Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2017
Op 13 september jl. vond in Uw Kamer een dertigledendebat plaats over Limburgse boeren
die wietdrones inzetten. Tijdens dit debat refereerde het lid Van Oosten (VVD) aan
de controle van maisvelden met behulp van drones op aanwezigheid van wietplantages.
Hij wees in dat verband op de handleiding drones en privacy, die volgens hem tamelijk
veel beperkingen aan de particuliere inzet van drones voor cameratoezicht zou opleggen.
In reactie daarop heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd
naar de actualiteit van deze voorwaarden te zullen kijken.1 Hierna wordt uiteengezet wat dit heeft opgeleverd.
De handleiding drones en privacy stelt dat burgers of bedrijven alleen dan drones
voor cameratoezicht mogen inzetten, als dat echt nodig is. Dat kan het geval zijn,
als op een bepaald terrein dat eigendom van die burger of dat bedrijf is, regelmatig
diefstal plaatsvindt of zaken worden vernield. Dan moet ook duidelijk zijn dat andere,
minder ingrijpende maatregelen, zoals het aanbrengen van een hek of verlichting, het
uitvoeren van extra surveillances door bewakingspersoneel of het gebruik van bewakingscamera’s op de grond, onvoldoende hebben geholpen. Verder zal de verantwoordelijke
duidelijk moeten aangeven dat hij met behulp van drones cameratoezicht uitvoert. Is
dat niet kenbaar gemaakt, dan is hij strafbaar.2
Van wezenlijk belang is de hier genoemde voorwaarden in de juiste context te plaatsen.
Zij hebben betrekking op situaties waarin drones niet alleen worden ingezet voor preventieve
doeleinden, maar ook voor het kunnen signaleren van daders van – in de voorbeelden
van de handleiding – diefstal of vernieling. Een dergelijke inzet brengt niet alleen
mee dat er een meer dan minieme kans is op het verwerken van persoonsgegevens, maar
dat de verwerking daarvan ten behoeve van het signaleren van daders zelfs het doel
van deze inzet kan zijn. Beide mogelijkheden brengen op hun beurt mee dat voorafgaand
aan de inzet van drones afwegingen dienen te worden gemaakt over de proportionaliteit
en subsidiariteit daarvan, zoals in de hiervóór aangehaalde voorwaarden uit de handleiding
worden weergegeven. Ook dient het gebruik van drones met camera’s in dergelijke situaties
voldoende transparant te zijn. Voorwaarden als deze zijn nu nog af leiden uit de Wet
bescherming persoonsgegevens (Wbp), doch met ingang van 25 mei 2018 uit de Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG), die deze wet zal vervangen.
De controle van maisvelden met behulp van drones op aanwezigheid van wietplantages
moet in een andere context worden gezien. De kans dat de inzet van drones in dat geval
tot het verwerken van persoonsgegevens leidt, is vrijwel nihil. In dat licht bezien
zou het te ver voeren om vooraf een afweging omtrent de proportionaliteit en subsidiariteit
van de inzet daarvan te moeten maken. Van belang is wel dat de drones zo worden ingezet
dat zij zo min mogelijk beelden van wegen en paden om en door deze velden maken, omdat
anders de kans toeneemt dat ook beelden van mensen worden gemaakt. Verder zou kunnen
worden overwogen om een camera te gebruiken die beelden van gezichten kan «blurren»
(wazig of onzichtbaar maken). Of dat werkelijk nodig zou zijn, hangt af van verschillende
factoren, zoals de stand van de techniek, de uitvoeringskosten en de mate van waarschijnlijkheid
dat de camera werkelijk beelden van mensen vastlegt.3 Als deze afweging ertoe leidt dat blurren niet nodig is, maar de camera door omstandigheden
toch persoonsgegevens verwerkt, is daarop uiteraard de Wbp en straks de AVG van toepassing.
Een en ander betekent dat er aanmerkelijk meer ruimte voor de inzet van drones voor
controle van maisvelden is dan het lid Van Oosten veronderstelde. Ik zie dan ook geen
onnodige beperkingen voor de inzet daarvan. Bij de beoogde aanpassing van de handleiding
drones en privacy aan de AVG zal dit worden verduidelijkt. Tot slot merk ik nog op
dat eventuele beelden van aangetroffen wietplantages uiteraard aan de politie ter
beschikking kunnen worden gesteld, die vervolgens tot opsporing van de betrokken criminelen
kan overgaan.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker