31 066 Belastingdienst

Nr. 985 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2022

Op 20 januari heb ik van de vaste commissie van Justitie en Veiligheid het verzoek gekregen te reageren op de brief van de groep «SBF moet eerlijk» van 20 december 2021. Hierbij ontvangt u mijn reactie.

De afgelopen periode heeft mijn ambtsvoorganger u op verschillende momenten geïnformeerd over de SBF-regeling of vragen daarover beantwoord. Op 25 juni 2021 is een brief naar uw Kamer gestuurd.1 Hierin staan de uitkomsten en het advies van het onderzoek, dat de toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – en mijn ambtsvoorganger hebben laten verrichten naar de fiscaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke toepassing van de regeling Substantieel Bezwarende Functies (SBF) vanaf 2010. In die brief staat ook vermeld dat de conclusies van de onderzoekers worden overgenomen. In de brief van 8 oktober 2021 bent u nader geïnformeerd over de financiële compensatie die in het kader van de tekortgeschoten informatievoorziening is overeengekomen met de SBF-groep, en uitgekeerd.2 De Kamervragen die over dit onderwerp zijn gesteld zijn op 15 december 2021 beantwoord.3 Voor de technische uitleg van de overgang naar de SBF-regeling en de opbouw van de regeling alsook de opbouw van de compensatie die is verstrekt aan de SBF-ers verwijs ik u dan ook naar de eerdergenoemde correspondentie.

De belangrijkste conclusies uit het hierboven genoemde onderzoek zijn dat de overheid op fiscaalrechtelijk vlak geen verwijten gemaakt kan worden, maar dat vanuit arbeidsrechtelijk perspectief de overheid als werkgever in de informatievoorziening helaas tekort is geschoten. Het is van belang hierbij te vermelden dat de SBF-ers eerder al zijn gecompenseerd voor wat betreft de informatievoorziening rondom de invoering van de SBF-regeling. Deze compensatie is verstrekt op grond van een akkoord dat het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie met de vakbonden op 26 juni 2014 heeft gesloten.

Dit betrof de SBF-ers die bij DJI in de periode 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2012 met SBF-verlof zijn gegaan, zij hebben een compensatie ontvangen ter hoogte van twee SBF-uitkeringsmaanden netto. Daarnaast is in 2018 een nabetaling uitgekeerd aan de SBF-ers voor het niet toepassen van de witte loonbelastingtabellen in de eerste 104 weken van de SBF-verlofuitkering in de periode vanaf 2013.

In de brief van 25 juni 2021 heeft mijn ambtsvoorganger ook aangegeven gevolg te geven aan de aanbeveling van de onderzoekers om de SBF-ers financieel te compenseren (voor een deel van de groep aanvullend op de eerder verstrekte compensatie). In overleg met de SBF-groep is een goedgekeurde compensatie overeengekomen. Hierover bent u in de brief van 8 oktober 2021 geïnformeerd. In deze brief vindt u meer informatie over de opbouw van de compensatie. Deze compensatie is inmiddels uitgekeerd en hiermee is de motie van de heer Omtzigt uitgevoerd.4

Hoewel het een niet bevredigend antwoord is voor de SBF-groep, blijkt uit de uitgebreide technische analyse opgenomen in de brief van 8 oktober dat er geen sprake is van pensioenschade. Ik zie geen reden om af te wijken of tot een aanpassing te komen van de eerder genomen besluiten.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 31 066, nr. 853.

X Noot
2

Kamerstuk 31 066, nr. 904.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1121.

X Noot
4

Kamerstuk 31 066, nr. 668.

Naar boven