Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2012
In uw brief van 16 maart 2011 (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 145) verzocht u de Onderwijsraad om een gezaghebbende interpretatie van artikel 23 van
de Grondwet. Sinds Vaste grond onder de voeten, de verkenning van de raad uit 2002, hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan,
die geleid hebben tot actuele vragen over de vrijheid van onderwijs. In het advies
dat wij u hierbij aanbieden, gaat de raad na welke interpretatie mogelijk en wenselijk
is.
De raad beschouwt artikel 23 van de Grondwet als een groot goed. Het duale bestel
biedt ouders de mogelijkheid om onderwijs te kiezen dat dicht bij hun eigen levensvisie
ligt en dat ze in staat stelt om vanuit hun eigen identiteit een brug te slaan naar
anderen. De raad vindt het wel nodig om het grondwetsartikel ruimer te interpreteren.
Stichting van bijzondere scholen moet naar zijn oordeel ook mogelijk zijn op basis
van pedagogische visies en relatief nieuwe levensbeschouwelijke overtuigingen.
De raad stelt zijn interpretatie van artikel 23 nadrukkelijk in het licht van de kwaliteit
van het onderwijs De vrijheid van onderwijs moet tegemoetkomen aan het recht van individuen
op goed onderwijs.
Bij de totstandkoming van het advies heeft de raad op verschillende momenten gesproken
met ouders, leerkrachten en schoolbestuurders. Hun betrokkenheid is groot. In Vrijheid maakt het verschil, het jaarboekje 2011 dat de raad tegelijk met dit advies uitgeeft1, vertellen ze welke waarde de vrijheid van onderwijs voor hen heeft.
De raad beoogt met een ruimere interpretatie van artikel 23 dat het grondwetsartikel
in de tijd blijft passen en zo zijn kracht behoudt.
Met beleefde groet,
Prof. Dr. G. T. M. ten Dam,
Voorzitter
Drs. A. van der Rest,
Secretaris