31 015 Kindermishandeling

Nr. 202 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 juli 2020

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft enkele vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 24 april 2020 inzake Beleidsreactie slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 (Kamerstuk 31 015, nr. 192)

De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2020 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 20 juli 2020 zijn de vragen, mede namens de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Rechtsbescherming en van Justitie en Veiligheid, beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

Adjunct-griffier van de commissie, Verouden

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

7

II

Reactie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat seksueel geweld tegen kinderen nooit mag gebeuren en dat elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling. Het is daarom goed dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) door middel van de slachtoffermonitor kritisch kijkt naar en rapporteert over de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. Met een juiste aanpak maken we de kans zo groot mogelijk dat kinderen een eerlijke start krijgen in het leven en niet later in hun leven nog steeds negatieve consequenties ondervinden van vreselijke gebeurtenissen uit het verleden. De beleidsreactie roept bij deze leden enkele vragen op.

In de beleidsreactie begint de Minister met een opsomming welke maatregelen en ontwikkelingen er zijn die moeten bijdragen aan het signaleren en aanpakken van seksueel geweld. Daarbij zijn drie algemene vragen te stellen. Is voldoende sprake van een gecoördineerde en integrale benadering van de aanpak van seksueel geweld? Welke tussenstappen zijn geformuleerd in de verschillende maatregelen en welk einddoel is gewenst, bijvoorbeeld bij het onderzoek hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis organisaties beter zijn toe te rusten om seksueel geweld te herkennen, inclusief online geweld? Tot slot vragen deze leden of sprake is van een nulmeting bij de maatregelen, zowel kwalitatief als kwantitatief? Kan de Minister bevestigen dat bij de genoemde maatregelen en ontwikkelingen er nadrukkelijk rekening mee wordt gehouden dat seksueel geweld tegen kinderen breder is dan huiselijk geweld en dat er dus zowel gefocust wordt op hands-on en hands-off seksueel geweld?

Voornoemde leden lezen de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur nadrukkelijk in het licht van zijn herhaalde constatering dat het zicht op seksueel geweld tegen kinderen beperkt is en dat het noodzakelijk is de informatievoorziening te verbeteren. Op welke wijze denkt de Minister een invulling te kunnen geven aan het verbeteren van deze informatievoorziening? Is de Minister bereid om met het mogelijk maken van lokale pilots hieraan een impuls te proberen te geven? Kan de Minister dan tegelijk inzetten op het breder uitrollen van geslaagde pilots?

Deze leden lezen in de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur dat preventie binnen het programma «Geweld hoort nergens thuis» minder aandacht krijgt. Genoemde leden vinden het voorkomen van het plaatsvinden van seksueel misbruik letterlijk van levensbelang. Wat is de reden dat preventie in mindere mate voorkomt in dit programma? Op welke manier zet de Minister in op preventie van seksueel geweld bij kinderen, maar ook bij volwassenen?

Deze leden worden graag geïnformeerd over – dit betreft de reactie op de eerste aanbeveling – de voortgang van de gesprekken over manieren om de coördinatie en samenhang tussen de verschillende activiteiten te verbeteren. Wanneer verwacht de Minister met voorstellen te kunnen komen? Kan de Minister toezeggen de Nationaal Rapporteur te betrekken?

Met betrekking tot de reactie op de tweede aanbeveling, vragen deze leden naar de verwachting wanneer er een ontwerp van een meer integrale aanpak op seksueel geweld met één of meer regio’s ontwikkeld is? Op welke wijze denkt de Minister een succesvolle aanpak als lichtend voorbeeld te laten dienen voor anderen?

Kan de Minister een nadere toelichting geven op de reactie op de derde aanbeveling met betrekking tot het in kaart brengen van prevalentie van seksueel geweld onder kinderen jonger dan 12 jaar? Wat wordt gedaan met het advies over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling zoals gegeven door de onderzoekscommissie «Geweld hoort nergens thuis»? Op welke wijze wordt aandacht gegeven aan het verbeteren van de signaleringsfunctie van professionals in de sectoren kinderopvang, onderwijs, verzorging en verpleging, jeugdhulp, zorg en justitie?

In reactie op de vierde aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om de effectiviteit van de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen in zaken van seksueel geweld tegen kinderen gaat de Minister in op de in maart 2020 door hem en zijn collega, de Minister van Rechtsbescherming, gepresenteerde plannen om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. De aan het woord zijnde leden kijken reikhalzend uit naar de terugkoppeling over de hiertoe in het land gestarte pilots en vragen wanneer ze deze kunnen verwachten. Zijn er nog voornemens om het aantal van zes pilots uit te breiden? Tegelijkertijd constateren deze leden dat effectiviteit niet alleen ziet op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een maatregel, maar ook of de betreffende maatregelen daadwerkelijk effectief is geweest. Hoe, zo vragen betreffende leden, gaat de Minister invulling geven aan dit deel van deze aanbeveling? Tevens vragen zij hoe de Minister om wil gaan met de kinderen die zich nú in onveilige situaties of op wachtlijsten voor hulp bevinden.

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

Uit de slachtoffermonitor blijkt dat meisjesslachtoffers van seksueel geweld relatief zware vormen van hulp ontvangen, een ruime meerderheid van alle meisjes werd zelfs in gesloten opvang geplaatst. De hulp aan jongens is gemiddeld lichter van aard. Is de Minister bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van dit verschil?

Sinds 1 januari 2019 is de verbeterde meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van toepassing. Bij acuut of structureel huiselijk geweld, waaronder seksueel geweld wordt gemeld bij Veilig Thuis. Worden meldingen seksueel geweld/misbruik apart geregistreerd? Zo nee, waarom niet?

Deze leden delen de mening dat er veel aandacht is voor de problematiek van seksueel geweld tegen kinderen. Deze leden constateren echter ook dat de wachtlijsten, onder andere bij de Veilig Thuis-organisaties, en het gebrek aan tijdige zorg en ondersteuning al jarenlang een groot probleem zijn. Deze leden twijfelen dan ook of de voorgenomen maatregelen op korte termijn voor de gewenste verbetering zullen gaan zorgen. Met onder andere campagnes moet de meldingsbereidheid worden bevorderd. Organisaties die deze meldingen gaan afhandelen moeten op een mogelijke stijging van meldingen worden toegerust. Voornoemde leden vragen of dit het geval is. Bovendien is gebleken dat maar in een aantal Veilig Thuis-organisaties specifieke kennis over seksueel geweld aanwezig is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de benodigde expertise om seksueel geweld effectief aan te pakken voldoende geborgd is?

Tot slot willen deze leden weten of het kwaliteitskader veiligheid voor de lokale infrastructuur inmiddels opgesteld en inwerking getreden is.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. Deze leden hebben hier nog enkele vragen bij.

De Minister geeft aan dat via ZonMw een onderzoekslijn «Onderzoek naar goede aanpakken voor (vroeg)signalering» is uitgezet. De deadline voor aanmelding hiervoor is inmiddels verlopen (3 maart 2020). Deze leden vragen of er voldoende voorstellen zijn ingediend. Zijn daarbij ook voorstellen gedaan voor onderzoek naar het signaleren en de risico’s van online spelen?

Samen met de Minister voor Rechtsbescherming verkent de Minister hoe de kwaliteit van gespecialiseerde forensische artsen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ook voor andere minderjarige kinderen verbeterd kan worden buiten de huidige doelgroep van kwetsbare kinderen tot 12 jaar en deels tussen 13 en 15 jaar. Deze leden vragen waarom forensisch onderzoek nu alleen voor kinderen tot 12 jaar en tussen de 13 en 15 jaar wordt ingezet. Deze leden vragen daarnaast op welke termijn de verkenning van beide ministers tot resultaat moet leiden.

In november 2019 is de landelijke campagne «wat kan mij helpen» gelanceerd waarbij specifiek aandacht besteed wordt aan minderjarigen van 14 tot 18 jaar. Op 230 scholen zijn posters opgehangen. Er zijn echter ongeveer 650 scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland. Waarom is de campagne bij slechts 35 procent van de voorgezet onderwijs scholen uitgezet?

Reactie op de aanbevelingen

Voornoemde leden vragen wat de planning is van de gesprekken met andere departementen waarin nagegaan wordt of er manieren zijn om de coördinatie en samenhang tussen de verschillende activiteiten te verbeteren. Op welke termijn wenst de Minister tot een betere coördinatie te komen?

Deze leden vragen met welke regio‘s wordt samengewerkt om een meer integrale aanpak op seksueel geweld te ontwerpen. Wat is de planning hiervan en wanneer wil de Minister dat uiterlijk een succesvolle aanpak aan de overige regio’s kan worden aangeboden?

Deze leden wanneer de resultaten van de eerste (tweejaarlijkse) prevalentiemonitor huiselijk en seksueel geweld worden opgeleverd. Wanneer worden die resultaten met de Kamer gedeeld? Deze leden vragen tevens, wat het advies van de onderzoekscommissie «Geweld hoort nergens thuis» was over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling.

Deze leden vragen of de Minister de meest recente informatie over wachtlijsten en wachttijden in de Jeugdbeschermingsketen kan geven. Valt er al iets te zeggen over de effectiviteit van de pilots die op zes plekken in het land zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de pilots, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 en de beleidsreactie van de Minister. Deze leden zijn het met de Minister eens dat seksueel geweld tegen kinderen nooit mag gebeuren. «Het recht van kinderen om tegen deze vormen van geweld beschermd te worden is stevig verankerd in Europese en internationale verdragen», aldus ook de Nationale Rapporteur. Deze leden vinden dat de rechten van alle kinderen prioriteit moeten hebben zodat zij in veiligheid en vrijheid kunnen opgroeien. Met het geven van prioriteit aan het voorkómen van seksueel geweld wordt verschrikkelijk leed bij kinderen en soms levenslange geestelijke gezondheidszorg voorkomen. Deze leden willen nog enkele vragen stellen over de coördinatie van de hulpverlening en over het voorkómen van seksueel geweld.

Deze leden ontvingen op 10 maart jl. een technische briefing in de Kamer van de Nationaal Rapporteur. De Nationaal Rapporteur meldt tijdens deze technische briefing dat aanpak van de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en uitbuiting «op dit moment te versnipperd is». In de beleidsreactie van de Minister wordt verwezen naar de verschillende programma’s en initiatieven die deze aanpak vertolken. De leden constateren dat de Nationaal Rapporteur juist bij deze programma’s en initiatieven constateert dat «het ontbreekt aan samenhang en coördinatie». Is de Minister het eens met deze constatering? Wat zijn de concrete vervolgstappen die de Minister gaat ondernemen na deze constatering? Is de Minister het met deze leden eens dat meer coördinatie en regie nodig is om juist deze kwetsbare groep goed te beschermen? Zo ja, hoe wil de Minister dit bewerkstelligen? Is dit een aanleiding om te heroverwegen of de aanpak op dit moment voldoende is? Deze leden zijn van mening dat de algemene beleidsreactie hierin onvoldoende concreet was en vragen de Minister duidelijker te schetsen wat de vervolgstappen zijn en wat de redenen zijn dat de Nationaal Rapporteur dit constateert.

Voornoemde leden vernemen van de Nationaal Rapporteur dat in 15 procent van de gevallen nadat de rechter een kind wegens seksueel geweld onder toezicht had gesteld, er niet binnen zes maanden hulp geboden is. De Minister meldt in zijn reactie dat er zes pilots zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. Wat is de oorzaak van dit probleem en hoe beogen deze pilots die oorzaak op te lossen? Deze leden vragen de Minister of dit probleem nieuw is of al langer bestaat en of er geleerd kan worden van de situatie toen dit probleem nog niet aan de orde was.

De leden van de D66-fractie lezen in het jaarverslag van de Kinderombudsman de kreet: «Regel Regie»1. Ziet de Minister overeenkomsten met deze oproep en de oproep van de Nationaal Rapporteur? Zo ja, wat betekenen deze oproepen voor de vervolgstappen die de Minister neemt binnen de wet- en regelgeving en specifiek voor de jeugdhulp die nodig is bij kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld.

De aan het woord zijnde leden vinden dat voorkómen beter is dan genezen, ook als het gaat om seksueel geweld tegen kinderen. De Minister meldt in zijn brief verschillende lopende initiatieven en programma’s specifiek gericht op preventie. Hoeveel kinderen worden er volgens de Minister in totaal bereikt met deze verschillende programma’s en initiatieven? De Minister benoemt daarnaast het «Onderzoek naar goede aanpakken voor (vroeg)signalering» en dat de resultaten in 2022 bekend zullen zijn. Komt er ook een tussenrapportage van dit onderzoek? Zo ja, wanneer is deze beschikbaar? Als laatst vragen deze leden de Minister of hij duidelijk en concreet uiteen kan zetten wat zijn plannen zijn om seksueel geweld tegen kinderen te voorkomen. Wat is hier de verwachte impact van en beschouwd de Minister dit als voldoende, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 tot zich genomen. Deze leden hebben nog enkele vragen hierover.

Deze leden hebben de vier aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur gelezen. In de eerste aanbeveling roept de Nationaal Rapporteur op tot een betere coördinatie tussen alle initiatieven en programma’s die op dit thema zijn ingesteld. De Minister schrijft dat hij gaat kijken of hij de coördinatie en samenhang tussen deze activiteiten kan verbeteren. Deze leden vragen hoe de Minister deze betere coördinatie tot stand wil brengen? Wie gaat deze coördinatie op zich nemen? Binnen welk tijdskader wil de Minister deze beter coördinatie gerealiseerd hebben? De Nationaal Rapporteur concludeert dat door het gebrek aan coördinatie bepaalde vormen van seksueel geweld relatief minder aandacht krijgen, zoals bijvoorbeeld seksueel geweld gepleegd door leeftijdsgenoten en vormen van online seksueel geweld. Is de Minister het met deze leden eens dat ook deze vormen van seksueel geweld evenveel aandacht verdienen? Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat er ook aandacht is voor deze vormen van seksueel geweld?

Voornoemde leden lezen dat de Nationaal Rapporteur in zijn tweede aanbeveling concludeert dat er ook te weinig coördinatie is op regionaal niveau wat betreft de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. De Nationaal Rapporteur concludeert dat gemeenten en regio’s het onderwerp seksueel geweld maar in beperkte mate oppakken. Hoewel het een speerpunt is in het kabinetsprogramma «Geweld hoort nergens thuis», geeft de helft van de regio’s aan dat ze nog niks doen tegen seksueel geweld. Weet de Minister hoe dit kan? Hebben gemeenten enig zicht op het aantal kinderen in hun gemeenten die te maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke kinderen in hun gemeenten hier kwetsbaar voor zijn? Is er binnen gemeenten genoeg expertise om met dit soort problemen om te gaan? Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat gemeenten en regio’s het onderwerp seksueel geweld wél goed gaan oppakken? Wat hebben gemeenten en regio’s hier voor nodig? Worden er concrete doelen en afrekenbare doelen afgesproken in het actieprogramma? De Minister schrijft in zijn brief dat er is afgesproken dat één of meer regio’s een meer integrale en versterkte aanpak op seksueel geweld gaat ontwerpen. Zijn er al regio’s die zich hiervoor hebben aangemeld? Zo ja, hoeveel?

De Nationaal Rapporteur noemt het in zijn derde aanbeveling zorgelijk dat er geen zicht is op slachtofferschap van seksueel geweld onder jonge kinderen, namelijk kinderen onder de 12 jaar. Deze leden delen deze zorgen. De Minister schrijft in zijn reactie dat er geschat wordt dat jaarlijks ongeveer 2.500 kinderen slachtoffer zijn van seksueel misbruik in de leeftijdscategorie nul tot en met 17 jaar. Weet de Minister hoeveel kinderen daarvan onder de leeftijd van 12 jaar zijn? In het onderzoek waar de Minister naar verwijst is de prevalentie gebaseerd op schattingen van professionals, dat zegt dus eerder iets over hoe vaak mishandeling of seksueel geweld wordt gesignaleerd, niet hoe vaak het daadwerkelijk gebeurt. Is de Minister van plan om de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op te volgen om een specifiek onderzoek naar seksueel geweld onder kinderen jonger dan 12 jaar te doen, dat op een andere manier wordt gedaan dan prevalentie? Bijvoorbeeld door de schattingenmethode die de Nationaal Rapporteur heeft uitgevoerd met betrekking tot mensenhandel? Juist omdat deze categorie kinderen zich nog moeilijk verbaal kan uitdrukken is het belangrijk om in beeld te brengen om hoeveel kinderen het (mogelijk) gaat, is de Minister het daarover met deze leden eens? Heeft een organisatie als Veilig Thuis voldoende zicht op deze categorie kinderen? Hoeveel meldingen van seksueel geweld maakt Veilig Thuis? Heeft Veilig Thuis voldoende expertise in huis wat betreft seksueel geweld tegen kinderen? Kunnen zij de signalen goed genoeg herkennen? Op welke manier werken zijn samen met de Centra Seksueel Geweld (CSG)?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van de conclusies in de vierde aanbeveling. De Nationaal Rapporteur stelt vast dat in 15 procent van de gevallen er na een half jaar nog geen jeugdhulp op gang kwam na de ondertoezichtstelling van een kind. Het gaat hierbij om kinderen waarbij een kinderbeschermingsmaatregel is verzocht en is opgelegd door de kinderrechter. Bij het opleggen van deze maatregel bestaan er ernstige zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van het kind. Is dit Minister het met ons eens dat 15 procent een schokkend aantal is? Het gaat hier om kinderen die in een onveilige situatie zitten en daarin moeten blijven zitten vanwege wachtlijsten of een gebrek aan specialistische jeugdhulp. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat dit aantal niet samengaat met de Minister zijn eigen uitspraak in de beleidsreactie dat «elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling»? De Minister schrijft in zijn brief dat er op zes plekken in het land pilots zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. Voornoemde leden zijn blij met die pilots, maar kan de Minister uitleggen wat hij doet om kinderen die nú in een onveilige situatie zitten te helpen? Het is mooi voor de lange termijn dat pilots worden gemonitord en de inzichten in beeld worden gebracht bij een evaluatieonderzoek, maar wat doet de Minister voor de kinderen achter deze 15 procent voor de korte termijn? Welk concrete plannen heeft de Minister om deze kinderen te helpen, wetende dat elke dag langer verblijf in een onveilige situatie er één teveel is en de ontwikkeling van het kind voor de rest van het leven schaadt? Zeker omdat de Inspecties voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) in hun rapportages «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd»2 en «Jeugdbeschermingsketen in gevaar», eind vorig jaar dezelfde conclusies trokken: wat heeft de Minister sindsdien ondernomen op dit vlak, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. De leden delen de mening van de Minister dat het onacceptabel is dat nog teveel kinderen seksueel geweld moeten meemaken, terwijl ieder kind veilig zou moeten zijn. De leden hebben een aantal vragen aan de Minister over de conclusies en aanbevelingen die zijn gedaan in de voorliggende beleidsreactie.

In de beleidsreactie wordt aangegeven dat er verschillende initiatieven zijn, maar dat veel los van elkaar plaatsvindt. Van een gecoördineerde aanpak is er zowel in beleid als in praktijk weinig te herkennen. De regering is nu aan het kijken of er tussen departementen meer coördinatie en samenhang kan worden gevonden. Deze leden vragen de Minister of hij kan aangeven wanneer de Kamer daarover geïnformeerd wordt?

Alle vormen van seksueel geweld die niet in de huiselijke kring of binnen afhankelijkheidsrelaties plaatsvinden, bijvoorbeeld tussen leeftijdsgenoten, vallen buiten de reikwijdte van het programma «Geweld hoort nergens thuis». Voornoemde leden vragen waarom daarvoor is gekozen, terwijl in de beleidsreactie wordt aangegeven dat bijna de helft van al het seksueel geweld tegen kinderen wordt gepleegd door leeftijdsgenoten onderling. Gaat het programma «Geweld hoort nergens thuis» hierop aangepast worden? Ditzelfde geldt voor online vormen van seksueel geweld. Kan de Minister dit toelichten? Kan de Minister tevens aangeven in hoeverre de hernieuwde aanpak van online seksueel misbruik zich verhoudt met het programma «Geweld hoort nergens thuis»?

Deze leden lezen in de beleidsreactie dat regio’s het onderwerp seksueel geweld in beperkte mate oppakken. De leden vragen de Minister of hij kan aangeven hoe dat komt en wat er aan gedaan wordt om te zorgen dat dit beter wordt opgepakt in de regio’s?

In de beleidsreactie wordt de vraag opgeworpen of jongeren ergens uitgelegd krijgen wat ze moeten doen als iemand vertelt over seksueel misbruik, zodat dit kan leiden tot het verdere hulpproces, zeker gezien een aanzienlijk deel van de slachtoffers niet praat over misbruik. Kan de Minister aangeven waar jongeren zich kunnen melden en kan dit nog beter in het beleid kan worden opgenomen?

In de beleidsreactie wordt gemeld dat het niet per definitie zo is dat kinderen die niet worden gemeld bij Veilig Thuis wel worden gemeld bij het CSG. Hierdoor is het aannemelijk dat slachtoffers van seksueel geweld binnen gezinnen uit beeld raken. Deze leden vragen of de Minister kan toelichten hoe hij hiermee omgaat in zijn beleid en hoe wordt voorkomen dat deze slachtoffers uit beeld raken?

Voornoemde leden lezen in de beleidsreactie dat er nog te weinig zicht in is de data van de Raad voor de Kinderbescherming daar waar het gaat om uitspraken van rechters. Wat doet de regering om hier beter zicht op te krijgen, zo vragen deze leden.

II Reactie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Hieronder ga ik in op de opmerkingen en vragen die zijn voorgelegd. Vanwege deels overlappende vragen, of vragen die in elkaars verlengde liggen, heb ik voor het overzicht de vragen geordend naar onderwerp uit de beleidsreactie met vermelding van de fracties die de vragen hebben gesteld:

  • A. De algemene reactie;

  • B. De maatregelen en ontwikkelingen;

  • C. De eerste aanbeveling: «Breng in kaart wat er gebeurt in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen en zorg voor coördinatie van die aanpak»;

  • D. De tweede aanbeveling: «Realiseer een gecoördineerde aanpak van seksueel geweld tegen kinderen op regionaal niveau en zorg voor monitoring hiervan»;

  • E. De derde aanbeveling: «Verken de mogelijkheden om de prevalentie van seksueel geweld onder kinderen jonger dan twaalf jaar in kaart te brengen»;

  • F. De vierde aanbeveling: «Onderzoek de effectiviteit van de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen in zaken van seksueel misbruik tegen kinderen»;

  • G. Overige vragen.

A. De algemene reactie

De leden van de VVD-fractie vragen of sprake is van een nulmeting bij de maatregelen opgenomen in de beleidsreactie, zowel kwalitatief als kwantitatief. Tevens vragen deze leden welke tussenstappen zijn geformuleerd in de verschillende maatregelen en welk einddoel is gewenst, bijvoorbeeld bij het onderzoek hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis organisaties beter zijn toe te rusten om seksueel geweld te herkennen, inclusief online geweld.

De verschillende maatregelen kennen hun eigen tussenstappen en in een aantal gevallen ook een evaluatie. Voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de pilot vergoeding van het eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet voor slachtoffers seksueel geweld die zich melden bij een Centrum Seksueel Geweld. Zo volgt ook een effectmeting naar aanleiding van de campagne «Wat kan mij helpen?». In de prevalentiemonitor huiselijk geweld en seksueel geweld wordt tweejaarlijks de omvang van deze problematiek onder de Nederlandse bevolking gemeten.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de Minister denkt een invulling te kunnen geven aan het verbeteren van de informatievoorziening en het zicht op seksueel geweld tegen kinderen. Ook vragen de leden of de Minister bereid is om met het mogelijk maken van lokale pilots hieraan een impuls te geven en of de Minister dan tegelijk kan inzetten op het breder uitrollen van geslaagde pilots.

Zoals de Nationaal Rapporteur heeft aangegeven zijn gegevens over seksueel geweld bij kinderen nog niet op alle aspecten beschikbaar in monitoring en onderzoek. Goede informatievoorziening vind ik belangrijk en daarom werk ik aan een impactmonitor kindermishandeling en huiselijk geweld. Het is daarbij goed om ons te realiseren dat gegevens over seksueel geweld niet eenvoudig te vergaren zijn vanwege het feit dat het in veel gevallen onzichtbare problematiek betreft en slachtoffers hier niet altijd mee naar buiten willen of kunnen komen. In opdracht van mijn ministerie is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de aanleiding kindermishandeling en seksueel geweld voor jeugdhulp te registreren. De rapportage van dit onderzoek heeft uw Kamer ontvangen bij de Voortgangsrapportage Zorg voor jeugd d.d. 17 juni 2020. Belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat er vaak meerdere aanleidingen zijn voor jeugdhulp, waardoor de primaire aanleiding moeilijk is te onderscheiden. Het verbeteren van de informatievoorziening via het opnemen in de beleidsinformatie Jeugd blijkt niet de oplossing. De onderzoekers dragen verschillende alternatieve mogelijkheden aan om inzicht te krijgen in aantallen slachtoffers van seksueel misbruik. Zij pleiten ervoor globale monitoring te combineren met data uit diepteonderzoek. Op basis van dit onderzoek zal ik nagaan welke mogelijkheden er zijn om beter zicht te krijgen op seksueel geweld tegen en kinderen. Daarnaast zijn de ministeries van VWS en JenV, de VNG, het programma GHNT en de Nationaal Rapporteur in contact met een diverse regio’s voor het versterken van de aanpak van seksueel geweld. Dit traject zal het komende half jaar verder vorm moeten krijgen. Het is uiteindelijk de bedoeling dat ook andere regio’s hun voordeel kunnen doen met hetgeen in deze regio’s wordt ontwikkeld.

De leden van de VVD-fractie vagen of de Minister kan bevestigen dat bij de genoemde maatregelen en ontwikkelingen er nadrukkelijk rekening mee wordt gehouden dat seksueel geweld tegen kinderen breder is dan huiselijk geweld en dat er dus zowel gefocust wordt op hands-on en hands-off seksueel geweld?

Seksueel geweld tegen kinderen vindt in veel gevallen plaats in de sfeer van de huiselijke kring. Het is daarom goed om dit ook in het kader van huiselijk geweld en kindermishandeling te zien en daarbinnen de aanpak vorm te geven. Seksueel geweld komt echter zoals de VVD-fractie aangeeft ook buiten de huiselijke kring voor en daarom zijn de maatregelen ook breder. Een voorbeeld daarvan is de aanpak van kinderporno, waarin niet alleen wordt ingezet op de opsporing en vervolging van daders evenals het schonen van internet van afschuwelijk beeldmateriaal, maar ook op preventieve acties gericht op kinderen, ouders en mensen met pedofiele gevoelens. Bij de ontwikkeling van maatregelen wordt rekening gehouden met hands-on en hands-off seksueel geweld.

B. De maatregelen en ontwikkelingen

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister duidelijk en concreet uiteen kan zetten wat zijn plannen zijn om seksueel geweld tegen kinderen te voorkomen, wat hiervan de verwachte impact is en wanneer de Minister dit als voldoende beschouwd. De leden van de VVD-fractie lezen in de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur dat preventie binnen het programma Geweld hoort nergens thuis in mindere mate voorkomt en vragen wat de reden hiervoor is. Ook vragen zij op welke manier de Minister inzet op preventie van seksueel geweld bij kinderen, maar ook bij volwassenen.

Het tegengaan van seksueel geweld bij jongeren begint in het onderwijs.

  • In het kader van seksuele en relationele vorming zijn scholen verplicht aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Daarbij is het leren omgaan met seksuele weerbaarheid zoals het bewust (leren) omgaan met je eigen wensen en grenzen en die van de ander van groot belang.

Vanuit het emancipatiebeleid van het Ministerie van OCW loopt een aantal initiatieven om seksueel geweld bij jongeren en volwassenen tegen te gaan.

  • De alliantie Act4Respect van Rutgers en Atria zet zich samen met jongeren in voor gelijkwaardige relaties tussen jonge vrouwen en mannen waarin geen ruimte is voor fysiek, seksueel of cybergeweld. Dit gebeurt o.a. door het ontwikkelen van interventies, kennisbevordering bij professionals en een sociale normcampagne gericht op jongeren.

  • Op initiatief van het Ministerie van OCW wordt sinds 2018 samengewerkt met gemeenten in het programma «Veilige Steden». Momenteel voeren 12 gemeenten, waaronder de G4, plannen uit gericht op het verbeteren van de veiligheid van vrouwen en meisjes in de openbare ruimte. De nadruk daarbij ligt op het tegengaan van seksuele intimidatie, grensoverschrijdend gedrag en geweld in het uitgaansleven en op straat. Binnen dit programma ontvangen gemeenten een financiële bijdrage aan hun plannen vanuit OCW. Het programma loopt nog tot en met 2022.

  • Movisie heeft met subsidie van het Ministerie van OCW de methodiek «Ik ben van mij!» ontwikkeld. «Ik ben van mij!» richt zich op jongeren en is een interventie die focust op het bevorderen van positief seksueel gedrag, op het ontwikkelen van bewustzijn van eigen wensen en grenzen en op het (h)erkennen van de wensen en grenzen van een ander. Ook richt het zich op het verlagen van het risico op het meemaken of vertonen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.

  • Ook subsidieert OCW het «Deltaplan» van Emancipator. Dit is een brede maatschappelijke beweging van organisaties, die jongens en mannen wil betrekken bij de strijd tegen geweld tegen vrouwen. De activiteiten bestaan o.a. uit trainingen en een campagne waarin mannen zich uitspreken tegen geweld tegen vrouwen.

Het programma Geweld hoort nergens thuis richt zich op drie actielijnen: eerder en beter in beeld, stoppen en duurzaam oplossen en specifieke groepen. Onder die laatste actielijn vallen ook slachtoffers van seksueel geweld Preventie is niet als specifieke actielijn benoemd. Dit neemt niet weg dat hiervoor vanuit het programma wel aandacht is:

  • Het project Ieder kind geïnformeerd heeft als doel dat kinderen weten wat hun rechten zijn, en in een veilige omgeving kunnen praten over hun situatie thuis aan de hand van de drie P’s uit het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK): «provision, protection, participation», oftewel het recht op voorzieningen, bescherming en participatie. Het is belangrijk dat kinderen leren over de (wettelijke) normen van geweldloos opvoeden en geweldloze relaties en dat het normaal is om te praten over hoe het thuis gaat, ook als het daar moeilijk is. Hiertoe is een inhoudelijk kader ontwikkeld. Dit wordt in de tweede helft van 2020 in een aantal pilots beproefd.

  • De acties in actielijn 2 (stoppen en duurzaam oplossen) zijn specifiek gericht op het duurzaam doorbreken van de cirkel van geweld, waarbij ook toekomstig slachtoffer- en daderschap wordt voorkomen.

  • Met het project WIJ doorbreken de cirkel van geweld wordt een impuls gegeven aan het (regionaal en lokaal) bespreekbaar maken van huiselijk geweld en kindermishandeling. Waaronder seksueel geweld in huiselijke kring valt.

  • Zoals ik in mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie al heb aangegeven worden minimaal twee regio’s gezocht om een integrale regionale aanpak van seksueel geweld te ontwikkelen met steun vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis. Hierbij zal ook aandacht zijn voor preventie, zowel bij kinderen als bij volwassenen.

De leden van de CDA-fractie vragen of er voldoende voorstellen zijn ingediend voor de onderzoekslijn via ZonMw: «Onderzoek naar goede aanpakken voor (vroeg)signalering», en of daarbij ook voorstellen zijn gedaan voor onderzoek naar het signaleren en de risico’s van online. De leden van de D66-fractie vragen of er ook een tussenrapportage komt van dit onderzoek en zo ja, wanneer deze beschikbaar is.

De uitvraag voor onderzoeken naar goede aanpakken voor (vroeg)signalering zijn gedaan en er zullen naar verwachting drie projecten gehonoreerd worden. De procedure loopt nog tot 17 juli 2020. Daarna wordt door ZonMw bekend gemaakt welke projecten zijn gehonoreerd.

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel kinderen er volgens de Minister in totaal worden bereikt met de verschillende programma’s en initiatieven?

Het is niet aan te geven hoeveel kinderen in totaal bereikt worden met de verschillende programma’s en initiatieven. Verschillende initiatieven richten zicht op verschillende doelgroepen.

  • Op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit zijn alle scholen in het po en vo verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming, relaties en seksualiteit en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij in hoe ze dit doen en welke methode ze hier voor gebruiken. Bijvoorbeeld binnen een les biologie of maatschappijleer, in de vorm van een project of door externe voorlichters op school uit te nodigen.

  • Als het gaat om de campagne «Wat kan mij helpen?» wordt onderzoek gedaan naar het effect en daarin zal ook het bereik onderdeel van zijn.

  • Onlangs meldde HelpWanted.nl een toename van online seksueel geweld tijdens de lockdown. Zij ontvingen ruim het dubbele aantal hulpverzoeken van kinderen en jongeren ten opzichte van de eerste twee maanden van het jaar. Met name het aantal zogenoemde sextortion (afpersing met naaktfoto’s) en in mindere mate een stijging van grooming (volwassene die online contact zoekt met minderjarige om seksueel misbruik te plegen). Jongeren hadden meer behoefte om te praten en chatgesprekken met de hulplijn duurden langer. Nu de scholen weer zijn begonnen verwacht Helpwanted.nl een daling van het aantal hulpvragen; scholen hervatten hun signalerende functie en jongeren kunnen daar ook terecht met vragen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen om alle vormen van seksueel geweld die niet in huiselijke kring of binnen afhankelijkheidsrelaties plaatsvinden buiten de reikwijdte van het programma Geweld hoort nergens thuis vallen. Ook vragen de leden of het programma hierop aangepast zal worden en datzelfde geldt voor online vormen van seksueel geweld. Ook vragen de leden of de Minister kan aangeven in hoeverre de hernieuwde aanpak van online seksueel misbruik zich verhoudt met het programma GHNT. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het eens is dat door het gebrek aan coördinatie bepaalde vormen van seksueel geweld relatief minder aandacht krijgen, zoals bijvoorbeeld seksueel geweld gepleegd door leeftijdsgenoten en vormen van online seksueel geweld, maar deze evenveel aandacht verdienen. Ook vragen de leden op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat er ook aandacht is voor deze vormen van seksueel geweld.

Er zijn verschillende domeinen als het gaat om seksueel geweld, namelijk binnen het gezin en buiten het gezin en verschil tussen hands-on en hands-of seksueel geweld. In veel gevallen vindt seksueel geweld plaats in de huiselijke kring. Daarom is het belangrijk ook binnen het kader van Geweld hoort nergens thuis hier aandacht voor te hebben en om die reden zijn slachtoffers van seksueel geweld ook opgenomen in het programma als specifieke groep. Dit betekent echter niet dat er geen aandacht is voor seksueel geweld buiten de huiselijke kring en dus buiten de scope van het programma. Ook voor seksueel geweld tussen leeftijdsgenoten, seksueel geweld in de sport of online seksueel geweld is aandacht vanuit de verschillende departementen.

In het kader van de aanpak van kinderporno heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een aantal preventieve campagnes ontwikkelt om slachtofferschap waar mogelijk te voorkomen. Zo wordt laagdrempelig voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor kinderen in de leeftijd 8 tot 12 jaar. Rond deze leeftijd gaan kinderen zich zelfstandig op het internet begeven en kunnen zij ongevraagd geconfronteerd worden met kinderporno of grooming. Doel is dat betrokken ouders en docenten samen met kinderen vroegtijdig aan de slag met online risico’s. Daarnaast wordt een onlinecampagne gemaakt gericht op delers en verspreiders van naaktbeelden van minderjarigen.

Bij de ontwikkeling van een integrale aanpak in een aantal regio’s zal het thema seksueel geweld vanuit een brede insteek benaderd worden. Het is aan de betrokken regio’s om hierin indien gewenst focus aan te brengen.

De leden van de PVV-fractie vragen of meldingen seksueel geweld/misbruik apart worden geregistreerd en zo nee, waarom niet. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe hij omgaat met het gegeven dat niet per definitie kinderen die niet worden gemeld bij Veilig Thuis wel worden gemeld bij het CSG en hoe wordt voorkomen dat slachtoffers buiten beeld raken.

Van iedere melding bij Veilig Thuis wordt de aard van het vermoedelijk geweld geregistreerd, dit geldt ook bij een vermoeden van seksueel geweld. In principe zouden professionals die met kinderen werken zijn gehouden om bij vermoedens van seksueel geweld de stappen van de meldcode te volgen en als zij toekomen aan stap 4 en 5 melden bij VT. Als het gaat om seksueel geweld in de acute fase kunnen kinderen en volwassenen terecht bij het CSG. De CSG’s werken samen met Veilig Thuis. Een goede samenwerking tussen Veilig Thuis en de CSG’s is belangrijk om te voorkomen dat kinderen uit beeld raken na contact met CSG. Zo werken sommige CSG’s bijvoorbeeld met een casemanager van Veilig Thuis.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom forensisch onderzoek nu alleen voor kinderen tot 12 jaar en tussen de 13 en 15 jaar wordt ingezet en op welke termijn de verkenning van beide ministers tot resultaat moet leiden.

Slachtoffers, jong en oud, kunnen in de acute fase (maximaal zeven dagen) na seksueel geweld terecht bij de Centra Seksueel Geweld (CSG). Naast eventueel medisch onderzoek dient bij verdenking van seksueel geweld ook sporenonderzoek te worden uitgevoerd. Dit sporenonderzoek wordt voor alle leeftijdscategorieën ingezet. Waar het gaat om sporenonderzoek bij kinderen onder de 13 jaar, wordt dit onderzoek altijd uitgevoerd door de gespecialiseerde forensische artsen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Waar het gaat om kinderen van 13, 14 of 15 jaar oud, wordt door de politie met het NFI overlegd wie het sporenonderzoek uitvoert: een forensisch arts van het NFI of een regionale forensisch arts. Bij kinderen vanaf 16 jaar en ouder, wordt het sporenonderzoek uitgevoerd door een regionale forensisch arts.

De politie en het Openbaar Ministerie hebben geconstateerd dat de kwaliteit van de sporenonderzoeken door regionale forensische artsen niet altijd het gewenste niveau heeft. Daarom laten de Minister voor Rechtsbescherming en ik het NFI en GGD GHOR Nederland een plan van aanpak maken om gezamenlijk de kwaliteit van de sporenonderzoeken bij alle kinderen (en bij volwassenen) te verbeteren. Wij streven ernaar uw Kamer voor het einde van 2020 over de voortgang te informeren.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de campagne «wat kan mij helpen» bij slechts 35 procent van de voorgezet onderwijs scholen uitgezet?

De campagne richt zich op jongeren en volwassenen. Minderjarigen van 14–18 jaar vormen de jongste doelgroep, naast de doelgroepen van 18–25 jaar en 24–40 jaar. Advertentieruimte op scholen is afhankelijk van het aantal beschikbare plaatsen gedurende de periode dat de campagne plaatsvindt. In de campagne wordt gebruik gemaakt van een compleet pakket aan communicatiemiddelen dat het meest geëigend is om de specifieke doelgroep zo goed mogelijk te bereiken. Naast het ophangen van posters op meer dan 1.000 plekken in scholen is gebruik gemaakt van (digitale) buitenreclame op stations en in horeca- en uitgaansgelegenheden. Verder is erop social media en dating apps, die de meeste jongeren gebruiken, aandacht besteed aan de campagne en zijn in nieuws- en lifestylebladen artikelen verschenen. Ook hebben influencers hun eigen social mediakanalen gebruikt om het onderwerp bij de doelgroep onder de aandacht te brengen. De kracht van de campagne zit in de combinatie van het gebruik van meerdere communicatiemiddelen, waarvan het uitzetten via scholen er één van is.

C. De eerste aanbeveling: «Breng in kaart wat er gebeurt in de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen en zorg voor coördinatie van die aanpak»

De leden van de VVD-fractie vragen of er voldoende sprake van is een gecoördineerde en integrale benadering van de aanpak van seksueel geweld. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister het eens is met de constatering dat het ontbreekt aan samenhang en coördinatie. De leden van de D66-fractie en GroenLinks-fractie vragen wat concrete vervolgstappen zijn die de Minister gaat ondernemen na deze constatering om betere coördinatie tot stand te brengen.

Seksueel geweld is een complex fenomeen, met verschillende verschijningsvormen in verschillende gradaties. De problematiek kent dan ook een brede scope en verschillende invalshoeken: van zedenmisdrijven tot MeToo-beweging. Het raakt verschillende ministeries en departementen. Daarom zijn er tussen de ministeries van OCW, VWS en JenV afstemmingsoverleggen belegd. Doel hiervan is de samenhang en integraliteit van de aanpak van seksueel geweld te bevorderen.

Ik ben het deels eens en oneens met de constatering van de leden van de D66-fractie dat de aanpak meer samenhang en coördinatie behoeft. Vanuit verschillende ministeries en departementen is er al veel aandacht voor de problematiek van seksueel geweld. Er lopen dan ook allerlei initiatieven over de brede scope die seksueel geweld betreft; van preventie tot het stoppen en werken aan duurzame oplossingen.

In veel gevallen zijn dit goede maatregelen die bijdragen aan de aanpak van seksueel geweld. Ik ben het met de rapporteur eens dat op die onderdelen waarbij door bundeling van krachten het effect voor slachtoffers van seksueel geweld groter kan zijn, we de maatregelen meer in samenhang moeten brengen. Daarvoor is zoals gezegd regulier interdepartementaal overleg gestart. Er worden stappen gezet om te komen tot meer samenhang en coördinatie in de aanpak. Waarbij inzichtelijk wordt gemaakt welke departementen bezig zijn met welke initiatieven en waar de meerwaarde ligt om de krachten te bundelen voor een effectievere aanpak.

De leden van de VVD-fractie, CDA-fractie, GroenLinks-fractie en SP-fractie vragen op welke termijn de Minister verwacht met voorstellen te kunnen komen en wenst tot betere coördinatie te komen/verbeterde coördinatie gerealiseerd wil hebben en de Kamer kan informeren over de uitkomst of er tussen departementen meer coördinatie en samenhang kan worden gevonden. Daarbij vragen de leden van de GroenLinks-fractie wie deze coördinatie op zich zal nemen. De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Minister de Kamer kan informeren over uitkomst of er tussen departementen meer coördinatie en samenhang kan worden gevonden. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan toezeggen dat de Nationaal Rapporteur wordt betrokken. Ook vragen de leden van de D66-fractie of de Minister het eens is dat meer coördinatie en regie nodig is om juist deze kwetsbare groep te beschermen en zo ja, hoe de Minister dit wil bewerkstelligen. Tot slot vragen deze leden of dit een aanleiding is om te heroverwegen of de aanpak op dit moment voldoende is.

Tussen de departementen vindt regulier overleg plaats. Deze afstemming is de afgelopen tijd verstevigd. Dit overleg is erop gericht om de diverse lopende maatregelen meer in samenhang te brengen en nieuw beleid integraal vorm te geven. Met de departementen streven we ernaar om daar waar samenhang helpt om seksueel geweld te bestrijden dit meer gecoördineerd te doen. Dit betekent niet dat alles gecoördineerd moet worden en dat het meerwaarde heeft voor dit thema één coördinator aan te wijzen. Daarvoor zijn de verschillende invalshoeken en domeinen te veelomvattend. Gezamenlijk willen we kijken hoe we de coördinatie zo vorm kunnen geven dat dit de belangrijke lopende maatregelen niet belemmert of vertraagt, maar dat we juist daar waar het meerwaarde heeft de samenhang in maatregelen versterken. Hiervoor is ook overzicht en inzicht nodig in de verschillende activiteiten. Dat wordt op dit moment uitgewerkt door de verschillende betrokken departementen. De Nationaal Rapporteur heeft regelmatig contact met de verschillende departementen en waar nodig wordt hij betrokken bij de invulling van coördinatie, rekening houdend met zijn onafhankelijke rol.

D. De tweede aanbeveling: «Realiseer een gecoördineerde aanpak van seksueel geweld tegen kinderen op regionaal niveau en zorg voor monitoring hiervan»

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer een ontwerp van een meer integrale aanpak op seksueel geweld met één of meer regio’s ontwikkeld is. Ook de leden van de CDA-fractie vragen dit en wanneer de Minister wil dat uiterlijk een succesvolle aanpak aan de overige regio’s kan worden aangeboden. Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie op welke wijze de Minister een succesvolle aanpak als lichtend voorbeeld wil laten dienen voor anderen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er al regio’s zijn die zich hebben aangemeld en hoeveel, en de CDA-fractie vragen met welke regio’s wordt samengewerkt om een meer integrale aanpak op seksueel geweld te ontwerpen.

Het vormgeven van een integrale aanpak op regionaal niveau vindt plaats in samenwerking tussen de ministeries JenV en VWS, het programma Geweld hoort nergens thuis, de VNG, Nationaal Rapporteur en een zestal regio’s. Met deze regio’s wordt nader verkend wat en wie er nodig zijn voor een integrale aanpak in hun regio en hoe het vormgeven van een integrale aanpak plaats kan vinden.

De eerste stap is samen met de regio’s investeren in de ontwikkeling van een integrale aanpak en gebruik makend van de kennis die al beschikbaar is. Daarbij is ook betrokkenheid van de regio Rotterdam en Amsterdam om te leren van de aanpak die daar ontwikkeld is. De eerste bijeenkomst met de regio’s is gepland en dan zal het verdere traject bepaald worden. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat tijdens de ontwikkeling ook andere regio’s betrokken zijn en dus al gaandeweg kunnen leren van aanpak die ontwikkeld wordt. Ik zal uw Kamer in de volgende voortgangsrapportage GHNT informeren over hoe het traject eruit zal komen te zien. Uiteraard kijken wij bij de inrichting van het ontwikkelproces naar mogelijkheden om andere regio’s te inspireren, succesfactoren breder te delen, maar ook naar oplossingen voor knelpunten.

De leden van de GroenLinks-fractie en de leden van de SP-fractie vragen of de Minister weet hoe het kan dat de helft van de regio’s nog niks doen tegen seksueel geweld, en wat eraan gedaan wordt om te zorgen dat dit beter wordt opgepakt in de regio’s.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of gemeenten enig zicht hebben op het aantal kinderen in hun gemeenten die te maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke kinderen in hun gemeenten hier kwetsbaar voor zijn. De leden vragen of er binnen gemeenten genoeg expertise is om met dit soort problemen om te gaan. Ook vragen deze leden hoe de Minister ervoor wil zorgen dat gemeenten en regio’s het onderwerp seksueel geweld wél goed gaan oppakken en wat zij hier voor nodig hebben. Tot slot willen de leden weten of er concrete en afrekenbare doelen worden afgesproken in het actieprogramma.

In de eerste voortgangsrapportage van Geweld hoort nergens thuis is niet geconcludeerd dat de helft van de regio’s niets doet aan seksueel geweld. Wel gaf ongeveer de helft van de regio’s ten tijde van de uitvraag (tweede helft 2018) aan dat het thema seksueel geweld – binnen de context van huiselijk geweld en kindermishandeling – een speerpunt is of zou worden voor de regio. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er nog in weinig regio’s sprake is van een integrale aanpak van seksueel geweld. Dit heeft onder andere te maken met het taboe rondom deze ingewikkelde problematiek, de moeilijkheden die ook professionals hebben om seksueel geweld te signaleren en bespreekbaar te makende en de benodigde samenwerking tussen tal van partijen. Met het programma GHNT en de onderliggende visie gefaseerde ketenzorg streven we ernaar om ook de aanpak van seksueel geweld in regio’s verder te brengen.

In zijn algemeenheid is erop zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau nog te weinig zicht op het aantal kinderen die te maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke kinderen hier kwetsbaar voor zijn. De aanwezige expertise op gebied van seksueel geweld verschilt per gemeente. Er zijn gemeenten en regio’s die verder zijn dan anderen bij het aanpakken van seksueel geweld. Deze goede voorbeelden zullen we benutten om andere regio’s te stimuleren om ook te verbeteren. Zoals eerder vermeld zullen we ten minste twee regio’s vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis ondersteunen om een integrale aanpak neer te zetten. Regio’s worden uitgedaagd om de lessen die hieruit te leren zijn te benutten in de eigen context.

Wat gemeenten nodig hebben zal per gemeente en regio verschillen, omdat de stand van zaken verschilt nu eenmaal per regio.

Het realiseren van een integrale regionale (of lokale) aanpak is de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente(n). Het programma zal ten minste twee regio’s ondersteunen bij het vormgeven van een integrale aanpak van seksueel geweld, en de Kamer hierover in de reguliere voortgangsrapportages van het programma informeren.

E. De derde aanbeveling: «Verken de mogelijkheden om de prevalentie van seksueel geweld onder kinderen jonger dan twaalf jaar in kaart te brengen»

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een nadere op de reactie op de derde aanbeveling en wat wordt gedaan met het advies over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling, zoals gegeven door de onderzoekscommissie «Geweld hoort nergens thuis».

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de eerste (tweejaarlijkse) prevalentiemonitor huiselijk en seksueel geweld worden opgeleverd en wanneer deze resultaten met de Kamer worden gedeeld. Tevens vragen zij wat het advies van de onderzoekscommissie «Geweld hoort nergens thuis» was over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling.

Om prevalentie te meten is het belangrijk dat dit vooral gebeurd met behulp van zelfrapportages. Dit geeft het meest betrouwbare beeld. Dit is over het algemeen al moeilijker bij kinderen en zeker bij een thema als seksueel geweld. Daarom heb ik voor het meten van prevalentie van kindermishandeling en seksueel geweld advies gevraagd aan de onderzoekscommissie Geweld hoort nergens thuis. De onderzoekscommissie heeft geadviseerd om de jeugd (10–17 jaar) zelf te bevragen over ervaren slachtofferschap via een representatieve steekproef van 10.000 kinderen, via scholen, met een vragenlijst («zelfrapportage»). De onderzoekscommissie geeft aan dat er speciale aandacht voor meting bij jonge kinderen moet zijn. Allereerst moet de zelfrapportage-vragenlijst vooral voor de jongste leeftijdsgroep eenvoudig zijn. Voorgesteld wordt om met twee versies te werken, een korte en een langere waarbij de jongere kinderen de korte krijgen en een deel van de oudere kinderen ook, zodat de onderzoeken vergelijkbare resultaten voor oudere en jongere kinderen kunnen opleveren. Ten tweede worden informanten bevraagd om de prevalentie te meten bij kinderen die te jong zijn om zelf te rapporteren. De schattingen voor de jongste groepen zullen ten derde ook getrianguleerd worden met innovatieve schattingsmethoden zoals in de literatuurstudie uitgezet door de cie GHNT zijn voorgesteld. De commissie adviseert om dit prevalentieonderzoek om de vier jaar te herhalen. Het advies wordt betrokken bij toekomstig op te zetten prevalentieonderzoek naar kindermishandeling.

De resultaten van de eerste prevalentiemonitor huiselijk en seksueel geweld zullen naar verwachting in het najaar van 2020 worden opgeleverd door het WODC en vervolgens door de Minister voor Rechtsbescherming en mij met uw Kamer worden gedeeld. Daarnaast zullen gegevens uit deze prevalentiemonitor worden opgenomen in de impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling, die naar verwachting ook voor het einde van 2020 naar uw Kamer zal worden gestuurd.

Daarnaast is door het WODC een slachtoffermonitor huiselijk geweld en seksueel geweld ontwikkeld die tweejaarlijks verschijnt. De vragenlijsten worden afgenomen onder een steekproef van de Nederlandse bevolking vanaf de leeftijd van 16 jaar.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze aandacht wordt gegeven aan het verbeteren van de signaleringsfunctie van professionals in de sectoren kinderopvang, onderwijs, verzorging en verpleging, jeugdhulp, zorg en justitie.

Het eerder en beter in beeld krijgen van signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling is één van de pijlers van het programma Geweld hoort nergens thuis. Per sector zijn door de beroepsgroepen afwegingskader opgesteld voor het toepassen van de verbeterde meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Om professionals werkzaam in bovenstaande sectoren handvatten te bieden rond het signaleren en handelen bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling gaat sinds 2019 de Meldcodetour door het hele land. In het kader van de implementatie van de verbeterde meldcode is de e-learning «Werken met de meldcode» voor (aankomend) professionals aangepast en opnieuw verspreid. Speciaal voor het onderwijs is de gratis app «Meldcode kindermishandeling» ontwikkeld in navolging van het succes van de app «Meldcode kinderopvang». Tevens kunnen alle professionals gebruik maken van de algemene meldcode-app van de rijksoverheid. Daarnaast is de implementatie van de Kindcheck in de GGZ met succes afgerond. Dit jaar wordt gestart met een meerjarige impuls toepassing Kindcheck bij de forensische klinieken. Binnen de ziekenhuizen is de veldnorm kindermishandeling van kracht. Deze veldnorm beschrijft randvoorwaarden, zoals een geschoolde aandachtsfunctionaris en scholing, die ziekenhuisbreed nodig zijn zodat de professionals beter kunnen signaleren en werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In het onderwijs worden door de Beweging tegen Kindermishandeling stappen gezet in de implementatie van de meldcode door ook een veldnorm onderwijs te ontwikkelen. We zien de veldnorm als een praktisch middel dat de signalering en aanpak van kindermishandeling op scholen kan stimuleren en ondersteunen. Uw Kamer zal binnenkort ook de reactie vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen op de (feitelijke) vragen over de meldcode bij de Staat van het Onderwijs 2019–2020.

De leden van de GroenLinks-fractie vraagt of de Minister weet hoeveel kinderen, van de geschatte slachtoffers van seksueel misbruik in de categorie 0 t/m 17 jaar, onder de 12 jaar zijn. Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister van plan is om de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op te volgen om een specifiek onderzoek naar seksueel geweld onder kinderen jonger dan 12 jaar te doen, dat op een andere manier wordt gedaan dan prevalentie. Juist omdat deze categorie kinderen zich nog moeilijk verbaal kan uitdrukken is het belangrijk om in beeld te brengen om hoeveel kinderen het (mogelijk) gaat, is de Minister het daarover eens?

Ik ben het met de leden van de Groen-Linksfractie eens dat het van belang is hier zicht op te hebben. Daarom is in voorgaand prevalentieonderzoek kindermishandeling, dat in 2019 is verschenen, via het informantenonderzoek de leeftijdscategorie van 0 tot 18 jaar reeds onderzocht. Deze gegevens heeft de Nationaal Rapporteur opgenomen in de slachtofferrapportages seksueel geweld tegen kinderen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een organisatie als Veilig Thuis voldoende zicht op deze categorie kinderen, hoeveel meldingen van seksueel geweld Veilig Thuis maakt, of Veilig Thuis voldoende expertise in huis heeft wat betreft seksueel geweld tegen kinderen en of zij de signalen goed genoeg herkennen en op welke manier werken zijn samen met de Centra Seksueel Geweld (CSG).

Veilig Thuis heeft zicht op de kinderen die met vermoedens van seksueel misbruik gemeld worden bij VT. Bij seksueel geweld speelt helaas mee dat dit in veel gevallen niet eenvoudig te signaleren is. Als de professionals bij vermoedens van misbruik de meldcode volgen en dus samenwerken met Veilig Thuis, heeft Veilig Thuis zicht op deze kinderen. Hierbij is een goede samenwerking tussen ketenpartners als CSG, OM, politie en Veilig Thuis van groot belang.

Veilig Thuis ontvangt alleen meldingen en doet onderzoek. Als misbruik of mishandeling wordt bevestigd dan legt Veilig Thuis veiligheidsafspraken vast en draagt die over aan de directbetrokkenen en betrokken partijen en blijft monitoren.

De medewerkers van Veilig Thuis zijn getraind om met alle seksueel misbruik slachtoffers/plegers en van alle leeftijden en niveaus, gesprekken te voeren en meldingen op te pakken, ook bij kinderen onder de 12 jaar.

Bij alle Veilig Thuis-organisaties is basiskennis op dit thema aanwezig. Er is daarnaast een landelijke werkgroep binnen de Veilig Thuis-organisaties die constructief aan de slag is om kennis verder te verbreden en vergroten.

Regionaal zijn al er al good practices, zoals in een regio waar in samenwerking met de zedenrecherche en OM, CSG en Slachtofferhulp een werkproces is ingericht die recht doet aan slachtoffers en plegers vanuit ieders wettelijke taak. Hierbij is intensief contact tussen de betrokken partijen.

De Veilig Thuis medewerkers kunnen signalen herkennen en als ze er niet uitkomen, kunnen ze hierover in overleg met de aandachtsfunctionaris, gedragswetenschapper en vertrouwensarts.

F. De vierde aanbeveling: «Onderzoek de effectiviteit van de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen in zaken van seksueel misbruik tegen kinderen»

De leden van de VVD-fractie vragen of er nog voornemens zijn om het aantal van de zes pilots, om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken, uit te breiden. En de leden van de CDA-fractie vragen of er al iets valt te zeggen over de effectiviteit van de pilots die op zes plekken in het land zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de pilots.

Het Athena-instituut van de VU Amsterdam onderzoekt de resultaten van de zes pilots. De resultaten van dit onderzoek komen na de zomer van 2020 beschikbaar. Wij zullen uw Kamer hierover informeren bij de voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd in de tweede helft van 2020. Er zijn geen voornemens om het aantal van zes pilots uit te breiden. Echter, omdat de vernieuwing van de jeugdbescherming niet alleen in de pilots plaats vindt, organiseren we (digitale) Jeugdbeschermings-cafés. Deze ontmoetingen zijn belangrijk voor de uitwisseling van goede voorbeelden en ervaringen over werken in de jeugdbescherming.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister invulling zal geven aan het deel van de aanbeveling dat betrekking heeft op de effectiviteit van de maatregelen.

Op de daadwerkelijke effectiviteit van kinderbeschermingsmaatregelen ontbreekt het zicht. Hiernaar loopt op dit moment een grootschalig onderzoek, bij de Erasmus Universiteit Rotterdam, als onderdeel van het onderzoeksprogramma naar de intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen. Resultaten worden 2022/2023 verwacht.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister om wil gaan met de kinderen die zich nú in onveilige situaties of op wachtlijsten voor hulp bevinden? De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de meest recente informatie over wachtlijsten en wachttijden in de Jeugdbeschermingsketen kan geven.

Kinderen hebben recht op een veilige opvoedingsomgeving. Wanneer de veiligheid van een kind in het geding is, wordt er door professionals direct ingegrepen. Uit het verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat de acute jeugdbescherming is gegarandeerd. Kinderen die in een acuut onveilige situatie verkeren worden vrijwel direct in veiligheid gebracht. De Raad voor de Kinderbescherming, kinderrechters en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming zijn gezamenlijk in staat om deze kinderen direct te helpen.

Informatie over de wachtlijsten en wachttijden van de totale jeugdbeschermingsketen is niet beschikbaar. Voor meer informatie wordt u verwezen naar de brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 maart jl.3 waarin de aanpak wachttijden is geschetst en de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl. waar we u informeren over de stand van de verbeteraanpak jeugdbescherming op de korte en lange termijn.

De leden van de D66-fractie vragen wat de oorzaak is van probleem dat in 15 procent van de gevallen nadat de rechter een kind wegens seksueel geweld onder toezicht had gesteld, er niet binnen zes maanden hulp is geboden. Ook vragen de betreffende leden hoe de pilot die oorzaak beogen op te lossen. De leden van de D66-fractie vragen tevens of dit probleem nieuw is of al langer bestaat en of er geleerd kan worden van de situatie toen dit probleem nog niet aan de orde was. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het eens is dat 15 procent een schokkend aantal is. Het gaat hier om kinderen die in een onveilige situatie zitten en daarin moeten blijven zitten vanwege wachtlijsten of een gebrek aan specialistische jeugdhulp. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat dit aantal niet samengaat met de Minister zijn eigen uitspraak in de beleidsreactie dat «elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling»?

Dit probleem wordt door diverse zaken veroorzaakt. Eén van de oorzaken is het is het tekort aan passende en tijdige jeugdhulp voor deze kinderen, dan wel het gebrek aan personeel, zoals ook beschreven is in de brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 maart jl.4 De wetsaanpassingen zoals aangekondigd in de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl. 5 alsmede de ervaringen uit de pilots, het vereenvoudigen van de jeugdbeschermingsketen moeten gaan helpen om op termijn de problemen duurzaam op te lossen.

Ook op de korte termijn wordt gewerkt aan knelpunten en de aanbevelingen uit het inspectierapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV over de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gemeenten en de Gecertificeerde Instellingen hebben daartoe regionale verbeterplannen opgesteld. De plannen bevatten diverse maatregelen om tot een toereikende uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te komen. Ik verwijs u hiervoor ook naar de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.6

Voor wat betreft de ambitie dat elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling kan ik stellen dat dit in de situatie nog niet waargemaakt kan worden. We doen ons uiterste best om de veiligheid van kinderen verder te verbeteren en hen onbedreigd te laten opgroeien.

De leden van de SP-fractie vragen wat de regering doet om hier beter zicht te krijgen op de data van de Raad voor de Kinderbescherming daar waar het gaar om uitspraken van rechters, zo vragen deze leden.

Samen met de onderzoekscommissie Geweld hoort nergens thuis, Raad voor de Kinderbescherming en Raad voor de Rechtspraak wordt momenteel verkend hoe uitspraken van de rechter over kinderbeschermingsmaatregelen onderdeel kunnen gaan vormen van de impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling.

Deze leden van de PVV-fractie constateren dat de wachtlijsten, onder andere bij de Veilig Thuis-organisaties, en het gebrek aan tijdige zorg en ondersteuning al jarenlang een groot probleem zijn. Deze leden vragen of de organisaties die meldingen afhandelen op eventuele stijging, vanwege de campagne, worden toegerust. De leden van de PVV-fractie vragen hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de benodigde expertise om seksueel geweld effectief aan te pakken voldoende geborgd is bij Veilig Thuis organisaties.

Veilig Thuis beoordeelt elke vraag of melding op prioriteit en pakt de urgente vragen snel op. Het gaat bij hulp aan slachtoffers van seksueel geweld niet alleen om het halen van wettelijke termijnen bij Veilig Thuis, maar juist ook om wat er vóór en ná de melding gebeurt. Wel bleek na onderzoek het aantal adviesvragen en meldingen bij Veilig Thuis in de laatste jaren bleek hoger dan geraamd en daarom is hiervoor jaarlijks 38,6 miljoen euro extra beschikbaar gesteld door het Rijk bij voorjaarsnota. Daarnaast is structureel 1,5 miljoen euro uitgetrokken voor de kosten die voortkomen uit de stijging van het aantal slachtoffers dat contact legt met de Centra Seksueel Geweld (CSG’s). Ook worden wijkteams door het kwaliteitskader beter toegerust om zwaardere zorg op te pakken.

Binnen alle Veilig Thuis-organisaties is kennis van seksueel misbruik aanwezig. Een aantal Veilig Thuis-organisaties hebben al een zeer goede aanpak gerealiseerd met de keten (zedenrecherche, CSG en slachtofferhulp, OM).

Er is voldoende kennis binnen Veilig Thuis en dit wordt door middel van trainingen geborgd. Onderling hebben VT’s een landelijke werkgroep op dit thema die bijvoorbeeld scholing organiseert. Binnen de Veilig Thuis-organisaties zijn aandachtsfunctionarissen gericht op gebied van seksueel misbruik/geweld aanwezig. Ook in de scholing voor nieuwe medewerkers is aandacht voor dit onderwerp.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met die pilots, maar vragen of de Minister kan uitleggen wat hij doet om kinderen die nú in een onveilige situatie zitten te helpen. En wat doet de Minister voor de kinderen achter deze 15 procent voor de korte termijn. Ook vragen de leden welke concrete plannen de Minister heeft om deze kinderen te helpen. Ook omdat de IGJ en Inspectie JenV eind vorig jaar dezelfde conclusies trokken, vragen de leden wat de Minister sindsdien heeft ondernomen op dit vlak.

De wetsaanpassingen zoals aangekondigd in de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.7 alsmede ervaringen uit de pilots, het vereenvoudigen van de jeugdbeschermingsketen zullen op de langere termijn helpen de problemen in de jeugdbescherming duurzaam aan te pakken. Ook op de korte termijn wordt gewerkt aan knelpunten en de aanbevelingen uit het inspectierapport over jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gemeenten en GI’s hebben daartoe regionale verbeterplannen opgesteld. De plannen bevatten diverse maatregelen om tot een toereikende uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te komen. Ik verwijs ook hiervoor naar de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.

G. Overige vragen

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bereid is onderzoek te doen naar het gegeven dat meisjesslachtoffers van seksueel geweld relatief zware vormen van hulp ontvangen, een ruime meerderheid van alle meisjes werd zelfs in gesloten opvang geplaatst en de hulp aan jongens gemiddeld lichter van aard is.

Bij meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld speelt heel vaak loverboyproblematiek. Dan kan gekozen zijn voor gesloten plaatsing om voldoende bescherming te kunnen bieden. In de vorige beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen van 2016 is vermeld dat de Staatssecretaris van VWS in 2017 een verkenning heeft uitgebracht over seksuele uitbuiting bij jongens in Nederland.8 Hierin kwam naar voren dat jongens minder zichtbaar zijn als slachtoffers dan meisjes om verschillende redenen.

Verder is al onderzoek gedaan naar de verschillen tussen jongens en meisjes in plaatsingsreden, problematiek en behandelplan in de JeugdzorgPlus.9 Zowel jongens als meisjes worden gesloten geplaatst vanwege onder andere een onveilige situatie voor zichzelf of voor anderen. Jeugdhulpprofessionals geven aan dat als het gaat om veiligheid er bij meisjes een ander gevoel van veiligheid speelt.

De leden van de D66-fractie vragen naar aanleiding van het jaarverslag van de Kinderombudsman waarin de kreet: «Regel Regie»10 is opgenomen of de Minister overeenkomsten ziet met deze oproep en de oproep van de Nationaal Rapporteur. En zo ja, wat betekenen deze oproepen voor de vervolgstappen die de Minister neemt binnen de wet- en regelgeving en specifiek voor de jeugdhulp die nodig is bij kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld.

De Kinderombudsman heeft in haar jaarverslag de kreet «Regel Regie» opgenomen. Het is een hartenkreet die vrijwel op elk terrein van toepassing is, aldus de Kinderombudsman. Echter verwijst de Kinderombudsman met deze kreet in haar jaarverslag naar de brede wens voor regie, om de complexiteit van hoe zaken zijn geregeld te vereenvoudigen.

De leden van de PVV-fractie vragen of het kwaliteitskader veiligheid voor de lokale infrastructuur inmiddels opgesteld en inwerking getreden is.

Het kwaliteitskader Werken aan veiligheid voor lokale (wijk)teams en gemeenten is op 21 november 2019 vastgesteld door de Commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs en de Commissie Bestuur en Veiligheid van de VNG. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis wordt ondersteuning geboden aan gemeenten bij de implementatie van het kwaliteitskader.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven waar jongeren zich kunnen melden als iemand vertelt over seksueel misbruik, zodat dit kan leiden tot het verdere hulpproces en of dit nog beter in beleid kan worden opgenomen.

Als het seksueel misbruik recent heeft plaatsgevonden (minder dan zeven dagen geleden) kunnen slachtoffers terecht bij het Centrum Seksueel Geweld (CSG) voor medische zorg, psychische hulp en voor het doen van een aangifte. Contact leggen met het CSG kan telefonisch en per chat.

Als het gaat om misbruik in huiselijk kring kunnen slachtoffers en omstanders ook contact opnemen met Veilig Thuis (telefonisch, en sinds kort ook per chat). Veilig Thuis neemt samen met partnerorganisaties de benodigde stappen om de situatie veilig te maken. Daarnaast kunnen kinderen met hun verhaal ook terecht bij de Kindertelefoon.

Minderjarige slachtoffers (tot 26 jaar) van online seksueel misbruik kunnen voor melding, informatie en advies contact opnemen met de hulplijn Helpwanted.nl. Slachtoffers kunnen ook (anoniem) chatten.

Ook Meldknop.nl biedt informatie en hulp. Via een browserbutton hebben jongeren met 1 klik direct informatie, advies en hulp vinden bij vervelende ervaringen op het internet. Meldknop.nl wordt ondersteund door de politie. Bezoekers op de website worden ook doorverwezen naar de juiste organisatie voor het beantwoorden van verdere vragen.

Via de website Vraaghetdepolitie.nl kunnen jongeren laagdrempelig chatten met de politie en bijvoorbeeld vragen stellen over online seksueel gedrag, zoals rondom het vervaardigen en verspreiden van seksueel beeldmateriaal. Een politieagent geeft dan een persoonlijk advies bij vragen over online veiligheid en kan ook hulp bieden, zoals hulp bij het verwijderen van het online naaktfoto’s en informatie over welke stappen je kunt zetten om (verder) verspreiding te voorkomen.


X Noot
1

Kamerstuk 35 388, nr. 2

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 699

X Noot
3

Perspectief voor de Jeugd, 20 maart 2020: Kamerstuk 31 839, nr. 723

X Noot
4

Perspectief voor de Jeugd, 20 maart 2020: Kamerstuk 31 839, nr. 723

X Noot
5

Voortgangsbrief Jeugd, 17 juni 2020: Kamerstuk 31 839, nr. 730

X Noot
6

Voortgangsbrief Jeugd, 17 juni 2020: Kamerstuk 31 839, nr. 730

X Noot
7

Voortgangsbrief Jeugd 17 juni 2020: Kamerstuk 31 839, nr. 730

X Noot
8

Seksuele uitbuiting in Nederland van Regioplan, januari 2017. Kamerstukken 31 839 en 28 638, nr. 575

X Noot
10

Kamerstuk 35 388, nr. 2

Naar boven