daar een internationale school in de buurt is, of een leerling die vanwege bijzonder talent tijdelijk in het buitenland verblijft.

De voorzitter: De heer Van Dijk heeft een vraag.

Mevrouw Straus (VVD): Mag ik mijn blokje alstublieft eerst even afmaken, voorzitter?

De voorzitter: Graag.

Mevrouw Straus (VVD): De Raad van State heeft afgelopen week een uitspraak gedaan over artikel 11 onder g van de Leerplichtwet, dat ruimte biedt voor dit maatwerk. Wat echter vaak in de weg zit, is de bekostiging die gekoppeld is aan artikel 5. Ik zou graag thuisonderwijs veel meer definiëren als afstandsonderwijs. Het doel is niet om kinderen weg van school te houden en hen zelf te onderwijzen, het doel moet zijn om hen, waar het in het belang van het kind is, te faciliteren met de mogelijkheid om tijdelijk of gedeeltelijk op een ander adres onderwijs te krijgen. Het gaat dan ook wat mij betreft niet om het verlenen van een ontheffing van de Leerplichtwet maar om het faciliteren van dit afstandsonderwijs binnen de Leerplichtwet.

Duidelijk zou moeten zijn dat thuisonderwijs, of beter gezegd «afstandsonderwijs», altijd een uitzondering op de regels is. Om die reden zijn er wat mij betreft ten minste de volgende voorwaarden aan verbonden:

  • Afstandsonderwijs vindt plaats onder verantwoordelijkheid en begeleiding van een school.

  • Afstandsonderwijs maakt gebruik van een methode die kwaliteit van onderwijs op afstand kan faciliteren.

  • De onderwijsinspectie is in staat om mee te kijken en de voortgang van een kind te monitoren.

  • De kwalificaties van de begeleiding moeten worden gedefinieerd.

Ik vraag de Staatssecretaris graag om zo'n soort regeling verder uit te werken en het daarmee in uitzonderlijke gevallen mogelijk te maken om leerlingen via afstandsonderwijs te faciliteren. Wellicht zou ook School at Sea, waarover een van de woordvoerders vragen heeft gesteld, daarmee uit de voeten kunnen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is wel frappant. De Staatssecretaris stelt voor om de vrijstelling op grond van richtingsbedenkingen te laten vervallen en wil daarvoor een wetsvoorstel maken. Volgens mij onderschreef de VVD dat vanochtend nog in de regionale kranten. Begrijp ik het nu goed dat mevrouw Straus zegt: toch maar niet; toch maar toezicht? Wat is het standpunt van de VVD inzake thuisonderwijs op grond van richting?

Mevrouw Straus (VVD): Het gaat dus niet om een ontheffing van de Leerplichtwet. Ik ben het met de Staatssecretaris eens dat hij die eruit haalt. Als je ontheffing verleent, zeg je eigenlijk: het kind heeft geen onderwijs. Dat is niet wat ik wil. Ik wil graag dat er een regeling wordt gemaakt waarbij afstandsonderwijs binnen de Leerplichtwet wordt vormgegeven. Als ouders, onder de voorwaarden die ik heb gesteld, het onderwijs op een andere manier willen geven, moet daarvoor wat mij betreft dus ruimte zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het een heel cryptisch antwoord. Bent u het nu eens met de Staatssecretaris dat thuisonderwijs op grond van richting moet vervallen of zegt u: nee, er moet toch een mogelijkheid blijven voor thuisonderwijs op grond van richting? Graag hoor ik hierop een duidelijk ja of nee.

Mevrouw Straus (VVD): Wat het huidige vrijstellingsbegrip in de wet creëert, is dat niemand mag vragen: wat is dat dan, die religieuze overweging die u hebt? Dat mag niet, om het in goed Nederlands te zeggen, «gechallenged» worden, bijvoorbeeld door de rechter. Dat vind ik een kwalijke zaak. Mensen die echt met overtuiging dingen doen, wil ik heel graag de ruimte bieden, maar ik wil niet dat er misbruik van de situatie wordt gemaakt. Ik heb daarom voorgesteld om de ontheffing eruit te halen. Die betekent immers feitelijk het volgende. U hebt een religieuze overtuiging. Ik mag die niet toetsen, maar ik moet u maar op uw blauwe ogen geloven dat het zo is. Ik stel daar niet tegenover dat uw kind dan wel onderwijs moet krijgen; dat hebben wij nu namelijk niet.

Ik stel daarentegen voor: laten wij een regeling maken waarbij je dat maatwerk wel kunt bieden. Daarbij gaat het dan niet zozeer om het feit dat je dit doet op basis van religieuze overweging als wel om de vraag of je er toezicht op kunt houden en of je het kunt challengen. Is er daadwerkelijk iets wat maakt dat ouders zich niet bij een gewone school kunnen aansluiten? Die ouders moeten echter wel een school bereid vinden om de verantwoordelijkheid hiervoor mede te nemen.

De voorzitter: Hiermee zijn wij aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Kamer gekomen. In overleg met de Staatssecretaris schors ik tot 14.15 uur. Ik zou een groot compliment willen uitdelen aan alle jonge bezoekers op de publieke tribune die deze eerste lange zit zo goed hebben volgehouden.

De heer Bisschop (SGP): Dat is de vrucht van thuisonderwijs, voorzitter.

De vergadering wordt van 13.23 uur tot 14.15 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Vandaag spreken wij met elkaar over de fundamentele uitgangspunten van ons onderwijsstelsel, artikel 23 van de Grondwet en de daarin vastgelegde vrijheid van onderwijs. Artikel 23 bevat twee belangrijke elementen, die ik in mijn beantwoording centraal wil stellen: vrijheid en verantwoordelijkheid. Deze begrippen hangen nauw met elkaar samen, maar staan soms ook op gespannen voet met elkaar. De vrijheid die artikel 23 ouders geeft om onderwijs te kiezen dat past bij hun levensvisie, is een groot goed. Daartegenover staat de verantwoordelijkheid van de overheid om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Onderwijs is immers, zo zegt diezelfde Grondwet, «een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering». Met de vrijheid om te kiezen komt voor ouders tegelijkertijd de verantwoordelijkheid om een welbewuste keuze voor een goede school voor hun kind te maken.

Ik ben de Onderwijsraad erkentelijk voor het gedegen advies dat deze over dit grondwetartikel in 2012, op verzoek van de Kamer, heeft uitgebracht. Ik ben het bovendien met de Onderwijsraad eens dat artikel 23 ook vandaag de dag een goede basis vormt om ons onderwijsstelsel vorm te geven. De heer Van Dijk daagde mij uit door mij te vragen of ik artikel 23 verzonnen zou hebben als de Grondwet vandaag werd geschreven. Misschien wel! Artikel 23 heeft Nederland veel gebracht, een enorme diversiteit aan onderwijs. Het behelst de taak voor de overheid om te zorgen voor goed openbaar onderwijs en goede kwaliteit van al het onderwijs in Nederland, maar het bevat ook de vrijheid van het particulier initiatief, de zelforganisatie, die scholen, groepen van ouders en gelijkgestemde mensen kunnen ondernemen om hun eigen onderwijs te organiseren en vorm te geven. Die kracht zou ik graag willen behouden.

Tegelijkertijd past de uitleg die wij aan artikel 23 geven, meer bij de verzuilde maatschappij van halverwege de vorige eeuw dan bij de moderne tijd. De uitleg van artikel 23 heeft naar mijn idee dan ook een stevige opfrisbeurt nodig. Op een aantal onderdelen daarvan zal ik nu nader ingaan. Ik doe dat aan de hand van een viertal blokjes. Ik begin met het grootste blok, alles wat te maken heeft met het stelsel. Daarin zitten meerdere onderwerpen die zeer nauw met elkaar samenhangen: het vraagstuk van de richtingsvrije planning, de positie van het openbaar onderwijs ten opzichte van het bijzonder onderwijs en de acceptatieplicht, waarover de Kamer zelf uitvoerig heeft gediscussieerd. Het tweede onderwerp dat ik zal aansnijden, is het leerlingenvervoer. Het derde onderwerp is het thuisonderwijs. Ik zal afsluiten met een blokje overig, omdat er wat vragen zijn gesteld die niet in eerdere blokjes passen.

Ons onderwijsstelsel, met daarin openbare en bijzondere scholen die op gelijke wijze door de overheid worden bekostigd, is in deze wereld uniek. Nederland is van oudsher een land van minderheden met uiteenlopende opvattingen over onderwijs en opvoeding. Daarom geeft ons stelsel ouders de vrijheid om een school te kiezen die aansluit bij hun visie. Als die school er niet is, hebben zij de mogelijkheid om er zelf een te stichten. De mogelijkheden om een school te stichten zijn in de loop der tijd echter wel veranderd en ook steeds meer beperkt. Toen de Grondwet net was ingevoerd, zaten daarin eigenlijk geen beperkingen aan de richting van de op te richten scholen. Tegenwoordig daarentegen kan een school alleen gesticht worden op basis van erkende richtingen, vaak confessioneel gekleurd, bijvoorbeeld protestants-christelijk, rooms-katholiek of reformatorisch, maar soms ook algemeen bijzonder, een categorie waarin verschillende pedagogische richtingen bijeenkomen.

Om ervoor te zorgen dat er een doelmatig scholenaanbod ontstaat en om voor bekostiging in aanmerking te komen, moeten zij daarnaast met een leerlingprognose laten zien dat er voor een school van een bepaalde richting voldoende belangstelling is. Tegelijkertijd is de keuze die ouders maken in de loop der tijd veranderd. Veel ouders kiezen tegenwoordig niet meer voor een school die past bij de zuil waar zij toe behoren. Zij kiezen voor een school in de buurt, voor een school die goed onderwijs geeft, voor een visie van de school op de opvoeding of voor het pedagogisch-didactische concept van de school. Zij stellen zich de vraag: past dit onderwijs goed bij mijn kind? Dat is misschien ook de beste vraag die je je als ouder kunt stellen.

Nu kan het echter zo zijn dat er voldoende belangstelling is voor een school, bijvoorbeeld tweetalig montessorionderwijs, maar dat de huidige stichtingssystematiek geen ruimte biedt om zo'n nieuwe school te stichten. Met mijn voorstel zou ik daaraan tegemoet willen komen. Daarentegen blijkt dat er in de huidige systematiek regelmatig scholen worden gesticht die vervolgens niet levensvatbaar blijken. Sinds 2000 hebben 93 van de 186 gestichte scholen in het basisonderwijs na vijf jaar de stichtingsnorm niet gehaald. Deze scholen moesten vervolgens weer gesloten worden. Dat is niet goed voor de kinderen die daarnaartoe gaan en een ondoelmatige besteding van belastinggeld.

Ik zal er straks wat dieper op ingaan, maar als wij hier iets aan gaan veranderen, dan moeten die twee belangen – aan de ene kant meer ruimte voor ouders, aan de andere kant zorgvuldigheid, dus geen experimenten, geen belastinggeld over de balk smijten – met elkaar in evenwicht zijn.

Ook het huidige systeem weet zich aan te passen aan de veranderende vraag van ouders. De praktijk is, zoals vaker, vindingrijk. Ouders weten wel een praktische manier te vinden om met wettelijke beperkingen om te gaan. Laat ik een voorbeeld geven. Basisschool Cosmicus in Den Haag staat te boek als een rooms-katholieke school, omdat de school onder die noemer moest en kon worden gesticht, maar eigenlijk is basisschool Cosmicus vooral een school die gebaseerd is op een eigen pedagogisch concept. Alleen kon de school formeel niet worden gesticht op basis van dat pedagogisch concept. Dat is toch een beetje raar.

Iets dergelijks geldt ook voor de Stichting voor Persoonlijk Onderwijs. Die heeft een slim computerprogramma ontwikkeld dat zoekt naar zogenaamde witte vlekken in de scholenkaart. Op plekken in Nederland waar nog richtingen ontbreken, sticht zij dan een school die formeel voldoet aan de optelsom van een aantal richtingen, maar die feitelijk vooral een pedagogisch-didactisch concept verantwoordt. Ook hierbij wordt met een soort U-bocht of gekunstelde constructie een manier gezocht om zo'n nieuwe school toch te stichten.

Deze voorbeelden laten zien dat het systeem dat wij met z'n allen hebben ingericht voor het stichten van scholen, eigenlijk niet meer past bij deze tijd. Naar mijn mening is het aan de overheid om de verantwoordelijkheid te nemen om het systeem van scholenstichting zo in te richten dat het recht doet aan de maatschappelijke werkelijkheid van 2014.

De Onderwijsraad stelde in zijn advies voor om een systematiek te hanteren waarbij de richting niet meer meeweegt als criterium voor stichting, de zogeheten richtingvrije planning. Ik voel er zeer veel voor om die suggestie over te nemen. In een dergelijk systeem maakt de overheid alleen nog onderscheid tussen openbare scholen aan de ene kant en scholen die op privaat initiatief gesticht worden, de bijzondere scholen, aan de ander kant. Dat kunnen uiteraard scholen zijn op basis van geloof – rooms-katholiek, islamitisch, protestants-christelijk – maar dit speelt voor de overheid niet langer een rol in het besluit om een school te bekostigen. Ik kan mij voorstellen dat je, zoals ook de Onderwijsraad voorstelt, hierbij alleen nog uitgaat van de werkelijke belangstelling van ouders om die nieuwe school op te richten.

Dat betekent in feite dat ouders met een bepaalde filosofie of een goed idee en genoeg ondersteuning voor dat idee, ook echt de ruimte krijgen om daar handen en voeten aan te geven. Daardoor kunnen er scholen ontstaan die nu niet kunnen ontstaan, bijvoorbeeld tweetalig montessorionderwijs. Waarom niet? Maar bijvoorbeeld ook een school die zich sterker specifiek richt op techniek, scholen met misschien een mooi internationaal profiel, of scholen die er bewust voor kiezen om de natuur de school in te halen. Het wordt bijvoorbeeld ook mogelijk om, als er al een katholieke montessorischool is, ook een katholieke daltonschool te stichten. Dat kan nu niet door de manier waarop we het hebben geregeld, terwijl er wellicht voldoende animo is om twee van die scholen in de lucht te houden. Met andere woorden, voor mij is het meest belangrijke criterium dat er voldoende ouders zijn die belangstelling hebben voor zo'n school. Waarom zouden wij die dan als overheid nog tegenhouden?

Natuurlijk blijft het van belang om eisen te stellen aan scholen die worden opgericht. Deze scholen moeten immers goed onderwijs geven. We hebben het over artikel 23 gehad. Ik kan mij eerdere debatten herinneren, waarin volgens mij unaniem een motie is aangenomen, dus door de voltallige Kamer, waarin stond dat artikel 23 nooit een excuus of een schaamlap mag zijn voor slecht onderwijs. Dat is van links tot rechts en van de conventionele tot de liberale partijen in de Kamer gezegd.

De heer Bisschop (SGP): Ik had de indruk dat zijn excellentie zijn betoog over de richtingvrije planning had afgerond. Klopt dat?

Staatssecretaris Dekker: Ik ga straks nog dieper in op de vragen die daarover zijn gesteld.

De heer Bisschop (SGP): Dan wacht ik geduldig af.

Staatssecretaris Dekker: Ik heb het een en ander gezegd over kwalitatief goed onderwijs. Ik denk dat de behoefte daaraan alleen nog maar sterker wordt. Het is ook van belang om ervoor te zorgen dat met de nieuwe stichtingssystematiek doelmatige scholen worden gesticht. Ik zal daar straks in antwoord op de vragen die daarover zijn gesteld door de heer Voordewind, nog iets dieper op ingaan.

Ik heb aangekondigd dat ik deze kabinetsperiode een wetsvoorstel voor zou bereiden dat richtingvrije planning mogelijk maakt. Een dergelijk voorstel kan ingrijpende gevolgen hebben voor ons onderwijssysteem. Ik vind het dan ook van belang om dat zorgvuldig te doen. Ik ben blij met de steun die hiervoor uit wordt gesproken in de Kamer, maar we moeten ook niet over één nacht ijs gaan. Ik denk namelijk dat het dermate ingewikkeld is, ook omdat het raakt aan de doelmatigheid en aan de spreiding, dat we goed moeten kijken en moeten doordenken wat de consequenties zijn van het invoeren van richtingvrije planning. Ik voer daarom ook een onderzoek uit naar de effecten van de invoering van richtingvrije planning op het stelsel en op het gedrag van ouders en scholen.

De heer Bisschop en de heer Voordewind hebben beiden gevraagd waarom ik kies voor richtingvrije planning, waar in het verleden ook al eens naar is gekeken, en waarom niet voor bijvoorbeeld verruiming van het principe van richtingen. Ik denk dat er sinds 2004 wel het een en ander is veranderd. Er liggen om te beginnen twee belangwekkende rapporten bij de Kamer – die staan vandaag ook op de agenda – namelijk het rapport van de Onderwijsraad over artikel 23, dat door de Kamer is gevraagd, maar ook een advies over vrijheid van stichtingen dat is opgesteld door een aantal hoogleraren onderwijsrecht. Beide adviseren eigenlijk om over te gaan tot wat heet richtingvrije planning. Ik denk dat het ook past bij de huidige tijd dat we niet voortborduren op de oude principes die golden tijdens de verzuiling, waarbij je eigenlijk ziet dat het confessionele onderwijs zich steeds weer kopieert, maar dat we veel meer vrij kijken naar wat de behoefte is van ouders en dat we de ideeën die ouders hebben niet langer langs de meetlat van de verzuiling leggen, maar langs de meetlat of er werkelijk animo is voor die scholen en of het mogelijk is om binnen zo'n concept een toekomstbestendige school in te richten.

Als we dat aanhangen, dan moeten we niet proberen om dat gekunsteld, binnen de huidige richtingen, op te rekken. Zeer recent is er een debat geweest over de vraag of je humanisme wel of niet als een zelfstandige richting moet beschouwen. De Onderwijsraad heeft daarvan al gezegd: laten we maar een beetje vooruitlopen op de richtingsvrije planning en het tot een richting benoemen. Ik vind dat vrij gekunsteld. De vraag is of je een overheid nodig hebt die steeds uitmaakt of een richting een richting is, of dat je moet kijken naar de behoefte van ouders.

Tegen mevrouw Straus zou ik willen zeggen: ja, ik ben het ermee eens dat er heel veel praktische zaken samenhangen met de uitvoerbaarheid. Ik ben ook van plan om in het zojuist genoemde onderzoek ouders, gemeenten, sectorraden mee te nemen bij het vinden van een antwoord op de vraag hoe we een aantal praktische bezwaren kunnen ondervangen. Een van die bezwaren hangt bijvoorbeeld samen met de vraag hoe gemeenten zouden moeten omgaan met onderwijshuisvestiging. Gemeenten zijn verplicht om daarin te voorzien. Daarbij speelt doelmatigheid een heel belangrijke rol. Het zou niet zo moeten zijn dat er voor ieder wild idee maar weer een nieuwe school moet worden gebouwd, om twee of drie jaar later te concluderen dat er te weinig animo was bij ouders. De heer Van Meenen zei dat dat bijvoorbeeld heel goed kan worden gestaafd via de directe meting. In de praktijk waarin de directe meting wordt gehanteerd, zet ik daar soms ook nog weleens mijn vraagtekens bij. Je ziet namelijk dat scholen die aanvankelijk met een directe meting konden aantonen dat er voldoende animo is, na twee of drie jaar toch moeten concluderen dat ze eigenlijk niet de ouders krijgen die daarvóór hadden gezegd geïnteresseerd te zijn in die scholen. We moeten er wat langer bij stilstaan om dat zorgvuldiger vorm te geven.

De heer Rog vroeg hoe het zit met het richtingvrije plannen in nieuwbouwwijken. Daarover zijn twee adviezen geschreven. De Onderwijsraad adviseert om dat eerst op basis van particulier initiatief te doen en om dan pas voor openbaar te kiezen. In het zojuist aangehaalde rapport wordt geadviseerd om te beginnen met openbaar onderwijs en na twee, drie jaar te peilen wat de behoefte van ouders in zo'n wijk is en om de openbare school dan eventueel van kleur te laten verschieten en algemeen, bijzonder dan wel confessioneel te laten worden. Het lastige aan nieuwbouwwijken is dat je nog niet kunt vragen aan de ouders wat ze willen omdat ze er vaak nog niet wonen als zo'n wijk wordt gepland. Dat maakt het wel lastig, want zodra er mensen komen te wonen, wil je toch dat die scholen er staan en wil je niet pas een begin maken met een inventarisatie. Ik wil in ieder geval af van de manier waarop het nu is geregeld. Nu wordt er gezegd: goh, wat zijn de bestaande scholen in de rest van de staat? Vervolgens vindt er een soort celdeling plaats, waarbij protestants-christelijke scholen en katholieke scholen toch allemaal weer een nevenvestiging of een nieuwe school gaan oprichten in die nieuwe wijk. Dit, terwijl lang niet gezegd is dat de behoefte aan specifiek protestants-christelijk of katholiek onderwijs in zo'n wijk bovenaan de agenda van ouders staat. Ik zou toe willen naar een systeem waarin we ervoor zorgen dat de kleuring van scholen in die wijken ook echt aansluit bij de behoefte van de ouders die daar gaan wonen. Ik zou willen dat we het oude systeem niet onnodig voortzetten in nieuwbouwwijken waarin daar helemaal geen behoefte aan is. Er zijn nu eenmaal heel veel katholieke en protestants-christelijke scholen in verhouding tot het aantal ouders dat aangeeft daar actief naar op zoek te zijn.

De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris heeft ook in zijn brief aangegeven dat hij het zich bijna niet kan voorstellen dat ouders in een geseculariseerde samenleving hun kinderen zomaar naar een protestants-christelijke of rooms-katholieke school sturen, terwijl ik in mijn eigen nieuwbouwwijk merk dat mensen die helemaal niet christelijk zijn toch bewust ervoor kiezen om hun kinderen naar zo'n school te sturen. Waarom? Omdat ze het een goede school vinden.

Is de Staatssecretaris het er met mij over eens dat uit de Grondwet volgt dat scholen, ouders en besturen vrij zijn om een school te stichten – en dat rooms-katholieke en protestantse scholen dus ook een nevenvestiging kunnen starten – en dat de overheid grondwettelijk gezien eigenlijk alleen in actie hoort te komen en voor genoegzaam onderwijs moet zorgen, wanneer dat niet gebeurt, wanneer dat particuliere initiatief dus niet wordt genomen? Draait de Staatssecretaris de situatie die wij grondwettelijk hebben vastgelegd, nu feitelijk niet om?

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het niet helemaal met de heer Rog eens, omdat gemeenten sowieso altijd de verantwoordelijkheid hebben om voor voldoende openbaar onderwijs te zorgen. Waarom zou je dan ook geen openbaar onderwijs in de nieuwbouwwijken kunnen organiseren?

De heer Rog zegt ook dat je vooral moet kijken naar de behoefte van de ouders, maar in de praktijk wordt een school doorgaans niet gesticht door de ouders die in zo'n wijk wonen, maar door een schoolbestuur voor katholiek of protestants-christelijk onderwijs dat zegt: wij vinden het wel heel prettig om ook in die wijk een eigen school te hebben. Dit is dan niet noodzakelijk de wens van de ouders die daar komen wonen. Ik sluit het ook niet uit. Als er wel behoefte aan is, bestaat voor de toekomstige ouders de mogelijkheid om een school te stichten. Het steeds maar weer voortzetten en uitrollen van protestants-christelijk of katholiek onderwijs zonder dat daar een expliciete behoefte aan of vraag naar is onder ouders, is een ontwikkeling die ik hiermee graag wil doorbreken.

De heer Rog (CDA): Ik ben het daar zeer mee eens. Ik heb in mijn bijdrage ook gezegd dat ik mij juist kan voorstellen dat de overheid peilt of er voldoende openbaar onderwijs is. Is de Staatssecretaris het er met mij over eens dat hij die peiling moet doen, in plaats van zelf het initiatief te nemen om een openbare school te starten? Dat lijkt mij, eerlijk gezegd, wel de omgekeerde wereld. Volgens mij zouden wij elkaar op dat punt redelijk tegemoet kunnen komen. Dan heeft de Staatssecretaris toch die periodieke peiling, maar dat is dan op basis van de verantwoordelijkheid die de overheid ook heeft.

Staatssecretaris Dekker: Ik heb niet onmiddellijk helder voor ogen hoe zo'n periodieke peiling er zou moeten uitzien. Ik denk dat het twee vraagstukken zijn die los van elkaar moeten worden gezien. Bij nieuwe wijken – dat is bij de oude Vinex-locaties, maar ook bij de nieuwe uitbreidingsgebieden die er in Nederland zullen komen als de bouw weer aantrekt – is het een soort automatisme om te kijken naar de bestaande scholen en schoolbesturen en om dat dan eigenlijk naar evenredigheid te kopiëren naar zo'n nieuwbouwgebied.

In de bestaande situatie zien wij natuurlijk een enorme oververtegenwoordiging van het protestants-christelijke en het katholieke onderwijs. Dat is vanuit het verleden zo gegroeid. Als wij op de oude voet doorgaan, houden wij dat gewoon in stand. Sluit dat echter altijd automatisch en direct aan bij de wensen van de ouders? Misschien hebben zij er geen enorm bezwaar tegen om hun kind naar het protestants-christelijke onderwijs te sturen, omdat het daarbij gewoon om een goede school in de buurt gaat. Maar misschien hebben de ouders wel de wens dat er veel meer verschillende scholen voor algemeen bijzonder onderwijs zijn. De vraag is hoe wij dat bij de oprichting van nieuwe scholen in nieuwbouwwijken eigenlijk van begin af aan al zo veel mogelijk kunnen ondersteunen. Nu wordt de markt eigenlijk een beetje verdeeld door de bestaande schoolbesturen. Dat automatisme wil ik graag doorbreken.

De heer Van Meenen (D66): De Staatssecretaris en ik hebben allebei in verschillende rollen ervaring opgedaan met het realiseren van scholen in nieuwbouwwijken. Wij weten beiden hoe ingewikkeld dat is. Op het moment dat je daarover na gaat denken, is die wijk nog een weiland. Het realiseren van een school in een nieuwbouwwijk kost ongeveer tien jaar. Nu deel ik volledig de opvatting van de Staatssecretaris dat het mooi zou zijn als de scholen qua kleur en identiteit zouden aansluiten bij de behoeften van de ouders, maar ik vraag mij af op welke wijze hij dit vast wil stellen. Het is immers best wel lastig om tien jaar van tevoren aan mensen te vragen aan welke school zij behoefte hebben, want zij weten misschien nog niet eens dat zij naar die nieuwbouwwijk gaan verhuizen. Het streven is dus mooi, maar de praktische uitvoering zie ik nog niet helemaal voor mij.

Staatssecretaris Dekker: Dat is een van de uitwerkingspunten. Ik vond de suggestie in het rapport van de onderwijshoogleraren interessant. Zij stellen voor om met een aantal neutrale of openbare scholen te beginnen, met de intentie om die na verloop van tijd, als er wel mensen in de wijk wonen, af te stoten en te laten verkleuren, zodat zij scholen voor montessorionderwijs, voor protestants-christelijk onderwijs of noem maar op kunnen worden. Dan kleur je de wens van de ouders in op het moment dat zij er echt wonen. Dat is een praktische manier die volgens mij meer recht doet aan de wensen van toekomstige bewoners dan de manier waarop het nu gebeurt, namelijk dat de markt verdeeld wordt tussen reeds bestaande onderwijsbesturen.

De heer Van Meenen (D66): Op de huidige manier worden scholen gebouwd op kosten van de gemeenten. Ik beluister het zo dat de Staatssecretaris zegt dat de gemeenten de verantwoordelijkheid moeten nemen om aan het begin compleet te voorzien in het aanbod dat gewenst is. Is dat haalbaar voor de gemeenten?

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat dit een van de vragen is die we moeten meenemen als we met alle partijen rond de tafel gaan zitten. Ik denk dat we af willen van het ongemakkelijke gevoel dat je in de tang zit en dat er bij iedere nieuwbouwwijk direct alweer piketpalen worden geslagen door de bestaande schoolbesturen, zodat je het verzuilde systeem makkelijk in stand houdt. Dat zal niet eenvoudig zijn. We moeten daar goed bij stilstaan en goed naar kijken. Ik denk dat dit meer recht doet aan de moderne tijd waarin wij leven.

De heer Bisschop (SGP): Als ik het op mij laat inwerken, betekent dit een omslag van een meer maatschappelijk gestuurd onderwijsstelsel naar een meer staatsgestuurde scholenplanning. Ik vraag mij af of wij dat echt willen. De Staatssecretaris zei tussen neus en lippen door dat het eigenlijk niet in verhouding is, dat het pc- en het rooms-katholiek onderwijs eigenlijk oververtegenwoordigd zijn. Maar wie bepaalt dat? Het zijn toch de ouders die voor die scholen kiezen? Daarmee zijn zij toch keurig representatief? Het lijkt mij een wat vreemde gedachtegang om er als het ware vanuit te gaan – maar ik hoor graag of ik dat goed beluister bij de Staatssecretaris – dat openbaar onderwijs normaal is en richtingonderwijs afwijkend. Volgens mij is dat een foutieve gedachtegang en is het in feite omgekeerd. Constitutioneel denken gaat uit van de omgekeerde denklijn.

Staatssecretaris Dekker: De heer Bisschop schetst een valse tegenstelling. Hij heeft het over maatschappelijk gericht onderwijs en staatsgestuurd onderwijs. Ik wil toe naar onderwijs waarbij wij veel meer kijken naar de behoefte van ouders. Ik ben het niet eens met de heer Bisschop dat het feit dat ouders hun kinderen naar een protestants-christelijke of katholieke school sturen, ook onmiddellijk betekent dat zij zelf gekozen zouden hebben voor de oprichting van een protestants-christelijke of katholieke school in hun wijk. Sterker nog, als we kijken naar de demografische ontwikkelingen en de veranderingen in Nederland, zien we dat er nog steeds een enorme oververtegenwoordiging is van het confessionele onderwijs. Dat is niet meer in lijn met het kerkbezoek of met het aanhangen van een geloof. Er zijn heel veel ouders die aangeven dat zij hun kind niet vanwege de protestants-christelijke identiteit naar een protestants-christelijke school brengen, maar omdat het een goede school is. Je zou kunnen zeggen dat ze het kind er niet naartoe brengen dankzij die protestants-christelijke identiteit, maar misschien zelfs ondanks die protestants-christelijke identiteit. Die nemen zij wellicht soms voor lief, omdat dat nu eenmaal de meest dichtbijzijnde school is.

De heer Bisschop (SGP): Dit is een bevestiging van waar ik al bang voor was: openbaar onderwijs is eigenlijk de norm en het richtingonderwijs, het identiteitsgestempelde onderwijs is de uitzondering. Zo is het huidige stelsel niet ingericht. Ik vraag me af of de overheid daar niet verre van moet blijven. Moet je niet dolblij zijn dat er besturen zijn die bij een nieuwbouwwijk gaan nadenken over onderwijs en schoolplanning en die ter ontlasting van de overheid, de Staat en de gemeente, alvast meedenken over hoe zij dat kunnen realiseren? Je zou het ook zo kunnen benaderen. Dan waarderen wij de inspanningen van al die schoolbesturen juist positief. Ik blijf erbij dat ouders, ook ouders met een niet-confessionele achtergrond die hun kinderen op een school van een bepaalde richting plaatsen, heel bewust die keuze maken.

Die moeten we niet afserveren met te zeggen «doe dat dan maar bij gebrek aan beter» of met de opmerking «ze weten niet beter». Zo werkt het niet. Ik vraag om de benadering van de onderwijsplanning en alles wat daarmee samenhangt goed te heroverwegen. Wij dienen de kwaliteit van het onderwijs niet door deze meer staatgestuurde benadering te kiezen.

Staatssecretaris Dekker: De heer Bisschop heeft het over de vrije keuze van ouders, ouders die er bewust voor kiezen om hun kind naar een bepaalde school te sturen. De vraag is of die vrije keuze echt zo breed is. De markt is namelijk al lang en breed verdeeld door bestaande schoolbesturen. Dan kun je in de buurt kiezen tussen katholiek, protestants-christelijk of openbaar onderwijs, terwijl er misschien bij ouders ook veel animo is om te kiezen voor algemeen bijzonder onderwijs, zoals montessorionderwijs of jenaplan. De vraag is of we de vorming van scholen veel meer kunnen laten aansluiten bij de echte behoefte van ouders in de wijk, door een soort overgangstermijn te realiseren en door, als ouders er eenmaal wonen, die scholen een inkleuring en een invulling te geven die het beste bij die ouders past. Dat zal soms confessioneel zijn en soms algemeen bijzonder.

De fracties van het CDA en de PvdA hebben een vraag gesteld over het openbaar onderwijs. Hoe zorg je ervoor dat er in heel Nederland voldoende openbaar onderwijs is voor ouders? Er is gevraagd naar een soort peiling of een soort schouw. Ik weet niet of dat een oplossing is. Het is wel sinds begin januari van dit jaar mogelijk voor ouders om hun gemeente te verzoeken een openbare school te stichten. Daarvoor geldt hetzelfde als voor het bijzonder onderwijs. Als er voldoende animo voor is, zijn gemeenten daaraan ook gehouden. Daarmee is het openbaar onderwijs in die zin gelijkgesteld aan het bijzonder onderwijs.

Als gemeenten dit niet oppakken, is er ook een rol voor de provincies. Zij zijn dan aan zet. Zij dragen zorg voor voldoende openbaar onderwijs. Zo nodig kan een provincie een gemeente op haar verantwoordelijkheid aanspreken. Pas in laatste instantie komen wij om de hoek kijken, met de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank voor deze reactie. Ik heb aangegeven dat er helaas geen sprake is van een landelijk dekkend aanbod van openbaar onderwijs. De richtingvrije planning en meer zeggenschap voor ouders dragen daaraan bij. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd of er nog meer maatregelen mogelijk zijn om te zorgen voor voldoende openbaar onderwijs. Is er ook een overzicht van de witte vlekken, van de plekken in Nederland waar geen openbaar onderwijs wordt aangeboden? Hoe wordt daarop ingegrepen?

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat het best mogelijk is om een kaart te maken van Nederland waarop te zien is waar openbaar onderwijs is en waar niet. Ook hiervoor geldt dat het uiteindelijk gaat om de behoefte van ouders. Ouders kunnen aankloppen bij een gemeente en dan ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente om dit op te pakken. Misschien mag ik dit combineren met de vraag van de heer Bisschop. Hij zei dat je ervoor moet zorgen dat er echt een plek is. Kan daar een garantie voor komen? Impliciet is die garantie er. Een openbare school mag immers nooit leerlingen weigeren, tenzij er echt beperkingen zijn in de huisvesting en uitbreiding niet mogelijk is. Ook in die gevallen behoudt de gemeente echter de zorg voor een plaats op een andere openbare school. Door dit heel nadrukkelijk daar te beleggen, denk ik dat we in die verantwoordelijkheid kunnen voorzien.

Mevrouw Ypma (PvdA): Daarin zit nu precies mijn probleem. In de brief van de Staatssecretaris was niet zo heel veel aandacht voor het openbaar onderwijs. De Partij van de Arbeid maakt zich er wel echt zorgen over. We hebben het vandaag vaak gehad over de vraag of iets nu wel of niet in artikel 23 van de Grondwet staat. In artikel 23, lid 4 staat expliciet: «In elke gemeente wordt van overheidswege voldoende openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal openbare scholen.»

In heel veel gemeenten is er echter geen sprake van een genoegzaam aantal openbare scholen, maar is er gewoon helemaal geen openbare school meer. Wij maken ons daar oprecht zorgen over. Wij hopen dat de Staatssecretaris kan toezeggen dat hij nog eens zal onderzoeken welke extra mogelijkheden hij nog heeft om het openbaar onderwijs te stimuleren en ervoor te zorgen dat er overal een voldoende aanbod van dat openbaar onderwijs aanwezig is.

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Ypma haalt de Grondwet aan. Het klopt dat niet iedere gemeente momenteel een openbare school heeft. Wij hebben iets meer dan 400 gemeenten. Een aantal daarvan is heel erg klein en in een aantal daarvan wonen überhaupt al heel weinig kinderen. Er zijn zelfs gemeenten die überhaupt geen school binnen hun grenzen hebben. In die gevallen wordt dat in groepen van gemeenten opgelost, om er toch voor te zorgen dat er in de buurt een school is voor openbaar onderwijs. In een enkel geval wordt er dan ook voor gezorgd dat een kind leerlingenvervoer krijgt waarmee het naar een openbare school wordt gebracht.

Ik kan moeilijk overzien hoe sterk dit probleem wordt ervaren, maar ik ben best bereid om bij een aantal gemeenten of bij de VNG navraag te doen of dit nu echt een reëel knelpunt is.

Mevrouw Ypma (PvdA): En dan neemt de Staatssecretaris ook mee wat hij eraan kan doen?

Staatssecretaris Dekker: Dat begint bij een probleem. Als dat probleem er is, dan ligt het aan de aard van het probleem. Dan moet worden gekeken of er überhaupt wat nodig is. De uitbreiding van de wet is de facto nog maar een halfjaar oud. Ouders krijgen een vrij forse mogelijkheid om aan de bel te trekken als zij behoefte hebben aan openbaar onderwijs. We moeten dat wel een beetje de tijd geven om zich te bewijzen. Als mevrouw Ypma toch het gevoel heeft dat er ergens iets wringt, dan wil ik daar in ieder geval wel navraag naar doen.

De heer Voordewind heeft vragen gesteld over de richtingvrije planning. Wat betekent die planning voor de opheffingsnorm en de laatste scholen van een richting in een bepaald gebied? Dat is een reëel punt. Ik wil dat expliciet meenemen in dat onderzoek naar de praktische betekenis van een en ander.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Is het dan ook de inzet van de Staatssecretaris dat de bestaande scholen hun rechten en financiering behouden? Anders zouden er immers wel heel veel scholen kunnen omvallen.

Staatssecretaris Dekker: Ik ga die garantie niet op voorhand geven, want dat hangt helemaal af van de wijze waarop scholen zich ontwikkelen. Als een leerlingenaantal van een school enorm terugloopt, kom je op een gegeven moment bij opheffingsnormen uit. Dan houdt de financiering op. Je kunt daarbij ook zeggen dat als de leerlingenaantallen enorm teruglopen, ook het animo van de ouders terugloopt. Heeft zo'n school dan op een gegeven moment nog wel bestaansrecht? Ik begrijp de vrees van de heer Voordewind dat er bij een richtingvrije planning sprake kan zijn van een verandering van leerlingenaantallen. Ik wil de mate waarin zich dat zal voordoen, zorgvuldig bekijken. Het gaat mij nu echter te ver om iedere bestaande school op voorhand de garantie te geven dat die niet een keer door een opheffingsnorm heen zakt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik vroeg ook niet om een garantie, maar meer om de inzet van de Staatssecretaris. Het is natuurlijk mogelijk dat de school nu gefinancierd wordt, ondanks dat die onder de opheffingsnorm is gezakt. Dan zou die school in een wat groter gebied staan, nog boven de kleinescholentoeslag van 145 zitten en op basis van «een school van de laatste richting» gefinancierd worden. Daar kan zo'n school bijvoorbeeld jarenlang op zitten. Dan is het de vraag of we die school dan ook weg zouden snijden. Ik begrijp echter dat de Staatssecretaris hier serieus naar gaat kijken.

Staatssecretaris Dekker: Ik begrijp dat de heer Voordewind vreest dat je bij de invoering van een richtingvrije planning het idee van richting laat vervallen. De richting is nu soms een grondslag voor bepaalde uitzonderingsbepalingen van scholen. Ik kan meegeven dat deze hele operatie bedoeld is om toekomstige scholen meer te laten aansluiten op de wensen van ouders, en niet als een saneringsoperatie om allerlei scholen die in een uitzonderingspositie verkeren, plotseling op te heffen. Ik kan tegelijkertijd niet tot in het oneindige garanties geven. Mocht er bijvoorbeeld sprake zijn van enorme dalingen van het leerlingenaantal op bepaalde scholen, dan kan ik niet garanderen dat we die allemaal overeind gaan houden. Ik hoop dat ik met deze toezegging een beetje heb aangegeven wat mijn bedoelingen zijn met deze wetswijziging. Die liggen niet op vlak waarover de heer Voordewind zijn zorgen heeft geuit.

Voorzitter. Er zijn specifieke vragen gesteld over het van kleur verschieten van scholen, bijvoorbeeld door de heer Rog. Hij wil de positie van ouders sterker maken, bijvoorbeeld bij het afsplitsen van scholen of besturen. Ik kan me dit voorstellen bij het van kleur verschieten van scholen, dus de situatie waarin een school met bijvoorbeeld een katholiek bestuur zegt niet langer katholiek te willen zijn, maar algemeen bijzonder of montessori of noem maar op. Ik ben daar in principe voor, zoals ik al heb aangegeven in het debat over krimp. Daarbij is het besluit altijd in laatste instantie aan het bestuur. Het bestuur heeft namelijk ook een verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld ten opzichte van zijn personeel. Daaraan refereerden enkele Kamerleden al. Het bevoegd gezag is de werkgever. Het kan dan niet zo zijn dat ouders uiteindelijk altijd de facto beslissen wat er met een school gebeurt. Daarmee treed je in bevoegdheden die heel helder bij het schoolbestuur zijn neergelegd. Dat laat onverlet dat the right to challenge, zoals de heer Rog het noemde, dus een soort bevoegdheid van ouders om met nadruk iets op de agenda te zetten zodat scholen er niet zomaar overheen kunnen lopen, wat nadrukkelijker kan worden geregeld.

De heer Jasper van Dijk (SP): Die laatste zinsnede is interessant: «wat nadrukkelijker kan worden geregeld». Ik heb het volgende gevraagd. Op het moment dat ouders, leraren en onderwijspersoneel zich gezamenlijk willen afsplitsen van of willen uittreden uit een groter schoolbestuur, zou je dat moeten steunen. Als er breed draagvlak is voor zo'n plan, zou het toch zonde zijn als het door een schoolbestuur kan worden geblokkeerd? Dat geldt des te meer als ik uit de brief van de Staatssecretaris goed begrijp dat hij vindt dat de positie van ouders moet worden versterkt. Deelt hij de mening dat de positie van betrokkenen moet worden versterkt?

Staatssecretaris Dekker: Ik wil meegaan in het pleidooi van de heer Van Dijk, maar dan heb je het over versterking van de positie. Dat betekent nog niet dat je altijd zeggenschap hebt. Je kunt de positie van ouders in bijvoorbeeld een mr of anderszins via een ouderraad binnen een school en binnen een schoolbestuur versterken. Ik heb echter ook oog voor de formele verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het bestuur, dus het bevoegde gezag, dat werkgever is en dat een verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van het totaal aan scholen binnen een bepaald bestuur. Voor ouders kan het soms heel interessant zijn om te zeggen dat ze de school van kleur willen laten verschieten of willen verzelfstandigen, maar dat heeft altijd ook consequenties voor andere scholen. Uiteindelijk is er maar één instantie die de totale afweging kan maken en die daarvoor ook de verantwoordelijkheid draagt. Dat is het schoolbestuur.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het schoolbestuur heeft zeker een belangrijke positie. Het zou echter tot een rare situatie kunnen leiden als de hele omgeving van dat schoolbestuur graag wil afsplitsen of van kleur wil verschieten en het schoolbestuur dat vervolgens kan tegenhouden. Moeten we niet kijken naar mogelijkheden om de positie van ouders en leraren op zijn minst gelijkwaardiger te maken aan die van het schoolbestuur? Zouden ze bijvoorbeeld niet in beroep moeten kunnen gaan tegen het besluit van een schoolbestuur? Vindt de Staatssecretaris dit een goede denkrichting?

Staatssecretaris Dekker: Wij bestuderen op dit moment hoe je dit zou moeten regelen. Ik heb al aangegeven dat ik er voorstander van ben om de mogelijkheden om bijvoorbeeld van kleur te verschieten, te vergroten. Ik verwacht dat wij rond de zomer van 2015 met een wetsvoorstel komen waarin deze uitwerkingsvragen, zoals ik ze maar even noem, worden meegenomen. Ik hamer er daarbij steeds op dat een versterking van de positie van ouders natuurlijk mogelijk is, maar dat dit niet betekent dat zij het schoolbestuur altijd kunnen overrulen. Versterking kan de posities dus gelijkwaardiger maken, in de woorden van de heer Van Dijk, maar beiden hebben een eigen verantwoordelijkheid.

Dan kom ik op een onderwerp waarover de commissieleden zeer heftig met elkaar in discussie gingen, namelijk de acceptatieplicht. In mijn brief heb ik daar vrij weinig over geschreven. Ik heb begrepen dat er al lang een wetsvoorstel in deze Kamer ligt, dat nu wordt gereanimeerd of opgewarmd. In ieder geval wordt er nieuw leven in geblazen. Ik heb met zeer veel waardering gezien dat hier een principieel debat over werd gevoerd. Dat is ook logisch, want dit raakt aan de kern van artikel 23. Ik wil er met enige voorzichtigheid een paar woorden over zeggen. Bij initiatiefwetsvoorstellen gaat immers eerst de Kamer eroverheen en dan volgt er een formeel standpunt van het kabinet. Ik heb ook de behoefte om het eerst goed in het kabinet te bespreken alvorens ik hier een definitief oordeel over geef. Maar ik zie dat er in het debat soms wel wat dingen door elkaar lopen. Laat ik er één meepakken.

Mevrouw Ypma haalde voorbeelden aan van scholen die onterecht de identiteit van de school aanwenden om kinderen die extra zorg nodig hebben, bijvoorbeeld omdat ze autistisch zijn, buiten de deur te houden. Laat ik er klip-en-klaar over zijn dat dit niet mag. Scholen mogen alleen leerlingen weigeren als dat past binnen een consistent en een consequent aannamebeleid, dat ook geëxpliciteerd moet zijn. Dat moet in de schoolgids worden meegenomen. Dat betekent dat het ook consequent moet worden toegepast. Stel dat een katholieke school de ene keer zegt: u bent niet belijdend katholiek, maar dat is geen punt; kom maar binnen. Terwijl die school de andere keer zegt: uw kind heeft een vlekje en u bent niet katholiek, dus dan houden we u buiten de deur. Dat mag niet. Daar moeten we helder over zijn. Ik hoor het graag als er concrete aanwijzingen zijn waar dit zich afspeelt, want dan kan onze inspectie daar optreden.

Het debat over de acceptatieplicht is een heel principieel debat. Soms vraag ik mij echter af welk probleem we daarmee concreet oplossen. Er wordt een theoretisch geval aangehaald van een islamitische leerling die naar het Cheider gaat. Dat zou in theorie kunnen, maar de vraag is hoeveel ouders zullen kiezen voor een orthodox-joodse school als ze zelf niet orthodox-joods zijn. Ik hoop dat we bij het debat, als zich dat verder gaat ontspinnen en als ik het formele standpunt van het kabinet erin kan meenemen, respect zullen hebben voor de verschillende standpunten, maar dat we daarbij ook bekijken waar dit probleem feitelijk speelt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ben het eens met de Staatssecretaris. Er wordt inderdaad van alles bij gehaald in deze discussie, terwijl het in feite heel overzichtelijk is. De Staatssecretaris zegt ook terecht: alleen scholen die een consequent toelatingsbeleid voeren, hebben het recht om een deurbeleid te voeren. Alle andere scholen – dus veruit de meerderheid van de scholen, misschien wel 98% – dienen leerlingen toe te laten; zo simpel is het. Net werd al aangegeven dat sommige scholen te pas en te onpas hun identiteit inzetten om een leerling te weigeren. Het doel van de indieners van deze wet is om duidelijk op papier te hebben dat dat niet mag. Indien je de grondslag respecteert, word je toegelaten, niet meer en niet minder. Het zal dus geen aardverschuiving veroorzaken. Het is slechts een bevestiging van datgene wat hoort.

Staatssecretaris Dekker: Ik hoor de heer Van Dijk goed. Maar dan is het wel de vraag wat dit wetsvoorstel nog toevoegt als het zich specifiek op dat deel richt. In de wet is immers feitelijk al geregeld dat je alleen maar het onderschrijven van een bepaalde levensvisie mag eisen als dit beleid consequent en consistent wordt toegepast op alle leerlingen. Welke categorie van scholen spreken wij hiermee aan die niet nu al onder die algehele acceptatieplicht zouden vallen?

De heer Jasper van Dijk (SP): Het punt is dat je heel duidelijk in de wet vastlegt dat het respecteren van de grondslag voldoende is om toegelaten te worden. Dat staat nu nergens. De Staatssecretaris verwijst naar jurisprudentie, naar de realiteit, maar het staat nergens. De indieners beogen om dat vast te leggen. De tegenstanders van het wetsvoorstel noemen het symboolpolitiek, maar maken zich er vervolgens heel druk over. Dat vind ik heel opmerkelijk. De Staatssecretaris is een beetje terughoudend. Heeft hij niet de durf om hier uit te spreken dat dit ook vanuit het kabinet een buitengewoon verdedigbare stelling is? Juicht hij het wetsvoorstel toe?

Staatssecretaris Dekker: Het is een wetsvoorstel van mevrouw Hamer, die inmiddels de Kamer heeft verlaten. Het dateert van vier, vijf jaar geleden. Sterker nog, het is al tien jaar geleden dat het werd voorgesteld. Ik begrijp dat er zeer kritische adviezen liggen van de Raad van State en de Onderwijsraad. Ik weet niet waar het voorstel zich in de procedure bevindt, maar misschien komt er nog een reactie van de indieners op die adviezen. Ik wil dat goed bestuderen, voordat ik er een definitieve reactie op geef.

De heer Bisschop (SGP): Ik val de Staatssecretaris volledig bij op het moment dat hij de vraag stelt welk probleem wij hier feitelijk mee oplossen. Er is jurisprudentie. Dat kun je bagatelliseren. Je kunt doen alsof jurisprudentie er niet zo veel toe doet, maar jurisprudentie heeft kracht van wet. Er is jurisprudentie en er is een gewoonte ontstaan. Het feit dat zo hard getrokken wordt aan dit fossiel, het feit dat het nieuw leven in wordt geblazen, het feit dat er mond-op-mondbeademing op wordt toegepast ...

De heer Jasper van Dijk (SP): Welk fossiel?

De heer Bisschop (SGP): Het fossiel van dit initiatiefvoorstel. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om dit initiatiefvoorstel grondig de grond in te boren?

Staatssecretaris Dekker: Ook dat zou ik niet op voorhand willen doen. Ik heb daarnet twee bevindingen gemeld. Ik heb gezegd hoe de huidige wet- en regelgeving moet worden toegepast en uitgelegd. Als er sprake is van heel duidelijke, willekeurige argumenten van scholen om aan de hand van levensbeschouwing leerlingen te weigeren, dan moeten wij zeggen dat dat gewoon niet kan. Ik wil weten welke scholen dat zijn, want dan treed ik ertegen op.

De heer Van Dijk wil een aantal orthodoxe scholen graag uitzonderen. Het gaat hem om de grote groep. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Met de uitzondering voor orthodoxe scholen die echt om het onderschrijven van de levensbeschouwing vragen, komt de heer Van Dijk tegemoet aan de vraag die bijvoorbeeld bij de heer Bisschop leeft. Maar als het wetsvoorstel zo wordt aangepast, vraag ik mij af wat het toevoegt aan de huidige regeling en de manier waarop zij functioneert. Als mij daarop wordt doorgevraagd, gaan wij heel erg de details in. Ik wil het initiatiefvoorstel nog eens goed bestuderen en bespreken in het kabinet. Zoals de Kamer weet, doen wij dat zodra de Kamer dat aan ons vraagt.

De heer Beertema (PVV): Ik hoorde de heer Van Dijk een vraag aan de Staatssecretaris stellen. In de inleiding zei hij dat de Staatssecretaris gezegd zou hebben dat er een school is of dat er meerdere scholen zijn die te pas en te onpas op grond van hun identiteit leerlingen weigeren. Dat verontrust mij. De Staatssecretaris gaat er helemaal niet op in. Het lijkt erop alsof hier een doofpotaffaire in de maak is. Laten wij dat nou even de wereld uit helpen. Ik vraag de Staatssecretaris om de scholen te noemen die te pas en te onpas hun identiteit in de strijd gooien om leerlingen te weigeren. Daar kunnen wij hier met z'n allen best tegen. Als de Staatssecretaris ze niet kent, dan vraag ik het nog een keer aan de heer Van Dijk om die scholen te noemen.

Staatssecretaris Dekker: Ik heb mijzelf kennelijk niet goed uitgedrukt.

De heer Beertema (PVV): Ik heb het ook niet gehoord hoor.

Staatssecretaris Dekker: Misschien heb ik mij wel versproken. Ik refereerde aan de voorbeelden die mevrouw Ypma gaf. Ik ken niet de namen van die scholen, maar het leken scholen die vrij willekeurig hun levensovertuiging gebruikten om kinderen met een zorgvraag buiten de deur te houden.

Als het daarbij gaat om scholen die dat vrij willekeurig doen – de ene keer niet-katholieke kinderen toelaten en het geen probleem vinden en de andere keer je grondslag gebruiken om kinderen buiten de deur te houden – is dat in strijd met de wet. Ik hoor graag de namen van die scholen zodat wij kunnen optreden.

De heer Beertema (PVV): Zo had ik het inderdaad ook begrepen, maar de SP hoort wel vaker dingen die ik anders heb verstaan.

Maar dan toch aan de heer Van Dijk de vraag: welke instellingen maken hiervan te pas en te onpas misbruik? Dat moeten dus één of twee instellingen zijn. Dat hebt u gezegd, mijnheer Van Dijk, en als dat niet de bedoeling was, zou ik u willen vragen om het wat algemener te trekken en te zeggen dat er sprake is van een aantal individuele gevallen in het hele land.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat fijn dat de heer Beertema mij die vraag stelt!

Ik wijs hem op mijn Kamervragen van 2013. Die vragen zijn gebaseerd op een onderzoek waaruit zou blijken dat er scholen zijn die te pas en te onpas hun identiteit inzetten. Ik ben hier al jaren mee bezig. Het is al weer wat langer geleden, maar destijds speelde deze discussie ook hoog op bij scholen in Ede. Die scholen zouden hun grondslag in hebben gezet om allochtone leerlingen te weigeren. Er is dus wel degelijk sprake van willekeur. Ik erken direct dat het niet op grote schaal gebeurt en de tegenstanders zouden dan ook helemaal niet zo bezorgd moeten zijn. De PVV zou al helemaal niet zo bezorgd moeten zijn. U gedraagt zich behoorlijk orthodox in deze discussie. Waar is uw vooruitstrevendheid gebleven?

De voorzitter: Mijnheer Beertema, u hoeft hierop niet te reageren.

De heer Beertema (PVV): Die scholen in Ede hebben zich dan bezondigd aan discriminatie. Ik vraag me af of daar aangifte van is gedaan en of er zaken van zijn gekomen als er inderdaad sprake was van discriminatie.

De heer Rog (CDA): Ik ben blij dat de Staatssecretaris zijn politieke kleur in ieder geval recht doet en er wat liberaler in zit.

Terecht is er gewezen op een aantal bijzondere scholen. Als die inderdaad misbruik maken van hun identiteit, dan is dat verkeerd want ook zij moeten zorgleerlingen gewoon toelaten. Dat is absoluut de situatie. Dat delen we met elkaar. Kan de Staatssecretaris hier met ons delen dat dit ook geldt voor openbare scholen en dat er ook openbare scholen zijn die op dit moment de zorgplicht niet op de juiste wijze vervullen?

Staatssecretaris Dekker: Openbare scholen hebben in tegenstelling tot bijzondere scholen helemaal geen grond om leerlingen te weigeren. Sinds de invoering van het passend onderwijs per 1 augustus van dit jaar heeft iedere school zorgplicht. Daarin verschillen openbare scholen dan weer niet van bijzondere scholen.

De heer Rog (CDA): Is de Staatssecretaris bereid, de Kamer toe te zeggen dat hij dit probleem gaat oplossen? Ik doel dan op het nakomen van de zorgplicht en het voorkomen van die onvrijwillige thuiszitters. Dat probleem moeten we oplossen. Als we dat doen, halen we ook de angel uit het debat over de acceptatieplicht, een debat dat heel ergens anders over gaat.

Staatssecretaris Dekker: De heer Rog doet alsof er een heel erg groot probleem is doordat scholen hun zorgplicht niet oppakken. We zijn er nu net twee maanden mee bezig en ik krijg toch de indruk dat scholen het, ondanks de enorme vrees die in de Kamer leefde, heel erg goed oppakken. Laat ik daarmee beginnen. Dat betekent niet dat ieder kind een plek op een school heeft, want sommige kinderen hebben een dermate zware zorgvraag dat het echt even tijd kost om die kinderen naar school te krijgen. Soms is het fulltime niet helemaal mogelijk en dan moet je iets samen met de school doen.

Ik heb al eerder aangegeven in het debat over het passend onderwijs dat het succes van passend onderwijs door mij wordt afgemeten aan de hand van het criterium hoe snel we erin slagen om thuiszittende kinderen weer naar school te krijgen. In het najaar kom ik met een soort doorkijk en kan ik de Kamer aangeven om hoeveel kinderen het eigenlijk gaat. Ik zal dan ook komen met plannen om die aantallen terug te dringen.

De heer Van Meenen (D66): Een aantal partijen aan deze tafel is er tot nu toe met succes in geslaagd om de zorgplicht en de acceptatieplicht in een soort mist met elkaar te vermengen. Zelfs de heer Rog zei zojuist echter dat het twee dingen zijn die niks met elkaar te maken hebben!

Dat klopt ook, want de zorgplicht is geldig voor alle scholen, en elke overtreding ervan moet bestreden worden. Daarover is volgens mij aan deze tafel geen enkel misverstand. Nu gaat het om de acceptatieplicht. Zelfs de Staatssecretaris begint die nu te bagatelliseren. Voor welk probleem is dat nu een oplossing? Welnu, in mijn ogen is dit een van de kernen van artikel 23. Artikel 23 gaat over de vrijheid van onderwijs, maar van wie is die vrijheid dan? Is het de vrijheid van de ouder? Dezelfde partijen hebben zo-even een hartstochtelijk pleidooi gehouden – of zullen dat straks nog doen – voor het maximaal maken van die vrijheid, bijvoorbeeld in het kader van het thuisonderwijs. Als een ouder die nu thuisonderwijs verzorgt, wel die vrijheid krijgt, maar zijn kind vervolgens op een school aanmeldt die niet aansluit bij zijn levensovertuiging, kan die school op goede gronden toegang weigeren. In de ogen van mijn fractie is de vrijheid van onderwijs vooral bij ouders belegd en in mindere mate bij schoolbesturen. Dit debat gaat over de vraag wie in die discussie, in dat dilemma het primaat heeft. Daarom is het geen bagatelliseren, maar een fundamentele interpretatie van de vrijheid van onderwijs in het kader van artikel 23. Ik vind het jammer dat de sfeer hier een beetje is van: waar hebben we het eigenlijk over. We hebben het over een heel belangrijk element dat uiteindelijk doorslaggevend kan zijn voor de toekomst van bepaalde kinderen. Ik heb daar geen vraag over, maar misschien wil de Staatssecretaris hierop reageren. Ik wilde dat toch even kwijt.

Staatssecretaris Dekker: Ik ga dat heel kort doen. Het is inderdaad een heel fundamenteel debat, maar als hier wordt overwogen om een aantal scholen dan weer uit te sluiten of af te zonderen, dan sta je toe – ik zie nee schudden, maar dat is wel de suggestie die door de heer Van Dijk is gedaan, mede-indiener van het initiatiefvoorstel – dat de wet weer een heel ander karakter krijgt. In dat geval zeg ik: als je scholen waar het betrekking op heeft, buiten haakjes plaatst, wat zou zo'n wetsvoorstel dan nog voor effect hebben op de scholen waar eigenlijk die acceptatieplicht de facto nu ook al voor geldt?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik moet even wat rechtzetten. Ik heb gezegd dat het een mogelijkheid is om onze eigen wet daarop te amenderen. Ik zeg niet dat ik dat wil, maar dat het een mogelijkheid is.

De voorzitter: De heer Voordwind heeft nog een vraag op dit punt?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb een vraag over de acceptatieplicht. Ik probeer scherp te krijgen wat de Staatssecretaris heeft gezegd over het wetsvoorstel. Hij heeft de huidige praktijk beschreven, legt de wet daar nu eigenlijk naast en komt tot de conclusie: voor welk probleem is dit nu eigenlijk een oplossing? Betekent dit dat de Staatssecretaris vooralsnog geen meerwaarde van dit wetsvoorstel ziet en het dus overbodig zou betitelen? Vat ik het zo goed samen?

Staatssecretaris Dekker: Mijn voorstel zou zijn om een punt te zetten achter dit spel, waarbij de voor- en tegenstanders van dit initiatiefwetsvoorstel op voorhand proberen om het kabinet een voorkeur te ontfutselen. Het zou mijn voorkeur hebben dat de indieners van het wetsvoorstel eerst even netjes de procedure doorlopen en kijken waar het wetsvoorstel wellicht nog aanpassing behoeft, zodat het kabinet een definitief voorstel kan beoordelen en van advies voorzien.

Ter afronding van het blokje resteert mij, voordat we ingaan op het leerlingenvervoer, nog één vraag van de heer Van Dijk over de acceptatieplicht in relatie tot segregatie. Ook daarvoor geldt hetzelfde als ik net zei over de zorgleerlingen. Het kan nooit een excuus zijn om leerlingen vanwege kleur of wat dan ook buiten de deur te houden. Het rapport van Forum, waaraan hier is gerefereerd, ging veel breder over het vraagstuk van segregatie in het onderwijs. Ik ben daarop eerder dit jaar al ingegaan in mijn antwoord op schriftelijke vragen. We moeten uitkijken dat we in het onderwijs niet alle problemen van bijvoorbeeld gesegregeerde steden op het bordje van het onderwijs leggen. In een stad als Den Haag zijn de meeste scholen in de Schilderswijk inderdaad zwart, omdat in de Schilderswijk nagenoeg alleen nog allochtonen wonen. De enige manier om daar gemengde scholen te krijgen, zou zijn door met bussen te gaan rondrijden, en daar ben ik geen voorstander van. Bij mij staat voorop de kwaliteit van het onderwijs. We weten dat die uiteindelijk het verschil gaat maken voor kinderen, ongeacht kleur of achtergrond.

Ik maak het overstapje naar het leerlingenvervoer, waarover ik het volgende wil zeggen. Zeker wanneer ouders vrij kiezen voor een school van een bepaalde richting, speelt voor mij de vraag of de balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van ouders en de verantwoordelijkheid van de overheid nog past in de huidige tijd. In Nederland is er binnen een straal van 1 kilometer voor vrijwel iedere leerling een basisschool te vinden. Ook de vervoersmogelijkheden zijn sinds de introductie van het leerlingenvervoer, ook bijna een eeuw geleden, echt enorm toegenomen. Mensen zijn gewend om grotere afstanden te rijden en dat kan tegenwoordig ook, ook met het openbaar vervoer. Je kunt je dus afvragen of de overheid nog wel een rol moet spelen bij het leerlingenvervoer op basis van richting. Heel eerlijk gezegd, zit ik op de lijn dat waar het gaat om het leerlingenvervoer op basis van levensbeschouwing, het antwoord op die vraag negatief is. Als ouders ervoor kiezen om hun kind te brengen naar een school van een bepaalde levensbeschouwing, vind ik in de basis dat dit de eigen verantwoordelijkheid is van de ouders en dat de belastingbetaler niet zou moeten opdraaien voor het vervoer van kinderen naar die school. Ik heb dat zo ook duidelijk aangegeven in mijn brief.

Tegelijkertijd denk ik dat er, gezien de ontwikkelingen in Nederland, iets is wat misschien nog wel zwaarder is dan dit principiële punt, namelijk de enorme demografische veranderingen in bepaalde delen van het land. Daardoor zullen de scholen die straks nog overblijven, veranderen. Het betekent ook iets voor de spreiding van onderwijs, voor de keuzevrijheid en voor de diversiteit en de pluriformiteit van die scholen. Ik zou het eigenlijk doodzonde vinden als wij de hele problematiek rond krimp, waarbij wij tegen scholen zeggen dat zij meer met elkaar moeten samenwerken en er desnoods voor moeten kiezen om één goede school open te houden in plaats van twee kleintjes die straks omvallen, nu gaan bezwaren met een principiële, fundamentele discussie over wie de kosten van leerlingenvervoer moet dragen, terwijl het bij die andere problematiek uiteindelijk gaat om de kwaliteit van ons onderwijs.

Om die reden heb ik ervoor gekozen om weliswaar het principiële punt te maken maar tegelijkertijd te zeggen: dit is niet het moment om het uit te vechten. Ik ben best bereid om, als mij dat gevraagd wordt vanuit de Kamer, vooruitlopend op een discussie die wellicht op een later moment, over vijf of tien jaar, of misschien in de volgende kabinetsperiode, kan worden gehouden, alvast wat modellen uit te werken. Te denken valt aan een model waarbij je gaat van een moet-bepaling naar een kanbepaling. Dat zou in mijn ogen wel de facto betekenen dat het in heel veel gemeentes ophoudt. Er zijn nu al veel gemeentes die dit eigenlijk niet langer willen vergoeden. Te denken valt ook aan een versobering door te kijken naar het aantal kilometers. Nu geldt een minimumaantal kilometers, waaronder men het zelf moet regelen. Je zou het aantal ook nog eens kunnen maximeren. Ik hoorde ook de suggestie om het geld naar de samenwerkingsverbanden te brengen, zodat die het kunnen doen. Ik ben bereid om alvast een aantal varianten uit te werken met daarbij de consequenties, zodat wij, mochten wij die discussie op enig moment toch willen voeren, dat goed geïnformeerd kunnen doen; als ik het goed proef, geloof ik ook dat hiervoor een meerderheid in de Kamer is.

De heer Jasper van Dijk (SP): Eigenlijk zitten wij hier naar een heel gek toneelstukje te kijken. Iedereen die de Staatssecretaris een beetje kent, weet immers dat hij gewoon voorstander is van de acceptatieplicht en van afschaffing van leerlingenvervoer op basis van religieuze gronden. Maar vanwege machtspolitiek en vanwege de gedoogsteun van ChristenUnie en SGP houdt hij zich op de vlakte of kiest hij voor vertraging. Ik zou de Staatssecretaris wel willen vragen: let op uw eigen standpunt. Gaat u niet te ver met het tevreden stellen van de beide heren aan mijn rechter- en linkerkant, de heer Bisschop en de heer Voordewind, voor wie ik groot respect heb? Let u wel een beetje op uw eigen standpunt? Gaat u niet te ver?

Staatssecretaris Dekker: De complottheorieën van de heer Van Dijk zijn rijk aan fantasie en ik luister er altijd met veel genot naar.

Ik zou nog één feitelijk ding willen meegeven. Ik ga wel een aantal varianten uitwerken.

Er is veel discussie geweest over de vraag hoe groot het probleem is. Gaat het over 10 of 25 miljoen? Ik geloof dat het meest recente onderzoek laat zien dat het gaat om 25 miljoen, waarvan ongeveer 5 miljoen vervoer naar regulier basisonderwijs betreft en 20 miljoen vervoer naar speciaal basisonderwijs. De kosten die hiermee daadwerkelijk zijn gemoeid, waarvan de heer Van Dijk en ik beiden principieel vinden dat de ouders die dienen te betalen, zijn dus relatief beperkt. In het kader van de discussie over krimp ligt er voor scholen een enorme opgave om veel meer samen te werken en soms ook om scholen te sluiten, om in bepaalde gebieden van Nederland goed onderwijs te behouden. Dat moeten wij nu even niet bezwaren met deze discussie.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wij kunnen er grappig over doen en dat gun ik de Staatssecretaris van harte, maar hij moet wel beseffen dat links van mij vijf zetels zitten en rechts van mij drie zetels. Dat zijn samen acht zetels van de 150. Ik weet dat de Staatssecretaris geen voorstander is van leerlingenvervoer op basis van religieuze gronden, maar hij houdt nu een warrig verhaal over uitstel, afwachten et cetera. Het is overduidelijk dat hij daarmee deze gedoogpartijen probeert te behagen. Toon nou wat moed, Staatssecretaris, en zeg samen met de SP: wij gaan bekijken hoe wij dat geld voor het leerlingenvervoer simpelweg kunnen inzetten voor leerlingen met een handicap. Het gaat om 20 miljoen euro! Dat moet de VVD aanspreken.

Staatssecretaris Dekker: Ik heb zojuist aangegeven waar ik voor sta. Ik zou de heer Van Dijk willen uitnodigen om een motie in te dienen, zodat hij kan zien hoe groot de steun voor het voorstel is.

De heer Van Meenen (D66): Die motie heb ik hier al liggen. Ik begrijp het verhaal van de Staatssecretaris ook echt niet. Los van complottheorieën, die kunnen kloppen of niet, begrijp ik vanuit mijn onderwijshart werkelijk niet waarom de Staatssecretaris hier niet onmiddellijk aan gaan werken. Die 20 miljoen drukt zeer zwaar op een aantal gemeenten. Wij moeten alles in het werk stellen om dat geld in te zetten voor de kwetsbare leerlingen. Ik denk dat de Staatssecretaris dat met mij eens is. Laten wij nou niet weer vervallen in allerlei scenario's en onderzoeken, zeg ik ook tegen VVD en PvdA. Dan zijn wij pas zover als het CDA weer in het kabinet zit en dan weten wij precies hoe dit verdergaat.

Staatssecretaris Dekker: Nogmaals, ik wacht de motie af en ik wacht af of die al dan niet een meerderheid gaat halen. Nog afgezien daarvan, het vervoer van leerlingen op basis van levensbeschouwing gaat niet ten koste van kwetsbare leerlingen. Het vervoer van kwetsbare leerlingen is in Nederland uitstekend geregeld. Er is absoluut geen geldgebrek om dat goed te doen. Hiervoor staan in de wet gewoon bepaalde rechten.

De heer Van Meenen (D66): Uit al mijn werkbezoeken aan scholen voor speciaal onderwijs en dergelijke blijkt juist dat er wel een enorm gebrek is aan ruimte om adequaat leerlingenvervoer te bieden. Gemeenten aarzelen, juist de gemeenten die ook al zwaar belast zijn door het identiteitsgebonden leerlingenvervoer. Hier zit een niet-confessioneel kabinet dat de steun kan krijgen van een aantal niet-confessionele partijen om in dezen nu eindelijk een stap te zetten. Ik roep de Staatssecretaris op – en zal dat straks ook per motie doen – om dat nu echt te gaan doen, overigens met een fatsoenlijke afbouw en ga zo maar door. Juist de argumenten over krimp en passend onderwijs die de Staatssecretaris aanvoert, zijn argumenten om het nu te doen, niet om het uit te stellen.

Staatssecretaris Dekker: Bij het speciaal onderwijs moeten gemeenten zorgen voor passend vervoer. In de wet is nauwkeurig omschreven wat daarvoor wordt gevraagd en wat de rechten zijn van ouders en leerlingen die van dat onderwijs gebruikmaken. Ik heb niet de indruk dat het feit dat er ook sprake is van vervoer op basis van richting of levensbeschouwing, ten koste gaat van het eerste. Bovendien denk ik dat er wel degelijk een relatie is met de hele krimpdiscussie.

Als je namelijk aan scholen vraagt om te gaan samenwerken of misschien te gaan fuseren waarbij op één plek een school verdwijnt en kinderen naar een school verderop moeten gaan, dan kan leerlingenvervoer naar een school wat verderop soms net dat beetje extra betekenen voor ouders waardoor ze akkoord gaan met de schoolhervorming die zo noodzakelijk is om kwalitatief goed onderwijs in een bepaalde regio te behouden. Als je het allemaal afschaft, dan zullen ouders in die hele krimpdiscussie meer dan nu vasthouden aan een school die misschien niet meer levensvatbaar is maar die nog wel in de buurt is. Die twee thema's hangen in mijn ogen zeer nauw samen. Ik zou dan ook willen vasthouden aan het voorstel dat ik in de brief aan de Kamer heb voorgelegd.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik bedank de Staatssecretaris voor de toezegging dat hij dat gaat uitwerken, maar wanneer komt hij met die varianten naar de Kamer?

Staatssecretaris Dekker: Voor de zomer van 2015.

Dan kom ik op het thuisonderwijs. Ik ben voorstander van onderwijs op school voor ieder kind. School helpt kinderen bij de ontwikkeling van sociale competenties. Door de dagelijkse gang naar school leren ze functioneren in een groep. Ze leren omgaan met gezag en het delen van aandacht, en maken kennis met andere gewoonten en opvattingen. Ik vind dat belangrijk voor kinderen. Ik vind dat ze daar recht op hebben.

Thuisonderwijzers claimen vaak zich gaandeweg te ontwikkelen tot leraar. Daar zit een kern van waarheid in. Tegelijkertijd hebben wij hier met grote regelmaat discussies over wat het vraagt om een goede leraar te zijn. Ik acht het dan ook van belang dat kinderen les krijgen van leraren die daartoe bevoegd zijn. Leraar zijn vraagt iets van mensen, ook in termen van opleiding. Daarnaast lopen in het thuisonderwijs de rollen van ouder en leraar soms door elkaar. Kinderen moeten ook de ruimte krijgen zich onafhankelijk van hun ouders te ontwikkelen. De school biedt hun die ruimte.

Op dit moment hebben ouders de mogelijkheid om voor hun kind vrijstelling te vragen van de leerplicht omdat zij van mening zijn dat geen enkele school in hun omgeving aansluit bij hun geloofs- of levensovertuiging. De vrijheid van onderwijs gaat wat mij betreft over de vrijheid van ouders in de schoolkeuze die ze maken voor hun kind.

Mevrouw Ypma (PvdA): Hier wel!

Staatssecretaris Dekker: Ik wil in de discussie over thuisonderwijs juist de nadruk leggen op het recht op onderwijs in het belang van het kind.

De voorzitter: Mevrouw Ypma heeft een vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik bewaar hem voor later.

De voorzitter: U had een heel luide uiting en nu wilt u niet meer.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik zei: goh, hier wel. Hierbij geldt de keuzevrijheid van ouders wel als uitgangspunt, maar over het recht op toelating kan de Staatssecretaris zich nog niet uitlaten. Daarbij kiest hij voor de keuzevrijheid van scholen om kinderen te weigeren.

Staatssecretaris Dekker: Met permissie maar ik weet niet of wij terug moeten naar een discussie die wij zojuist hadden afgerond.

Ik maak mij zorgen over het groeiend aantal kinderen wier ouders zich beroepen op deze vrijstelling. Wij weten namelijk helemaal niet zeker of deze vrijgestelde kinderen überhaupt onderwijs krijgen. Die verplichting is er ook niet. Wij weten ook niet wat de kwaliteit is van het onderwijs dat deze kinderen mogelijkerwijs krijgen. Er worden geen kwaliteitseisen gesteld aan het aanbod, noch aan degenen die het onderwijs verzorgen. Tegelijkertijd worden aan scholen en leerkrachten steeds hogere kwaliteitseisen gesteld ten behoeve van de ontwikkeling van het kind. De weinige onderzoeken hiernaar die zowel in Nederland als internationaal zijn uitgevoerd, zijn niet altijd even representatief. De getrokken steekproeven zijn klein en doordat ouders vrijwillig meedoen, vaak selectief.

In 1969 is de mogelijkheid van thuisonderwijs als regulier alternatief uit de Leerplichtwet geschrapt. Sinds dat moment is schoolonderwijs de norm in ons land.

In mijn reactie op het advies van de Onderwijsraad heb ik al aangegeven dat het erop lijkt dat thuisonderwijs weer terugkeert via de weg van de vrijstelling van de richtingsbezwaren. Op internet circuleren allerlei adviezen over welke stappen je moet volgen om je kind thuis te kunnen houden van school. De vrijstelling door richtingsbedenkingen wordt als een soort sluiproute voor thuisonderwijs geïntroduceerd.

Deze vrijstelling is wat mij betreft dan ook niet langer handhaafbaar. Ouders verklaren aanhanger te zijn van soms exotische godsdiensten of levensbeschouwingen – paganisme, holisme, objectivisme – die bij geen enkele bestaande onderwijsrichting past. Rechters kunnen niet toetsen of de religieuze overtuigingen van de ouders principieel zijn of eerder pragmatisch. Het Openbaar Ministerie heeft in een reactie op het door hen gegeven advies uit 2012 over het oneigenlijk gebruik van richtingsbezwaar, aangegeven dat men zelfs het geloof in kabouters serieus moet nemen.

In de rechtspraktijk hebben zich inmiddels gevallen voorgedaan, waarin een beroep werd gedaan op bijvoorbeeld hekserij. Op deze manier krijgen ouders op een eenvoudige wijze toestemming om hun kinderen thuis te houden. Ik vind dat een volstrekt onwenselijke situatie. Ik herinner mij de discussie in Amsterdam, toen daar een grote islamitische school werd gesloten en de ouders massaal zeiden: dan gaan wij onze kinderen thuis houden. Ik denk dat als je deze vrijstelling in de wet behoudt, het wachten is totdat iemand op een gegeven moment op salafistische gronden zegt: ik houd mijn kinderen thuis. Ik zou dat niet voor mijn verantwoordelijkheid willen nemen.

De Onderwijsraad gaat, anders dan soms wordt aangenomen, in zijn advies over artikel 23 niet in op de vraag of artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet al dan niet moet worden afgeschaft. De Onderwijsraad zegt wel dat als ervoor wordt gekozen om dit artikel te handhaven, er waarborgen nodig zijn om te garanderen dat ouders vervangend onderwijs aanbieden. Aan dit onderwijs moeten dan volgens de raad kwaliteitseisen worden gesteld die vergelijkbaar zijn met de eisen die we stellen aan het particulier onderwijs. De inspectie zou hier toezicht op moeten houden. Dit impliceert dat ouders die thuisonderwijs verzorgen volgens de raad, net als bij veel particuliere scholen het geval is, in het bezit moeten zijn van een onderwijsbevoegdheid.

Het alternatief dat de Onderwijsraad suggereert – kwaliteitseisen en toezicht – is in de praktijk in mijn ogen heel moeilijk uitvoerbaar. Toezicht op thuisonderwijs vergt een bijzondere aanpak, waarbij de inspectie achter de voordeur komt. Dat impliceert nogal wat voor de thuissituatie en voor de betreffende gezinnen. Instellen van inspectietoezicht op thuisonderwijs vergt ook een apart toezichtkader en het vergt dat de overheid adressen gaat bijhouden van vrijgestelde ouders en allerlei registratiesystemen moet hanteren, wat weer raakt aan de privacy van deze ouders.

Duidelijk is dat het stellen van meer voorwaarden aan thuisonderwijs leidt tot meer bijzondere eisen en toezicht hierop. Ik weet niet onmiddellijk of dat wel de weg is die we op moeten gaan. Maar aan de andere kant heb ik alle woordvoerders gehoord en zij hebben gevraagd of je als je toch een bepaalde vorm van thuisonderwijs wilt behouden, in gevallen waar dat tijdelijk is en waar het soms partieel is, in combinatie met een school – mevrouw Ypma vroeg daarnaar – niet eens zou kunnen kijken naar de randvoorwaarden waaronder dat zou kunnen of moeten. Ik ben best bereid om daar nog eens naar te kijken, maar ik geef de Kamer dan wel mee dat ik dan, zoals de Onderwijsraad ook aangaf, de randvoorwaarden die op dit moment ook gelden voor particulier onderwijs, erbij betrek. Dat betekent dat dan aan ouders bepaalde eisen gesteld zullen worden, bijvoorbeeld dat zij een onderwijsbevoegdheid moeten hebben om hun kind goed les te kunnen geven.

De heer Rog (CDA): Ik luister nu een tijdje naar wat de Staatssecretaris over dit onderwerp naar voren brengt en ik concludeer dat hij eerst een draak creëert van het thuisonderwijs om die draak vervolgens te bestrijden. Ik vind dat niet netjes.

De Staatssecretaris doet het voorkomen alsof het alleen exotische, vreemde types zijn die thuisonderwijs geven. Hij stelt zijn eigen mening daarover boven de Grondwet. Ik begrijp daar helemaal niets van. Ik begrijp dat niet. Zelf ben ik bij meerdere thuisonderwijzers thuis geweest. Ik heb gekeken hoe kinderen les krijgen en vastgesteld dat er wel degelijk ook aandacht is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. Ik heb ook gezien dat er op internet niet alleen procedures maar ook lesmethodes circuleren. Ik begrijp werkelijk niet dat de Staatssecretaris niet ook op dit punt luistert naar de Kamer, die volgens mij in heel grote meerderheid zegt: Staatssecretaris, wij willen, niet alleen tijdelijk of partieel maar ook onder 5b, dat er een recht is op vrijstelling – daar moet wel wat voor gedaan worden – onder inspectietoezicht, een vorm van controle, omdat we inderdaad willen dat die kinderen onderwijs krijgen. Kan de Staatssecretaris hierop reageren?

Staatssecretaris Dekker: Ik heb dit niet allemaal zelf verzonnen. Er ligt een rapport van het Openbaar Ministerie met een vrij alarmerend geluid over de toename van het aantal thuiszitters en de redenen die worden aangedragen om kinderen ook thuis te houden. De heer Van Dijk heeft gevraagd of die stijging zich vorig jaar heeft voortgezet. Het antwoord op die vraag is: ja. In 2011-’12 ging het om 447 en in 2012-’13 om 470 leerlingen. In de afgelopen tien jaar was er een stijging van 400%. Het gaat weliswaar om kleine aantallen, maar in een rapport van het Openbaar Ministerie staat dat de gronden niet kunnen worden getoetst. Dit, terwijl er wel een vrijstelling is van de wet om onderwijs te volgen. Er is geen enkele randvoorwaarde gesteld aan thuisonderwijs; ook niet dat ouders er, zoals mevrouw Ypma suggereerde, voor moeten zorgen dat er contact is met andere leerlingen. Wij weten het überhaupt niet. Wij weten niet of het goed of slecht gaat, en wij weten ook niet precies waar die kinderen terechtkomen. Ik vind dat een hoogst onwenselijke situatie. In een land als Nederland met vrijheid van onderwijs, waar we op iedere hoek van de straat een school hebben en waar ouders ongelooflijk veel te kiezen hebben qua scholen waar ze hun kinderen naartoe kunnen brengen, is het niet gek dat de standaard is dat kinderen naar school gaan. Daar leren ze namelijk niet alleen van de leraar, maar daar leren ze ook met vriendjes om te gaan en hoe het is om een en ander buiten de thuissituatie te doen. Als het gaat om de vrijstellingen in 5b – het wordt door de Kamer breed gedeeld om daarvan af te stappen – krijg ik toch de indruk dat dit als een drogreden wordt gebruikt om kinderen thuis te houden. De vraag is wat we voor die ouders kunnen doen, die er serieus werk van maken. Aan welke randvoorwaarde zou het dan moeten voldoen? Daarvoor heb ik heel veel suggesties gehoord, die zeer uiteenlopen, zoals: aansluiting bij een bestaande school, bijvoorbeeld niet permanent maar tijdelijk of partieel, eisen stellen aan ouders, ook als het gaat om bijvoorbeeld bevoegdheid, eisen stellen rondom de kerndoelen, zoals we dat ook doen bij particuliere scholen. Ik ben best bereid om daar eens goed naar te kijken. Maar, ik zeg daar meteen bij dat daar in mijn ogen randvoorwaarden uit zullen rollen die van een vrij hoge standaard zijn.

Misschien mag ik het voorbeeld geven van het voortgezet onderwijs. Ik kan mij voorstellen dat een ouder goed invulling geeft aan thuisonderwijs aan kinderen in de basisschoolleeftijd als die ouder zelf de pabo heeft gedaan. Die is bevoegd en zou ook voor een klas mogen staan. In het voortgezet onderwijs wordt het een ander verhaal. Wij hechten allemaal aan bevoegde docenten die een volwaardige studie Frans hebben afgerond als ze Frans geven, een volwaardige studie wiskunde als ze wiskunde geven, een volwaardige studie natuurkunde als ze natuurkunde geven et cetera. Het lijkt mij haast onmogelijk dat ouders in dat alles kunnen voorzien. Hoe wil je als ouder je kind het onderwijs geven waarmee het straks op een goede manier het centraal examen kan doen? Ik zie dat dat ook praktisch moeilijk of haast onmogelijk is. Met andere woorden: ik wil daar graag naar kijken, maar wil de kwaliteitseisen voor goed onderwijs daarbij wel hooghouden.

De heer Rog (CDA): Het is in ieder geval winst dat de Staatssecretaris bereid is om dit nader te bekijken en om ook te bekijken in welke vorm marginaal kan worden getoetst of er daadwerkelijk onderwijs wordt gegeven en of dit van een bepaalde kwaliteit is. Dat zie ik als winst van deze discussie. Tegelijkertijd blijf ik constateren dat de Staatssecretaris gevangen zit in zijn vooroordelen over thuisonderwijs. Hij geeft daar met zijn voorbeelden ook de hele tijd uiting aan. Ik zou het buitengewoon verdrietig vinden als juist een land waar de vrijheid van onderwijs zo sterk gewaarborgd is, toegaat naar de situatie dat thuisonderwijs niet meer kan bestaan. Er is één ander land waar dat het geval is. Dat is Duitsland. Ik zou toch niet willen dat wij in de situatie terechtkomen dat onze inwoners asiel moeten aanvragen in de Verenigde Staten, zoals mensen uit Duitsland dat doen, om toegang tot thuisonderwijs te houden. Ik roep de Staatssecretaris er dan ook toe op om deze vrijstellingsmogelijkheid op een zorgvuldige wijze te behouden in Nederland. Ik zal daar later ook een motie voor indienen.

Staatssecretaris Dekker: Duitsland is niet het enige land waar thuisonderwijs niet is toegestaan. Er zijn meer Europese landen waar dat zo is. Er zijn ook Europese landen waar thuisonderwijs wel is toegestaan, maar waarbij een zeer gedetailleerd omgeschreven curriculum wordt gevolgd. Dit curriculum geldt voor normale scholen en moet vervolgens ook thuis worden toegepast. Ik heb zojuist tegen de Kamer gezegd dat ik af wil van de vrijstelling op basis van levensovertuiging, omdat die een vrijbrief geeft om een kind op iedere denkbare basis thuis te houden zonder dat er een verplichting bestaat om in goed onderwijs te voorzien. Ik krijg de indruk dat er brede steun in de Tweede Kamer is om artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet af te schaffen en om vervolgens te bekijken wat we kunnen doen om thuisonderwijs hier en daar toch toe te staan, als het aan hoge eisen voldoet. Op dat punt kan ik de Kamer tegemoetkomen.

De voorzitter: Er zijn nog een aantal andere vragen, om te beginnen van mevrouw Straus.

Mevrouw Straus (VVD): Ook ik heb de Staatssecretaris gevraagd om binnen de Leerplichtwet meer vorm te geven aan maatwerk. Ik merk uit zijn reactie dat hij een positieve grondhouding ten opzichte daarvan heeft. Ik kom daar in mijn tweede termijn nog even op terug.

De Staatssecretaris maakt zich ernstige zorgen over de uitvoerbaarheid, bijvoorbeeld van de toetsing, en de wijze waarop het toezicht geregeld moet worden. Maar er vindt nu eigenlijk al afstandsonderwijs plaats, bijvoorbeeld bij toptalenten in de sport die een aantal maanden per jaar voor hun grote toernooien naar het buitenland gaan en onder de verantwoordelijkheid van de school waar zij deel van uitmaken – dat zijn natuurlijk scholen met een bijzondere titel, maar toch – het onderwijs in principe gewoon op afstand blijven volgen.

Voor hen hebben wij dat ook geregeld. Ik vraag de Staatssecretaris om naar dat soort praktijken te kijken. Ik weet dat bestaande scholen nu al faciliteren dat ouders die verder weg wonen ook af en toe thuis onderwijs mogen geven. Kan de Staatssecretaris ook daarnaar kijken? Kan hij ook kijken naar de situaties in het buitenland waar het toezicht wel op een goede manier is georganiseerd? Ik kan mij namelijk bijna niet voorstellen dat er geen goede best practices in de wereld zijn waar wij iets van zouden kunnen leren. Anno 2014, met de huidige ICT-mogelijkheden, lijkt het mij haast onmogelijk dat er op afstandsonderwijs geen goed toezicht te organiseren is. Als de Staatssecretaris dat wil meenemen, ben ik heel blij.

Staatssecretaris Dekker: Het lijkt mij zeer verstandig om een aantal van die dingen mee te nemen. Dit laat ook onmiddellijk de verschillen zien. Mevrouw Straus spreekt over afstandsonderwijs onder verantwoordelijkheid van de school, maar de kern van thuisonderwijs is dat dit vaak niet onder verantwoordelijkheid van een school gebeurt. Ik wil graag bezien wat er in het buitenland gebeurt, maar zoals bekend zijn er landen waar een zeer gedetailleerd beschreven curriculum bestaat en waar van het thuisonderwijs ook verwacht wordt dat het dit curriculum volgt. In Nederland kennen wij dit niet. In die zin bestaat er dus zeer veel ruimte om af te wijken van het curriculum. Soms zal dat goed uitpakken, maar in sommige gevallen pakt dat minder goed uit. Ik wil hier serieus naar kijken en deze dingen meenemen.

Ik wil nog iets anders meenemen, maar misschien wil de voorzitter nu eerst een interruptie toelaten.

De voorzitter: Dat is afhankelijk van wat u nog wilt beantwoorden op dit punt, Staatssecretaris. Er is een hele trits aan mensen met een vraag, maar misschien komt u zelf aan het antwoord toe.

Staatssecretaris Dekker: Ik ga graag nog in op de vragen van mevrouw Ypma over thuiszitters. De zorgleerlingen zijn heel anders dan de sportleerlingen waar mevrouw Straus het over heeft. Voor zorgleerlingen hebben wij ook allerlei arrangementen, zodat die kinderen niet per se altijd op school hoeven te zijn. Wij hebben dit echter wel zo geborgd dat wij toezicht kunnen houden op de kwaliteit en ervoor zorgen dat de kinderen ook echt kunnen leren en niet in een soort schemergebied zitten waar wij nauwelijks iets over kunnen zeggen. Dat laatste zou ik namelijk onacceptabel vinden.

Nu kom ik bij de specifieke vragen over School at Sea.

De voorzitter: Misschien is het toch goed om de leden nu eerst even de gelegenheid te geven tot het stellen van vragen.

De heer Bisschop (SGP): Ik heb er behoefte aan om te interrumperen, omdat het opnieuw om een uitermate principieel punt gaat. Wil je hierbij een afgewogen standpunt innemen, dan zul je je de vraag moeten stellen: wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen? Zijn dat de ouders of is dat de overheid, zoals Karl Marx ons voorhield in zijn Communistisch Manifest van 1848? Die vraag moeten we beantwoorden. Als we zeggen: de overheid, sluiten we thuisonderwijs af, want wij als overheid vinden dat het zus of zo geregeld moet zijn. Als we zeggen dat het ten principale de ouders zijn, dan zeggen we niet: ouders, ga je gang. Dan hebben we een pakket aan toezicht. Ik vind het dus ook geen valide argument om te zeggen dat het toezicht niet geregeld is. Dat was het vijf jaar geleden ook niet. Hadden we dan in die vijf jaar dat toezicht niet moeten regelen? Het budget is er, als we kijken naar wat het niet bezoeken van scholen door leerlingen de overheid bespaart. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat wij, alvorens hier een uitspraak over te doen, een fundamentele discussie moeten hebben over wie, als het erop aankomt, eindverantwoordelijk is, uiteraard binnen de grenzen die de wet ons stelt?

De voorzitter: Met het oog op de klok ga ik even de andere vragen over dit punt inventariseren, zodat de Staatssecretaris deze bij elkaar kan nemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De Staatssecretaris concludeert dat er geen draagvlak meer zou zijn voor artikel 5b van de Leerplichtwet, maar volgens mij is dat nog niet het geval. Ik zie dat meerdere mensen misschien wel voor een verbreding van de richting of de grond van thuisonderwijs pleiten, inclusief de VVD. Ik zie ook dat de Onderwijsraad ervoor pleit om artikel 5b te behouden, maar dan wel het toezicht en de kwaliteit te waarborgen. Ik zou dat willen weerspreken en ik zou willen aanhaken bij wat mevrouw Straus hierover zegt. Is het mogelijk om aan te sluiten bij bestaande richtingen, om op die manier de kwaliteit en het toezicht te organiseren? Dan heb je onderwijs op afstand, maar wel bij een instelling, met een bestuur, die aanspreekbaar is op de kwaliteit van het onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP): Is het standpunt van de Staatssecretaris dat op pag. 11 stond, veranderd? Hij zegt daar dat hij thuisonderwijs op grond van richting wil laten vervallen. Legt hij dat nu terzijde, op basis van de inbreng van de Kamer, en gaat hij kijken naar toezicht op thuisonderwijs of houdt hij vast aan dit standpunt?

De heer Van Meenen (D66): Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of wij het rapport van het Openbaar Ministerie kunnen ontvangen. Ik ben het met enkele voorgaande sprekers eens dat ik niet precies weet waar de Staatssecretaris staat.

De voorzitter: Dat staat op de agenda.

De heer Van Meenen (D66): Dat is mij even ontgaan, excuses. Dat wist iedereen hier natuurlijk.

De voorzitter: En uw andere vraag?

De heer Van Meenen (D66): Ik verbaas mij over de conclusie van de Staatssecretaris dat er een brede meerderheid is om artikel 5b te laten vervallen, want dat heb ik nog niemand horen zeggen. Ik zeg erbij dat ook mijn fractie vindt dat er strenge eisen gesteld moeten worden. Als de voorbeelden van de Staatssecretaris in dat rapport staan, waarvan ik moet toegeven dat ik het niet gelezen heb, dan is dat wel zorgwekkend, maar dan blijft mijn standpunt dat er goede controle en goed toezicht moet zijn. Ik heb hierover geen vraag aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker: Volgens de heer Voordewind is het toezicht op het thuisonderwijs geregeld of hadden we dat moeten regelen. Dat is nog niet het geval. De Leerplichtwet voorziet daar op dit moment niet in. Dat is punt één. Punt twee is dat in het advies van de Onderwijsraad niet staat dat artikel 5b moet worden behouden.

In het advies wordt alleen maar gezegd dat als vormen van thuisonderwijs worden behouden – ik onderstreep maar even het woordje «als»; er wordt verder ook geen uitspraak over gedaan – je daar heel veel dingen omheen moet regelen. Dat vind ik praktisch gewoon ingewikkeld. Ik wil een en ander best een keer in kaart brengen op verzoek van de Kamer, maar ik zie een hoop beren op de weg.

Ten derde wordt in artikel 5b niet het thuisonderwijs geregeld, maar de ontheffing van de leerplicht op basis van levensovertuiging. Ik heb hier niemand horen zeggen dat we dat moeten behouden. Ik vind dat alle kinderen onderwijs moeten krijgen. Ik voorzie dat dit in Nederland heel goed kan op scholen. Bovendien hebben scholen ook een sociale functie. Het is goed als je naar school toe gaat. Je ontmoet daar vriendjes en noem maar op. De socialiserende functie van onderwijs krijgt daar heel goed vorm. Ik wil de sluiproute naar 5b echt graag afsluiten, vanwege de signalen van het Openbaar Ministerie, maar ook omdat ik er niet aan moet denken dat iemand straks zijn vinger opsteekt en achter de deuren van zijn eigen huis allerlei dingen doet waar we totaal geen zicht op hebben. Sommige goedwillende mensen zullen het fantastisch doen, maar er zijn ook kwaadwillende mensen die een beroep op dit wetsartikel kunnen doen. Ik denk dat we die gang moeten afsluiten. Stel dat we als uitzonderingsmaatregel goede vormen van thuisonderwijs willen behouden, dan ben ik best bereid om nog een keer in kaart te brengen waaraan dit zou moeten voldoen. De Onderwijsraad stelt voor om dan aan te sluiten bij de randvoorwaarden die ook gelden voor het particulier onderwijs. Dat neem ik als uitgangspunt. Daar wil ik naar kijken. Dat zijn best hoge maatstaven, zeg ik er maar bij.

De voorzitter: Met een blik op de klok stel ik voor om de opmerkingen van de leden op dit punt voor de tweede termijn te bewaren en door te gaan naar het laatste blokje van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker: Er is gevraagd of ik bereid ben om meer ruimte te bieden aan School at Sea. Dat is weliswaar geen thuisonderwijs, maar wel een bijzondere vorm van onderwijs. Ik ben daar niet toe bereid. Dat heeft een formele reden. De Leerplichtwet biedt namelijk geen ruimte om leerlingen zes maanden onderwijs op zee of in het buitenland te laten volgen. Daarnaast ben ik ook niet zo enthousiast over dit initiatief. Daar heb ik een aantal redenen voor. Ten eerste. De keren dat ze zes maanden op zee zaten, was het aantal zittenblijvers vele malen hoger dan verwacht. Met andere woorden, ik zet grote vraagtekens bij de kwaliteit van het onderwijs.

Ten tweede zit er ook een principieel punt aan. Als je zes maanden met kinderen op zee zit, kan de inspectie op geen enkele manier toezicht houden. Ik vind dat een probleem.

Ten derde. Deze kinderen zitten in 4 havo/vwo. Ze krijgen Frans, Engels, Duits, wiskunde en noem het allemaal maar op. Ik heb niet de indruk dat er voor al die vakken bevoegde docenten op die boot zitten, terwijl we toch heel graag willen dat die kinderen goed onderwijs krijgen.

Ten vierde. Er is inmiddels een school gevonden die graag als een soort partnerschool optreedt voor dit initiatief, maar de bovenbouwrendementen van deze school zijn zwak. Met andere woorden, ik heb er gewoon niet zo veel fiducie in.

Ik ga door.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Rog een vraag heeft, maar ik vind het een goed voorstel om de Staatssecretaris eerst dit blok te laten afronden.

Staatssecretaris Dekker: Ik ben bij de overige puntjes.

De voorzitter: Ik stel voor om heel prangende vragen te bewaren tot het einde. Of bent u klaar?

Staatssecretaris Dekker: Ik ben klaar met het blokje «thuisonderwijs».

De heer Rog (CDA): Begrijpt de Staatssecretaris dat een afwijzing ook kan betekenen dat leerlingen hierdoor thuiszitter worden? Dat willen we juist niet. School at Sea kan ook een oplossing zijn voor het thuiszitten. Ook als mensen een tijdje op zee zijn, kan er door die samenwerking wel degelijk inspectietoezicht plaatsvinden.

Staatssecretaris Dekker: Ik zie dat niet onmiddellijk voor me. Moet ik dan denken aan een helikopter die over de oceaan vliegt, zodat onze inspecteurs aan een touw naar beneden kunnen worden gelaten om te kijken of er op die boot goed onderwijs wordt gegeven? Ik zie het gewoon niet voor me. Ik kan me best voorstellen dat het voor kinderen heel erg nuttig en leerzaam kan zijn om eens een tijdje op een boot te zitten en te leren zeilen. Maar we hebben in dit land allemaal zes of zeven weken vakantie in de zomer. Ik zou zeggen: grijp die periode nu aan om dan zo'n mooie trip te maken.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik probeer de Staatssecretaris een heel klein beetje te helpen. Alle fracties dragen thuisonderwijs een warm hart toe. Iedereen zegt tegelijkertijd: het gaat ons wel altijd om het belang van de kinderen. Dat zeggen zowel alle Kamerleden als de Staatssecretaris. Dat belang moet vooropgesteld worden. Natuurlijk zijn er voorbeelden te verzinnen waar wij niet blij mee zijn. We vinden dat we dan in het belang van de kinderen moeten handelen en moeten ingrijpen. Maar er zijn ook gewoon heel veel kinderen die tegen problemen aanlopen, kinderen die opbloeien als ze thuisonderwijs krijgen, kinderen die tweetalig worden opgevoed of iets dergelijks.

Ik heb de volgende vraag aan de Staatssecretaris. Kan hij hier aangeven dat thuisonderwijs ook straks nog mogelijk is voor die kinderen, ondanks het feit dat hij 5b uit de wet wil halen? Hij moet dan gelijktijdig met een andere regeling komen, bijvoorbeeld à la het voorstel dat collega Straus heeft gedaan. Ik vond die regeling voor afstandsonderwijs wel slim bedacht. Daarbij moeten redelijke eisen worden gesteld. Je kunt niet net zulke hoge eisen stellen als de eisen die aan het particulier onderwijs worden gesteld. Dat moet dus iets daartussenin zijn. Je moet daarbij tegemoetkomen aan alle opmerkingen die daarover door de verschillende Kamerleden zijn gemaakt, zoals over de inspectie, het toezicht en de koppeling aan een school. Er zijn allerlei slimme dingen over gezegd. Er is gesproken over wetenschappers die een keurmerk willen oprichten, et cetera. Daarmee kom je tegemoet aan de eisen die aan het onderwijs gesteld moeten worden, maar zet je ook die 400 kinderen niet direct in de kou. Daarbij kijk je altijd naar de kwaliteit van het onderwijs en het belang van de kinderen en kom je met een tussenweg.

Staatssecretaris Dekker: Ik wil daar best een eind in meegaan, maar de crux zit ’m natuurlijk in de vraag: hoe geef je handen en voeten aan de kwaliteit van onderwijs? Ik vind dat we daar in een welvarend land als Nederland best hoge eisen aan mogen stellen. Dat is ook in het belang van de kinderen. De heer Bisschop heeft gevraagd waar de verantwoordelijkheden liggen. De overheid heeft ook een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat minderjarige kinderen linksom of rechtsom goed onderwijs krijgen. Dan moet je ook niet al te veel met kwaliteitseisen gaan schipperen. In het particuliere onderwijs moet bijvoorbeeld worden voldaan aan eisen rond burgerschap. Ik vind dat heel terecht, want ik moet er niet aan denken dat een geradicaliseerde jihadist straks zegt: ik hang het salafisme aan en ik doe dat wel even thuis zonder dat de overheid daar iets over te zeggen heeft. Daar moet je gewoon eisen aan stellen.

Ik vind het heel logisch dat de eisen die je stelt aan het gewone onderwijs rond kerndoelen en rond thema's die aan de orde moeten komen, ook voor thuisonderwijs gelden. We zeggen niet voor niets dat het uitmaakt of je een bevoegde docent voor de klas hebt staan. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat leerlingen daar veel beter en sneller van leren. Dan zul je ook op dat gebied bepaalde eisen moeten stellen.

Als je dat allemaal bij elkaar optelt, heb ik er veel minder bezwaren tegen. Ik ben niet tegen thuisonderwijs, ik ben tegen onderwijs waar we geen zicht op hebben. Ik ben tegen onderwijs waarbij kinderen uit beeld zijn geraakt of onderwijs waarbij we onder het labeltje «thuisonderwijs» alle kwaliteitseisen maar laten varen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat stelt mij gerust. Ik vraag de Staatssecretaris om gewoon eens om de tafel te gaan zitten met de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs. Maak met haar en met de inspectie iets waardoor er zowel tegemoet wordt gekomen aan de eis dat er zicht moet zijn op het onderwijs als dat er ruimte wordt gelaten voor mensen die kunnen beargumenteren dat ook de sociaal-emotionele vaardigheden, het contact met andere kinderen en voldoende tijd voor sporten, excursies et cetera gewaarborgd zijn.

Staatssecretaris Dekker: Het lijkt me een goed idee om dit zo breed mogelijk te doen, dus ook om een vereniging voor thuisonderwijs, als die er is, daarbij te betrekken. Dat geldt ook voor de inspectie. Mevrouw Ypma noemt heel veel dingen op die we dan moeten garanderen. Het wordt best ingewikkeld als je dat voor individuele gezinnen moet doen. Het lijkt mij dus goed om eens voor de Kamer op een rijtje te zetten wat er kan en wat niet haalbaar is. Als we dan tot iets komen waarbij we de kwaliteit kunnen waarborgen, wil ik die ruimte best geven.

Mevrouw Ypma (PvdA): Gebeurt dat dan gelijktijdig? De Staatssecretaris komt met een voorstel en schaft artikel 5b niet af voordat er iets voor in de plaats is gekomen?

Staatssecretaris Dekker: Uiteindelijk kan ik artikel 5b niet afschaffen. Dat kan alleen de Kamer.

De heer Beertema (PVV): Dit zogenaamde interruptiedebat tussen de PvdA en de Staatssecretaris moet ons de indruk geven dat er wel degelijk heel kritisch wordt nagedacht over artikel 5b. De kaarten zijn echter allang geschud en dit slaat helemaal nergens op. In ieder geval geef ik dat mooie artikel uit het Reformatorisch Dagblad, waarin alle argumenten van de Staatssecretaris worden gefileerd, straks aan hem mee, zodat hij er nog eens op zijn gemak naar kan kijken. Ik geef het ook aan mevrouw Ypma mee. Wie weet komen ze nog tot het inzicht om die bedillerige rol van de overheid, die zich hier tot achter de voordeur nestelt, nota bene door een VVD'er ... Ja, ik vind het werkelijk bijna om te janken, maar het is zoals het is. Ik geef het artikel aan ze mee. Wie weet komt er nog een moment van verlichting.

De voorzitter: De Staatssecretaris maakt het onderdeel «overig» af.

Staatssecretaris Dekker: Ik ga daarmee door, voorzitter. Ik heb het stuk overigens gelezen, dus de heer Beertema hoeft het mij niet meer te geven. Ik ken het.

Voorzitter. Er zijn vragen gesteld over de draaideurconstructie en over de kwaliteitseisen aan scholen. De heer Van Meenen heeft gevraagd of er eisen kunnen worden gesteld voordat een school begint. Het antwoord daarop is ja. Sinds 1 augustus van dit jaar toetst de inspectie drie maanden voor aanvang van de bekostiging op de bekwaamheid van leraren en op onderwijstijd. Drie maanden nadat de school is gestart, doet zij dat nogmaals. Wij willen deze toets uitbreiden door voor aanvang van de bekostiging ook een toets te doen op het schoolplan, inclusief de plannen rondom burgerschap en de governancestructuur van een school.

De heer Van Dijk stelde vragen over het tegengaan van de draaideurconstructie. Er was een amendement dat behelsde dat besturen waarvan een van de scholen zwak is, niet mogen uitbreiden. Ik geloof dat dit amendement het niet heeft gehaald. Ook de Onderwijsraad was er vrij kritisch over, mede omdat het moeilijk uitvoerbaar is. Wij hebben ons destijds daarbij aangesloten. Ik zou dat eigenlijk nog steeds doen. Ik vind dat zwakke scholen zo snel mogelijk weer goed moeten worden, maar dat maakt een schoolbestuur niet altijd onmiddellijk verdacht. Er zijn ook goede schoolbesturen die snel ingrijpen en de boel op het droge brengen. Het voorstel van de heer Van Dijk gaat mij in dit opzicht dus net een stap te ver.

Mevrouw Straus stelde een vraag over de overschrijdingsregeling, de financiële gelijkstelling die voortvloeit uit de Grondwet en die bij ons duale systeem hoort. Ik heb eerlijk gezegd het beeld dat hierover op gemeentelijk niveau vrij goede afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld bij de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs en de bruidsschatregeling, die overigens voor heel veel openbaaronderwijsbesturen inmiddels een gepasseerd station is. Met de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs is deze regeling voor veel scholen veel minder dominant geworden. Daar waar er disputen zijn rondom de huisvesting, hebben besturen altijd de mogelijkheid om een oordeel van de Onderwijsraad te vragen, die vervolgens adviseert hoe daarmee om te gaan.

Er is ook gevraagd of scholen nu voldoende transparant zijn. Laten ze voldoende zien waar ze staan en wat de kwaliteit is? Ook dat helpt ouders om een betere schoolkeuze te maken. Ik zie dat er stappen in de goede richting worden gezet, onder andere met Vensters, maar in mijn ogen mag dat nog wel iets beter en iets meer. Ik heb de Kamer toegezegd om in de loop van dit jaar met een brief te komen waarin staat wat we kunnen doen om de transparantie verder te vergroten.

Er werd ook gevraagd of ik het een verstandige keuze vind om onderwijsovereenkomsten af te sluiten tussen scholen en ouders. Ik vind het sowieso goed als ouders, leraren en leerlingen bij elkaar betrokken zijn en weten wat er gebeurt. Uit ervaring en uit onderzoek blijkt ook vaak dat dit bevorderlijk is voor de leerprestaties van leerlingen. Dit soort vormen kunnen daarbij helpen. Het gaat mij een stap te ver om dit dwingend voor te schrijven, maar ik zie scholen die dit op een heel goede manier doen, met een goed ouder-schoolcontract. Niets staat scholen in de weg om dat soort dingen te doen.

Ik kom op de allerlaatste vraag. De heer Jasper van Dijk stelde de vraag of het bijzonder onderwijs niet ook humanistisch vormingsonderwijs zou moeten aanbieden. Dat staat die scholen vrij. Bovendien is het een kerndoel dat aandacht wordt besteed aan geestelijke stromingen. Die kerndoelen gelden ook voor het confessioneel onderwijs. Dat betekent dat leerlingen kennismaken met verschillende overeenkomsten tussen de belangrijkste godsdiensten en levensbeschouwingen in de Nederlandse samenleving.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had nog een vraag gesteld over de opheffingsnormen. Moeten die ook in de grotere steden op 200 blijven of zouden die enigszins verlaagd kunnen worden om de pluriformiteit daar in stand te houden?

Staatssecretaris Dekker: Ik was in de veronderstelling dat ik die vraag had beantwoord. Ik neem hem mee als een expliciete vraag in het uitwerkingsonderzoek. Het gaat mij nu veel te snel om de opheffingsnormen weer naar beneden te brengen. Die opheffingsnormen zijn er niet voor niets.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mijn vraag gaat over het humanistisch vormingsonderwijs. Er ligt een voorstel van de Kamer om het GVO/HVO beter te financieren op openbare scholen. Dat gaat op aanvraag. De Staatssecretaris zegt dat bijzondere scholen dat ook kunnen doen, maar mijn vraag is net wat principiëler: zou het niet eerlijk zijn als je dan ook op bijzondere scholen de mogelijkheid biedt om humanistisch vormingsonderwijs te krijgen en als je dit dan ook financiert? Nu gebeurt het op openbare scholen. Mevrouw Ypma wil dat graag nog wat beter financieren. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris daarin staat, maar mijn vraag is dus wat principiëler: zou je dat dan niet ook voor bijzondere scholen moeten financieren?

Staatssecretaris Dekker: Ik ken het voorstel van mevrouw Ypma nog niet in detail. Ik heb er wel iets over gehoord. Volgens mij hebben we nu een subsidieregeling waar openbare scholen gebruik van kunnen maken. We kennen natuurlijk het principe van gelijke bekostiging. Dat zal ook na het aannemen van zo'n voorstel in principe moeten blijven bestaan. We kennen in Nederland het principe van een vrij globaal curriculum, waarin heel algemeen wordt voorgeschreven wat scholen moeten doen. Het gaat hierbij om de kerndoelen. Die laten voor scholen ook vrij veel ruimte. Daarin wordt aangegeven dat er aandacht moet worden besteed aan verschillende levensbeschouwingen, maar niet specifiek dat er ook aandacht moet worden besteed aan humanistische vorming. Als je dat wel zou willen, moet je het curriculum veel meer verfijnen en veel meer uitwerken. Dat vind ik een interessante discussie. Ik denk dat we hier binnenkort nog weleens op zullen terugkomen. Ik heb een brief over het curriculum toegezegd. Maar dit is wel de manier waarop we het Nederlandse onderwijs sturen.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn.

De vergadering wordt van 16.17 uur tot 16.30 uur geschorst.

De voorzitter: De spreektijd in tweede termijn is twee minuten per fractie.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het is een existentieel debat met de Staatssecretaris geweest. Ik ben blij dat wij dit debat hebben kunnen voeren en ik ondersteun de richting die de Staatssecretaris op wil rond het richtingvrije plannen. Ik ben zeer benieuwd naar de varianten die de Staatssecretaris heeft toegezegd over het leerlingenvervoer. Het is goed dat hij daar voor de zomer van 2015 mee komt. Ik zal er geen motie over indienen. De Staatssecretaris ziet met mij dat de acceptatieplicht geen oplossing is voor de problemen bij een aantal scholen. Ik stel een motie voor over het probleem dat er wel is, namelijk rond de zorgplicht.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat scholen in het kader van passend onderwijs moeten voldoen aan de zorgplicht;

overwegende dat ondanks deze zorgplicht er nog steeds kinderen thuiszitten;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe scholen omgaan met de zorgplicht en te komen met aanbevelingen om zo veel mogelijk te voorkomen dat kinderen thuiszitten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Bisschop en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (31 135).

De heer Rog (CDA): Wij hebben een flink debat gehad over het thuisonderwijs. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de Staatssecretaris zich te veel laat leiden door vooroordelen. Ik raad hem dan ook aan om met de mensen die thuisonderwijs verzorgen, in gesprek te gaan. Bezoek die gezinnen eens, zo zou ik de Staatssecretaris willen aanraden. Praat met deze mensen, zie wat er gebeurt en zie op welke manier dit onderwijs wordt gegeven. Met een motie wil ik de Staatssecretaris oproepen om er op een goede manier voor te zorgen dat het onderwijs gegarandeerd wordt. De motie is zowaar medeondertekend door de heer Paul van Meenen van D66.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment geen regeling is voor toezicht en handhaving bij kinderen die onder de Leerplichtwet, artikel 5b vrijstelling van de leerplicht hebben en thuisonderwijs genieten;

overwegende dat de Onderwijsraad adviseert om de vrijstelling van de leerplicht op basis van richtingbezwaren te behouden;

tevens overwegende dat de Kinderombudsman stelt dat thuisonderwijs kan bijdragen aan het verminderen van het aantal thuiszitters dat helemaal geen onderwijs geniet;

verzoekt de regering, in overleg met thuisonderwijzers, onderwijsinspectie en wetenschappers een passende regeling voor toezicht en handhaving te ontwikkelen, zodat kinderen bij ontheffing van de leerplicht op een deugdelijke wijze thuisonderwijs kunnen ontvangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (31 135).

De heer Rog (CDA): Om problemen met de voorzitter te voorkomen, lees ik meteen mijn volgende motie voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat School at Sea tot nu toe niet het groene licht krijgt van het ministerie, omdat het niet een school zou zijn in de zin van de Leerplichtwet 1969;

overwegende dat School at Sea door een samenwerkingsverband aan te gaan met een bekostigde school onder het reguliere toezichtregime kan vallen van de inspectie;

tevens overwegende dat School at Sea een interessante aanvulling in het onderwijs kan zijn voor zowel leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, als leerlingen die juist behoefte hebben aan een verrijking en verdieping;

verzoekt de regering, School at Sea als experiment toe te staan om te bezien in hoeverre School at Sea een goede aanvulling is op het huidige onderwijsaanbod,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (31 135).

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. De kern van dit debat is de vraag: van wie is de vrijheid van onderwijs? In 1917 was die vrijheid bedoeld als zijnde de vrijheid van ouders om een school te stichten, om daarvoor bekostiging te ontvangen en om een eigen schoolkeuze te kunnen maken. Maar eigenlijk zijn de meeste scholen nog steeds van die ouders uit 1917 en niet van de ouders van nu. Daar wil mijn fractie iets aan doen. Die ouders van 1917 hebben hun rechten vastgelegd in wat nu de bevoegdheden van schoolbesturen zijn, die over het algemeen niet meer bestaan uit ouders.

Dat heeft ook goede elementen, maar mijn fractie is erop uit, de positie van ouders opnieuw goed te bekijken. De vraag die zich daarbij laat stellen, is welke vrijheid dominant is. Is dat de vrijheid van de ouder, of is het de vrijheid van het schoolbestuur? Ik wil daar heel helder in zijn: voor D66 is het de vrijheid van de ouder. Dat vertaalt zich direct in het voorliggende wetsvoorstel rondom de acceptatieplicht.

In de ogen van mijn fractie is het aangaan van de acceptatieplicht noodzakelijk om de zorgplicht een maximale kans te geven. De tegenstellingen die hier vanmiddag in het debat zijn gesuggereerd door tegenstanders werp ik verre van mij. Ik acht het van groot belang dat wij overstappen naar de acceptatieplicht om zo de zorgplicht een maximale kans te geven, maar met name ook om de ouders in positie te brengen als er een verschil van opvatting is over de vraag of een leerling, die de grondslag van een school respecteert, daar ook toelaatbaar is. Het is opvallend dat de christelijke partijen en de PVV een belangrijk onderscheid maken tussen de ruimte die zij, en ook ik, ouders willen geven in het kader van thuisonderwijs en de acceptatieplicht. Zodra de acceptatieplicht om de hoek komt kijken, geven zij niet thuis. Ik ben dan ook blij dat de VVD met mij de stap wil maken naar de acceptatieplicht. Ik denk dat we in ieder geval met de indieners snel om de tafel moeten om te bezien hoe we verder vaart kunnen geven aan dit wetsvoorstel.

Tot slot het leerlingenvervoer. Het baart mij zorgen dat er vanuit met name de coalitiepartijen toch nog bewegingen om de hete brij heen gemaakt worden.

De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, wilt u nog moties indienen? U bent ver over uw twee minuten heen.

De heer Van Meenen (D66): O, ik wist niet dat ik twee minuten had. Excuses voorzitter. Heb ik nu nog twee minuten?

De voorzitter: U vraagt naar de bekende weg.

De heer Van Meenen (D66): Laat ik dan kort zijn. Ik wil aandacht vragen voor het leerlingenvervoer. Voor D66 staat het kwetsbare kind voorop en alle mogelijke middelen moeten ingezet worden om ook de gemeenten in de gelegenheid te stellen om het beste voor deze kinderen te doen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de invoering van passend onderwijs en de decentralisaties van (jeugd-)zorgtaken naar de gemeenten vragen om een optimalisering van vervoersarrangementen;

overwegende dat deze optimalisering slechts mogelijk is bij een maximale beleidsruimte van gemeenten om de voor vervoer beschikbare middelen in te zetten;

overwegende dat de wettelijke verplichting voor gemeenten om bij te dragen aan het leerlingenvervoer op grond van levensovertuiging of religie een ernstige beperking vormt voor deze beleidsruimte;

voorts overwegende dat hierdoor de belangen van kwetsbare kinderen en hun ouders geschaad worden;

verzoekt de regering, de wettelijke verplichting tot bekostiging van leerlingenvervoer op grond van levensovertuiging of religie te schrappen, te voorzien in een adequate afbouwregeling en de Kamer hierover uiterlijk begin 2015 voorstellen te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Jasper Van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (31 135).

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Het recht op onderwijs is een heel fundamenteel recht. Ongeacht je afkomst, je geloof en je maatschappelijke positie moet je gelijke kansen hebben bij het kiezen van een school. Die school moet jou dan wel accepteren. We hebben vandaag uitgebreid gedebatteerd over drie onderwerpen, onder andere over het leerlingenvervoer. Daarop heb ik een toezegging gekregen van de Staatssecretaris dat hij nog voor de zomer komt met de uitwerking van de scenario's waar ik om heb gevraagd. Dank daarvoor. Daarnaast hebben we het gehad over het thuisonderwijs. Daarover zal ik samen met collega Straus een motie indienen, die collega Straus zo dadelijk zal voorlezen. Wij dienen ook samen een motie in over het onderzoek door de Onderwijsraad. Die motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2005 een initiatiefvoorstel Regeling toelatingsrecht bijzonder onderwijs (30 417) is ingediend;

constaterende dat sinds 2005 de wet is gewijzigd, zoals de invoering van de zorgplicht op basis van passend onderwijs;

overwegende dat het initiatiefvoorstel in het licht van deze wetswijzigingen bekeken dient te worden;

overwegende dat er discussie is in hoeverre artikel 23 GW in overeenstemming is met artikel 2 van het protocol EVRM (recht op onderwijs);

verzoekt de regering, advies te vragen aan de Onderwijsraad over het toelatingsbeleid van scholen als het gaat om de zorgplicht;

verzoekt de regering tevens, advies te vragen aan de Onderwijsraad over in hoeverre artikel 23 GW in overeenstemming is met artikel 2 van het protocol EVRM (recht op onderwijs),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (31 135).

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik stel een vraag als mede-indiener van het wetsvoorstel inzake de acceptatieplicht. Ik vind het prima dat mevrouw Ypma advies wil aanvragen bij de Onderwijsraad over de zorgplicht et cetera, maar ik zou haar van harte willen adviseren om niet mee te gaan in de vervuiling van de discussie rond acceptatieplicht en zorgplicht. Deelt zij de mening dat wij ons wetsvoorstel inzake de acceptatieplicht gewoon terstond kunnen indienen, zoals zij dat vrijdag ook met veel tamtam heeft aangekondigd in het nieuws?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik wil heel graag dat wij daadwerkelijk iets gaan verbeteren. Dat betekent wel dat wij ervoor moeten zorgen dat er een breed draagvlak is voor het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel ligt al tien jaar te wachten. Ik wil graag dat het zo snel mogelijk wordt opgepakt, maar ik wil ook dat het zorgvuldig gebeurt en dat wij daarin geen fouten maken. Ik wil het namelijk voor nu én voor de lange termijn goed regelen. Dat maakt dat ik niet bang ben dat wij te lang moeten wachten op de Onderwijsraad, die altijd snel komt met zijn adviezen. Dit initiatiefvoorstel moet voor eens en altijd heel duidelijk maken dat je recht hebt op onderwijs en dat ouders hun keuzevrijheid moeten kunnen inzetten. Een school kiest niet de ouders maar de ouders een school.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil het graag heel helder krijgen. In de eerste termijn zei mevrouw Ypma tegen mij dat wij het advies van de Onderwijsraad kunnen aanvragen en onze wet tegelijkertijd kunnen indienen. Laat het nu dus niet zo zijn dat de wens van mevrouw Ypma om tot een acceptatieplicht te komen, als een lekke bal in het zand ploft doordat zij nu zegt: wij gaan eerst de Onderwijsraad om advies vragen, en dan wij gaan dit, en dan wij gaan dat. Zo zijn wij namelijk weer jaren verder. Zullen wij bij wijze van spreken vandaag overgaan tot het indienen van dat wetsvoorstel?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ga uiteraard direct weer om tafel met de mede-indiener. Ik hoop echter ook dat de heer Van Dijk kan tellen. Wij willen wel graag dat een initiatiefwetsvoorstel een meerderheid in de Kamer haalt. Ik heb vandaag gemerkt dat er een opening is bij verschillende partijen. Zij hebben aangegeven dat zij er graag over willen meedenken, maar dat zij wel willen dat er een aantal dingen worden meegenomen. Daartoe moeten wij als indieners altijd bereid zijn. Van mijn kant zijn wij dat ook.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn reactie. Ik ben het eens met zijn reactie op het initiatiefvoorstel over de acceptatieplicht dat boven de markt hangt. Dit voorstel doet geen recht aan de constitutionele benadering van de vrijheid van onderwijs zoals die altijd is gedefinieerd, namelijk: niet alleen een recht van ouders op vrije schoolkeuze, maar ook het recht van stichtingen of verenigingen om onder bepaalde voorwaarden een school te stichten en te doen bekostigen, evenals de vrijheid van inrichting van onderwijs. Als je een van die aspecten uitzondert, kom je inderdaad tot een in dat licht bezien merkwaardig wetsvoorstel zoals het wetsvoorstel dat nu is aangekondigd ten aanzien van de acceptatieplicht. Daarom vind ik de benadering van de Staatssecretaris heel evenwichtig. Wat lost het feitelijk op, zo vroeg hij zich af. Misschien moeten wij eraan toevoegen: welke extra problemen organiseren wij ermee?

Ten aanzien van het leerlingenvervoer ga ik akkoord met het door de Staatssecretaris overgenomen voorstel om te inventariseren en op die manier tot een evenwichtige besluitvorming te komen.

Een van de principiële punten die vandaag aan de orde waren, is de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en in het verlengde daarvan het onderwijs; zo heb ik het maar geformuleerd. Ligt die verantwoordelijkheid bij de ouders of bij de overheid? Ik denk dat de keuze van ons allemaal onvermijdelijk moet zijn: van de ouders. Dat betekent niet dat je de overheid buitensluit, maar dat de overheid een faciliterende en toezichthoudende functie heeft.

Dat brengt mij op het volgende punt ten aanzien van het thuisonderwijs. Als het thuisonderwijs groeit en uitdijt, is dat in principe de vrije keuze van de ouders. Daarbij moet misbruik worden tegengegaan en toezicht worden gewaarborgd. Ik begrijp dat er angst is voor het misbruik of gebruik van deze regeling als het gaat om bepaalde uitingen van de islam, maar ik zou zeggen: angst is een heel slechte raadgever. Hiermee los je het probleem ook niet op.

Ik heb nog een laatste – nee, een-na-laatste – punt.

De voorzitter: Heel kort, mijnheer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP): Ja. De reactie van de Staatssecretaris op de vraag naar maatwerk en vernieuwing heb ik een beetje gemist. Misschien ligt dat aan mij, maar ik zou het op prijs stellen als dat nog even aan de orde kon komen. Dit is maar voor een deel beantwoord ...

De voorzitter: Ik ga u echt afkappen, mijnheer Bisschop. Uw laatste vraag.

De heer Bisschop (SGP): Gaat de Staatssecretaris ruimte creëren voor leerlingen die kwetsbaar zijn enzovoorts?

Ik kom nu op mijn motie.

De voorzitter: U hebt ook nog een motie!

De heer Bisschop (SGP): Heel kort. Ik houd niet van lange moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten op basis van de Grondwet de verantwoordelijkheid hebben om voldoende openbaar onderwijs te bieden voor hun ingezetenen en dat deze verantwoordelijkheid door de verzelfstandiging van het openbaar onderwijs niet ongedaan is gemaakt;

constaterende dat de onderwijswetgeving geen garantie biedt dat leerlingen een plaats in het onderwijs krijgen, terwijl ouders wel verantwoordelijk worden gehouden en bij tekortschieten zelfs strafrechtelijk kunnen worden aangesproken;

verzoekt de regering, de verantwoordelijkheid van gemeenten inzake het openbaar onderwijs zodanig te verankeren in de onderwijswetgeving dat kinderen die in staat zijn onderwijs te volgen, recht hebben op een plaats in het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (31 135).

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Op mijn vraag aan de Staatssecretaris of hij artikel 23 van de Grondwet vandaag de dag opnieuw gelijkluidend zou schrijven, was het antwoord ja. Dat verbaasde mij. Ik waag dat te betwijfelen. Hij zegt zelf ook dat er een oververtegenwoordiging van bijzonder onderwijs is op dit moment. Ook op het gebied van de acceptatieplicht is ons voorstel een buitengewoon legitieme modernisering van dat artikel waarmee wij wat mij betreft zo snel mogelijk aan de slag gaan. Hetzelfde geldt voor leerlingenvervoer, waarover ik zojuist met collega Van Meenen een motie heb ingediend. Ik zou tegen de coalitie en de Staatssecretaris willen zeggen: buig niet te snel voor de wil van de gedoogpartijen, maar houd uw rug recht! Ik wacht met belangstelling af wat er met het thuisonderwijs gedaan wordt.

Tot slot heb ik een motie over de verzelfstandiging van een school binnen een groter schoolbestuur.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering een wetsvoorstel gaat maken om verzelfstandiging van scholen binnen een schoolbestuur mogelijk te maken;

van mening dat een dergelijke wens niet doorkruist mag worden door het schoolbestuur indien er een gekwalificeerde meerderheid bestaat bij ouders en onderwijspersoneel;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat ouders en onderwijspersoneel een doorslaggevende stem hebben bij deze beslissing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (31 135).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ook ik vond het een boeiend debat. Wij hebben bekeken hoe relevant artikel 23 na 100 jaar, of eigenlijk 150 jaar, nog steeds is, ook voor ons onderwijsstelsel. De Staatssecretaris geeft aan dat hij het richtingenbegrip gaat loslaten. Dat heeft wel enkele consequenties, onder meer voor leerlingenvervoer en thuisonderwijs. Daarop heeft mijn fractie ook gewezen.

Mijn fractie is blij en tevreden met het antwoord van de Staatssecretaris over de acceptatieplicht. Hij zegt eigenlijk: voor welk probleem is dat nou een oplossing?

Over het thuisonderwijs hebben wij wel een motie. Ik merk dat er bij de collega's een redelijke consensus over ontstaat. Wij moeten maar bekijken of wij de moties in elkaar kunnen schuiven; het kan ook zijn dat het signaal voor de Staatssecretaris zo helder genoeg is.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vrijgestelde ouders op eigen initiatief en op eigen kosten voorzien in thuisonderwijs aan hun kinderen;

overwegende dat in de kabinetsreactie op het Onderwijsraadadvies «Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief» staat dat gezien het kleine aantal thuis onderwezen kinderen het toezicht te kostbaar en anderszins onhaalbaar is;

verzoekt de regering om artikel 5b van de Leerplichtwet in stand te houden en opnieuw in gesprek te gaan met organisaties die ouders vertegenwoordigen die zich beroepen op Leerplichtwet artikel 5b, zodat goed onderbouwd kan worden vastgesteld hoe de kwaliteit van het thuisonderwijs geborgd kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (31 135).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Een tweede motie gaat over de laatste school van de richting. Daarover hebben wij even van gedachten gewisseld. De Staatssecretaris komt mogelijk met een uitwerking daarvan. Ik wil hem alvast de volgende motie meegeven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij een ruimere interpretatie of het loslaten van het begrip «richting» ook de wettelijke uitzondering voor de «laatste school van de richting» in een regio zou kunnen vervallen;

van mening dat het verdwijnen van de laatste school van de richting de regionale pluriformiteit en keuzevrijheid zou kunnen aantasten;

verzoekt de regering, de wettelijke uitzondering voor de «laatste school van de richting» te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Bisschop en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (31 135).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn laatste motie, die ik ook snel ga voorlezen, gaat over de gemeentelijke opheffingsnormen. Ook daarvan zegt de Staatssecretaris: daar ga ik mij nog verder mee bezighouden. Maar ik wil hem toch deze motie meegeven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de gemeentelijke opheffingsnorm in het basisonderwijs in sommige gemeenten op 200 leerlingen of zelfs hoger ligt;

overwegende dat veel basisscholen met minder dan 200 leerlingen kwalitatief goed onderwijs bieden, goed functioneren en bijdragen aan de pluriformiteit;

van mening dat het verdwijnen van een basisschool van bijvoorbeeld 180 leerlingen verschraling oplevert van het onderwijsaanbod;

verzoekt de regering, te onderzoeken of de gemeentelijke opheffingsnormen in gebieden met een relatief hoge bevolkingsdichtheid kunnen worden verlaagd naar ongeveer 145 leerlingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (31 135).

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden, maar ik stel vast dat artikel 23 onder druk staat. Dat is al twintig jaar het geval, maar onder deze monstercoalitie van VVD en PvdA – zo noem ik die regelmatig – worden er ineens heel grote stappen gezet waarmee de vrijheid van onderwijs wordt verkokerd tot een keuzevrijheid van ouders, die zich niet eens in een bijzondere identiteit hoeven te kunnen vinden als ze maar «respect opbrengen». Ik houd mijn hart vast.

Ik stel ook vast dat de VVD en de PvdA zich in hetzelfde hermetisch gesloten kamp bevinden als de SP, die het bestaat om in eerste termijn de vrijheid van onderwijs een vrijbrief te noemen voor apartheid. Dat is nogal wat. En dan ben ik de populist.

Ik vrees dat artikel 5b zoals het nu bestaat, aan zijn einde komt met behulp van mevrouw Straus naast mij. Dat is nota bene geïnitieerd door de liberalen van de VVD, die zich hier opwerpt als de alwetende overheid die beter dan de ouders weet wat goed is voor de kinderen.

Er zal hier en daar nog een kruimeltje worden uitgewisseld, maar in essentie is vandaag de vrijheid van onderwijs verzwakt. Het spijt mij te moeten zeggen dat dat allemaal mogelijk is geweest met steun van de SGP en de ChristenUnie. Zonder hun warme steun in de Eerste en Tweede Kamer voor dit kabinet was het zo ver nooit gekomen. Als zij zich hadden gedragen als Zijne Majesteits echte oppositie, dan was dit kabinet allang gesneuveld voordat dit kroonjuweel zo te grabbel was gegooid.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Over drie jaar vieren wij het 100-jarig bestaan van artikel 23. In de tussentijd heeft het heel veel discussie opgeleverd. Dat blijft het ook doen, ook de komende drie jaren. Maar wij moeten ervoor zorgen dat het bij de tijd blijft en dat er in de samenleving draagvlak blijft bestaan om artikel 23 te behouden. Dat betekent dat wij moeten moderniseren. Daar zijn vandaag een aantal voorstellen voor gedaan. Op twee van die punten wil ik een motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat openbare scholen in hun handelen beperkingen kennen, bijvoorbeeld in het geval van samenwerken met private partijen;

overwegende dat er daardoor onwenselijke verschillen bestaan tussen openbaar en bijzonder onderwijs;

voorts overwegende dat deze verschillen incidenteel opgelost worden maar dat een structurele oplossing wenselijk is;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en een voorstel te doen deze ongelijkheid voor zover mogelijk weg te nemen en de Kamer daarover te rapporteren voor de zomer van 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Straus, Ypma en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (31 135).

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat bedoelt mevrouw Straus precies met die ongelijke behandeling? Ik dacht dat er een overweging in zat dat bijzondere scholen meer mogelijkheden hebben om private gelden aan te trekken. Ik krijg graag een toelichting.

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb in eerste termijn het voorbeeld gegeven van het integraal kindcentrum waarin een openbare school niet zelf mag participeren in een samenwerkingsverband met een kinderopvangorganisatie. Daar moeten zij nu allerlei juridische constructies voor optuigen. Een bijzondere school mag dat wel. Dat is een voorbeeld.

Het tweede punt betreft het maatwerk binnen de Leerplichtwet voor afstandsonderwijs, wat ik graag zou willen voorstaan. De Staatssecretaris heeft daar een aantal dingen over gezegd. Ik ben het met hem eens dat je daaraan best hoge eisen mag stellen, graag zelfs. Maar in eerste instantie leek het erop alsof wij de mogelijkheid om thuis onderwijs te geven helemaal wilden schrappen uit de wet. Dat gaat wat mij betreft te ver. Vandaar dat ik hier ook een motie over in wil dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat thuisonderwijs in alle gevallen een uitzondering moet zijn op de situatie waarin leerlingen naar school gaan;

overwegende dat de mogelijkheid tot thuisonderwijs kan worden ingevuld met (tijdelijk) afstandsonderwijs;

overwegende dat afstandsonderwijs wel aan criteria moet voldoen, onder meer door goede monitoring door de inspectie, onder begeleiding van bevoegde docenten en onder verantwoordelijkheid van de school;

verzoekt de regering, een regeling met strikte voorwaarden op te stellen om afstandsonderwijs in uitzonderingsgevallen mogelijk te maken voor het voorjaar 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Straus en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (31 135).

Hiermee is een eind gekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 16.57 uur tot 17.03 uur geschorst.

Voorzitter: Straus

De voorzitter: Mevrouw Tellegen laat zich excuseren en heeft mij gevraagd om haar te vervangen voor de rest van dit debat. Het woord is aan de Staatssecretaris voor de beantwoording in tweede termijn.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. We hebben het niet zo vaak over artikel 23, maar dit was een enerverende dag. De heer Bisschop heeft een punt als hij zegt dat een van zijn vragen onbeantwoord is gebleven. Het was de vraag over maatwerk en wat je kunt doen voor kwetsbare leerlingen. Dit sluit heel erg aan bij de vraag die mevrouw Ypma daarover heeft gesteld. Zou je in het kader van passend onderwijs en de samenwerking tussen ouders thuis en scholen niet kunnen bekijken hoe je kinderen tijdelijk of gedeeltelijk een deel van de lessen buiten school kunt laten doen? Dat lijkt mij op zich een goede lijn die ook aansluit bij onze discussies daarover in het kader van het passend onderwijs.

Ik loop de moties af. De motie op stuk nr. 34 verzoekt om te komen met een aanpak tegen thuiszitters. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik die motie in hoge mate overbodig vind. Dat is namelijk precies wat ik in het debat voor de zomer over het passend onderwijs heb toegezegd. Wij brengen in kaart hoe het nu staat met de thuiszitters om vervolgens een vsv-achtige aanpak uit te rollen om het aantal thuiszitters terug te dringen. Ik kijk in de richting van de indieners van deze motie en bevestig dit nog eens extra. Wellicht kan de motie dus worden ingetrokken, anders zou mijn oordeel zijn dat zij echt overbodig is.

De motie op stuk nr. 35 wil ik behandelen in samenhang met een aantal andere moties die daar heel erg op lijken, namelijk de motie op stuk nr. 41 en die op stuk nr. 45. Alle drie de moties vragen volgens mij namelijk om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor thuisonderwijs, de randvoorwaarden waaronder dat kan, hoe je daarop toezicht houdt en hoe je dat haalbaar en redelijk maakt et cetera. Ik heb aangegeven dat ik dat graag wil doen, maar de manier waarop dat in alle drie de moties is uitgevoerd stelt mij voor het dilemma dat ik tegen alle drie bezwaren heb. In de motie op stuk nr. 35 staat om te beginnen een overweging waarin gesuggereerd wordt dat de Onderwijsraad adviseert om de vrijstellingen van de leerplicht op basis van gewetensbezwaren te behouden. Quod non. De Onderwijsraad laat dat over aan de regering, maar zegt dat je met eisen moet komen als je dat wilt doen. Dat is echt een andere voorstelling van zaken. Mijn grootste bezwaar richt zich eigenlijk tegen het dictum waarin een verzoek wordt gedaan aan de regering ...

De voorzitter: De heer Rog wil iets aanvullen.

De heer Rog (CDA): Ik wil een correctie aanbrengen op wat de Staatssecretaris nu en al vele malen eerder heeft gezegd, namelijk dat de Onderwijsraad niet zou adviseren om de situatie onder 5b te handhaven. Om dat te onderbouwen citeer ik graag uit bladzijde 50 van het boekje Artikel 23. Grondwet in maatschappelijk perspectief: «De raad geeft in overweging om bij vrijstelling van de leerplicht op basis van de Leerplichtwet de bestaande situatie te handhaven». Volgens mij zit daar geen woord Spaans bij.

Staatssecretaris Dekker: Volgens mij is dat in het licht van de situatie ... Voorzitter, wij kunnen hier natuurlijk ... Wij kijken ernaar. Ik weet niet of de heer Rog uit het juiste hoofdstuk citeert, maar ik heb het als volgt opgevat: het wordt overgelaten aan de regering, maar er moet, mocht het behouden worden, goed toezicht komen.

Mijn grootste bezwaar zit hem in het dictum, namelijk in het onderdeel van de motie waarin uitgegaan wordt van ontheffing van de leerplicht. Ik zou daar eigenlijk niet toe willen overgaan. Als wij bepaalde vormen van thuisonderwijs onder voorwaarden zouden gaan toestaan, vind ik dat wij die leerlingen niet moeten ontheffen van de leerplicht, maar dat wij een schoolvorm moeten invoeren die voldoet aan de leerplicht. Om die reden deel ik de suggestie die in deze motie wordt gewekt, niet. Daar zou ik bezwaar tegen hebben.

De heer Rog (CDA): Ik gun de Staatssecretaris zijn opvattingen over thuisonderwijs. Daar heeft hij een- en andermaal zijn visie over gegeven. Dat zijn zijn eigen opvattingen. Ik hecht eraan om hier te zeggen dat mijn motie aansluit bij de adviezen van de Onderwijsraad, ook het stuk waar de Staatssecretaris naar verwijst. In dat licht volgt dit volstrekt logisch uit de adviezen die gezaghebbende adviseurs van de regering de Staatssecretaris hebben gegeven. Het is mogelijk dat de Staatssecretaris het zelf, particulier, daarmee oneens is. Maar ik vind de argumentatie om de motie te ontraden wel bijzonder.

Staatssecretaris Dekker: Wij hebben een uitvoerig debat gevoerd over de vraag of je bepaalde vormen van thuisonderwijs in stand zou moeten houden onder nauwkeurig omgrensde voorwaarden die moeten voldoen aan de eisen voor kwaliteit. Ik heb toegezegd dat ik dat graag in kaart wil brengen. Maar in dat geval introduceer je een nieuwe onderwijsvorm. Ik wil niet overgaan tot ontheffing van de leerplicht, maar ik wil ervoor zorgen dat de leerplicht ook voor die kinderen gewoon geldt. In tegenstelling tot andere vormen van ontheffing van de leerplicht is er geen enkele reden om te veronderstellen dat kinderen die nu op basis van levensovertuiging een ontheffing krijgen, niet gewoon fulltime onderwijs kunnen ontvangen dat van goede kwaliteit is, voldoet aan kerndoelen en noem maar op. Wij moeten ook kijken naar bevoegdheden. Ik vind dan ook dat er niet langer sprake moet zijn van ontheffing van de leerplicht. Daar zit de kern van mijn verhaal. Ik vind dat artikel 5, onder b, Leerplichtwet moet worden afgeschaft. Daarvoor kan wel iets anders in de plaats komen, namelijk dat je thuisonderwijs onder bepaalde voorwaarden toestaat. Ik ontraad dus de motie op stuk nr. 35. Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 41, want die gaat eigenlijk uit van de instandhouding van artikel 5, onder b. Dat zou ik echt zeer onwenselijk vinden.

De motie op stuk nr. 44 is volgens mij in lijn met wat ik heb toegezegd, namelijk dat ik het zal onderzoeken en dat ik het in kaart wil brengen. Ik zou overigens breder willen kijken dan alleen naar afstandsonderwijs. Ik weet ook niet of het haalbaar is om die regeling al in het voorjaar van 2015 klaar te hebben, want als wij dit goed willen onderzoeken, kost dat tijd. Mag ik daarom een voorstel doen? Ik kom binnen nu en twee weken met een opzet van de vormgeving van de inventarisatie en de wijze waarop wij dat netjes parallel laten lopen aan het wetgevingstraject, zodat het parallelle trajecten zijn. Daarbij geef ik aan hoe dit zich in de tijd verhoudt. Ik denk dat ik hiermee tegemoetkom aan het onderliggende gevoel van alle drie de indieners van deze motie, maar dan word ik niet opgezadeld met moties die ons echt dwarszitten en waarin de regering om zaken wordt verzocht, waar ik mij niet in kan vinden.

De voorzitter: Als mede-indiener van die motie stel ik voor om deze motie aan te houden. Ik zie mevrouw Ypma en de heer Van Meenen instemmend knikken. Wij houden de motie aan totdat wij de brief van de Staatssecretaris krijgen en dan beoordelen wij of wij die motie opnieuw willen indienen.

Staatssecretaris Dekker: Goed.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Straus stel ik voor, haar motie (31 135, nr. 45) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik ben de indiener van de motie op stuk nr. 41. Mij ontbrak even de toezegging dat de Staatssecretaris bereid was om in gesprek te gaan met de sector zelf om te zien welke toekomstige plannen er zijn. Als de Staatssecretaris bedoelt dat hij dat de komende twee weken gaat doen, ben ik ook bereid om mijn motie aan te houden. Ik zie dat de heer Bisschop daarmee instemt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Die toezegging heeft de Staatssecretaris mij reeds gedaan. Hij zou in gesprek gaan, zegde hij publiekelijk toe tijdens het debat. Als het goed is, gaat dat hij dat doen.

Staatssecretaris Dekker: Er zijn twee moties ingetrokken. Dank daarvoor. De motie-Rog op stuk nr. 35 blijft in de lucht hangen. Ik zou die willen ontraden, als die in stemming wordt gebracht.

Mevrouw Ypma (PvdA): De motie op stuk nr. 45 is aangehouden en niet ingetrokken.

Staatssecretaris Dekker: Ik geloof dat dit ook voor de andere geldt.

De heer Rog (CDA): Ik hecht zeer aan mijn motie, maar nu ik hoor dat de Staatssecretaris over twee weken met een aanvullende brief komt, zal ik deze motie voor een korte periode aanhouden. Daarna zullen we het er verder over hebben.

Staatssecretaris Dekker: Dank daarvoor.

De motie-Rog/Van Meenen op stuk nr. 36 om School at Sea als experiment toe te staan zou ik ook willen ontraden. We hebben al eens gezien hoe dat is gelopen. Daar waren we niet enthousiast over. We hebben weinig vertrouwen in de kwaliteit van dit initiatief. Er is bovendien ook geen toezicht mogelijk, dus ik ben daar niet voor.

In de motie-Van Meenen/Jasper van Dijk op stuk nr. 37 wordt gevraagd om te komen tot een adequate afbouwregeling van het leerlingenvervoer. Ook die motie wil ik ontraden, waarbij ik verwijs naar de argumenten die uitvoerig in het debat aan de orde zijn gekomen. Dit lijkt mij niet het juiste moment. Ik had al eerder toegezegd dat ik een aantal mogelijkheden zal uitwerken hoe je het zou kunnen doen. Om nu al tot afbouw over te gaan, vind ik niet opportuun.

In de motie-Ypma/Straus op stuk nr. 38 wordt twee keer advies gevraagd aan de Onderwijsraad. Over het tweede onderdeel, namelijk in hoeverre artikel 23 zich verhoudt tot artikel 2 van het protocol van het EVRM, heeft de Onderwijsraad al een uitspraak gedaan in zijn rapport, op pag. 86. Deze ziet geen tegenspraak tussen die twee. Dat punt heb ik wel paraat.

Over het eerste punt weet ik niet wat de indieners van de motie nu exact willen. Misschien mag ik het volgende meegeven. Verzoeken om advies aan de Onderwijsraad hoeven niet per se via de regering te lopen. De Kamerleden kunnen zelf ook een adviesaanvraag doen aan de Onderwijsraad. Wellicht is dat een route om te bewandelen. Ik vermoed dat wat hier wordt gevraagd, nauw samenhangt met het initiatiefvoorstel rond de acceptatieplicht. Ik kijk even naar de indieners van de motie.

De voorzitter: Mevrouw Ypma, wilt u daarop reageren?

Mevrouw Ypma (PvdA): Nee, dank u wel, voorzitter. Ik heb dat al uitgebreid gedaan in mijn betoog. Ik wil de motie toch graag op deze manier indienen. Het gaat om het toelatingsbeleid van scholen enerzijds en de zorgplicht met het oog op passend onderwijs anderzijds. Hoe gaan die samen? Hebben de collega's gelijk, als zij zeggen dat de zorgplicht al ontzettend veel regelt, of zit het juist in de weg voor de zorgplicht? Daarover wil ik advies van de Onderwijsraad. Daarom wil ik dat verzoek graag langs deze weg indienen. Als ze het moeten herhalen, fijn, dan kunnen ze dat doen. Dan kost het geen extra tijd.

Staatssecretaris Dekker: U kunt dat tweede onderdeel ook schrappen, om ons daar niet mee op te zadelen. Dit raakt aan de discussie over de vraag of de zorgplicht en de acceptatieplicht door elkaar lopen. Volgens mij geldt de zorgplicht voor alle scholen. Die is ononderhandelbaar en staat gewoon in de wet. De acceptatieplicht doet daar niet aan af. Als u mij opzadelt met het verzoek om een onderzoek door de Onderwijsraad, wil ik graag weten wat er precies wordt bedoeld, want anders kan ik geen goede opdracht geven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik de vraag van de Staatssecretaris ondersteunen? Hij zegt terecht dat de Kamer zelf een verzoek kan doen aan de Onderwijsraad. Het is misschien ook aardig om dit even met de indieners van de wet op de acceptatieplicht af te stemmen. Wellicht kunnen de indieners van deze motie zich na het debat nog even beraden. Dat is een suggestie.

Mevrouw Ypma (PvdA): Nee. Ik wil deze motie gewoon in stemming brengen. Ik kan de motie nog aanpassen of intrekken, maar voorlopig laat ik haar staan.

Staatssecretaris Dekker: Er wordt gevraagd om een onderzoek en mij wordt eigenlijk alleen maar gevraagd om iets door te geleiden. Ik vind het vervelend, want ik wil er niet onmiddellijk voor gaan liggen. Ik heb echter geen idee wat er precies bedoeld wordt en hoe ik dit handen en voeten moet geven. Dan rest mij straks niet veel meer dan dat ik de motie moet ontraden, omdat ik niet precies weet wat ik met de motie aan moet. Dat wil ik eigenlijk niet. Ik ontraad de motie, maar als mevrouw Ypma deze nog nader wil specificeren, wacht ik de uiteindelijke tekst af.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik zal een paar zinnen voorlezen die ik ook in mijn eerste termijn heb uitgesproken. Ik heb beargumenteerd dat de zorgplicht in de Wet passend onderwijs scholen verplicht om leerlingen een passende plek te bieden. Dit is echter beperkt van toepassing in het bijzonder onderwijs. Ook na de invoering van de Wet passend onderwijs kan het bijzonder onderwijs namelijk leerlingen weigeren met een beroep op de religieuze grondslag van de school. Daarom wil ik dat de Onderwijsraad onderzoek doet naar het initiatiefvoorstel en de samenhang tussen het voorstel voor toelatingsrecht en de bestaande wettelijke zorgplicht van scholen.

Staatssecretaris Dekker: Hier zit een feitelijke onjuistheid in, namelijk dat de zorgplicht niet volledig is voor scholen in het bijzonder onderwijs. Die twee dingen lopen nu echt heel erg door elkaar. Als een en ander zo nauw samenhangt met uw initiatiefvoorstel, stel ik voor om om de tafel te gaan zitten met de Onderwijsraad. Er is altijd een goed gesprek mogelijk, ook om te bekijken of de Onderwijsraad helder op het vizier heeft wat u vraagt. Een goed onderzoek begint met een goede vraagstelling. Wellicht vindt de Onderwijsraad dat er voldoende in zit om het op te kunnen pakken. Ik vind het gewoon niet zo handig als ik daartussen zit.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat mag de Staatssecretaris vinden, maar ik handhaaf deze motie.

Staatssecretaris Dekker: Dan blijf ik haar ontraden.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 39, waarin de regering verzocht wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten inzake het openbaar onderwijs zodanig te verankeren in de onderwijswetgeving dat kinderen die in staat zijn onderwijs te volgen, recht hebben op een plaats in het onderwijs. Voor mij is deze motie echt volstrekt overbodig. Dit is al zo.

De heer Bisschop (SGP): Het is in de Grondwet min of meer geregeld, maar het is niet in wetgeving uitgewerkt. Daardoor komen kinderen soms thuis te zitten. Er is onvoldoende actie. Met deze motie wordt beoogd om de gemeenten aan te sporen. Zij mogen dit niet laten gebeuren. Dat is de achtergrond van deze motie.

Staatssecretaris Dekker: Dan legt de heer Bisschop het allemaal op het bordje van de gemeenten, terwijl ouders volgens mij ook een verantwoordelijkheid hebben om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

De heer Bisschop (SGP): In eerste instantie zijn het de ouders en de scholen. Die hebben die verantwoordelijkheid al. Er vallen echter kinderen tussen wal en schip. Om die mogelijkheid te verkleinen vinden wij dat de gemeenten een rol moeten krijgen. Zij moeten er via de leerplichtambtenaar strakker bovenop zitten dat die kinderen geplaatst worden als ze in staat zijn om onderwijs te volgen. Het is gewoon een aansporing. Die leerplicht moet gewoon vervuld en nagekomen worden.

Staatssecretaris Dekker: Mag ik een toezegging doen? Ik zit regelmatig met de VNG om de tafel voor bestuurlijk overleg. Ik zeg toe dat ik dit nog eens extra onder de aandacht breng. Dan voldoe ik volgens mij aan uw verzoek, zonder dat we het groter maken. Ik zou het namelijk zo zonde vinden als er een motie wordt aangenomen waardoor het lijkt alsof dit niet al het geval is. Ik wil juist duidelijk maken dat het openbaar onderwijs te allen tijde beschikbaar moet zijn en leerlingen moet aannemen. Dan neem ik het punt mee dat de gemeenten hier werk van maken vanuit de leerplicht.

De heer Bisschop (SGP): Als de Staatssecretaris dan zijn toezegging kan completeren met een termijn, zou dat mij helpen om te besluiten of we de motie moeten aanhouden of doorzetten.

Staatssecretaris Dekker: Ik doe dat bij mijn eerstvolgend bestuurlijk overleg met de VNG. Ik heb niet helemaal paraat wanneer dat is, maar dat overleg vindt halfjaarlijks plaats. Dat is dus tussen nu en een half jaar.

De heer Bisschop (SGP): Dat is dus uiterlijk in het voorjaar van 2015. Ik denk dat het goed is om de motie dan in ieder geval tot dat moment aan te houden.

De voorzitter: Op verzoek van de heer Bisschop stel ik voor, zijn motie (31 135, nr. 39) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Dekker: In de motie van de heer Jasper van Dijk op stuk nr. 40 wordt de regering verzocht, ervoor te zorgen dat ouders en onderwijspersoneel een doorslaggevende stem hebben bij de verzelfstandiging van scholen. We hadden juist zo'n mooi debat over het bevoegd gezag. Toen dacht ik: we zitten redelijk op één lijn. Maar nu slaat de heer Jasper van Dijk eigenlijk weer door met het leggen van de volledige zeggenschap aan de kant van ouders en personeel. Dat gaat mij te ver. Ik wil de motie derhalve ontraden.

De heer Jasper van Dijk (SP) En als ik «doorslaggevende» verander in «gelijkwaardige»?

Staatssecretaris Dekker: Nee, het wordt nu een woordspelletje. Ouders en personeel hebben een andere verantwoordelijkheid ten aanzien van scholen dan het bevoegd gezag. Als je dat volledig gelijkwaardig maakt, doet dat geen recht aan de respectievelijke verantwoordelijkheden. Ik wil heel graag kijken hoe we de positie van ouders en onderwijsgevend personeel kunnen versterken. Maar «vanuit ieders rol» is iets anders dan «volledige gelijkwaardigheid». Anders wordt het een vergelijking van appels en peren.

De voorzitter: De motie op stuk nr. 41 is al besproken.

Staatssecretaris Dekker: Ik hanteer ten aanzien van de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 42 de volgende lijn. Op dit moment bestaat die uitzondering in handhaving uiteraard, maar ik vind dat er met de motie wel heel erg op de oplossingen vooruit wordt gelopen. Ik wil de motie derhalve ontraden en gewoon een vrij en open onderzoek laten doen naar de consequenties van richtingvrije planning. Daar kom ik voor de wetgeving bij de Kamer op terug.

Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 43. Ook met die motie wordt vooruitgelopen op een oplossing, namelijk de verlaging van de gemeentelijke opheffingsnormen. Ik ben er niet onmiddellijk van overtuigd dat dit nodig is. Ik wil dus ook deze motie ontraden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als de Staatssecretaris de overwegingen wil meenemen bij de voorbereiding van de verdere uitwerking, ben ik bereid beide moties aan te houden.

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat dat recht doet aan het debat dat we hebben gehad en de toezeggingen die ik op dat punt heb gedaan. Ik herhaal die hierbij.

De voorzitter: Op verzoek van de heren Voordewind, Bisschop en Rog stel ik voor, hun motie (31 135, nr. 42) aan te houden.

Op verzoek van de heren Voordewind en Bisschop stel ik voor, hun motie (31 135, nr. 43) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Dekker: Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 44 van de leden Straus, Ypma en Van Meenen over een onderzoek naar de ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Mag ik «onderzoek» veranderen in «brief»? Ik weet niet of we hier nu weer een heel uitvoerig onderzoek op moeten loslaten. Ik kan nog wel eens even goed op een rijtje zetten waar het nu de facto verschilt. Ik denk dat die verschillen de afgelopen jaren steeds kleiner zijn geworden. Het gaat nu echt om details. Laat ik dat maar even inventariseren. Dan kom ik tussen nu en twee maanden met die brief naar de Kamer.

De motie op stuk nr. 45 gaat over thuisonderwijs. Ik wil niet in een welles-nietesdiscussie verzanden. Ik heb hier een tekst uit hetzelfde rapport als de heer Rog. Daarin staat op pagina 50: het is uiteindelijk aan de wetgever, hierover een inhoudelijke afweging te maken. Maar zou het thuisonderwijs een reguliere mogelijkheid worden, dan moet de wetgever et cetera, et cetera. Volgens mij wordt het daarin wel open en tentatief gelaten. Ik weet niet of wij al te veel moeten teruggrijpen op het rapport en op de vraag wie er nu aan het laatste of het kortste eind trekt. Ik denk dat we in dit debat goede afspraken hebben gemaakt over een onderzoek naar en een inventarisatie van de voorwaarden waaronder thuisonderwijs mogelijk kan worden gemaakt, waarbij we wel garanderen, ook richting de kinderen, dat dat onderwijs van een kwalitatief hoog niveau is. Ik zie de heer Rog knikken. Volgens mij vinden wij elkaar op dat punt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik zou graag nog even van mevrouw Straus, als indiener van de motie op stuk nr. 44, horen wat zij ermee gaat doen. Dat bleef in de lucht hangen. Gaat zij de motie aanpassen of doet zij dat niet? In het laatste geval wordt de motie namelijk ontraden.

Voorzitter: Rog

De voorzitter: Mevrouw Straus, kunt u aangeven wat u gaat doen met de motie?

Mevrouw Straus (VVD): Ik ga mij er heel even op beraden of dit in onze ogen voldoende is. Het kan zijn dat ik dan de motie zal aanhouden of intrekken.

Voorzitter: Straus

De voorzitter: Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de regering. De Staatssecretaris heeft de volgende toezeggingen gedaan.

  • De Staatssecretaris zal voorafgaand aan de indiening van het wetsvoorstel richtingvrije planning de Kamer een onderzoek sturen naar de effecten van het invoeren van richtingvrije planning op het stelsel en het gedrag van ouders en scholen. Hierin wordt ook aandacht besteed aan de relatie met opheffingsnormen en richtingvrije planning.

  • Voor de zomer van 2015 zal de Kamer het wetsvoorstel inzake «van kleur verschieten» ontvangen.

  • Voor de zomer van 2015 zal de Kamer een aantal varianten of modellen ontvangen van de regeling voor leerlingenvervoer.

  • De Staatssecretaris zal de Kamer informeren over een mogelijke toekomstige regeling voor thuisonderwijs, met de randvoorwaarden die daaraan ten grondslag liggen. Daarin wordt aandacht besteed aan de vormgeving van het toezicht op afstandsonderwijs. De Staatssecretaris komt binnen twee weken met een opzet over de wijze waarop hij deze inventarisatie wil vormgeven.

  • De Staatssecretaris zal in het eerstvolgende overleg met de VNG de verantwoordelijkheid van de gemeenten inzake het openbaar onderwijs expliciet aan de orde stellen, met het recht van leerlingen op een plaats in het onderwijs.

Ik wil de mensen op de publieke tribune en alle mensen die dit debat via internet hebben gevolgd hartelijk danken voor de belangstelling. Volgende week dinsdag wordt gestemd over de moties die vandaag zijn ingediend.

Sluiting 17.30 uur.

Volledige agenda

1. Reactie op het Onderwijsraadadvies «Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief»

Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 164 – Brief regering d.d. 12-07-2013

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

2. Brief van de Onderwijsraad t.g.v. het rapport «Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief». Deze adviesaanvraag is op verzoek van de Kamer verricht door de Onderwijsraad (zie Kamerstuk 32 500-VIII, nr. 145 );

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 183 – Overig d.d. 10-04-2012

3. Beleidsreactie op Onderwijsraadadvies Voorkomen draaideurconstructie

Kamerstuk 33 495, nr. 57 – Brief regering d.d. 10-06-2014

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Afschrift van de brief aan Onderwijsraad over «draaideurconstructies»

Brief regering d.d. 18-02-2014

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

4. Toezending advies Onderwijsraad Verzelfstandiging in het onderwijs I

Kamerstuk 31 135, nr. 28 – Brief regering d.d. 20-05-2010

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

5. Aanbieding Rapport «Vrijheid van stichting»

Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 184 – Brief regering d.d. 15-06-2011

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

6. Aanbieding van een intern advies van het Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie over het begrip «richting» en artikel 5 van de Leerplichtwet 1969

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 63 – Brief regering d.d. 12-11-2013

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

7. Aanbieding onderzoeksrapport «Vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een richtingbezwaar»

Kamerstuk 31 700 VIII, nr. 184 – Brief regering d.d. 19-05-2009

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dijksma S.A.M.

8. Reactie op de brief van de Stichting VSA tot aanpassing van de WVO opdat het onderwijsaanbod zich kan aanpassen aan de vraag

Brief regering d.d. 28-03-2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

9. Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 maart 2012 op de brief van de stichting VSA tot aanpassing van de Wet voortgezet onderwijs (WVO) opdat het onderwijsaanbod zich kan aanpassen aan de vraag

Kamerstuk 31 289, nr. 134 – Brief regering d.d. 02-10-2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

10. Stand van zaken inzake de beleidsagenda openbaar onderwijs

Kamerstuk 31 293, nr. 112 – Brief regering d.d. 31-08-2011

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Verslag schriftelijk overleg over de stand van zaken inzake de beleidsagenda openbaar onderwijs in het primair onderwijs

Kamerstuk 31 293, nr. 131 – Brief regering d.d. 22-12-2011

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Antwoorden op vragen van de commissie over de stand van zaken inzake de beleidsagenda openbaar onderwijs in het primair onderwijs ( 31 293, nrs. 112 en 131)

Kamerstuk 31 293, nr. 138 – Brief regering d.d. 12-04-2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

11. Leerlingenvervoer

12. Voortgang passend onderwijs Het betreft de bijlage «leerlingenvervoer in Nederland: eerste meting leerlingenvervoer 2013»

Kamerstuk 31 497, nr. 122 – Brief regering d.d. 27-03-2014

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

13. Overzicht feiten en cijfers over het leerlingenvervoer

Kamerstuk 31 521, nr. 68 – Brief regering d.d. 08-02-2013

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

14. Leerlingenvervoer

Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 1256 – Schriftelijke vragen d.d. 01-02-2013

Tweede Kamerlid, R. Bisschop (SGP)

15. Reactie op het artikel «Geen leerlingenvervoer om geloof» uit het Nederlands Dagblad van 15 november jl.

Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 116 – Brief regering d.d. 19-12-2012

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

16. De gemeentelijke bijdrage aan vervoer van «signatuurleerlingen»

Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 747 – Schriftelijke vragen d.d. 22-11-2012

Tweede Kamerlid, L. Ypma (PvdA)

17. Leerlingenvervoer voor hoogbegaafde leerlingen

Kamerstuk 31 521, nr. 65 – Brief regering d.d. 10-04-2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven