Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2021
Bijgaand treft u de uitkomsten en het advies1 aan naar aanleiding van het onderzoek dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit
en Belastingdienst en ik hebben laten verrichten naar aanleiding van de motie van
de heer Omtzigt om een ultieme poging te doen om tot een oplossing te komen in het
SBF-dossier, en de Kamer hierover te informeren.2 Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Financiën
– Fiscaliteit en Belastingdienst over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen
die reeds zijn gezet.
De conclusie van de onderzoekers komt erop neer dat de overheid vanuit de fiscale
kant niets te verwijten valt maar dat op grond van de arbeidsrechtelijke invalshoek
de overheid als werkgever qua informatievoorziening tekort geschoten is. De conclusie
van de onderzoekers luidt dat zowel de informatievoorziening door DJI rondom de invoering
van de SBF-regeling per 1 januari 2010 als de handelwijze van DJI rondom de naleving
van de wetswijziging per 1 januari 2013 kan worden aangemerkt als strijdig met het
goed werkgeverschap. Op grond daarvan wordt een financiële compensatie voorgesteld
en adviseren zij dat ik de voormalige medewerkers van de Dienst-Justitiële inrichtingen
(hierna SBF-ers) een lump sum bedrag verstrek, waarbij onderscheid zou kunnen worden
gemaakt naar het jaar waarin de uitkering is ingegaan.
Ik neem de conclusie van de onderzoekers over, maar voeg daar aan toe dat ik de SBF-ers
voor wat betreft de informatievoorziening rondom de invoering van de SBF-regeling
per 1 januari 2010 reeds gecompenseerd heb op grond van een akkoord dat het toenmalige
Ministerie van Veiligheid en Justitie met de vakbonden op 26 juni 2014 heeft gesloten.
Niettemin wil ik gevolg geven aan de aanbeveling van de onderzoekers en de SBF-ers
(voor een deel van groep aanvullend) financieel compenseren. Omdat de aanbeveling
niet ingaat op de hoogte van de compensatie, hebben mijn medewerkers onderzocht wat
daarvoor een redelijk bedrag zou zijn.
Het voorstel voor compensatie is vervolgens besproken met een van de onderzoekers
en daarna met de SBF-groep zelf. Op 2 juni hebben mijn medewerkers hierover voor de
eerste keer met de vertegenwoordigers van de SBF-groep een gesprek gevoerd. In dit
gesprek is toen het voorstel van compensatie gedeeld.
Op 14 juni heeft de SBF-groep conform afspraak het voorstel op papier ontvangen en
op 18 juni heb ik daarop van hen een reactie ontvangen. Op 28 juni gaan mijn medewerkers
hierover, conform de gemaakte afspraak op 2 juni, verder in gesprek. De reactie van
de SBF-groep biedt perspectief voor wat betreft de compensatie op grond van het tekort
schieten in de informatievoorziening.
In de reactie van de SBF-groep van 18 juni wordt ook gemeld dat zij vinden dat zij
gecompenseerd moeten worden voor geleden pensioenverlies. Dit punt vraagt nog om een
nadere toelichting van de SBF-groep in ons gesprek van 28 juni, omdat de SBF-regeling
door de Minister van BZK, als coördinerend Minister van de rijksoverheid, in overeenstemming
met de vakbonden is vastgesteld en om die reden ook niet direct een onderdeel van
het onderzoek is geweest.
Ik zal u zodra er overeenstemming met de SBF-groep is bereikt nader informeren, ook
wanneer dit op punten onverhoopt niet is gelukt.
Ten overvloede meld ik u dat ik op 11 mei 2021 een brief van de SBF-groep heb ontvangen
en op 3 juni 2021 van de vaste commissie voor Financiën.3 Ik heb besloten om niet schriftelijk, maar mondeling in gesprek te gaan met de SBF-groep.
Zoals hierboven is aangegeven zal ik de Kamer hierover informeren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker