30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 207 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 13 maart 2014 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 januari 2014 inzake het overzicht van de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Yücel (Kamerstuk 30 420, nr. 206);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 januari 2014 inzake het afschrift van de brief aan NOC*NSF inzake de aandacht voor mensenrechten (Kamerstuk 30 234, nr. 95);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2013 inzake de uitvoering van de motie van de leden Pia Dijkstra en Van Ark over monitoren voorlichting seksualiteit en seksuele diversiteit op scholen voor po en vo en de situatie in mbo en vmbo (Kamerstuk 30 420, nr. 205);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 december 2013 met de kabinetsreactie op het rapport «Seksuele oriëntatie en werk. Ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele werknemers» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Kamerstuk 30 420, nr. 204);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 oktober 2013 met de reactie naar aanleiding van moties en toezeggingen AO Emancipatie d.d. 13 juni 2013 (Kamerstuk 30 420, nr. 202).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Mohandis

Griffier: Klapwijk

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Mohandis, Yücel, Pia Dijkstra, Van Ark, Jasper van Dijk, Beertema, Klein en Voortman,

en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 14.32 uur.

De voorzitter: Ik heet de leden en de Minister, evenals alle andere hier aanwezigen en degenen die dit debat op afstand volgen, welkom op dit AO Emancipatie. De spreektijd is vier minuten per fractie. Ik houd twee à drie interrupties in eerste termijn aan. Daarbij zal ik niet te streng zijn en niet te snel spelbreker zijn. Ik geef dus de ruimte, maar ik houd wel 17.30 aan als eindtijd. Het kan altijd eerder, maar dat ligt aan de leden.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Emancipatie gaat in essentie over vrijheid, gelijkwaardigheid en daarmee de regie over je eigen leven. Economische zelfstandigheid is daarbij onmisbaar. Ik zoom eerst in op vrouwenemancipatie in het algemeen. Hebben vrouwen de regie over hun eigen leven? Zijn vrouwen economisch zelfstandig? Hoe beoordeelt de Minister de economische zelfstandigheid van vrouwen anno 2014? Daar heeft de Minister in de media al eerder iets over gezegd. We hebben er een debat over gehouden, maar ik noem even de cijfers. Ongeveer de helft van de vrouwen in Nederland is nog steeds niet economisch zelfstandig. Anno 2014 verdienen vrouwen in Nederland 16,9% minder dan hun mannelijke collega's die hetzelfde werk doen. Ook het doorgroeien naar hogere functies of het bereiken van een topfunctie binnen een bedrijf verloopt vaak moeizaam voor vrouwen. Vrouwen vervallen veel te vaak in armoede na een echtscheiding, na werkloosheid of na het overlijden van een partner. Ook vechten sommige vrouwen tegen onderdrukking en voor het zich in vrijheid kunnen ontwikkelen ten behoeve van een betere toekomst.

De PvdA zet zich in voor gelijke beloning, gelijke kansen, gelijke mogelijkheden en gelijke rechten voor vrouwen. Op het punt van de gelijke beloning komen we deze maand zelf met een initiatiefwetsvoorstel. De beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen zijn nog steeds te groot. Daarom vind ik dat alle zeilen moeten worden bijgezet om deze ongelijkheid uit de wereld te helpen. De ondernemingsraad zal volgens ons initiatiefwetsvoorstel meer bevoegdheden krijgen, zoals instemmingsrecht en onderzoeksrecht, om de beloningsverschillen binnen een bedrijf of organisatie aan te kaarten en beleid ten aanzien van gelijke beloning goed te keuren. Daarnaast worden bedrijven of organisaties verplicht om hun cijfers over beloningsongelijkheid te publiceren in het jaarverslag. Op deze wijze proberen we het bewustzijn te vergroten en de controle op beloningsongelijkheid te verstevigen.

De heer Beertema (PVV): Ik luister met bewondering naar de gepassioneerde inzet van de Partij van de Arbeid om met regel- en wetgeving de positie van de Nederlandse vrouw – zij zou namelijk achtergesteld zijn – nog verder te verbeteren door diep in te grijpen in bedrijfsprocessen et cetera. De maakbaarheid van de samenleving is heel goed aan de Partij van de Arbeid toevertrouwd, begrijp ik. Mevrouw Yücel zegt dat zij alle zeilen gaat bijzetten om deze verschrikkelijke misstanden aan de kaak te stellen. Uit de VN Human Development Index uit 2013 blijkt dat Nederland voor vrouwen het allerbeste land ter wereld is om in te wonen. In ons land is de sekseongelijkheid qua onderwijs, arbeidsmarkt en gezondheidszorg het kleinst. Mevrouw Yücel trekt een heel grote broek aan als zij die maakbaarheid met zoveel wet- en regelgeving nog verder wil laten toenemen. Ik hoor haar nooit over het enige echte probleem met betrekking tot vrouwen- en homo-emancipatie, namelijk de emancipatie in islamitische kring. Daar zit namelijk het probleem en daar is volgens de wegkijkers van de PvdA en vele andere linkse partijen kennelijk niets aan de hand. Dan is het namelijk ineens een heel ander probleem. De PvdA maakt onderscheid tussen de autochtone Nederlandse vrouwen, van wie ik vind dat hun emancipatie voltooid is, en al die allochtone, islamitische zusters, die zij achter de gordijnen laat zitten. Is mevrouw Yücel het daarmee eens?

Mevrouw Yücel (PvdA): Ja, alle zeilen moeten inderdaad worden bijgezet. Tegen de Partij voor de Vrijheid zeg ik dat emancipatie over vrijheid en gelijkwaardigheid gaat. Dat we een heel eind zijn en dat we het beter doen dan andere landen betekent niet dat we er al zijn. Ja, waar de vrijheid in de knel zit en waar ongelijkwaardigheid is, zal de Partij van de Arbeid altijd strijden om wel vrijheid en gelijkwaardigheid te bereiken voor iedereen, voor alle mensen, voor alle mannen en alle vrouwen, jong, oud, van welke afkomst dan ook, gelovig en niet-gelovig.

De heer Beertema vond het een eenzijdig verhaal. Ik kan hem daarin niet zo goed volgen. De enige verklaring waarom hij dit verhaal hier ophangt – dat gok ik even – is dat hij niet met mij in debatten heeft gezeten. Als er iemand is die juist de emancipatieagenda heeft proberen te verbreden, dan kan de heer Beertema gerust het Kamerlid aankijken dat zijn interruptie beantwoordt. Als hij even had gewacht, dan had hij in het vervolg van mijn betoog ook actiepunten en concrete oplossingsvoorstellen kunnen vernemen. Hij mag het altijd oneens zijn met onze oplossingen. Dat zou mij ook niet verbazen, want wij staan ook niet de oplossingen van de PVV voor. De PVV wil alles het land uit en scheert alles over één kam. Daar zijn wij niet van. Wij gaan voor de vrijheid en gelijkwaardigheid van iedereen.

De heer Beertema (PVV): Zeker in die laatste paar zinnen zitten heel veel suggesties, zoals de suggestie dat wij de gelijkwaardigheid van mensen ter discussie zouden stellen. Hoe komt u daarbij? Bent u dan in ieder geval bereid om als actiepunt mee te nemen dat de in Nederland geïmporteerde islam, de islamisering van Nederland, het grootste obstakel is in de emancipatiestrijd die voor ons ligt?

Mevrouw Yücel (PvdA): Als de vrijheid en de gelijkwaardigheid in de knel komen, dan sta ik op en dan proberen we daartegen te strijden, ongeacht of de verklaring daarvoor sociale, religieuze of culturele druk is. Daar vinden we wel iets van, maar in essentie gaat het om individuele keuzevrijheid, zelfbeschikkingsrecht en gewetensvrijheid. Daar sta ik voor en daar strijd ik voor.

Ik vervolg mijn betoog over alle zeilen bijzetten. Het initiatiefwetsvoorstel komt van ons. Ik heb vorig jaar ook een actieplan gepresenteerd. Ik hoor heel graag van de Minister op welke manier zij daarmee aan de slag is geweest, zodat wij kunnen bekijken welke punten nog aandacht zouden moeten krijgen.

Dan kom ik te spreken over gelijke kansen en mogelijkheden. Als wij willen dat vrouwen economisch zelfstandig zijn, moeten we ervoor zorgen dat vrouwen ook gelijke kansen op de arbeidsmarkt hebben. Via de initiatiefwet-Kalma hebben wij ervoor gezorgd dat er binnen bedrijven streefcijfers gelden. De afgelopen periode hebben wij aan de Minister gevraagd om het streefcijfer ook in te voeren bij ministeries en te onderzoeken of dat ook lukt voor hogescholen en universiteiten. Graag hoor ik van de Minister hoe het daarmee staat. De voortgang verloopt naar mijn gevoel traag, maar daar hoor ik graag meer over van de Minister.

In Nederland hebben wij het niet alleen over het glazen plafond, tenminste als het over problemen en uitdagingen gaat, maar ook over de kleverige vloer voor lager opgeleide vrouwen, thuis of op de arbeidsmarkt. Daarom heb ik een motie voor eigentijdse moedermavo's, «moedermavo's 2.0», ingediend, om de ontwikkeling van vrouwen te bevorderen, zodat zij een betere uitgangspositie krijgen op de arbeidsmarkt. Deze motie wordt voortvarend opgepakt door het kabinet. Graag zou ik daar van de Minister meer over willen horen. Wat zijn bijvoorbeeld de resultaten van de gesprekken met de gemeenten? Het is van belang dat ook vrouwen die ertussenuit zijn geweest voldoende de kans krijgen om zich verder te ontwikkelen en opnieuw de arbeidsmarkt te betreden. Nog beter zou het zijn als zij helemaal geen onderbreking hebben.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): GroenLinks heeft de motie-Yücel voor de introductie van de moedermavo 2.0 ook gesteund. Ik vind de brief van de Minister nog niet zo concreet. Mevrouw Yücel zei net dat een en ander heel voortvarend wordt opgepakt. Kan zijn aangeven welke aspecten uit de brief zij zo geweldig concreet en voortvarend vond? Misschien dat wij elkaar dan opeens toch weer kunnen vinden.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik constateer dat de Minister is begonnen met de uitwerking van de motie. Ze is gesprekken gaan voeren. Graag krijg ik daar in dit debat meer toelichting van de Minister op. Laten we aan de hand van de antwoorden bekijken hoe wij de aanpak en de uitvoering van die motie verder kunnen versterken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik lees zelf dat er een onderzoek loopt naar een digitale leeromgeving, specifiek voor de doelgroep, maar ik steun het betoog van mevrouw Yücel om bij de Minister na te vragen wat er nog meer gebeurt. Ik begrijp dat zij daar graag wat meer informatie over wil hebben.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik sluit af met een paar punten over de homo-emancipatie. Wij zijn een groot voorstander van het doorontwikkelen van de kerndoelen voor burgerschapsvorming. Wel moet dat concreter worden uitgewerkt. De seksuele diversiteit en de seksuele weerbaarheid moeten absoluut veel concreter worden uitgewerkt. Dat laatste mag niet ten koste gaan van het eerste; het moet naast elkaar even sterk en concreet terugkomen. Daarnaast zien we de noodzaak om de discriminatie van homoseksuelen of lesbische leerlingen in mbo's te verminderen. Wellicht zijn de Gay-Straight Alliances een instrument om dat binnen het mbo aan te pakken. De transgenderzorg is ook heel belangrijk. De Minister heeft een brief gestuurd over de patiëntenstop bij het VUmc. Wij moeten de ziekenhuizen houden aan hun zorgplicht in dezen. Deelt zij onze zorg dat het niet zo kan zijn dat patiënten voor transgenderzorg aangewezen zijn op een buitenlands ziekenhuis? We moeten in eigen land kunnen voorzien in de zorg voor deze mensen.

De heer Jasper van Dijk (SP): De PvdA hecht veel waarde aan emancipatie. Dat is historisch bepaald. Mevrouw Yücel hecht ook veel waarde aan economische zelfstandigheid; ik ook, prachtig. Dat zijn dus mooie woorden, maar hoe verenigt zij die met het beleid van het kabinet dat bezuinigt op kinderopvang, op ouderschapsverlof, op thuiszorg en op ouderenzorg? Dat raakt toch ook heel veel vrouwen. Zo worden 50.000 mensen in de thuiszorg snoeihard ontslagen. Erkent mevrouw Yücel dat dit tegenstrijdig is met al haar mooie woorden over economische zelfstandigheid?

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik denk dat de heer Van Dijk heeft meegekregen dat wij een deel van de bezuiniging hebben teruggedraaid en dat wij samen met de VVD een motie hebben ingediend om het jojobeleid met betrekking tot de kinderopvang te stoppen. Wij zijn heel voortvarend bezig met een verhoging van de kwaliteitseisen en de harmonisering daarvan. Dat zijn allemaal technische termen, maar de kwaliteit van de kinderopvang moet omhoog, zodat vrouwen en mannen zich niet schuldig voelen als zij hun kinderen de hele week naar de kinderopvang brengen en we toe gaan naar een situatie waarin je je haast schuldig voelt als je ze niet naar de kinderopvang brengt. Daar blijft de PvdA aandacht voor houden. We hebben ook acties ondernomen in het kader van de betaalbaarheid en toegankelijkheid.

We hebben een zware economische crisis achter de rug; we beginnen daar een beetje uit te komen. De gevolgen daarvan slaan echter neer in de gehele samenleving; we voelen het allemaal. De maatregelen die zijn genomen, vind ik niet allemaal leuk, maar ze zijn wel noodzakelijk om er met zijn allen weer bovenop te komen. Uiteindelijk hebben alle vrouwen en mannen daar belang bij.

De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij wordt er een klein bedrag in de kinderopvang geïnvesteerd nadat er enorm op is bezuinigd. Ik zou het dus niet groter maken dan het is.

Mevrouw Yücel houdt een algemeen verhaal over noodzakelijke bezuinigingen, zware tijden et cetera. Ik vraag haar heel eerlijk te zijn. Zijn haar mooie woorden over economische zelfstandigheid van vrouwen tegenstrijdig met het beleid van dit kabinet dat hard bezuinigt op de zorg, waarin veel vrouwen werkzaam zijn? Erkent zij dat dit tegenstrijdig is?

Mevrouw Yücel (PvdA): Met betrekking tot het deel van de bezuinigingen in de kinderopvang dat is teruggedraaid, heeft de sector geconstateerd dat dit de adem, de ruimte geeft om het betaalbaar en toegankelijk te houden voor alle inkomensgroepen. Ik ben het dus niet met de heer Van Dijk eens als hij zegt dat het maar een klein beetje is. Dat heeft echt lucht gegeven. De kinderopvangsector is daar blij mee. Slaan de bezuinigingen harder neer bij vrouwen? Aan de zorgkant werken inderdaad heel veel vrouwen, maar we gaan nu ook meer naar een heel andere manier van zorg bieden: dichter bij huis, in de buurt, met minder bureaucratie waarbij mensen, als het eventjes kan, heerlijk thuis kunnen blijven wonen, de zorg naar zich toe kunnen laten komen en niet in instituten worden gestopt. Ik neem aan dat dit vergezicht de heer Van Dijk ook aanspreekt. Daar strijden we voor en dat zullen we met elkaar moeten uitwerken. De bezuinigingen slaan overigens niet alleen neer in de zorgsector. Door de economische crisis heeft men het natuurlijk ook moeilijk gehad in de bouw en in andere sectoren waar heel veel mannen werken. Ja, we voelen het allemaal, helaas. Daarom werken wij er in deze coalitie ook hard aan om de economie weer goed op de rails te krijgen, zodat er weer voor iedereen banen en kansen zijn.

De heer Beertema (PVV): Ik schrik toch heel erg als ik mevrouw Yücel in een kleine tussenzin hoor zeggen dat zij niet wil dat vrouwen zich schuldig voelen als zij hun kind naar de opvang brengen maar eigenlijk wil dat vrouwen zich schuldig voelen als zij dat níet doen. Het begrip «schuldig voelen» illustreert als geen ander begrip hoe de PvdA en de maakbaarheidsideologen in de hoofden van die kennelijk onnozele vrouwen willen kruipen, die in Nederland allemaal heel hoog zijn opgeleid maar kennelijk niet voor zichzelf kunnen denken. Als zij zich schuldig voelen – dat is nogal een psychologische aanduiding – dan gaat de PvdA uitleggen dat die vrouwen dat helemaal mis hebben. Die vrouwen zijn kennelijk geen baas over hun eigen leven. Wat is eigenlijk het vrouwbeeld van de PvdA bij dit soort dingen? Deugen de vrouwen niet die zich schuldig voelen als ze hun kind de hele dag naar de crèche brengen? Zijn dat geen zelfstandig denkende wezens die recht hebben op eigen keuzes? Is de Partij van de Arbeid, is mevrouw Yücel, er dan voor om deze vrouwen als een koene ridder te bevrijden van hun schuldgevoel? Ik vind het verschrikkelijk. Ik krijg graag een reactie van de PvdA op dit punt. Wat is dit voor gepsychologiseer?

Mevrouw Yücel (PvdA): De PVV haalt mijn betoog helemaal uit de context. Mijn punt heeft betrekking op de toegankelijkheid en de kwaliteit, die op een zodanig niveau moeten zijn dat we met zijn allen, man en vrouw, pa en ma, zeker weten dat het goed zit. We moeten niet alleen zeker weten dat kinderen worden opgevangen als men werkt maar ook dat er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan de sociaal-emotionele ontwikkeling en de pedagogische voortgang. Ik denk dat alle ouders maar ook de arbeidsmarkt daar belang bij hebben.

De heer Beertema (PVV): Die kwaliteit uit zich dan in een soort staatsopvoeding, een D66-, PvdA-achtige opvoeding, omdat die vrouwen daar zelf niet genoegzaam toe in staat zijn, begrijp ik.

Mevrouw Yücel (PvdA): Nu maakt de PVV weer een punt van de maakbaarheid. Ja, wij geloven in een samenleving waarin je inderdaad, als je aan de juiste knopjes draait, het verschil kunt maken voor mensen, maar ook voor de samenleving als geheel. Daarom zitten wij hier ook met zijn allen om de tafel. Als dat uitgangspunt er niet is, als dat geloof er niet is, kun je het beleid en de aansturing van het land net zo goed aan ambtenaren overlaten, mijnheer Beertema. Ik zou zeggen: besteed uw tijd beter.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. Ik begin met de vrouwenemancipatie. Na een uitgelopen afspraak snel naar school om je kinderen op te halen en daarna naar je ouders om mantelzorg te verlenen of om de administratie bij te werken, terwijl je de kinderen ook nog wilt helpen bij het huiswerk; dat is een lastige combinatie van werk en zorg, die voor veel mensen, ook de hier aanwezigen, heel herkenbaar is. D66 vindt dat het kabinet te weinig doet om die combinatie makkelijker te maken. Dat zie je terug in de cijfers. Nog steeds is bijna de helft van de vrouwen economisch niet zelfstandig en werkt driekwart van de vrouwen in kleine deeltijdbanen. Vorige week bleek ook dat vrouwen nog steeds zo'n 18% minder verdienen dan mannen. In het regeerakkoord staat dat het wegnemen van beloningsverschillen prioriteit heeft, maar waar zijn anderhalf jaar later de acties en de resultaten?

Mijn fractie wil graag dat bedrijven beloningsverschillen opnemen in het jaarverslag en meer mogelijkheden krijgen om bijvoorbeeld het College voor de Rechten van de Mens onderzoek te laten doen naar loonverschillen en dat gelijke beloning een vast gespreksonderwerp van de sociale partners bij onderhandelingen wordt. Ondersteunt de Minister deze voorstellen?

Werken kan alleen als je gezond bent en blijft. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen twee keer zo vaak depressief zijn als mannen en dat vrouwen met diabetes meer kans hebben op hartziekten. Mijn fractie vindt het belangrijk om ziekten vanuit een vrouwelijke invalshoek te behandelen, maar de geneeskunde is tot dusver vooral door en voor mannen ontwikkeld. Daarom pleiten wij voor een kennis- en onderzoeksagenda voor vrouwspecifieke gezondheidszorg en voor bewustwording via seminars en bijscholing. Wil de Minister dit oppakken?

Taalonderwijs kan niet werkende, laaggeletterde vrouwen uiteindelijk aan een baan helpen. In reactie op Kamervragen van mijn collega's Van Meenen en Van Weyenberg onderzoekt de Minister nu de mogelijkheden van een digitale leeromgeving voor deze vrouwen. Hoe staat het daarmee? Wanneer komt de brief daarover?

Mevrouw Yücel (PvdA): Mevrouw Dijkstra zegt dat beloningsverschillen in een jaarverslag moeten worden gepubliceerd. We zijn er erg blij mee als D66 ons initiatiefwetsvoorstel in ieder geval op dit punt steunt. Mevrouw Dijkstra kan ervan uitgaan dat dat al in gang is gezet via een initiatief van de Partij van de Arbeid. Daarnaast heeft zij het over acties en extra onderzoeken, maar ook dat is aan de orde geweest in mijn bijdrage, waarin ik de Minister heb gevraagd om een stand van zaken ten aanzien van het actieplan gelijke beloning. Maar misschien bedoelt zij iets anders, want ik begreep niet welke aanvullende vragen zij daarover had.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik weet niet precies waar u op doelt, maar ik heb gevraagd naar de acties die zijn ondernomen en de resultaten die zijn behaald om de beloningsverschillen, die als prioriteit in het regeerakkoord staan, weg te nemen. Wat is er op dat terrein gebeurd? In dat verband heb ik inderdaad aangesloten bij de oplossingen die wij prefereren. Ook transparantie is natuurlijk heel belangrijk: als je in het jaarverslag kunt zien hoe het zit met de beloning, zegt dat ook veel voor de mensen die in een onderneming werken.

Mevrouw Yücel (PvdA): Duidelijk.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Dan kom ik te spreken over de LHBT-emancipatie. Door mijn motie is voorlichting over seksualiteit in al haar verscheidenheid verplicht op alle basis- en middelbare scholen. We krijgen echter signalen dat dit niet op alle scholen goed gaat. Vorig jaar is er een motie van mevrouw Van Ark en mij aangenomen om hier expliciet op te controleren, maar tussen de regels door lees ik dat de Minister die motie niet gaat uitvoeren. Daarom vraag ik haar nogmaals om over te gaan op kwantitatief onderzoek en te monitoren hoe deze motie wordt uitgevoerd.

Via de Gay-Straight Alliances werken homo's en hetero's samen aan acceptatie, en in de sport is er de Alliantie Gelijkspelen. Deze had succes met een sportboot op de Gay Pride; ook de KNVB heeft een mooi actieplan. Nu krijg ik echter signalen dat de ondersteuning van deze alliantie na 2014 ophoudt. Wil de Minister bekijken of zij die kan voortzetten? Er zijn natuurlijk nog een aantal van dit soort Gay-Straight Alliances. Hoe staat het met de allianties in andere domeinen?

Net als mevrouw Yücel maak ik mij grote zorgen over de patiëntenstop voor transgenderoperaties bij het VUmc. Voor transgenders die na een jarenlange worsteling eindelijk uit de kast durven komen, wordt de deur nu keihard dichtgeslagen. Het kabinet moet zo snel mogelijk gaan bemiddelen tussen ziekenhuizen, zorgverzekeraars en patiënten. Natuurlijk bespreken wij dit ook met de Minister van VWS, maar het recht op zorg is nu al tweeënhalve maand in het geding. D66 wil dat de NZa binnen vier weken een onderzoeksresultaat presenteert. Ik dring er bij de Minister hard op aan om met haar collega van VWS in gesprek te gaan over de rol die het kabinet zou moeten spelen in deze kwestie.

Tot slot. Doordat er een motie van mij is aangenomen, komt er een onderzoek naar het onbepaald laten van het geslacht op officiële documenten. Hoe staat het met dit onderzoek en weet de Minister al wanneer het onderzoeksrapport verschijnt?

Mevrouw Van Ark (VVD): Voorzitter. Inderdaad, bij emancipatie gaat het om vrijheid en gelijkwaardigheid. In mijn betoog zal ik spreken over de sociaal-economische emancipatie van vrouwen, maar zal ik ook inzoomen op de positie van vaders, vooral na het beëindigen van een relatie. Ook zal ik ingaan de LHBT-emancipatie. Bij emancipatie gaat het er uiteindelijk immers om dat men vanuit een achterstandspositie in een gelijkwaardige positie terechtkomt, onder andere door gelijkstelling voor de wet. Godzijdank is dat al geruime tijd het geval met betrekking tot de positie van mannen en vrouwen. Met het oog op de berichtgeving van de afgelopen weken heb ik echter het gevoel dat we proberen voor allerlei oplossingen een probleem te vinden, bijvoorbeeld met betrekking tot de beloningsverschillen. Het percentage van 18% is al beter dan het percentage van 20%, dat het voorheen was. Als je inzoomt op de beloning bij gelijke functie, is het verschil 3%. Welk cijfer is terecht? 3% is nog steeds te hoog – u weet dat de VVD in elke discussie over 3% aangeeft graag naar 0% te willen – maar de vraag is of wij bedrijven willen opzadelen met allerlei verplichtingen om beloningsverschillen inzichtelijk te maken. Vooral het feit dat de beloningsverschillen bij jongere generaties anders van aard zijn, laat zien dat de samenleving al verder is. De vraag is ook of we van alles een probleem moeten maken. Gaan we een wettelijk recht op deeltijdfuncties in de top vastleggen? Wat de VVD betreft zijn quota voor vissen en niet voor vrouwen. Kan de Minister inzicht geven in het proces in Europa met betrekking tot onze opvatting dat dit geen zaak van Europa is? Het mag duidelijk zijn dat de VVD dit een nationale zaak vindt en dat wij tegen quota zijn.

Laten we ook realistisch zijn. Als je als vrouw ergens wordt afgewezen, kun je natuurlijk in beroep en bezwaar gaan. Je kunt echter ook een heel lange neus maken naar het bedrijf dat jou niet wilde aannemen en het elders gewoon ontzettend goed gaan doen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Mevrouw Van Ark stelt dat je bedrijven niet met extra regelgeving moet opzadelen. Doelt zij daarmee ook op het in het jaarverslag zichtbaar maken van beloningsverschillen?

Mevrouw Van Ark (VVD): In de praktijk zien wij een goede ontwikkeling, waarbij er steeds meer sprake is van gelijke beloning bij dezelfde functie. Door dit soort berichten trekken ook steeds meer vrouwen aan de bel. Dat lijkt mij de goede weg. Als je als overheid weer allerlei regels gaat opleggen, schiet dat wat ons betreft niet op. Wij zijn daar dus geen voorstander van.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Mevrouw Van Ark geeft echter wel aan dat zij het verschil in beloning bij gelijke functie en gelijke opleiding zorgelijk vindt. Het is toch niet ingewikkeld voor bedrijven om transparant te zijn over de beloning en om de verschillen tussen mannen en vrouwen aan te geven? Dat hoeft toch helemaal geen extra druk en regelgeving op te leveren?

Mevrouw Van Ark (VVD): Ik heb al heel vaak meegemaakt dat wij in de Kamer omwille van mooie doelen als transparantie en emancipatie ogenschijnlijk makkelijke vragen neerleggen in de samenleving, die in de praktijk echter verworden tot allerlei regeltjes en extra verplichtingen voor bedrijven die bezig moeten zijn met hun producten of diensten. Ik denk dat het ook een verantwoordelijkheid van mensen zelf is. Jongere generaties kennen bijvoorbeeld veel minder verschil in beloning. Jonge vrouwen verdienen zelfs meer dan jonge mannen; moet je dan aan bedrijven vragen om dit in het voordeel van mannen op te nemen? Ik denk dat je daarmee achter de samenleving aanholt. Dat is wat ons betreft een brug te ver. Emancipatie is goed, maar moet niet verworden tot maakbaarheid van de samenleving.

Mevrouw Yücel (PvdA): Wij zien inderdaad dat meisjes, vrouwen tussen de 25 jaar en 30 jaar, zelfs meer beginnen te verdienen, omdat ze gemiddeld een hogere opleiding hebben. Als ze meer gaan verdienen omdat ze hoger zijn opgeleid en daardoor in hogere functies terechtkomen, hoeven we dat niet aan te pakken. Stel dat het op basis van gelijke kwalificaties zou zijn ... Het gaat om vijf jaar in een hele loopbaan: daarvoor is het niet goed en tot je 67ste, 68ste is het ook niet goed. Juist na je 30ste ga je meer verdienen en krijg je een substantiële salarisopbouw. We zien dat dit hardnekkige probleem jarenlang blijft bestaan. Als de samenleving de politiek in zo vele gevallen vooruit is, wat is er dan ingewikkeld aan om even zo'n staatje te publiceren?

Mevrouw Van Ark (VVD): Ik heb het onderzoek goed gelezen en vind dat we de discussie op de goede manier moeten voeren. Als het verschil tussen mannen en vrouwen in gelijke posities met gelijke functies veel kleiner is dan de gepubliceerde 18% – men gaf 3% aan – dan gaat de discussie dus ook over levenskeuze. Naast allerlei formele van overheidswege gestuurde beleidsvoornemens zou je dus ook een discussie moeten voeren over de vraag wat voor maatschappij wij zijn. Mensen hebben in Nederland godzijdank keuzevrijheid, maar dat betekent wel dat zij hun keuzes moeten doordenken. Als je bijvoorbeeld in deeltijd gaat werken, heeft dat op de langere termijn consequenties voor de keuzevrijheid. Dat we die mogelijkheid in Nederland hebben, vind ik een groot goed en een verworvenheid. Bij die vrijheid hoort echter ook een bepaalde verantwoordelijkheid. Als je weet dat een op de drie huwelijken strandt, dat een partner werkloos kan worden of, erger nog, overlijdt, dan betekent dat ook dat je moet doordenken. Ik denk dat de emancipatie in Nederland meer gebaat is bij een modernisering van het familierecht – daar zijn we op dit moment mee bezig, ook met een aantal initiatiefwetten vanuit de Kamer – dan bij het steeds maar weer extrapoleren van die sociaal-economische emancipatie, die wat ons betreft aan het doorschieten is.

Van een andere orde vind ik de cijfers over (seksueel) geweld. Ik maak mij daar zorgen over, evenals over het veiligheidsgevoel bij LHBT'ers. Vorige week heb ik samen met mijn collega Dijkhoff vragen gesteld over de man in Amersfoort, die uit zijn huis werd gepest omdat hij homo is. Ook transgenders hebben nog steeds te maken met veel discriminatie. Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen; dat zien we bijvoorbeeld aan de wetten die zijn aangenomen in de Eerste Kamer en die daar ter behandeling liggen. Een voorbeeld waaruit blijkt dat de samenleving vooruitloopt op de samenleving, is het initiatief van Facebook, waarbij je op meerdere manieren kunt aangeven hoe je jezelf ervaart.

We hebben echter ook zorgen, bijvoorbeeld over de wachtlijsten voor transgenders bij het VU, met name als het om jonge mensen gaat. Als je de puberteit kunt afremmen, kun je daar namelijk problemen op latere leeftijd mee voorkomen. Ik vraag de Minister om een reactie daarop.

In het verlengde van wat ik eerder over het familierecht heb gezegd, heb ik met vreugde kennisgenomen van het besluit van het kabinet om te komen tot de instelling van een staatscommissie familierecht. Schaart de Minister daar ook de zogenaamde «regenboogfamilies» onder? En geldt dit voor meer LHBT-onderwerpen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik kom even terug op de transgenderzorg. De VVD vraagt het kabinet om met een reactie te komen, maar die is er natuurlijk al gekomen in de vorm van antwoorden op schriftelijke vragen van onder anderen mevrouw Dijkstra en mijzelf. Daaruit blijkt dat het kabinet niet zo veel wil doen. Ja, er vindt nu een gesprek plaats tussen de zorgverzekeraar en de VU, maar daar blijft het dan ook bij. Op het moment dat er aan de Minister wordt gevraagd om in te grijpen, zegt zij dat zij dat niet wil doen. Dus wat verwacht de VVD nou concreet van het kabinet met betrekking tot de transgenderzorg?

Mevrouw Van Ark (VVD): Ik heb alle vragen en de antwoorden daarop, maar ook de brief met aanvullende vragen die de Kamer heeft gestuurd en die de VVD heeft gesteund, goed gelezen. Uit dit alles maak ik op dat de Minister erkent dat er een zorgplicht is en dat mensen, als er niet aan die zorgplicht kan worden voldaan, zich kunnen melden bij hun zorgverzekeraar. Dat is dus een sluitend systeem op papier, maar tegelijkertijd constateer ik dat er een wachtlijst is en dat er mensen zijn die niet op die wachtlijst kunnen komen. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling; ik zou het kwalijk vinden om het systeem gelijk helemaal te veranderen. Als iedereen naar elkaar kijkt, dan wil ik wel weten waar men op wacht. Er zijn nog gesprekken gaande, dus op dit moment vraag ik aan de Minister of zij daar wat over kan zeggen. Ik heb daarover immers mijn zorgen geuit.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Mevrouw Dijkstra was daar zojuist heel helder over: wij willen dat die mensen van die wachtlijst worden gehaald en geholpen worden. Zegt de VVD nu ook dat de mensen die op de wachtlijst staan, gewoon geholpen moeten worden? En dat ook de mensen die niet eens meer op de wachtlijst kunnen komen, geholpen moeten worden?

Mevrouw Van Ark (VVD): Het lijkt mij duidelijk: er is een zorgplicht en mensen staan op een wachtlijst voor zorg, dus moet die zorg geleverd worden. Ik snap dat er een hiccup kan zijn in een systeem. In dit geval maak ik mij daar echter grote zorgen over, zeker als het om jonge mensen gaat. Voorkomen moet worden dat iedereen naar elkaar kijkt. Daarom heb ik die vraag ook aan de Minister gesteld en ben ik benieuwd naar haar antwoord. Ik heb er in mijn betoog immers niet voor niets een opmerking over gemaakt.

Tot slot heb ik een vraag over de uitwerking van de motie die ik samen met mevrouw Dijkstra heb ingediend. Uit de brief maak ik op dat zij de motie niet uitvoert zoals wij haar hebben beoogd. Ik vraag de Minister dus om terug te keren naar de tekst van de motie en haar op die manier ook uit te voeren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb een heel korte interruptie, want ik wil hierna nog een keer kunnen interrumperen. Inderdaad, die motie kan beter uitgevoerd worden. Hoe kijkt mevrouw Van Ark naar het mbo-deel van haar motie? Op het mbo zijn ook grote problemen met homodiscriminatie et cetera. De Minister is van mening dat zij dat niet hoeft te onderzoeken, omdat wij dat al zouden weten. Zou je daarover niet ook voorlichting moeten organiseren, zoals in het basis- en voortgezet onderwijs wordt gedaan?

Mevrouw Van Ark (VVD): Ik vind het zorgelijk dat 65% van de leerlingen zegt dat je op school beter niet kunt vertellen dat je homo, bi, transgender of lesbisch bent. Het is niet voor niets dat we het mbo hebben opgenomen in de motie en dat ik aan de Minister heb gevraagd om de motie strikt uit te voeren op de manier zoals wij haar bedoeld hebben.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik zal het ook heel kort houden. Ik kom even terug op het VUmc en de vraag die de VVD aan de Minister stelt. Vindt mevrouw Van Ark net als ik dat de NZa, die nu bezig is met het onderzoek hiernaar, dit snel moet afronden?

Mevrouw Van Ark (VVD): Het is een grote stap om naar het VUmc te gaan. Als je dan op een wachtlijst terechtkomt, is dat heel naar, maar als je niet eens op de wachtlijst mag komen, is dat helemaal naar. Dan moet je je wenden tot je zorgverzekeraar. Dat kan een heel grote stap zijn of soms, zoals het Transgender Netwerk zegt, een te grote stap, waardoor mensen afhaken. Dat is het tegenovergestelde van wat we willen bereiken. Wat mogelijk is moeten we doen – daar heeft de NZa zeker ook een rol in – maar ik vind wel dat we de afspraken om conform de zorgplicht goede zorg te leveren, ook na moeten komen. Dat zou gewoon moeten werken. Ik vraag de Minister dus om de verantwoordelijkheden die daar zo zijn belegd, ook daadwerkelijk toe te passen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Dat noopt mij toch tot doorvragen. Wij zijn het erover eens dat dit niet klopt. We weten dat de NZa daarmee bezig is. We weten ook dat de situatie heel nijpend is. Het gesprek op 6 maart tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraar heeft niet opgeleverd wat we hadden gehoopt. Er zal nu dus snel actie moeten worden ondernomen. De NZa, die nu bezig is met dat onderzoek, zou snel tot een afronding moeten komen. Ik snap best dat dat tijd nodig heeft, maar als iets urgent is moet je ook snel handelen.

Mevrouw Van Ark (VVD): Daar ben ik het mee eens.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Emancipatie is van groot belang. De Minister heeft er bij het uitbrengen van haar nota mooie woorden over gesproken: emancipatie is iets wat je moet onderhouden. Zo is het maar net. Erkent de Minister dat het lastig wordt om haar woorden te verenigen met het kabinetsbeleid? Het kabinet bezuinigt immers op kinderopvang, ouderschapsverlof, thuiszorg en langdurige zorg. Mevrouw Yücels antwoord op dezelfde vraag was: het is crisis, dus het moet nu eenmaal. Dat klopt, maar kan de Minister dan toegeven dat het effect daarvan pijnlijk is voor de emancipatie? In bepaalde sectoren zijn nu eenmaal veel vrouwen werkzaam.

Ook trof mij de volgende zin in een brief van Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis: «Voor het eerst sinds 1970 is de netto-arbeidsparticipatie van vrouwen gedaald». Dat is 44 jaar geleden. Dat is toch wel heel heftig. Dat komt ook door de crisis, maar nogmaals: deze Minister hecht veel waarde aan emancipatie. Wat is dus haar reactie daarop? De brief licht dat goed toe: «De zorg geldt in het bijzonder de positie van laagopgeleide vrouwen. [...] Slechts 28% van de lager opgeleide vrouwen is economisch zelfstandig. [...] Elk jaar dat een vrouw niet economisch zelfstandig is, neemt haar afstand tot de arbeidsmarkt toe en nemen haar kernvaardigheden af. [...] Speciale aandacht is nodig voor de vrouwen die nu op de niveaus mbo-1 en mbo-2 werkzaam zijn in de zorg. Door de hervorming van de langdurige zorg dreigen deze vrouwen hun baan te verliezen èn gaat er een haalbaar instapniveau op de arbeidsmarkt voor werkloze laagopgeleide vrouwen verloren». Je kunt het niet beter zeggen. Dat doet pijn, wat mij betreft. De organisatie wijst dan ook op het belang van educatie. Het spreekt natuurlijk voor zich: onderwijs is de beste manier om uit een benarde situatie te komen. Daar weet deze Minister alles van, want daar gaat ze ook over. Ik krijg hier graag een reactie op.

Mijn volgende onderwerp is het geweld tegen vrouwen. Op 5 maart hebben wij een EU-onderzoek daarover gekregen. 45% van de Nederlandse vrouwen is slachtoffer van seksueel geweld. Dat percentage ligt ver boven het EU-gemiddelde. Ik lees dat dit zou kunnen komen omdat wij daar in Nederland een hoger bewustzijn voor hebben. Het EU-gemiddelde is 33% en in Nederland is het 45%. Hoe verklaart de Minister dit? Wat gaat zij daartegen ondernemen? Er wordt gewezen op preventie en deskundigheidsbevordering. Overigens lees ik in een ander artikel dat ook mannen slachtoffer zijn van geweld, maar liefst 40%. Ik weet niet of dit onderwerp is van dit algemeen overleg, maar het is wel een frappant cijfer.

Ik ga verder met de LHBT-emancipatie. Zorg voor een goede uitvoering van de motie – ik moet het goed zeggen, want ze zitten naast me – van mevrouw Dijkstra en mevrouw Van Ark. Je merkt dat men op scholen de neiging heeft om het, als men er geen trek in heeft, maar niet te doen, omdat het toch niet wordt gecontroleerd. Dat moet de Minister toch ook niet lekker zitten? Gaat zij die motie netjes uitvoeren via een monitoring? En hoe kijkt ze naar het mbo? Volgens mij is het niet-accepteren van homoseksualiteit daar minstens zo pijnlijk als, of eigenlijk pijnlijker dan in het primair en voortgezet onderwijs. Wat doet de Minister daar op het gebied van voorlichting? Ze schrijft wel iets in haar brief over initiatieven, maar volgens mij is er in het lespakket of in het onderwijsaanbod geen structurele aandacht voor homo-emancipatie. Graag een reactie.

Ik kan namens de Kamer nog zeggen dat we druk bezig zijn met het wetsvoorstel over het schrappen van de enkelefeitconstructie, dat wil zeggen de mogelijkheid om homoseksuele leraren te weigeren op scholen. Wij vinden die onacceptabel. Weldra komt er meer nieuws.

Tot slot vraag ik de Minister om te reflecteren op de Olympische Spelen. Het kabinet heeft destijds gezegd dat het hoogwaardigheidsbekleders daar zou weghouden en dat het de dialoog met Poetin wilde handhaven. We zien dat de situatie flink heftiger is geworden. De Minister kan nu zeggen dat we dat toen niet wisten. Dat is waar, maar ik vraag haar hierop te reflecteren. Kan zij, met de kennis van nu, ook zeggen dat dit toch niet echt florissant is geweest, dus dat het niet echt mooi was dat wij daar met de premier en de koning en de koningin waren? Graag een reactie.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Collega Van Klaveren is vandaag verhinderd en daarom vervang ik hem nu. Ik ben in deze portefeuille een relatieve leek; misschien heb ik daarom al wat onnozele interrupties gedaan. Gelukkig heb ik wel het voorrecht gehad om 34 jaar in het middelbaar beroepsonderwijs in Rotterdam te kunnen werken, met voornamelijk meiden. Dat was in Rotterdam-Zuid, dus voornamelijk met allochtone meiden. Van de achterstandssituatie van allochtone meiden, vooral de islamitische meisjes, heb ik dus mijn deel wel gezien. Vanuit mijn functie als leraar en leerlingenbegeleider heb ik met heel wat van die meiden meegeleefd op momenten van grote eenzaamheid en wanhoop: eerwraak, huwelijksdwang, lesbische meisjes en homojongens die zich moesten handhaven in een omgeving van uitsluiting en haat. Al die ervaringen hebben mij tot één overheersend inzicht gebracht, en dat is dat het grootste obstakel voor de emancipatie van vrouwen en homo's de voortschrijdende islamisering van ons land is. Ook collega Van Klaveren heeft een achtergrond in het onderwijs, en dat is niet voor niets. Hij en ik zijn waarachtig niet de enigen in het land die de islam niet zien als een verrijking, maar juist als een obstakel op de weg naar ontwikkeling en emancipatie. Volgens een onderzoek van Maurice de Hond uit 2013 is meer dan 75% van de bevolking dat met ons eens. De massa-immigratie heeft funeste gevolgen gehad voor de emancipatie van vrouwen en homo's. Het aantal incidenten gericht tegen homoseksuele docenten neemt toe op scholen met veel allochtonen, vooral islamitische jongeren. Ik verwijs nu naar het rapport van het Verwey-Jonker Instituut «Geweld en agressie in het onderwijs».

Hoe komt dat nou? Dat is allemaal goed gedocumenteerd. Het rapport «Gewoon anders» van het Sociaal en Cultureel Planbureau stelt vast dat dit de heersende mening is onder niet-westerse allochtonen. Homoseksualiteit zou iets zijn van westerlingen en ongelovigen. De afwijzing daarvan wordt gelegitimeerd vanuit de religie. Bovendien staan die tweedegeneratie Marokkanen en Turkse jongeren nog negatiever tegenover homoseksualiteit dan de eerste generatie. Dat zegt alles over het falen van het Nederlandse emancipatiebeleid, waarvoor wij hier nu zitten. Dit kunnen we lezen in het SCP-rapport «Dichter bij elkaar?». In de praktijk betekent dit intimidatie, bedreiging en geweld. De afgelopen week moest een homo Amersfoort uit vluchten omdat circa 30 Marokkanen hem structureel intimideerden en bedreigden. We hebben hiervan op televisie nog iets kunnen zien. Volgens hen had deze man als homoseksueel geen recht op leven en moest hij dood. Ziedaar de religie van de vrede aan het werk! Verder blijkt uit het politierapport «Antihomogeweld in Nederland» dat allochtonen, en voornamelijk Marokkanen, zijn oververtegenwoordigd bij antihomogeweld: bijna tien keer vaker dan autochtonen. Uit het UvA-rapport met de gekke titel «Als ze maar van me afblijven» bleek dat 62% van de daders van fysiek geweld tegen homo's in Amsterdam van allochtone afkomst is; en daarbinnen vormen Marokkanen de grootste groep.

De heer Jasper van Dijk (SP): De PVV hamert altijd op de islam als oorzaak van veel onrecht. Natuurlijk is het waar dat er vanuit religie heel wat vrouwenonderdrukking wordt gelegitimeerd, dus wat dat betreft is het terecht om daarvoor aandacht te vragen. Ik hoor de heer Beertema eigenlijk een pleidooi houden voor het bevrijden van die Marokkaanse meiden: haal ze onder het juk van de islam weg. Hartstikke mooi, maar hoe moet ik dat verenigen met de uitspraak van diens leider, Geert Wilders, van gisteren op de markt in Den Haag? Hij zei toen: als het even kan, wat minder Marokkanen in Den Haag. Geldt dat ook voor die Marokkaanse meiden, die de heer Beertema wil bevrijden? Hoe gaat hij dat doen? Wat worden de voorstellen?

De heer Beertema (PVV): Mijn partijleider heeft inderdaad die uitspraak gedaan. Ik sluit mij daar van harte bij aan. Ik heb heel lang in Gouda gewoond; een niet-onbekende stad in deze commissie. Ik heb de daar ontwrichtende immigratie van Marokkanen aan den lijve ervaren; zelfs zo nauw aan het lijf dat het af en toe onplezierig was. Ik heb de massa-immigratie haar ontwrichtende werk zien doen in het Rotterdamse onderwijs, waar de Marokkanen veel ontwrichtender waren dan alle andere groepen. Mij valt op dat de SP, bij monde van de heer Roemer, er een lans voor breekt om de grenzen maar open te zetten voor die Marokkanen, want ze zijn hier allemaal welkom. Wij zitten daar anders in. Wij kijken naar de statistieken; ik heb de cijfers net genoemd. Er is in al die negatieve lijstjes een zware oververtegenwoordiging van Marokkanen. Voor meneer Roemer en voor meneer Van Dijk van de SP is dat geen enkel probleem. Ik weet niet wat ze ermee doen, maar ik denk dat het vooral hun kiezers zijn die hier het meest van te lijden hebben. Wij benoemen dit wel; zo is het.

De heer Jasper van Dijk (SP): Nu moeten we even concreet worden. Wilders had altijd de lijn: ik heb niks tegen moslims, ik heb niks tegen Turken en Marokkanen; ik heb iets tegen de islam. Gisteren is hij een grens overgegaan, door te zeggen dat hij minder Marokkanen in Den Haag wil. Ik mag aannemen dat dit het landelijke standpunt is en dat dit dus geldt voor alle gemeenten. De heer Beertema bevestigde dit net. Dat is gewoon openlijk racisme. Als de heer Beertema dit meent, moet hij ook zeggen hoe hij het gaat doen. Het is namelijk wel een leuke kreet, maar die is ook ongelooflijk hard en zeer kwetsend. Als hij zegt «minder Marokkanen», moet hij ook zeggen hoe hij dat wil doen. Wat is het voorstel? Wil hij ze het land uit gooien, hun paspoorten ontnemen, hen vastzetten?

De heer Beertema (PVV): Ik merk nu heel veel morele verontwaardiging. Diezelfde morele verontwaardiging zie ik niet als linkse stadspolitici zeggen dat we moeten stoppen met nog meer MOE-landers toe te laten, omdat die ontwrichtend zijn voor de arbeidsmarkt; dat voor hen een quotum moet worden ingesteld; dat hun niet zo snel toegang tot de sociale voorzieningen moet worden gegeven. Ik zie daartussen geen verschil. Ik zie wel dat Marokkanen – en ik zeg het nog maar een keer – in álle negatieve lijstjes de boventoon voeren en daarin zwaar zijn oververtegenwoordigd, ontwrichtend zijn voor hele stadsdelen en zelfs hele steden, de sociale verzekeringen uitwonen en buitengewoon crimineel zijn. Natuurlijk geldt dat niet voor iedereen, maar voor een heel grote groep wel. Wij willen daar heel graag vanaf. De SP niet, want die kijkt de andere kant op en denkt kennelijk dat het allemaal wel goed komt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat zijn nou de voorstellen? Daar vroeg ik om. Die heeft u niet.

De heer Beertema (PVV): Ik zit hier voor emancipatie. Ik zit hier voor onderwijs. Ik zou zeggen: laat de heer Roemer dit opnemen met de heer Wilders. Dit komt ongetwijfeld nog ter sprake. Ik weet wel dat hij die uitspraak gisteren heeft gedaan en dat de SP als eerste naar voren kwam om iets te roepen over racisme. Ik begrijp dat hele woord «racisme» niet; het ging over Marokkanen en dat is geen ras, net zo min als christenen en moslims dat zijn. De SP stond vooraan om een lans te breken voor de Marokkaanse gemeenschap. Nou, dat siert haar. Wij hebben het over de criminele Marokkanen die wij, als dat enigszins mogelijk is, zo snel mogelijk met hun dubbele paspoorten het land uit willen hebben. Daar staan wij voor, dat willen wij. Het gaat om die criminele Marokkanen. Iedereen die hier in dit land is, ook als migrant, die gelooft in het delen van de waarden van het gastland, van onze normen en waarden, die gelooft in wederkerigheid, dus teruggeven aan dit land, is hartelijk welkom. Er zijn grote groepen die heel succesvol zijn, maar criminele Marokkanen moeten zo snel mogelijk het land uit.

Mevrouw Yücel (PvdA): Het mag duidelijk zij dat wij werkelijk helemaal niets hebben met het maatschappij- of mensbeeld dat de PVV iedere keer uitdraagt, over welk onderwerp in de Kamer dan ook.

De heer Beertema (PVV): U zit aan de goede kant van de lijn. U bent goed na de oorlog.

De voorzitter: Mijnheer Beertema...

De heer Beertema (PVV): Ik stoor me enigszins aan de manier waarop al die mensen zich altijd zo nadrukkelijk... Het is wel duidelijk, mevrouw Yücel: u bent goed na de oorlog, wij niet.

De voorzitter: Meneer Beertema, dit is een interruptie van mevrouw Yücel. Laat u haar nu haar punt maken, daarna mag u reageren. Laten we dit in de juiste volgorde doen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Welk onderwerp er ook aan de orde komt in deze Kamer, altijd worden dezelfde statistieken opgesomd. Er zijn problemen, maar ik hoor nooit oplossingen. Mijn collega van de SP deed net weer een poging om zoiets van u te horen, maar u liet het weer liggen. Wel gooit u alles op één hoop en gaat u regelmatig grenzen over. Ik neem u dat kwalijk. Ik markeer hier dat wij verschillende wereld- en maatschappijbeelden hebben. Maar in de richting van de heer Beertema van de PVV wil ik het volgende punt maken. Als u over homo-emancipatie spreekt, als u over zaken spreekt die in uw ogen onrecht zijn, hoe geloofwaardig bent u dan als u samenwerkt met die partij in Frankrijk en sinds dat moment dit soort thema's aan de orde stelt? Hoe geloofwaardig bent u eigenlijk?

De heer Beertema (PVV): Die vraag is kennelijk ingestoken door Minister Asscher, die hiermee niet als dienaar van de Kroon naar buiten kwam, maar als PvdA-activist. Dat zijn ook de mensen die ons virtueel de grootste partij maken. Ik vind dit prima, maar laten we zaken wel gescheiden houden. Dit verhaal gaat niet op. Als wij samenwerken met partijen in de rest van Europa, doen wij dat op basis van een aantal heel concrete afspraken. Wij hoeven niet alles te delen met die partijen; dat is helemaal niet aan de orde. Verder begrijp ik helemaal niet waar het idee vandaan komt dat wij ineens minder hoog van de toren zouden blazen over homo's. Voor zover ik weet, zijn wij op dit moment de enigen die vragen hebben gesteld over die toestand in Amersfoort. Nou ja, jullie misschien ook, maar wij waren er heel vroeg bij. Wij hebben die vragen wel degelijk ook gesteld. Mevrouw Dijkstra kennelijk ook, zo zie ik aan haar non-verbale reactie. Zij is ook erg begaan met hun lot.

De voorzitter: Mevrouw Yücel interrumpeerde u.

De heer Beertema (PVV): Oké, maar ik zie altijd zo veel gebeuren als er een PVV'er aan het woord is; je ziet dan al die zelfgenoegzaamheid en die morele verontwaardiging... Ik geniet daar altijd wel van.

Mevrouw Yücel vroeg om oplossingen. Nou, daar gaan we. Wat de PVV betreft, sluiten we moskeeën waarin wordt opgeroepen tot geweld. Dat zou al heel veel schelen. Wij willen dat de imams die dat doen, het land verlaten. Bovendien willen wij islamitische scholen en islamitische internaten sluiten, waar heel stelselmatig dat soort haat in die kinderen wordt gegoten. Wij willen dat het geweld tegen en de intimidatie van homo's keihard worden aangepakt. Wij hebben ook een amendement ingediend om falende burgemeesters – heel vaak PvdA-burgemeesters; ik kan het niet anders zeggen – die hier volstrekt niet op zijn berekend, door de landelijke overheid aan te laten pakken. Wij zouden willen dat het eindelijk eens werd erkend, ook door alle wegkijkers hier, dat de islam veel meer dan andere groeperingen een structureel obstakel is voor de emancipatie van homo's. Wij zouden willen dat die kerndoelen vooral ook in het mbo worden nageleefd. Ik hoor hier heel warme geluiden om dat allemaal te monitoren, maar hoe laten we dat die arme leraren doen, die als zij het woord «homo» in de mond nemen, worden uitgejouwd en bijna naar buiten worden gedragen door de islamitische leerlingen, die daar niet over willen praten, net zo min als over de Holocaust enzovoort? Dat is de situatie in de praktijk. Ik ga voor mevrouw Yücel nog even door. Er dienen verder een aantal praktische maatregelen te worden genomen die goed zijn in de strijd tegen de straatterreur. Ik heb het al gehad over het amendement over de burgemeesters. Ik geloof dat ik het in algemene zin nu wel heb gehad. Ik hoop dat dit een antwoord was op de vraag van mevrouw Yücel.

Mevrouw Yücel (PvdA): Goede oplossingen zullen wij altijd steunen, maar ik hoorde van de PVV vooral niet-rechtsstatelijke oplossingen. De PVV weet zelf ook wel dat dit non-oplossingen zijn. Wanneer er uit de Kamer voorstellen komen, bijvoorbeeld die van de collega van de SP in de afgelopen periode, over verborgen vrouwen of vrouwenrechtenambassadeurs, zie ik geen steun van de PVV. Ik constateer daarom maar even dat de heer Beertema alleen maar roept om het roepen, en niet de problemen wil oplossen.

De voorzitter: Graag kort, meneer Beertema.

De heer Beertema (PVV): Rechtsstatelijke oplossingen? Wij zitten hier zo in: als we iets willen, en we hebben er een groot draagvlak voor, kunnen we alles voor elkaar krijgen. De partijen die dat allemaal heel moeilijk en ingewikkeld vinden en dat niet doen, zullen we nooit aan onze kant vinden. Wij zeggen dat die partijen defaitistisch zijn, dat ze vluchten in het zicht van de vijand, wegkijken en niet tot echte oplossingen willen komen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik wil heel graag terugkomen op de opmerkingen van de heer Beertema over de rol van de Marokkanen in het geweld tegen homoseksuelen. We weten uit onderzoek van de Landelijke Eenheid van de politie dat 61,8% van het geweld komt van Nederlandse, autochtone, blanke mannen. Dat is een heel grote meerderheid. Ik hoor graag een reactie van de heer Beertema hierop.

De heer Beertema (PVV): Ongeveer 60% van de verdachten zou geboren zijn in Nederland en alleen de Nederlandse nationaliteit hebben. Dat zegt niets over hun etnische achtergrond. Dat betekent dat minimaal 40% van de verdachten allochtoon is, terwijl deze groep slechts 20% van de bevolking uitmaakt. Volgens mij kun je dan spreken van een forse, gigantische oververtegenwoordiging. Als u dat niet kunt, kunt u niet rekenen, mevrouw Dijkstra.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Misschien is het goed als de heer Beertema een keer bekijkt wat het betekent als je de Nederlandse nationaliteit hebt. Dan ben je geen Marokkaan; dan ben je Nederlander. Het gaat om 61,6% van mensen, die exclusief de Nederlandse nationaliteit hebben.

De heer Beertema (PVV): Als het aan mevrouw Dijkstra ligt, zijn we binnenkort allemaal Nederlanders. Er mag niet etnisch worden geprofileerd, want dat is allemaal racistisch en weet ik wat. Als het aan mevrouw Dijkstra ligt, zijn we straks zelfs allemaal Europeaan.

De voorzitter: Meneer Beertema, u bent al over uw tijd heen. U ging eerder in op een interruptie van mevrouw Yücel. Hoeveel tijd hebt u nog nodig?

De heer Beertema (PVV): Ik had het net over de homo uit Amersfoort, die de stad uit moest vluchten.

Als het gaat om geweld tegen vrouwen zien we een negatieve impact van de massa-immigratie. 90% van de loverboys is niet-westerse allochtoon, 60% van hen is moslim. In 95% van de gevallen van eergerelateerd geweld zijn personen betrokken met een islamitische achtergrond. Tja, dat zijn de cijfers; ik kan er niks aan doen. Dan hebben we ook nog vrouwenbesnijdenis en uithuwelijking te benoemen als importproblemen. Het kabinet blijft volhouden dat er geen relatie bestaat tussen de islam en het bovengenoemde geweld. Dat is jammer. De PVV heeft twee vragen voor de Minister. Wij horen vandaag graag welke gemeenschappen de Minister bedoelt als zij zegt dat er binnen gesloten gemeenschappen altijd van dat soort geweld is. Welke andere gemeenschappen bedoelt de Minister daarmee? Ik bedoelde die vraag niet retorisch; ik vraag de Minister om daar echt serieus op te reflecteren. Er zijn mij namelijk geen gevallen bekend van eerwraak, meisjesbesnijdenis enzovoort in kringen van reformatorisch gereformeerden of in welke andere groep ook.

Volgens mij zou de conclusie moeten zijn dat de vrijheid voor vrouwen en homo's niet samengaat met een ideologie die de ongelijkheid van man, vrouw, homo en hetero ziet als een goddelijke wil. Vrijheid en islam zijn onverenigbaar. De PVV blijft daarom pleiten voor de erkenning van het feit dat de islam het grootste structurele probleem is. Ten slotte: als die erkenning niet komt, babbelen de Minister en de linkse woordvoerders nog jaren voort, zonder die enorme olifant in de kamer te zien; of ze doen alsof ze die olifant niet zien.

De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Mevrouw Yücel begon haar betoog over vrijheid en gelijkwaardigheid. Ik denk dat dat juist is. Bij emancipatie gaat het om vrijheid en gelijkwaardigheid. Emancipatie is proberen om belemmeringen weg te nemen. Dat betekent dat we er in het beleid en in de samenleving van uitgaan dat we gelijkwaardig met elkaar omgaan. Vandaar dat 50PLUS al in een eerder emancipatiedebat heeft aangegeven dat juist ouderenemancipatie bitter noodzakelijk is. Dat terrein is op dit moment helemaal buiten beeld; daar wordt helemaal niet op gelet, er wordt gedaan alsof dat helemaal niet aan de orde is. «Verjonging» is het toverwoord. Ouderen worden niet serieus genomen en niet voor vol aangezien. Ze zijn te duur, overbodig, traag. Met dergelijke kwalificaties gaat de samenleving met hen om. Nog steeds wordt vergeten welke bijdrage ouderen leveren aan de samenleving: op de werkvloer, door hun schat aan ervaring; en in het informele circuit, bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk, bij de mantelzorg, waarin steeds een beroep op ouderen wordt gedaan. Desondanks vindt men hen een groep die «wel mag» meedoen.

50PLUS is daar allemaal fel op tegen. We moeten werken aan een goede ouderenemancipatie. In een vorig AO was de Minister een beetje verbaasd. Zij vroeg zich af of er op dat gebied wel een probleem was. Zij moest even nadenken en vond dat dit eigenlijk behoort bij de Staatssecretaris van VWS, die op het gebied van het ouderenbeleid coördinerend moet optreden. Ouderenbeleid is echter iets heel anders dan ouderenemancipatie; vandaar dat wij de Minister van emancipatiezaken hierop aanspreken. Het gaat namelijk niet om het ouderenbeleid, want daarbij worden dingen gedaan die goed zijn voor ouderen. Nee, dit gaat om emancipatie, om de samenleving, om de relatie tussen en de gelijkwaardigheid van alle mensen in Nederland. Dit betekent dat ouderen niet kunnen worden weggezet. Het betekent ook dat ouderenbeleid niet alleen iets is voor VWS, dus op het terrein van zorg, maar dat het over iets veel breders gaat: over wonen, het onderwijs en de arbeidsmarkt. Zo komt er nieuwe wetgeving over werken na de AOW-leeftijd. De samenleving moet daar goed op inspelen. Het is ook hartstikke belangrijk dat dit gecoördineerd plaatsvindt.

In de voortgangsrapportage van 24 oktober gaf de Minister aan dat zij wel met de Staatssecretaris over dit onderwerp heeft gesproken, maar met name met betrekking tot geweld in afhankelijke relaties. Het gaat ons om het vervolg: wat is daarmee gedaan, wat zegt de Staatssecretaris van VWS daarvan en hoe kunnen OCW en VWS daadwerkelijk de handen uit de mouwen steken om inhoud te geven aan de emancipatie van ouderen, in de hele samenleving? Wij vragen de Minister om hier ook eens over te praten met de ouderenbonden. Daar zijn er heel veel van en dat is heel goed. De Minister moet daar eens mee praten; dan hoort ze waarom er problemen zijn, waarom er achterstandsituaties zijn ontstaan en hoe die kunnen worden weggenomen. Graag een reactie van de Minister.

Een ander onderwerp zijn de roze ouderen. We hebben heel wat signalen gehad over problemen van homo's en lesbiennes in verzorgingstehuizen en verpleeghuizen. Zij worden daar vanwege hun geaardheid nog steeds niet geaccepteerd en zijn daarom in een isolement geraakt. Het kabinetsbeleid is erop gericht om mensen langer thuis te laten wonen. Dat kan op zich heel verstandig zijn, maar als zij dat doen, is het risico op isolement wel extra groot, zeker voor roze ouderen. Discriminatie uit de wijdere omgeving ligt voor hen op de loer en daarmee eenzaamheid en de problemen die daarmee gepaard gaan. De Minister heeft in het kader van de Gay-Straight Alliance aangegeven dat zij hieraan extra aandacht wil geven. Kan de Minister zeggen hoe zij zich hiervoor inzet, welke acties hiervoor worden ondernomen en welke resultaten er zijn?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Geloofwaardigheid is van doorslaggevende betekenis en werkt in elke publieke of politieke discussie door. Recent, tijdens de Olympische Winterspelen, ging het over de vraag hoe Nederland zich moet verhouden tot de Russische antihomopropagandawet. Gelijkwaardigheid moet altijd en overal doorslaggevend zijn. Nederland moet zichzelf de ambitie stellen om daarbij het lichtend voorbeeld te zijn en om een voortrekkersrol te vervullen. Het is de vraag of dit kabinet hierbij doortastend genoeg is. In de aanloop naar de Russische Olympische Spelen heeft Minister Schippers een brief gestuurd naar NOC*NSF: voortaan zou de naleving van de mensenrechten moeten worden betrokken bij het selecteren van kandidaat-steden voor grootschalige internationale sportevenementen. GroenLinks juicht dat natuurlijk toe. Het optreden van IOC-voorzitter Thomas Bach was ronduit stuitend: hij stak de loftrompet over de Russen. Het IOC dreigde zelfs atleten te bestraffen die politieke statements zouden maken. Dat is natuurlijk de volstrekt omgekeerde wereld. Juist sport laat zien dat iedereen gelijkelijk wordt beoordeeld op zijn of haar topprestaties. Je wint niet omdat je blank, zwart, homo of hetero bent, maar omdat je in een faire krachtmeting tussen gelijken de beste bent gebleken. Het kabinet zou er bij organisaties als het IOC, de UEFA en wat dies meer zij op moeten aandringen dat de consequente naleving van de mensenrechten onlosmakelijk is verbonden met de toekenning van de eer om internationale sportevenementen te mogen organiseren. Graag een reactie.

2014 wordt een spannend jaar, want daarin wordt het emancipatiebeleid doorgelicht. Enerzijds zijn de resultaten bemoedigend, anderzijds zijn ze verontrustend. Verontrustend is het signaal dat gemiddeld drie keer per week melding wordt gemaakt van antihomogeweld. Het is navrant dat wij Rusland kapittelen over antihomowetgeving, terwijl holebi's hier nog lang niet altijd en overal in vrijheid en veiligheid kunnen rondlopen. Het is bemoedigend dat uit een recent onderzoek van het The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) blijkt dat de Nederlandse krijgsmacht, als het gaat om de acceptatie van holebi's, op de tweede plaats staat. Nieuw-Zeeland staat op de eerste plaats. Het lijkt mij goed dat het kabinet concreet aangeeft welke best practices zullen worden overgenomen van andere landen. Het is ook bemoedigend dat Nederland nummer 1 staat op de VN-lijst van gendergelijkheid; nergens ter wereld zijn de genderverschillen zo klein als in Nederland. Het Wereld Economisch Forum plaatst Nederland op de dertiende plaats. De toenemende gendergelijkheid zou overigens ook een keerzijde hebben, omdat ze de inkomensongelijkheid tussen gezinnen juist weer zou versterken. Zo beschouwd, hebben vrouwen aan de onderkant van de arbeidsmarkt het extra slecht getroffen. In de brief over de uitvoering van de motie-Yücel lees ik weinig concreets. Er is onderzoek gaande naar een specifieke digitale leeromgeving voor de doelgroep, maar echt ambitieus kun je dat toch niet noemen? Waar is het sociaaldemocratische verheffingsideaal gebleven, de opvatting van «voorwaarts en omhoog» van de stroming die verantwoordelijk is voor de introductie van de moedermavo?

Vrouwen moeten economisch zelfstandig kunnen zijn. Dat wordt door het kabinet erkend, maar ook actief tegengewerkt. Vrouwen zijn namelijk bovengemiddeld vaak werkzaam in de zorg, en daar vallen heel grote klappen. Vrouwen dragen bovengemiddeld vaak de zorg voor hun naasten; denk daarbij aan mantelzorg. Mantelzorg wordt nog steeds niet als volwaardige zorgtaak erkend. Na veel vijven en zessen is mantelzorg nu erkend als tegenprestatie in het kader van de Wet werk en bijstand, maar als het aan het kabinet lag, zou een bijstandsgerechtigde doodleuk mantelzorg naast loodzware zorgtaken moeten tegenpresteren. Wij willen graag concrete stimuleringsinitiatieven zien. Welke maatregelen neemt het kabinet om vrouwen economisch zelfstandig te maken? Welke maatregelen neemt het kabinet om vrouwen in onderbetaalde, loeizware banen – denk daarbij aan de schoonmaak – te stimuleren om door te stromen op de arbeidsmarkt? Niet alleen arbeid, maar ook het huwelijk kan als gevangenschap voelen.

Migrantenvrouwen werken nog steeds minder, bekleden minder topposities en verdienen minder dan autochtone mannen én vrouwen. Het gevolg is dat een deel van de migrantenvrouwen nog steeds zijn dagen slijt in een gezinsleven dat is afgesloten van de buitenwereld. Als wij niets doen, zullen hun talenten nooit tot ontwikkeling kunnen komen. Deze vrouwen zijn hierdoor kwetsbaar voor huiselijk geweld, aangezien zij geheel afhankelijk zijn van hun partner en er weinig of geen controle van de buitenwereld mogelijk is. Vrouwen die aan zulk geweld zijn blootgesteld, moeten handvatten worden geboden om zich uit hun verschrikkelijke situatie vrij te vechten. Wat gaat het kabinet hieraan doen?

Tot slot. Krachtbedrijf is een initiatief dat vrouwen helpt om economisch onafhankelijk te worden, door hun te helpen hun eigen onderneming te starten. Hoe kijkt de regering aan tegen zulke initiatieven? Enige hulp van de zijde van de overheid is geboden, aangezien het gaat om vrouwen die vaak een uitkering hebben en dus niet de financiën hebben om zo'n traject zelf te betalen. Bovendien zijn gemeenten soms terughoudend over ondernemerschap voor deze vrouwen en zien zij hen liever toetreden in loondienst. Flexibiliteit tussen ondernemen en loondienst is vaak helemaal uit den boze. Ondernemerschap kan juist beter zijn voor deze vrouwen, omdat dit hun het gevoel van eigenwaarde teruggeeft en arbeid en zorg voor bijvoorbeeld kinderen beter laat combineren. Is de Minister bereid om in gesprek te treden met gemeenten, om deze te overtuigen om het Krachtbedrijf-initiatief te ondersteunen of om soortgelijke initiatieven op te zetten? Graag een reactie.

De voorzitter: Ik stel voor om kort te schorsen. Na vijf minuten gaan we door.

De vergadering wordt van 15.47 uur tot 15.55 uur geschorst.

De voorzitter: De heer Klein is er nog niet, maar hij zal zo wel komen. Ik stel voor om de Minister in blokjes te laten antwoorden, met maximaal twee interrupties per spreker.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Het is goed om met elkaar over het thema emancipatie van gedachten te wisselen. Er is namelijk veel in beweging en er is ook nog veel te doen. Met de heer Van Dijk zeg ik dat emancipatie vraagt om onderhoud; ze is niet af. Ik ben het dan ook niet eens met de heer Beertema dat de emancipatie van Nederlandse vrouwen is voltooid. Er is nog heel veel werk aan de winkel. Dat blijkt ook wel uit de thema's die de Kamer heeft genoemd, variërend van ongelijke beloning, geweld tegen vrouwen en de positie van de LHBT-gemeenschap. Kortom, er is veel wat onderhoud vraagt, en soms gerichte actie.

Ik wil er eerst een paar algemene woorden aan wijden. Ik zal ingaan op alle thema's die te maken hebben met economische zelfstandigheid, gelijke beloning, de relatie met mantelzorg et cetera. Daarna ga ik in op alle vragen over de LHBT's: geweld, gesloten gemeenschappen, de motie van de leden Van Ark en Dijkstra over voorlichting. Uiteindelijk kom ik te spreken over de zaken waarover minder leden vragen hebben gesteld, over sport en alles wat met de gezondheid van transgenders heeft te maken. Dit is de volgorde.

De heer Klein (50PLUS): Even een puntje van orde: waar behandelt u de ouderenemancipatie?

Minister Bussemaker: De ouderenemancipatie zit bij LHBT.

Mevrouw Van Ark (VVD): En de Europese stand van zaken met betrekking tot de quotadiscussie?

Minister Bussemaker: Die komt in het eerste blokje.

De voorzitter: Ik stel voor om de Minister haar blokjes te laten afmaken, alvorens u uw interrupties pleegt. Eenieder krijgt er twee in deze ronde.

Minister Bussemaker: Sinds vorig jaar is er veel gebeurd en hebben wij ook niet stilgezeten. Wij hebben vol ingezet op de economische zelfstandigheid van vrouwen. De heer Van Dijk vroeg mij hoe ik ertegen aankijk dat 50% van de Nederlandse vrouwen niet economisch zelfstandig is. Dat is kwetsbaar, omdat daardoor hun talent niet wordt gebruikt. Mevrouw Van Ark verwees er al naar dat een op de drie huwelijken strandt. Vrouwen worden ouder en zijn oververtegenwoordigd in de armoedecijfers. Dit is allemaal zorgelijk. De economische crisis helpt hier natuurlijk niet bij; het is voor iedereen moeilijk om werk te vinden. Tegelijkertijd laat dit zien hoe belangrijk het is om de afstand tot de arbeidsmarkt niet verder te vergroten. Als een persoon in een gezin zijn baan verliest, is dat al erg genoeg. Als de tweede geen kans heeft om een baan te vinden, wordt het heel zorgelijk. Kortom, we hebben hier vol op ingezet en ik wil dat de komende tijd ook wel blijven doen. Vorig jaar november stond de Joke Smit-prijs in het teken van economische zelfstandigheid. Wij geven daar nu een vervolg aan. Dat doen we met name door te bekijken hoe we dit onderwerp op regionaal niveau kunnen organiseren en hoe regionale stakeholders – ik denk daarbij aan werkgevers, bedrijven, gemeenten, onderwijsinstellingen – afspraken kunnen maken over de wijze waarop zij kunnen bijdragen aan de economische zelfstandigheid van vrouwen in hun regio. Afgelopen maandag heb ik in Roermond daarvoor de eerste aftrap gegeven. We hebben concrete afspraken gemaakt met werkgevers en de gemeente over wat zij gaan doen om vrouwen met zowel een grote als een minder grote afstand tot de arbeidsmarkt, aan het werk te helpen. Ik kom daar straks op terug.

Laten we kijken naar het algemene beeld van het afgelopen jaar. Op het terrein van de LHBT's zijn er de nodige stappen gezet. De wetsvoorstellen van mijn collega Teeven van Veiligheid en Justitie over transgenders en lesbische moeders hebben onlangs het Staatsblad gehaald. Ik zie dat er vele Kamervragen aan mij en aan mijn collega's van VWS, V en J, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken zijn gesteld. Eigenlijk beginnen de antwoorden alle met hetzelfde: we streven allemaal naar sociale acceptatie van LHBT's. We constateren dat het nog niet in orde is, noch in Nederland, noch in Europa, noch in de wereld, al doen we er alles aan om dat te verbeteren. Wie de media volgt, ziet dat er alle aanleiding is voor zorg over de sociale acceptatie van LHBT's.

De antihomopropagandawet in Rusland is natuurlijk heel zorgelijke wetgeving. Ik kom straks en détail terug op de vragen hierover. Hetzelfde geldt voor de strafbaarstelling van homoseksualiteit in enkele Afrikaanse landen en voor het inroepen van levensbeschouwelijkheid als legitimatie van homohaat. Dat zal niemand zijn ontgaan, want ik weet dat verschillende leden hierover vragen hebben gesteld. Dit zijn allemaal ontwikkelingen waarover wij ons zorgen maken. Ook dichter bij huis hadden we een aantal tegenslagen. We constateren ook dat in een aantal landen in Europa het geweld tegen LHBT's toeneemt. Tegelijkertijd constateren we in Europa dat het aantal landen toeneemt waarin het homohuwelijk is ingevoerd. Dat verspreidt zich over Europa zonder Europese wetgeving. Verder kunnen we constateren dat in het afgelopen najaar in het Europees Parlement een rapport is afgestemd waarin wordt gestreefd naar een verbetering van de positie en rechten van vrouwen in Europa. Daar staat wel weer tegenover dat het Europees Parlement vorige maand opriep tot een samenhangende Europese aanpak van homodiscriminatie. Dat was ook een van de conclusies van de IDAHO-conferentie die vorig jaar hier in Nederland is georganiseerd.

Je ziet dus ook op dat gebied verschillende bewegingen. In Nederland zelf hebben we aan de ene kant tegenslagen, zoals het geweld tegen LHBT's en het huiselijk geweld tegen vrouwen, maar zien we aan de andere kant positieve signalen. Zo gaat de beloning van vrouwen in de leeftijdsgroep van 25 tot 30 jaar omhoog en verdienen vrouwen in die groep zelfs meer dan mannen. Nederland doet het ook heel goed in de human development gender index, hoewel mevrouw Voortman er terecht aan herinnerde dat die positie volgens The World Economic Forum iets minder rooskleurig moet zijn. Kortom, het beeld is gemengd. Je kunt erover discussiëren of het glas halfvol of halfleeg is. Ik zou eerder zeggen dat emancipatie een dynamisch proces is, dat onderhoud vraagt en waar soms nieuwe thema's bij komen. Wij zullen dit nauwlettend volgen. Ik heb eerder toegezegd dat ik de Kamer in de loop van het jaar zal informeren over de midterm review, een tussenbalans van het emancipatiebeleid. Indien nodig, zal ik zowel mijn inzet op het terrein van vrouwen- als van LHBT-emancipatiebeleid aanscherpen. Het is daarom goed dat de commissie mij vandaag voedt met haar opmerkingen over de gebieden waarop in de komende tijd wellicht extra accenten moeten worden gelegd.

Ik kom nu aan mijn antwoorden op de vragen over economische zelfstandigheid, gelijke beloning et cetera.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb de Minister gevraagd wat zij vindt van de verhouding tussen haar woorden en de daden van het kabinet. Zo zijn er de vrouwen op mbo 1- en 2-niveau die hun baan dreigen te verliezen door de bezuinigingen op de langdurige zorg. Ik weet dat het crisis is. Het beleid van het kabinet ken ik ook: er wordt bezuinigd. Erkent de Minister dat dit pijnlijk is, in verhouding tot de doelstellingen met betrekking tot economische zelfstandigheid?

Minister Bussemaker: Ik onderken dat het voor iedereen, dus ook voor vrouwen, heel vervelend is om een baan te verliezen. Ik onderken ook dat de positie van mensen die niet of laag zijn opgeleid, niet sterker wordt. Daarom wordt erop ingezet dat mensen in de zorg op mbo 1- en 2-niveau, worden opgeschoold. Dat is overigens niet alleen het beleid van dit kabinet; dat was ook het beleid van voorgaande kabinetten. Op dit punt zit er namelijk een kwetsbaarheid, omdat we sowieso hoger opgeleide mensen nodig hebben. De zorg werd een paar keer genoemd. Ik vind de zorg een buitengewoon belangrijke sector, maar die is er niet om werkgelegenheid te creëren. De zorg is er om zorg te verlenen, en daar heb je mensen voor nodig. We moeten de redenering dus niet omdraaien. Dit neemt niet weg dat in de kinderopvang, het welzijn en de zorg het werk verandert, door de maatregelen van het kabinet maar ook door externe factoren. We moeten er daarom alles aan doen om mensen voor de zorg te behouden, of in ieder geval voor de arbeidsmarkt. Dat kunnen we doen door scholing aan te bieden of door een sectorplan op te stellen. Dat hebben de sociale partners gedaan; dat is in het sociaal akkoord van 2013 afgesproken. Eerder zijn er sectorplannen vastgesteld voor onder andere de bouw en voor de uitzendbranche. Nu is er een plan voor kinderopvang, welzijn en jeugdzorg, half februari goedgekeurd door mijn collega van SZW. Daarin is zo'n 17 miljoen uitgetrokken om mensen in de sector bewust te maken van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, om hen te scholen en te trainen, om hun nieuwe competenties aan te leren en om hen te ondersteunen bij het vinden van ander werk. Collega Asscher legt daar nog eens 8,5 miljoen bij. Kortom, het is nodig dat we hierin investeren, om zo veel mogelijk mensen die hun baan verliezen, te kunnen behouden. En inderdaad, onder hen zijn er veel vrouwen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat is nu precies het antwoord op mijn vraag? Ik erken dat scholing belangrijk is en dat er op het vlak van emancipatie allerlei zaken worden gedaan. Tegelijkertijd maakt het kabinet op dit moment echter heel duidelijke keuzes. In de zorg moeten mensen bijvoorbeeld meer zelf gaan doen. Ook heeft men het over participatie, et cetera. Dat heeft concreet tot gevolg dat er mensen hun baan verliezen. Het is heel duidelijk dat dit in bijvoorbeeld de thuiszorg en de langdurige zorg gebeurt. Werkgelegenheid moet geen doel op zich zijn; ook dat ben ik eens met de Minister. Maar we voeren hier nu een debat over emancipatie. We zeggen allemaal mooie dingen over economische zelfstandigheid. We stellen ook vast dat die economische zelfstandigheid bij vrouwen met een minder hoge opleiding vaker een probleem is. Ik kan niet anders dan concluderen dat enerzijds het beleid waarbij deze mensen hun baan verliezen, en anderzijds het streven naar economische zelfstandigheid, twee tegenstrijdige zaken zijn. Het effect van het kabinetsbeleid in de zorg pakt op het vlak van emancipatie nadelig uit. Erkent de Minister dat?

Minister Bussemaker: Je baan verliezen is altijd een pijnlijke ervaring. Dat geldt voor iedereen en dat erken ik. Dat is ook een pijnlijke ervaring voor de vrouwen – soms zijn het ook mannen – die in de lage loonschalen in de zorg werken. Ik erken ook dat we er alles aan moeten doen om deze mensen te behouden voor de arbeidsmarkt. Dat kan vaak met scholing. De zorg vertoont namelijk geen eenduidig beeld. Met name de banen op de laagste niveaus verdwijnen, maar op termijn zijn er meer mensen nodig in de hogere functies, bijvoorbeeld op mbo-niveau 4. We moeten dus bekijken hoe we dat kunnen doen. Ik sprak zojuist over mijn tour die maandag is begonnen in Roermond. Daarbij proberen we bij uitstek te onderzoeken waar de problemen op regionaal niveau zitten. Bij het convenant dat ik afgelopen maandag in Roermond heb gesloten, is ook een thuiszorgorganisatie betrokken. We doen er dus alles aan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De Minister kan zeggen dat de zorg er niet voor is om banen te creëren. Maar door de kabinetsplannen in de zorg dreigen wel vooral vrouwen hun baan te verliezen. We hebben het daarbij niet over slechts een paar vrouwen, maar over duizenden vrouwen die hun baan verliezen als gevolg van de miljardenbezuinigingen van het kabinet. De Minister kan toch niet met droge ogen beweren dat dit allemaal weer in orde is na het opstellen van een paar sectorplannen waarmee enkele tientallen miljoenen zijn gemoeid? Er is toch meer nodig om deze duizenden vrouwen te behouden voor de arbeidsmarkt?

Minister Bussemaker: Daarvoor is het vooral nodig dat mensen goed worden opgeleid voor werk dat er wel is. Daarmee ben ik als Minister van Onderwijs bezig. Dit speelt vooral op mbo-niveau. We werken hier ook aan in het kader van de jeugdwerkloosheid met het School Ex-programma. Mensen die onverhoopt verkeerd zijn opgeleid, misschien nog voor banen in de zorg die er niet meer zijn, moeten worden omgeschoold. Verder moeten we er alles aan doen om de mensen die nu hun baan verliezen, om te scholen voor ander werk. Daarvoor is er een sectorplan. Als er in deze sector meer vrouwen werken, dan zullen zij ook meer profiteren van het sectorplan dat nu wordt opgesteld. Zoiets geldt voor elk sectorplan. Er is bijvoorbeeld ook een sectorplan voor de procesindustrie en voor de bouw. Het zou zomaar kunnen dat in die sectoren meer mannen werken. Van die sectorplannen zullen dus meer mannen gebruikmaken dan vrouwen. In de zorg zullen er echter meer vrouwen gebruik van maken. Maar ik benadruk nogmaals dat we de zaken niet moeten omdraaien. We gaan geen banen in de zorg creëren omdat we vrouwen aan het werk willen hebben. We moeten er echter wel alles aan doen om de vrouwen die hun baan verliezen, zo veel mogelijk te behouden voor de arbeidsmarkt. Dat geldt overigens ook voor mannen die hun baan verliezen. Ik zie dat werkgevers niet alleen in de zorg, maar ook in andere sectoren, hun verantwoordelijkheid nemen en moeten nemen. Daarover ben ik positief. Ik was onlangs bij een zorgverzekeraar waar veel vrouwen werken, met name in administratieve functies. Het gaat daarbij om laaggeschoold of ongeschoold werk. De werkgever heeft deze vrouwen allemaal een cursus op mbo-niveau aangeboden, juist vanwege de grote dynamiek op de markt voor arbeid in de zorg. De zorgverzekeraar zei: onze mensen moeten goed zijn opgeleid om ook een stap naar een andere werkgever te kunnen maken.

Zo zijn er in de zorg eerder mobiliteitscentra geweest. Daarbij werd nauwgezet bekeken welke mensen waar werkloos werden. Hoe kunnen we de mensen die hun baan verliezen, doorgeleiden naar ander werk? Dat moet gebeuren. Toch kan ik de leden van de Kamer niet garanderen dat iedereen die zijn baan verliest weer aan het werk zal komen. Die garantie kunnen we voor geen enkele sector geven. We kunnen er wel alles aan doen om zo veel mogelijk mensen weer aan een baan te helpen. Daarbij is de rol van onderwijs dus van cruciaal belang.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Op welke termijn denkt de Minister de plannen klaar te hebben? Mensen worden op dit moment al door zorgaanbieders op straat gezet. Er worden op dit moment al mensen ontslagen, omdat het kabinet met een noodvaart zijn plannen doorzet. Het kabinet zet met een noodvaart deze plannen door en kan dus niet pas volgend jaar met een plannetje komen voor het zo veel mogelijk weer aan het werk helpen van deze vrouwen. Er moeten op heel korte termijn concrete plannen komen. Ik ben heel benieuwd hoeveel concrete banen het kabinet daarmee denkt te gaan creëren.

Minister Bussemaker: Wat mevrouw Voortman nu zegt, sluit niet aan bij het antwoord dat ik zojuist heb gegeven. Ik heb zojuist gezegd dat het sectorplan half februari is goedgekeurd door de Minister van Sociale Zaken. Daarmee is men nu dus gewoon concreet aan de slag. Ik heb zojuist gezegd dat ik wil proberen om op regionaal niveau met de meest betrokken partijen afspraken te maken. Daarvoor moet wel wat voorwerk worden gedaan. De eerste afspraak hebben we afgelopen maandag in Roermond gemaakt. Binnenkort gaan we hiervoor naar Eindhoven en naar andere regio's. We hebben hiervoor echter wel de partijen op lokaal niveau nodig. Ik ga dus nu niet beloven om zoveel banen te creëren. Dit is iets wat we samen moeten doen. Hiervoor zijn de werkgevers in de regio nodig, maar ook de onderwijsinstellingen en de gemeenten. Ik hoop op heel veel echt betrokken wethouders die dit een belangrijk thema vinden en zich hiervoor in de komende tijd willen inzetten. We kunnen echter niet met emancipatiebeleid alle problemen op de markt van arbeid in de zorg oplossen. Ik weet overigens dat mijn collega's van VWS ook zeer nauw betrokken zijn bij dit thema en hiermee bezig zijn. Ik zou mij zomaar kunnen voorstellen dat de arbeidsmarktproblematiek in de zorg bij het Ministerie van VWS ook regelmatig aan de orde komt.

Ik kom op de vragen die zijn gesteld over gelijke beloning. Mevrouw Yücel heeft vorig jaar een actieplan ingediend op dit vlak. Ik ben het met haar en met alle anderen eens die zeggen dat elke procentpunt die vrouwen minder verdienen dan mannen, een procentpunt te veel is. Mevrouw Dijkstra en mevrouw Van Ark hadden het hier ook over. Ik mag wel zeggen dat dit een buitengewoon irritant en hardnekkig probleem is. Ik zeg maar eerlijk dat het mij ook irriteert dat het zo moeilijk is om hierop greep te krijgen en dat het ons niet goed lukt om hieraan iets te doen. We hebben wel een aantal zaken gedaan in de afgelopen jaren. Ik noem enkele voorbeelden. Het ministerie heeft de website www.gelijkloon.nl gefaciliteerd. Verder waren er de quickscan van het College voor de Rechten van de Mens, de organisatie van de Gelijk Loon Dag en het onderzoek in de ziekenhuissector. Dat onderzoek heeft het College voor de Rechten van de Mens in 2011 gedaan.

Een en ander neemt echter niet weg dat afspraken over gelijk loon moeten worden gemaakt tussen werkgever en werknemer. Daar kom je maar moeilijk tussen. Natuurlijk kan elke werknemer die denkt dat hij te weinig verdient, zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens, maar mensen doen dat niet zomaar. Voordat ze dat doen, moeten ze wel heel duidelijke aanwijzingen hebben. Het is bovendien vaak helemaal niet gemakkelijk om na te gaan wat je collega's verdienen.

Wat kan de overheid doen? Zij kan zo veel mogelijk randvoorwaarden creëren voor het tegengaan van discriminatie. Vanwege juist de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, en de plek waar het zal moeten gebeuren, hebben we de SER om advies gevraagd over het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat advies ontvangen we binnenkort. Ongelijke beloning is expliciet benoemd als thema in de adviesaanvraag. Ik hoop dat er in dat advies enkele elementen staan die aanleiding geven tot het zetten van volgende stappen. Wellicht ligt dat in lijn met het actieplan van mevrouw Yücel. Uiteindelijk zullen verbeteringen op dit vlak echter door werkgevers en werknemers tot stand moeten worden gebracht.

Moeten ondernemingsraden meer bevoegdheden krijgen om het beloningsverschil aan te pakken? Dit is ook een van de punten uit het actieplan van mevrouw Yücel. De ondernemingsraad heeft nu al diverse bevoegdheden op dit vlak, op grond van de Wet op de ondernemingsraden. Een belonings- of functiewaarderingssysteem kan namelijk alleen met instemming van de ondernemingsraad worden vastgesteld. De ondernemingsraad heeft dus de wettelijke taak om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen. Dat staat in artikel 28 van de Wet op de ondernemingsraden. De ondernemer moet de or alle inlichtingen en gegevens verstrekken die de or nodig heeft voor de vervulling van zijn taken. Ministens eenmaal per jaar moet het beleid rond gelijke behandeling besproken worden in de or. Kortom, in verschillende artikelen in de Wet op de ondernemingsraden staat hierover iets geschreven. Ik heb echter de indruk dat de ondernemingsraden tot nu toe slecht op de hoogte zijn van inhoud van de wet op dit vlak. Daardoor wordt er lang niet altijd gebruikgemaakt van de mogelijkheden. We moeten daarom onderzoeken hoe we de voorlichting aan de ondernemingsraden kunnen verbeteren. Dat is een van de punten waar ik mee aan de slag wil gaan. Samen met de Minister van SZW – hij heeft het voortouw hierbij – zal ik bezien of we ook dit kunnen meenemen nadat we het SER-advies hebben ontvangen. Het gaat dus niet altijd om nieuwe wetgeving, maar soms vooral om meer bewustwording voor de leden van de ondernemingsraden. Men kan dit thema op de agenda zetten in de ondernemingsraad en het kritisch bespreken met de werkgevers.

Mevrouw Van Ark (VVD): Ik mis in het betoog van de Minister de eigen verantwoordelijkheid wat. Er is sprake van een eigen verantwoordelijkheid van de ondernemingsraad en van mannen of vrouwen die vinden dat ze minder betaald krijgen dan waar ze recht op hebben. Er is overal informatie beschikbaar en er staat hierover van alles in de wet. Op een gegeven moment mag de overheid verwachten dat men die instrumenten gebruikt. Kan de Minister ingaan op dit punt van de eigen verantwoordelijkheid?

Minister Bussemaker: Die eigen verantwoordelijkheid is van belang. Voor individuen is het echter volgens mij soms heel ingewikkeld om dit thema aan te kaarten. Ik kan een voorbeeld geven uit mijn eigen ervaring. In een van de functies die ik heb bekleed, ontdekte ik dat collega's die minder hoog waren opgeleid, meer verdienden dan ik. Het is niet zo gemakkelijk om dat ter sprake te brengen. Iemand zegt en passant een keer tegen je wat hij of zij verdient. Zo gaat dat vaak. De meeste werknemers zijn niet wantrouwend. Zij vragen niet aan iedereen: wat verdien jij eigenlijk? Zij gaan die gegevens niet vervolgens vergelijken. Het is daarom van belang dat een ondernemingsraad zich hiervan bewust is. Volgens mij is het ook van groot belang dat hrm-medewerkers zich hiervan bewust zijn. Helaas is het namelijk nog steeds zo dat mannen sneller onderhandelen over hun salaris, terwijl vrouwen sneller tevreden zijn met wat er wordt geboden. Een hrm-medewerker kan dan denken: deze kandidaat onderhandelt, dus die geef ik maar wat extra en de rest komt er niet om. Maar hij of zij kan ook bedenken: dit is niet in orde, omdat dit leidt tot ongelijke beloning. Hij of zij kan besluiten om dit aan de orde te stellen in de ondernemingsraad. Het is op dergelijke plekken dat dit moet gebeuren.

Mevrouw Van Ark (VVD): De inzet is mooi. De Minister noemt de verantwoordelijkheid van de ondernemingsraad. Vanuit andere ministeries worden brieven gestuurd over bevoegdheden van de ondernemingsraad bij beloningsverschillen binnen bedrijven tussen de mensen die aan de top van het bedrijf staan en mensen die elders binnen het bedrijf werken. Wij hebben het in dit verband nu over beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Dit wordt allemaal aan de orde gebracht met goede intenties, maar het brengt wel een enorme papierwinkel op gang. Je kunt er ook gewoon van uitgaan dat de ondernemingsraad zijn taak serieus neemt. Hierover wordt één keer per jaar een gesprek gevoerd. Daarvoor is geen folder nodig van het Ministerie van OCW. Leden van de ondernemingsraad hebben in de afgelopen week ook enorm veel artikelen in de krant kunnen lezen over beloningsverschillen. Zij kunnen ook op de al bestaande websites kijken. Die websites bestaan al: we doen niet niets. Zij kunnen naar P&O gaan en vragen hoe het staat met de beloningsverschillen binnen het bedrijf. Ik vind echt dat we uit moeten gaan van de eigen verantwoordelijkheid. Het gaat mij om de eigen verantwoordelijkheid van individuen, van mannen en vrouwen die vinden dat ze verhoudingsgewijs onvoldoende worden beloond, maar ook van ondernemingsraden. Daaraan moeten we niet voorbijgaan.

Minister Bussemaker: Dat ben ik met mevrouw Van Ark eens, maar het een gaat volgens mij niet zonder het ander. De individuele werknemer heeft een verantwoordelijkheid. Ook vrouwen hebben die. Zij moeten laten zien wat zij waard zijn en daarvoor opkomen. Ondernemingsraden hebben op dit vlak ook een verantwoordelijkheid. Zij moeten ook dit soort thema's serieus nemen. Het is ook een verantwoordelijkheid van werkgevers. Het is ten slotte eveneens een verantwoordelijkheid van de politiek. Waar is er op dit vlak ondersteuning nodig? Waar zijn de randvoorwaarden niet op orde? Soms leidt dat tot nieuw beleid, maar de verantwoordelijkheid van de ondernemingsraad is al geregeld. Mevrouw Dijkstra deed de suggestie om het loonverschil openbaar te maken in het jaarverslag. Dat is nu nog niet verplicht, dus dat zou een nieuw punt kunnen zijn. Mijn collega van SZW en ik willen eerst het SER-advies afwachten. Alles wat daarin staat, maakt meer kans. We kunnen wel weer nieuwe regels gaan opstellen, maar die moeten wel worden gebruikt, zodat de eigen verantwoordelijkheid wordt gecombineerd met wat wij via wet- of regelgeving kunnen stimuleren.

Mevrouw Yücel stelde vorig jaar in haar actieplan voor om jaarlijks een Gelijk Loon Dag te organiseren. Die is eerder georganiseerd in 2006, 2008, 2009 en 2011. Toen is er een heel netwerk opgezet. In 2009 hebben de deelnemende partijen vastgesteld dat de dag toch niet helemaal goed werkte. In 2011 heeft de Gelijk Loon Dag heel weinig publiciteit opgeleverd. Daarom is men ermee gestopt en daarom lijkt mij het vooralsnog niet goed om dit opnieuw te doen.

Andere zaken zijn wel mogelijk. Het is op dit moment de nationale Week van het geld. Op scholen en op andere plekken is er aandacht voor bewustwording rond geldzaken. Er is ook behoefte aan veel meer financieel bewustzijn, met name bij jongeren. Daarbij kan ook de gelijke beloning worden ingebracht. Kortom, soms is er nieuw beleid nodig en soms is er gewoon meer aandacht voor een onderwerp nodig.

Ik kan wel toezeggen om het College voor de Rechten van de Mens te vragen om in actie te komen in twee nieuwe sectoren. Het college heeft eerder onderzoek gedaan in de ziekenhuissector. Dat onderzoek heeft heel goede resultaten opgeleverd. Althans, de onderzoeksresultaten hebben bijgedragen aan een groter bewustzijn. Uit het onderzoek is namelijk geleken dat er in de ziekenhuissector sprake is van fikse beloningsverschillen. In 2014 zullen het Ministerie van OCW en het Ministerie van SZW het college vragen om onderzoek te doen in de financiële sector en in de sector van de hogescholen.

Bij de keuze voor deze twee sectoren hebben verschillende elementen een rol gespeeld. Zo is gekeken naar de verhouding tussen het aantal mannen en het aantal vrouwen dat er werkzaam is. Ook moet er een goed omschreven functiewaarderingssysteem in een te onderzoeken sector aanwezig zijn, want zonder dat is zo'n onderzoek niet mogelijk. Verder wilden wij een publieke en een private sector laten onderzoeken. In de financiële sector werken van oudsher veel mannen, maar daar is op dit moment sprake van heel veel beweging. Er zijn de laatste jaren meer vrouwen in deze sector gaan werken. Je zou kunnen veronderstellen dat deze vrouwen verstand hebben van geld en daarvoor interesse hebben. Misschien tonen zij dus ook een groot zelfbewustzijn en gaan zij hiermee aan de slag. De sector van de hogescholen is uitgekozen omdat de publieke sector van belang is. Bovendien vind ik het van belang om ook op dit vlak niet weg te lopen van mijn eigen verantwoordelijkheid. Ik ben immers verantwoordelijk voor de hogescholen. Daarom leek het mij goed om ook een «eigen» sector onder de loep te nemen. Verder gaan we samen met het Ministerie van SZW bekijken wat de mogelijkheden zijn om onderzoek te doen naar verschillen in secundaire arbeidsvoorwaarden tussen mannen en vrouwen. Kortom, dit is volgen mij een benadering die sectorspecifiek is. Eerder onderzoek heeft bewezen dat dit voor de sector concrete resultaten kan opleveren die in de praktijk kunnen worden gebruikt.

Mevrouw Van Ark vroeg welk deel van de loonkloof wordt veroorzaakt door beloningsdiscriminatie. De loonkloof was in 2012 17,6%. Bij de overheid is die kloof overigens een stuk kleiner dan in het bedrijfsleven. Er zijn inderdaad veel oorzaken. Ik noem het feit dat vrouwen minder carrière maken, het feit dat de lonen in sectoren waar veel vrouwen werken lager zijn en het feit dat het gemiddelde opleidingsniveau van vrouwen nog steeds lager is, met name dat van oudere vrouwen. We kunnen het percentage van de loonkloof corrigeren door deze oorzaken daarin te verrekenen. Welk deel van de 17,6% wordt werkelijk veroorzaakt door ongelijk loon voor gelijkwaardig werk? Daarbij gaat het dus echt om beloningsdiscriminatie. Geschat wordt dat het daarbij gaat om 4% tot 5%. Vanuit die redenering hebben we ook de positieve gegevens. Uit dat onderdeel in de cijfers van vorige week blijkt dat voor de groep mensen tussen 25 jaar en 30 jaar geldt dat vrouwen zelfs meer zijn gaan verdienen.

Mevrouw Van Ark vroeg ook naar de relatie tussen het loonverschil en het stimuleren dat vrouwen meer in hogere posities terechtkomen. Zij noemde hierbij ook het beleid van Europa. Het kabinet blijft tegen de wetgeving uit Europa, maar heeft wel eigen doelstellingen geformuleerd, op grond van het amendement-Kalma. Mevrouw Yücel vroeg hier ook naar. Het gaat hierbij om een doelstelling van 30% meer vrouwen bij de rijksoverheid. Voor mijn eigen departement geldt een nog iets hoger streefpercentage, namelijk 40%. Samen met de andere ministeries, met de ABD en de Minister voor Wonen en Rijksdienst werken we eraan om het aantal vrouwen daar te vergroten. Dat doen we echter zelf, niet omdat het moet van Europa. Andere landen zijn eenzelfde mening toegedaan, dus de onderhandelingen hierover in Brussel lopen nog steeds. Het standpunt van het kabinet is op dit vlak ongewijzigd. Dat geldt overigens ook voor de standpunten van veel andere landen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik kom nog even terug op het actieplan voor gelijke beloning. Ik heb de Minister horen zeggen dat zij met een aantal punten aan de slag is gegaan en dat het beleid handen en voeten begint te krijgen. Op een aantal punten hoor ik de Minister echter heel gereserveerd antwoorden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Gelijk Loon Dag. Wij stellen met z'n allen vast dat bewustwording belangrijk is en dat het belangrijk is dat dit punt op de agenda blijft staan. Wij stellen ook vast dat de eigen verantwoordelijkheid meer invulling moet krijgen. Daarbij kan zo'n jaarlijkse campagne toch van enorm groot belang zijn? Toen ik opgroeide waren er de spotjes over de slimme meid die op haar toekomst was voorbereid. In die tijd was dat een zeer geslaagde campagne. Vele decennia later was «Wie is de Bob?» ook een voorbeeld van een zeer succesvolle campagne. Goede campagnes dragen bij aan bewustwording, aan emancipatie en aan waardeontwikkeling. Ik vraag de Minister daarom nog eens om naar manieren te zoeken om de Gelijk Loon Dag in Nederland wél succesvol te maken. In België doet men dit op een heel eigentijdse, humoristische en leuke manier. Ik hoor de Minister hier graag nog eens op ingaan.

Ik kom ook nog even op de wetgeving. Met het initiatiefwetsvoorstel wordt geen wetgeving overgedaan. Mijn fractie heeft ook geconstateerd dat er al wetgeving is. Die wordt soms niet benut. De wetgeving is echter niet precies genoeg. Dit is een probleem dat leidt tot veel onrechtvaardigheid. Vrouwen die voltijds werken, verdienen soms 20% minder dan mannen die hetzelfde werk doen. Dit blijft een hardnekkig probleem. Daarom moeten bestaande wetten worden aangescherpt en zijn aanvullende criteria nodig. Dat wil ik de Minister ook nog even meegeven. Misschien staat daarover ook iets in het SER-advies.

De voorzitter: Dit was een wel erg lange en meervoudige interruptie, mevrouw Yücel.

Minister Bussemaker: Het helpt als je ergens aandacht voor vraagt. Het helpt vooral, als dat ook aanslaat. Ik constateer dat de Gelijk Loon Dag in de toenmalige vorm een aantal jaren niet is aangeslagen. In 2011, de laatste keer, was er erg weinig publiciteit rond deze dag. De opkomst was zeer gering en er was erg weinig interesse voor wat was georganiseerd. Het netwerk dat hiermee bezig was, bestaat inmiddels niet meer. Dat werkt dus niet. We kunnen natuurlijk wel andere dingen bedenken. Ik zou bijvoorbeeld kunnen bekijken of je hiermee kunt aansluiten bij andere initiatieven, zoals de nationale Week van het geld. Ik wil er met alle plezier ook over nadenken hoe we economische zelfstandigheid meer aandacht kunnen geven. Spotjes kosten echter ook heel veel geld. Je moet dus goed weten wat je doet en je moet met iets komen wat aanslaat en wat aansluit bij degenen die in actie kunnen komen. Daarom denk ik dat het interessant is om af te wachten waar de SER nu mee komt. Ik zeg dit niet om daarmee weg te komen, maar omdat gelijk loon uiteindelijk een zaak is die wordt bepaald door werkgevers en werknemers. Wat kan ik doen? Ik kan de Commissie voor de Rechten van de Mens in twee sectoren onderzoek laten doen, de feiten tonen en daardoor bewustzijn creëren. Die informatie kan ik misschien ook weer gebruiken in andere, vergelijkbare sectoren. Wat bij het hbo gebeurt, is wellicht ook interessant voor het wo, voor het mbo of voor andere vormen van onderwijs. Op die manier zetten we dus wel stappen op dit vlak. Ik wil niet zomaar een dag organiseren of een slogan inzetten. Dit moet aansluiten bij de belevingswereld van degenen die moeten handelen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): We wachten dus op het SER-advies. Wanneer komt dat? De Minister zegt verder dat zij met het College voor de Rechten van de Mens aan de slag gaat. Wanneer wordt dat in gang gezet? Verder heb ik gevraagd wat de Minister ervan zou vinden als bedrijven de gelegenheid zouden krijgen om door middel van een quickscan van het College voor de Rechten van de Mens knelpunten in het eigen bedrijf op te sporen. Wil de Minister daarop nog eens ingaan?

Minister Bussemaker: Het SER-advies komt naar verwachting in april. Die quickscan wordt ontwikkeld. Misschien ben ik er wat snel doorheen gegaan. De quickscan hoort dus bij wat we al doen. Eigenlijk sluit dat ook mooi aan bij de opmerking van mevrouw Van Ark. Voor de mensen die hiermee iets willen, creëren we dus de middelen. Met z'n allen zullen we mensen, vrouwen en bedrijven ertoe moeten oproepen om alert te zijn op dit vlak. We moeten ze stimuleren om gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden.

Ik kom op de vragen die zijn gesteld over de moedermavo en digitale geletterdheid, of meer in het algemeen over de maatregelen die we kunnen nemen om vrouwen die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt, te stimuleren om aan de slag te gaan. Ik kan het alleen maar eens zijn met de mensen die zeggen dat het van heel groot belang is om aan die groep vrouwen te denken. Bij emancipatiebeleid staan vrouwen aan de top vaak in de belangstelling. Dat is allemaal heel belangrijk, maar misschien nog wel belangrijker is het om de vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt erbij te houden. Daarbij doel ik ook op vrouwen die in min of meer verborgen gemeenschappen verblijven en die de deur bijna niet uitkomen. In mijn brief van 15 januari heb ik al geschreven dat ik mogelijkheden onderzoek voor het creëren van een specifieke digitale leeromgeving voor vrouwen die geen betaalde arbeid verrichten. Mevrouw Voortman verwees daarnaar. Dit komt bovenop een aantal projecten dat al loopt. Ik noem het project Eigen Kracht, De tafel van één en het programma Taal voor Thuis van de Stichting Lezen & Schrijven. Dit lijken misschien algemene projecten, maar ze zijn er wel degelijk op gericht, kansarme vrouwen op een laagdrempelige manier de eerste stappen te laten zetten in de richting van economische zelfstandigheid. De tafel van één lijkt bijvoorbeeld een beetje op wat vroeger de VOS-cursussen waren en lijkt ook wel een beetje op de moedermavo. Ik vind het prima om het allemaal anders te noemen, maar de aanpak is eigenlijk niet echt anders. Ik wil de bestaande initiatieven en de clubs die daarmee al bezig zijn, zoals WOMEN Inc. en de Stichting Lezen & Schrijven, aan elkaar koppelen, in plaats van er van bovenaf weer iets nieuws voor te ontwikkelen. Als je iets nieuws ontwikkelt, moet je bovendien nog maar zien of het aansluit bij de belangstelling in de regio's. Ook dit moet gebeuren in een interactie tussen mensen, partijen, bedrijven, gemeenten. Zij moeten oplossingen zoeken die aansluiten bij behoeften van mensen.

We hebben dus ook het onderzoek laten doen. Daardoor weten we dat 1,2 miljoen vrouwen in Nederland problemen hebben met een of meer van de basisvaardigheden, dus lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden. Vrouwen scoren dus ook echt slechter dan mannen. Die slechte score belemmert het toetreden tot de arbeidsmarkt en dus de economische zelfstandigheid. Uit de verkenning van de leeromgeving is gebleken dat er onder de doelgroep echt behoefte is aan met name een combinatie van een digitaal platform en een fysieke leeromgeving. Dat blijkt het beste aan te sluiten bij de behoefte van deze vrouwen. Op die manier kunnen ze thuis makkelijk leren. Dit is bovendien goed te combineren met andere verplichtingen en men heeft op die manier de steun en stimulans van vrouwen die in een vergelijkbare situatie zitten.

Nadat het onderzoek was gedaan, zijn we niet stil blijven zitten. We hebben de resultaten besproken met de instellingen. Ik verwacht binnenkort een subsidieaanvraag te ontvangen voor het ontwikkelen van zo'n leeromgeving en voor het starten van pilots in drie arbeidsmarktregio's verspreid over het land. Afgelopen maandag heb ik bij die concrete bijeenkomst van KRACHT on Tour waarnaar ik al verwees, met de gemeente Roermond en met de aanwezige bedrijven afgesproken dat ze gaan investeren in die groep vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De gemeente Roermond heeft ook toegezegd dat ze extra Wmo-middelen en arbeidsparticipatiemiddelen gaat inzetten voor vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Op een gegeven moment komen hierbij ook nog de middelen voor volwasseneneducatie die naar gemeenten gaan. Men heeft verder het voornemen om De tafel van één in Roermond te gaan inzetten. Kortom, ik ga proberen om in de samenwerking ervoor te zorgen dat er op lokaal en regionaal niveau aan de bedoeling achter de moedermavo 2.0 wordt gewerkt. In de convenanten die ik teken is dit een terugkerend thema.

Mevrouw Voortman vroeg naar het initiatief Krachtbedrijf. Dit is een heel mooi initiatief. Josette Dijkhuizen, die dit heeft opgezet, heeft niet voor niets de Joke Smit-aanmoedigingsprijs gewonnen. OCW ondersteunt het initiatief door het bieden van faciliteiten voor de organisatie van bijeenkomsten en dergelijke zaken. Het ministerie ondersteunt overigens ook vergelijkbare initiatieven. Er is namelijk een vergelijkbaar initiatief van de Federatie Opvang en de Nederlandse Vrouwen Raad. Daarbij is gekozen voor een aanpak op maat en voor coaching door vrijwilligers voor een brede doelgroep. Men noemt zich De Nieuwe Toekomst. Dit initiatief krijgt dus ook steun van het departement. Momenteel wordt ook verkend of dit initiatief verder kan worden uitgerold. Krachtbedrijf sluit hier mooi op aan.

De heer Van Dijk, mevrouw Voortman en de heer Klein vroegen naar de relatie met de mantelzorg. Ik wil de problemen rond de mantelzorg niet bagatelliseren, maar er is ook geen sprake van een zero sum game tussen mantelzorg en participatie op de arbeidsmarkt. Sterker nog, drie van de vier mantelzorgers hebben naast de zorgtaak ook een betaalde baan. Uit onderzoek dat het SCP eerder heeft gedaan, blijkt dat mensen die werken vaak sneller geneigd zijn om mantelzorgtaken en vrijwilligerswerk te verrichten. Dat neemt niet weg dat het natuurlijk soms wel lastig is om een goede balans te vinden, zeker op gezette tijden als er veel wordt gevraagd van de mantelzorger. Ik weet ook dat veel mantelzorgers overbelast zijn. De bewustwording daarover kan sterk worden vergroot, ook bij het bedrijfsleven. Een tijd geleden heeft het kabinet de Arbeid-en-zorgtop georganiseerd. Daarbij was Staatssecretaris Van Rijn aanwezig, nadrukkelijk vanuit dit perspectief. Daar is bekeken hoe we overbelaste mantelzorgers kunnen ondersteunen en hoe we ervoor kunnen zorgen dat er ook in bedrijven meer ruimte ontstaat voor mantelzorg. Hierop moet dus een beleidsagenda worden ontwikkeld. Dat hebben we naar aanleiding van de Arbeid-en-zorgtop gedaan. Dit stimuleren we ook via verlofregelingen. We hebben een aantal aanpassingen aangebracht en er is sprake van modernisering en flexibilisering van de verlofregelingen. Ook is de werkingssfeer van het langdurig verlof uitgebreid, evenals de kring van rechthebbenden.

Ik kom terug op KRACHT on Tour. Afgelopen maandag hebben we over mantelzorg in Roermond ook afspraken gemaakt met bedrijven, bijvoorbeeld met het bedrijf Rockwool. Daar werken overwegend mannen. Men is bij Rockwool heel actief met het bieden van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren. Men gaat daarover in de komende tijd afspraken maken. Die afspraken gaan ook over mantelzorg. Dat gaan we de komende tijd volgen.

Bij mantelzorg zijn uiteraard veel ouderen betrokken. Tegen de heer Klein zeg ik dat dit naar mijn idee ook een manier is om de emancipatie van ouderen vorm te geven, zowel in relatie tot zorg als in relatie tot de participatie op de arbeidsmarkt. In dat verband is het misschien ook interessant om te melden dat ik volgende week met Staatssecretaris Van Rijn naar een bijeenkomst ga over de relatie tussen enerzijds ouderen die zorg nodig hebben, en anderzijds cultuur. Hoe kunnen we manieren vinden waarbij het niet meer gaat om wat mensen niet meer kunnen, maar juist om wat mensen nog wel kunnen? Op die manier kunnen we een bijdrage leveren aan het emancipatieproces van ouderen.

Bij onderwijs, leren en een leven lang leren geldt hetzelfde. De heer Rinnooy Kan heeft mij gisteren een rapport aangeboden over een leven lang leren. Ik zal de Kamer een reactie daarop sturen. Ook hierbij gaat het over jong en oud. Gelukkig bieden universiteiten en hogescholen tegenwoordig allerlei hovo-cursussen aan. Hovo staat voor hoger onderwijs voor ouderen. Ook dat is een onderdeel van emancipatiebeleid voor ouderen. Hovo valt meer onder mijn verantwoordelijkheid als Minister van Onderwijs. Ik heb namelijk als Minister geen specifieke verantwoordelijkheid voor ouderenemancipatie. Dat terrein coördineert Staatssecretaris Van Rijn.

Ik kom op de vragen die zijn gesteld over LHBT. Ik zei al dat aan de min-zijde van het emancipatieproces in Nederland het geweld tegen LHBT'ers staat. We horen met regelmaat van incidenten met en geweld tegen LHBT'ers. De berichten die met regelmaat in de pers verschijnen over incidenten die plaatsvinden, blijven gewoon schokkend. Ik wil dit niet bagatelliseren, maar ik zeg er gelijk het volgende bij. De daders zijn uit verschillende bevolkingsgroepen afkomstig. Ik zeg dit ook tegen de heer Beertema. Mevrouw Dijkstra zei dit zojuist ook al en ik kan dat alleen maar bevestigen. Ik vind elke daad van geweld tegen LHBT'ers er één te veel, ongeacht de vraag wie die daad verricht. Tegen dit geweld zouden we ons met z'n allen moeten keren. We zullen dat echt met elkaar moeten doen.

De achtergrond van daders van homovijandige intimidatie en homovijandig geweld houdt verband met de bevolkingssamenstelling van het gebied waarin het speelt. In gebieden waar vooral autochtonen wonen, zijn daders veelal autochtoon en in gebieden waar de bevolking heel divers is samengesteld, zie je die verschillen ook terug bij de groep van daders. In de resultaten van het onderzoek dat is gedaan aan de Universiteit van Amsterdam in de regio Amsterdam zien we die verdeling weerspiegeld in de afkomst van daders. 36% van de daders in deze regio is van Nederlandse komaf en 36% is van Marokkaanse komaf. In het onderzoek verklaart men de oververtegenwoordiging van Marokkaanse daders door de sociaal-economische achterstandspositie en de macho groepscultuur. De Nationale Politie gaf dit jaar het rapport Anti-homogeweld in Nederland uit. In dat rapport wordt voor het eerst een landelijk beeld geschetst van de aard en omvang van geweld tegen homoseksuelen. Daarnaar verwees mevrouw Dijkstra zojuist toen zij het had over de 61,8% van het geweld tegen homo's van autochtonen. Kortom, de plaats waar het geweld plaatsvindt, is steeds van groot belang. De bevolkingssamenstelling van de regio waar het geweld plaatsvindt, wordt veelal gereflecteerd in de dadergroep.

Het COC heeft het kabinet terecht opgeroepen om dit probleem verder aan te pakken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de Kamer schriftelijk toegezegd met de politie en het COC om de tafel te gaan zitten om te bezien of de werkwijze van de politie verbeterd kan worden. Het gaat hierbij natuurlijk echt om een ketenaanpak, het gaat om het Ministerie van Veiligheid en Justitie, maar ook om wat wij zelf kunnen doen. Ik ben blij dat er veel burgemeesters en wethouders zijn die hier onmiddellijk op afgaan en bekijken wat ze kunnen doen. Ze steken de mensen die door het geweld worden bedreigd een hart onder de riem en bekijken vervolgens wat de bevolking aan de situatie kan doen. Ik weet dat de fractie van de PVV en die van de VVD onlangs nog vragen hebben gesteld over het incident in Amersfoort aan de Minister van V en J, de Minister van SZW en mijzelf. Wij zijn bezig met de beantwoording van deze vragen. In Amersfoort loopt momenteel een daderonderzoek.

Ik zeg nogmaals dat er voor dit probleem niet één oplossing is. Ook met de oplossingen die ik de heer Beertema heb horen noemen, wordt volgens mij dit probleem niet uit de wereld geholpen. Hierbij is echt een ketenaanpak nodig. Daarbij is in de eerste plaats voorlichting van belang. Over voorlichting op scholen over seksuele diversiteit kom ik zo direct te spreken. Verder spelen preventie, repressie en bewustwording een rol. Ook bewustwording van de bevolking in de omgeving speelt een rol.

De heer Beertema (PVV): Er is winst. Ik hoor de Minister namelijk, zij het heel schoorvoetend, erkennen dat er wel degelijk sprake is van een oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen binnen de dadersgroep. Wat ik dan weer jammer vind, is dat daaraan onmiddellijk die – hoe zal ik het noemen? – cultureelmarxistische verklaring van de sociaal-economische achtergrond wordt gekoppeld. Men zegt: ze kunnen er niks aan doen want ze zitten in een achterstandssituatie, ze hebben hun school niet afgemaakt, daar kunnen ze ook niks aan doen enzovoorts, enzovoorts. Dat geldt kennelijk niet voor de andere dadergroepen? Vat ik het zo goed samen?

Minister Bussemaker: Dat zijn niet mijn woorden, dus helaas moet ik de heer Beertema teleurstellen. Ook heeft hij mij niet goed begrepen. Ik spreek namelijk niet van een oververtegenwoordiging, maar van een relatie tussen de bevolkingssamenstelling en de achtergrond van daders. In grootstedelijke gebieden, waar de bevolkingssamenstelling meer divers is, is ook het profiel van de daders meer divers.

Dat neemt niet weg dat in bepaalde gemeenschappen, – dat zijn voor een deel etnische gemeenschappen – de acceptatie van homoseksualiteit nog lang niet op orde is. Hiermee kom ik direct bij de vraag van de heer Beertema over die gesloten gemeenschappen. In die gemeenschappen is op dit vlak nog heel wat werk te doen. Hetzelfde geldt echter soms voor zwaar christelijke gemeenschappen. Als ik het in dit opzicht dus heb over gesloten gemeenschappen, dan heb ik het over etnische kringen en over religieuze kringen. Het COC voert bijvoorbeeld momenteel samen met het Inspraakorgaan Turken, het Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders, het Overlegorgaan Caribische Nederlanders en vluchtelingenorganisaties in Nederland een project uit dat is gericht op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit binnen etnische gemeenschappen en het versterken van de etnische LGBT-community. Ik draag bij aan dit door Brussel gesteunde project. Samen met de collega van SZW zet ik daarop in. Wij hebben in dit kader onlangs een deskundigenbijeenkomst gehad. Wij zullen er dus alles aan doen om met gerichte projecten hieraan te werken. Hierbij wordt ook weer vaak samen opgetrokken met de vier grote steden.

Hetzelfde doen we met de alliantie van vijf levensbeschouwelijke organisaties. Ook die steunen we. Het gaat daarbij om het LKP, het CHJC, ContrariO, HolyFemales.nl en Netwerk Mirre. Deze organisaties proberen sociale acceptatie van homoseksualiteit in christelijke kring in ons land te stimuleren. Zij worden daarbij gesteund. We pakken dus de problemen op beide vlakken aan. Overal waar er op dit vlak sprake is van problemen, waar sprake is van onvoldoende acceptatie, zullen we aan het werk gaan. Dat doen we hier en dat zullen we elders waar het nodig is ook doen.

Mevrouw Dijkstra heeft gevraagd waarom de subsidie van de landelijke Gay-Straight Alliance wordt gestopt. Die subsidie loopt inderdaad dit jaar af. Ik wil bij de midterm review die ik zojuist al noemde, bezien wat de resultaten zijn. Daarom wordt dit nu geëvalueerd bij het SCP. Bij de midterm review over emancipatie komen we hierop dus terug.

De heer Klein heeft een vraag gesteld over beleid ten aanzien van roze ouderen. Die worden gesteund via de landelijke alliantie voor roze ouderen van de ouderenbonden en het COC. Die ondersteuning is meerjarig. Ook hiervoor geldt dat ik bij de midterm review terugkom op de inzet en de resultaten van de verschillende allianties, dus ook van de ouderenalliantie.

De heer Klein (50PLUS): Dat heb ik ook ergens gelezen in de veelheid van stukken. Ik heb echter een vraag gesteld over de accentverschuiving. Ouderen blijven langer zelfstandig wonen. Dat leidt tot extra risico dat mensen in een isolement terechtkomen. Dit geldt met name voor roze ouderen in een situatie waarbij de homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Kan de Minister daaraan extra aandacht besteden?

Minister Bussemaker: Ja. Het is echter de vraag of dit risico op isolement niet voor alle ouderen geldt die langer zelfstandig blijven wonen. Het gaat om de aansluiting die zij hebben op sociale netwerken. In dit verband zullen mensen aangesloten willen zijn op een LHBT-netwerk.

De heer Klein (50PLUS): Ja en nee. Het heeft natuurlijk te maken met de ouderenemancipatie in zijn algemeenheid en met het onderwerp dat ik heb geagendeerd. Een extra specifiek probleem voor roze ouderen zit natuurlijk in het feit dat er sprake kan zijn van discriminatie en daarmee van vergroting van het sociale isolement. Dat moet je echt tegengaan. Je lost het niet op met te zeggen dat dit hetzelfde is als voor de andere ouderen.

Minister Bussemaker: Ik zie dat daar een probleem kan liggen. We gaan volgend jaar een thematisch onderzoek uitvoeren naar LHBT-ouderen. De resultaten daarvan komen in december 2015, dus dat duurt nog even, maar het is ingepland in de onderzoekskalender van het emancipatiebeleid. Het is natuurlijk niet zo dat iedereen daarop moet wachten. Wij kunnen ook bezien of er uit het roze ouderen initiatief op dit thema ook al iets naar voren komt. Als dat zo is, zal ik dat bij de midterm review meenemen.

Dan kom ik nu op de uitvoering van de motie-Dijkstra-Van Ark over het monitoren van de voorlichting. Mevrouw Yücel vroeg of de burgerschapsvorming nog nader moet worden geconcretiseerd op het punt van de seksuele weerbaarheid en diversiteit. Met het verankeren van seksualiteit en seksuele diversiteit in de kerndoelen hebben wij nadrukkelijk beoogd de seksuele weerbaarheid en de seksuele gezondheid van jongeren te versterken. Dat was mede de gedachte achter de motie die ook door de partij van mevrouw Yücel werd gesteund. Ik moet zeggen dat dit voor het onderwijsveld al ingewikkeld genoeg is. Het is best een opgave om daarmee aan de slag te gaan. De vraag is, wat wij nu precies doen en of wij de motie voldoende uitvoeren. Laat ik daar het volgende over zeggen. Ik begrijp de wens van de Kamer heel goed om inzicht te krijgen in de uitvoering van de kerndoelen door scholen. De motie had betrekking op po, vo en vso. Ik kom straks nog even terug op het mbo. Het gaat dan om het kerndoel seksualiteit en seksuele diversiteit. Er loopt nu een aantal onderzoeken. Een daarvan gaat over de uitwerking van het kerndoel. De resultaten daarvan zijn begin 2015 bekend. Verder loopt er een ITS-onderzoek naar de veiligheidsmonitor. Dat wordt afgerond in 2014. Wij willen die onderzoeken gebruiken bij het onderzoek dat de inspectie gaat doen. Als de inspectie eerder aan de slag zou gaan, zou men het onderzoek daarna eigenlijk weer opnieuw moeten doen, want de informatie is er dan nog niet. Ik wil een gedegen onderzoek door de inspectie. Daar kan de inspectie volgend jaar aan beginnen. Wat ik niet wil, zeker nu niet, is alle 7.300 basisscholen en 640 scholen voor voortgezet onderwijs van jaar tot jaar laten onderzoeken wat zij nu precies doen op dit terrein. Als ik dat ga doen, schep ik een precedent waarbij het eind niet meer in zicht is. Dit is maar één onderdeel van een kerndoel. Wij hebben 58 kerndoelen in het basisonderwijs. Als wij nu een aantal jaren onderzoek gaan doen naar een onderdeel van een van de 58 kerndoelen, denk ik dat mijn collega Dekker helemaal niet blij is. Sterker, ik denk dat alle scholen dan helemaal niet blij zullen zijn.

Wij maken dus al een uitzondering voor het kerndoel seksuele diversiteit, ten opzichte van alle andere kerndoelen. De Kamer kent de discussie in de onderwijswereld over wat er allemaal nog meer op het bordje van de juf en de meester wordt gelegd: obesitas, financiële geletterdheid, noem maar op. Wij kunnen zo wel een hele tijd doorgaan. Wat wij doen, is al meer dan bij de andere kerndoelen. Als wij iets doen, wil ik ook dat wij het goed en zorgvuldig doen en daarvoor wil ik die twee onderzoeken afwachten. Het ene komt dit jaar en andere begin volgend jaar. Dan kan de inspectie begin volgend jaar, in 2015, aan de slag. De inspectie moet binnen een jaar klaar kunnen zijn. Wat ik u kan toezeggen, is het volgende. Ik zeg erbij dat ik dan al verder ga dan bij alle andere kerndoelen. Bovendien moet de inspectie dan waarschijnlijk ook haar werkzaamheden omgooien, maar ik heb gehoord hoe belangrijk de Kamer dit vindt. In de eerste helft van 2016 zou een volwaardig themaonderzoek klaar kunnen zijn.

Los daarvan loopt er al een aantal monitors van andere partijen. Binnenkort komt er een SCP-onderzoek naar de pilot sociale veiligheid en LHBT in po en vo. Door de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) wordt gewerkt aan een praktische handreiking voor docenten. Wij staan dus niet stil. Wij krijgen ook andere signalen. Die gaan wij nauwlettend volgen. Wij gaan het handelingsperspectief samen met de Stichting Leerplan Ontwikkeling krachtig vormgeven. Er komt binnenkort een conferentie over. Kortom, het is echt niet zo dat wij niets doen, maar het moet enigszins inpasbaar zijn in wat wij in het reguliere onderwijsbeleid doen.

De voorzitter: Mevrouw Van Ark wil interrumperen. Het is nu vijf uur en de vergadering is gepland tot half zes. Wij hebben elk twee interrupties in deze ronde, maar gelet op de tijd zouden wij die ook kunnen meenemen in de tweede termijn van maximaal twee minuten. Ik wil interrupties echter toestaan, maar ik wijs de leden wel op de tijd.

Mevrouw Van Ark (VVD): Dat is een zware verantwoordelijkheid, maar ik dacht: als ik deze interruptie pleeg en een goed antwoord krijg, hoef ik geen tweede termijn. Mijn vraag aan de Minister is deze. De cijfers zijn zorgwekkend, als meer dan de helft van de leerlingen zegt: op deze school kun je beter niet uit de kast komen. Dat is de motor achter de zorg die breed in de Kamer leeft. Ik snap wat de Minister zegt en ben daar ook gevoelig voor. Ik weet hoe het onderwijs staat tegenover alles wat naar binnen wordt gehaald omdat het van belang is, maar kan de Minister aangeven of dit een antwoord is op deze hoge percentages? Daar zit namelijk mijn zorg.

Minister Bussemaker: Wat ik kan zeggen is dat ik met u de urgentie deel. Daarom zeg ik nu al toe dat ik een onderzoek van de onderwijsinspectie naar voren haal. Wij staan niet stil, ook niet op andere terreinen. Denk aan wat wij doen om de leraren te ondersteunen om dit thema te agenderen en daarop te acteren. Er is vaak sprake van handelingsverlegenheid. Wij stellen het ook aan de orde bij ander beleid, bijvoorbeeld rond pesten en burgerschap. Ook daarover hebben wij onlangs met een aantal leden van het kabinet een sessie gehad met deskundigen. Wij nemen dit bij het pestbeleid heel nadrukkelijk mee als structureel onderdeel. In de midterm review zal ik nog eens aangeven wat er aan andere acties loopt, op het terrein van SLO en SCP, op het terrein van andere onderzoeken, op het terrein van de Gay-Straight Alliances, die ook actief zijn op scholen. Wij zullen dan proberen om de Kamer goed inzicht te geven in wat wij doen om dit thema zo goed mogelijk bij iedereen onder de aandacht te brengen. In het voortgezet onderwijs hebben de Gay-Straight Alliances 540 scholen bereikt. Dat is een heel groot deel van de scholen in het voortgezet onderwijs. Daarmee is niet gezegd dat iedereen daar nu zegt «hier kan iedereen uit de kast komen», maar er gebeurt wel iets.

Dan kom ik nu op het mbo. In de motie werd gevraagd, voorlichting over seksuele diversiteit in de kerndoelen van het po en het vo op te nemen. Ook werden de aard en de omvang van acceptatie in vmbo en mbo aangekaart. In het mbo hebben wij zeker aandacht voor seksuele diversiteit. Daar is het opgenomen in loopbaan en burgerschap. Dat is een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Ook daar moet het onderwerp dus aan de orde komen. In het onderwerp loopbaan en burgerschap van de kerndoelen staat dat de deelnemer de basiswaarden van onze samenleving leert herkennen en leert om te gaan met waardendilemma's als seksuele diversiteit. In het kwalificatiedossier van Calibris, het kenniscentrum voor zorg, welzijn en sport, is seksualiteit in zijn algemeenheid opgenomen, maar daar is het een onderdeel van de beroepskwalificatie. Desalniettemin blijkt uit onderzoeken dat er nog steeds heel veel werk aan de winkel is. Daarom steun ik een initiatief van het COC en van EduDivers om aandacht voor de sociale acceptatie van LHBT'ers te verbeteren. Zo wordt er op 35 mbo-instellingen via een theatervoorstelling en een nagesprek voorlichting gegeven. Dat project loopt nog tot 1 april. Op basis van de rapportage gaan wij bezien of wij er een vervolg aan kunnen geven.

Wij hebben de Monitor Sociale Veiligheid in de mbo-sector opgezet. Daarin hebben wij vragen laten opnemen over de positie van LHBT'ers, zodat wij kunnen bezien of er sprake is van onveiligheid. Het thema heeft de aandacht van het Platform sociale veiligheid. Ik zal het daar nadrukkelijker met betrokkenen bespreken. Ook in het mbo zijn er Gay-Straight Alliances actief. Ik zie eerlijk gezegd niet wat wij nog meer kunnen doen. Laten wij wel zijn: de motie over de kerndoelen is van een jaar geleden. Wij zijn dit aan het uitwerken. Wij zetten vervolgstappen en wij gaan leren van de stappen die wij gezet hebben. In de midterm review zal dit een belangrijk thema zijn, waar ik op terug zal komen.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister onderneemt inderdaad een hele reeks zaken, ook op dit punt. In het po en het vo is de homovoorlichting echt als kerndoel opgenomen. Begrijp ik goed uit het antwoord van de Minister dat dit in het mbo niet zo is? Zij stipte wel aan dat het bij loopbaanoriëntatie zit, maar daarbij gaat het om seksuele diversiteit. In het mbo is homodiscriminatie heftig: 60% heeft ermee te maken. Wie wel eens op een mbo-school is geweest, weet hoe heftig dat kan zijn. Zou je dan ook op het mbo niet voor goede, volwaardige voorlichting moeten zorgen?

Minister Bussemaker: Het onderscheid heeft ook te maken met het verschil in onderwijssystemen. De motie van de leden Dijkstra en Van Ark reflecteert dit. In po en vo gaat het over kerndoelen. In het mbo hebben wij het over basisvakken en kwalificatiedossiers. Daarover hebben wij gisteren nog uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld. Daar loopt seksuele diversiteit dus mee in loopbaan en burgerschap. Dat is wel een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding, evenals taal en rekenen. In die zin loopt het mee in elke opleiding. Het is dus niet zomaar een keuzevak, of alleen verplicht voor bepaalde kwalificatieopleidingen. Het zit echter wel ingebakken in een andere systematiek.

De heer Jasper van Dijk (SP): Laten wij heel precies zijn. Gisteren hebben we inderdaad een debat gevoerd over het mbo. Daar zit ik aardig goed in. Natuurlijk hebben wij daar de kwalificatiedossiers, waar gewoon in staat wat een leerling moet doen. Je zou een discussie kunnen voeren over de vraag of het daarin moet. Ik snap de aarzeling bij de Minister als zij zegt dat wij het onderwijs niet moeten overladen. Daar ben ik het heel vaak mee eens, maar wij moeten volgens mij ook consistent zijn. Wij zeggen dat seksuele diversiteit in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs aan de orde moet komen, maar dan vind ik het gek als wij zouden zeggen dat het in het middelbaar beroepsonderwijs niet hoeft. In het mbo is de homodiscriminatie namelijk heftiger.

Minister Bussemaker: Wat ik probeer aan te geven, is dat het wel degelijk een verplicht onderdeel is, maar dat het is ingebakken in een andere systematiek. Nogmaals, seksuele diversiteit is opgenomen in loopbaan en burgerschap. Dat is een verplicht onderdeel. Als u zich de discussie van gisteren herinnert, dan weet u dat er een basisdeel is, waar taal en rekenen in zitten. Ook burgerschap zit daarin. Daar moet dit een onderdeel van vormen. U kunt mij vragen of het in de praktijk voldoende aan de orde komt in het loopbaan- en burgerschapsdeel. Dan wil ik bezien of ik daarover gegevens heb of kan verzamelen. Hebben leraren in het mbo op dit onderdeel misschien ook te maken met handelingsverlegenheid? Ik weet niet of ik die gegevens heb en ik weet ook niet of dit wordt meegenomen in de onderzoeken, maar ik zou zelf eigenlijk wel willen weten hoe dit in het mbo gaat. Is dit voldoende ingebakken in de praktijk van de dagelijkse werkzaamheden?

De heer Jasper van Dijk (SP): Laten we dit dan noteren, want ik vind het een goede benadering van de Minister. Als ik haar goed beluister, zegt zij dat zij zal nagaan of een en ander voldoende in de praktijk, in de les dus, tot zijn recht komt.

Minister Bussemaker: Ik ga kijken of het mee kan lopen en of het meeloopt in de monitoring die wij al hebben, maar ik krijg daarover bemoedigende signalen, dus volgens mij is dit een toezegging.

Er zijn ook vragen gesteld over sport en de Olympische Spelen. Tegen mevrouw Voortman zeg ik: de Spelen zijn er voor iedereen. Moeten die in het teken van vrijheid staan? Soms biedt sport, net als cultuur, ook voor LHBT'ers de eerste kans om uit de kast te komen en in vrijheid mee te doen. Mijn collega van VWS heeft nog geen reactie ontvangen van NOC*NSF, maar naar verwachting ontvangt zij die na de Paralympische Spelen. Daarin moet de discussie meelopen over de vraag hoe je omgaat met besluiten van het IOC en over de vraag wat je doet tussen het moment waarop een besluit wordt genomen en dat waarop de Spelen plaatsvinden. Daar zit meestal zomaar zeven jaar tussen en in die periode kan er van alles gebeuren. Volgens mij heeft mijn collega Schippers daarover zinnige dingen gezegd.

Dan mijn reflectie op de Spelen. Ik kan natuurlijk zeggen dat ik heel blij ben met alle medailles. Ik kan vervolgens ook zeggen dat ik niet blij ben met de ontwikkelingen in Rusland. Ik kan ook zeggen – maar dat weet u allemaal – dat de Minister-President, overigens als een van de weinigen, een gesprek met Poetin heeft gevoerd in Sotsji en daarin de homorechten aan de orde heeft gesteld. Collega Schippers is naar de Open Games geweest. Ik denk dat het een zeer belangrijke symbolische daad was om daar aanwezig te zijn. Ik weet dat dit door de LHBT-gemeenschap daar zeer positief werd ontvangen. Ik kan u vervolgens zeggen – maar dat weet u volgens mij ook al – dat ik samen met de Minister-President een gesprek met het COC heb gehad op 3 februari. Daarin is toegezegd om via een actieplan bij te dragen aan de mensenrechten van LHBT'ers in de Russische regio. Wij gaan met het COC nog om de tafel zitten over de vraag welke concrete maatregelen wij na de Spelen kunnen nemen. Die zijn overigens nog niet afgelopen, want de Paralympische Spelen lopen nog. Wij denken dat wij voor de zomer concrete acties in beeld kunnen brengen. Wij moeten daar goed naar kijken, met het COC en de gemeenschap aldaar.

Mevrouw Dijkstra heeft een vraag gesteld over acties op het terrein van vrouwen en gezondheid. Dat is een van de thema's die ik vorig jaar in mijn brief al noemde, waarvan ik met haar denk dat er meer aandacht voor nodig is, met name om gezondheidswinst te bereiken. Mevrouw Dijkstra gaf zelf het voorbeeld van diabetes, maar er zijn tal van voorbeelden van situaties waarvan wij gewoon weten dat de zorg niet toereikend is, omdat er onvoldoende wordt gekeken naar de positie van vrouwen.

Onlangs heeft de Kamer een motie van mevrouw Dijkstra aangenomen waarin de regering wordt verzocht om met het veld in gesprek te gaan. In 2013 hebben de voortrekkers uit het veld – artsen, wetenschappers, exportorganisaties, de vrouwenbeweging – en het beleid de Alliantie Gender en Gezondheid opgericht. De Directie Emancipatie van mijn departement, maar ook VWS, zijn daar nadrukkelijk bij betrokken. Hun doel is om gendersensitiviteit in de gezondheidszorg te verhogen. Zij hebben een plan opgesteld, dat zij onlangs bij mij hebben ingediend. Ik ga bezien hoe ik dit plan kan ondersteunen. In dat plan gaat het om bewustwording, onderzoek en onderwijs. Het gaat erom, ervoor te zorgen dat er in de opleidingen aandacht komt voor dit onderwerp. Er komt een toer langs academische ziekenhuizen en verder sluiten wij aan bij reguliere grote programma's, zoals Horizon 2020 en het nationaal preventieplan Alles is gezondheid. In dit tweejarige project wordt toegewerkt naar een nationaal programma gender en gezondheid. Dat zal ook door anderen moeten worden gecofinancierd. Volgens mij is het ook een wens van de Kamer dat wij die kant opgaan.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Ik vroeg inderdaad naar een kennis- en onderzoeksagenda, maar wat de Minister nu beschrijft, komt daar dichtbij. Ik dank haar daarvoor.

De heer Beertema (PVV): Hier komt mijn onervarenheid op deze portefeuille natuurlijk weer naar voren en het is vast een heel onnozele vraag die ik stel. Ik begrijp nu dat gender en gezondheid zich voornamelijk richten op allerlei extra risico's die vrouwen lopen voor hun gezondheid, maar voor zover ik weet is de levensverwachting voor vrouwen toch nog altijd hoger dan die voor mannen. Of vergis ik mij daarin, heb ik iets gemist?

Minister Bussemaker: Nee, dat klopt, de levensverwachting voor vrouwen is hoger. Dat heeft ook te maken met gedragseffecten en dergelijke. Het wil niet zeggen dat de zorg voor vrouwen beter is. Wat wij weten, is dat medicijngebruik vaak vooral bij mannen getest wordt. Bij vrouwen worden aankomende hartaanvallen minder snel herkend dan bij mannen, omdat men denkt met de overgang of iets anders te maken te hebben. Kortom, er is sprake van een soort «bias». Naar aanleiding van de motie van mevrouw Dijkstra is er nu aandacht voor gevraagd hoe wij met wetenschappers en artsen gezondheidswinst kunnen boeken, door hier meer rekening mee te houden.

De heer Beertema (PVV): Dan begrijp ik, als ik het goed samenvat, dat al dit beleidsgeweld hierop wordt losgelaten om het verschil in levensverwachting tussen man en vrouw nog groter te maken?

Minister Bussemaker: Ik zit hier als de Minister van Onderwijs en Emancipatie, dus ik stop met alle bespiegelingen en uitleg over de zorg.

Tot slot kom ik op de wachtlijsten voor transgenders. Het klopt dat er een opnamestop is en dat er gesprekken zijn met het VUmc. Mijn collega van VWS voert nu overleg met alle betrokkenen: zorgaanbieders, verzekeraars en patiëntenorganisaties, inclusief het transgendernetwerk. Het volgende overleg vindt plaats op 15 april. Ik denk dat daarvan de oplossing moet komen. De Minister van VWS zal de Kamer daarover berichten. Het zal dan met name gaan over de vraag of het een financiële kwestie is, dat wil zeggen vergoeding door verzekeraars, een capaciteitsprobleem of een combinatie van beide. Als tijdelijk noodverband voor de patiëntenstop bij het VUmc kunnen patiënten terecht in onder andere Groningen en het Universitair Ziekenhuis Gent, of eventueel elders in het buitenland. Ik snap dat dit niet de voorkeursoptie is, maar ik moet het echt bij mijn collega van VWS laten, want zij moet de gesprekken voeren. Op 15 april wordt dit vervolgd.

Mevrouw Dijkstra vroeg ook naar het onderzoek naar het geslacht in officiële documenten. Wanneer verschijnt het rapport daarover? Het onderzoeksrapport verschijnt in het najaar van 2014. Zij vroeg ook naar de Staatscommissie herijking ouderschap. Die gaat zich de komende twee jaar buigen over vraagstukken rond juridisch ouderschap en meerouderschap, dus ook regenboogfamilies. Verder noem ik draagmoederschap, meeroudergezag et cetera. Dat loopt daar allemaal in mee. Het is intellectueel een buitengewoon interessante commissie, want het gaat over heel ingewikkelde vragen, die je zowel vanuit een juridisch als medisch en ethisch perspectief kunt benaderen. Ik ben zelf buitengewoon geïnteresseerd in de uitkomst daarvan, maar dat duurt nog wel even, want voor deze ingewikkelde vragen heeft de commissie wel enige tijd nodig.

De heer Van Dijk vroeg naar de slechte score van Nederland in het onderzoek naar geweld tegen vrouwen. Het rapport zelf geeft daarvoor enkele verklaringen, bijvoorbeeld dat het in het ene land meer dan in het andere land wordt geaccepteerd om openlijk over geweld tegen vrouwen te praten. Het is opvallend dat de landen met een hoog percentage ook de landen zijn die normaliter bekend staan als landen met een open houding en grote gendergelijkheid, waar dit soort thema's goed bespreekbaar zijn. De komende tijd gaan wij ook naar andere gegevens kijken. Wij willen dit onderzoek betrekken bij dat van het CBS en ook bij dat van de politie, om te bezien hoe wij de cijfers moeten interpreteren en hoe het internationale onderzoek zich verhoudt tot Nederlandse cijfers. Meer kan ik daar nu niet over zeggen.

De voorzitter: Even een punt van orde. Wij hebben de tijd tot half zes. Het is nu kwart over vijf. Als wij de spreektijd voor de tweede termijn vaststellen op twee minuten, betekent dit dat wij uitlopen. Ik begrijp van de woordvoerders dat één minuut voldoende is.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister hartelijk voor de uitvoerige antwoorden. Ik ben blij met de toezegging over de voortgangsbrief. Ik vraag de Minister, daarin de toezeggingen mee te nemen die aan de Kamer zijn gedaan, evenals de stand van zaken rond de uitvoering van de aangenomen moties. Dan hebben wij alles in één. Ik vraag de Minister ook om een terugkoppeling in die voortgangsbrief over de expertmeeting zelfbeschikkingsrecht. Verder noem ik de vrouwenrechtambassadeur en de rolmodellen die daaraan een bijdrage kunnen leveren.

Wat de moedermavo's en de aanbodkant betreft: ik heb begrepen dat sommige roc's en gemeenten zo'n concept aan het ontwikkelen zijn, maar dat zij qua regelgeving belemmeringen ervaren.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor haar antwoorden. Ik ben blij dat de vragen van mijn collega's Van Meenen en Van Weyenberg leiden tot die broodnodige digitale leeromgeving. Ik ben ook blij dat de Minister mijn voorstel overneemt om het College voor de Rechten van de Mens meer sectoronderzoek te laten doen. Ik begrijp van haar dat zij openstaat voor het opnemen van beloningsverschillen in jaarverslagen. Ik zou haar willen vragen om hier expliciet op terug te komen in haar reactie op het SER-onderzoek.

Dan kom ik op de uitvoering van de motie van collega Van Ark en mij. Ik ben blij dat er een themaonderzoek komt. Dat zie ik echt als winst, maar als tussentijds blijkt dat het nog steeds niet goed gaat, verwacht ik wel van de Minister dat zij ingrijpt, dat zij iets gaat ondernemen en het er niet bij laat zitten.

Wat de behandelstop van nieuwe transgenders betreft: het gaat hierbij om het recht op zorg. De Minister ziet dat ook. Zij zegt dat er op 15 april weer een gesprek plaatsvindt. Ik wil graag van haar weten of het NZa-onderzoek daarbij is betrokken. Is dat dan klaar? Wat moet ik mij erbij voorstellen? Het duurt nog ruim vier weken. Ik vind dat wel een heel lange periode, met name voor jonge transgenders, die eigenlijk niet kunnen wachten. Zij komen nu in de puberteit en hebben nu die behandeling zo hard nodig.

De Minister beloofde een midterm review. Ik hoor graag van haar of wij die nog voor de zomer kunnen verwachten.

Mevrouw Van Ark (VVD): Voorzitter. Als het gaat om de sociaal-economische emancipatie van vrouwen, heb ik toch een beetje het nare gevoel dat er onder de noemer van emancipatie allerlei extra regelgeving het bedrijfsleven in wordt gekruid en daar heb ik wel een beetje last van. Wat de VVD betreft gaat emancipatie vooral ook over het opheffen van wettelijke beperkingen. Ik zou willen dat wij de focus daarop houden. Met name heb ik het dan over veiligheid, dus het geweld tegen vrouwen en de LHBT-kwesties waarover wij hebben gesproken. Wat de uitspraken van de Minister over de motie betreft: ik zie het dilemma waar zij mee worstelt. Ik sluit mij aan bij collega Dijkstra dat wij de motie op die manier kunnen beschouwen.

Is 15 april het eerstvolgende moment dat men weer om de tafel gaat zitten over de wachtlijsten voor de transgenders? Of heeft men nu huiswerk dat dan af zou moeten zijn? Dat is ten aanzien van die termijn wel een overweging.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. In het laatste deel van haar antwoord zei de Minister dat ze het onderzoek over geweld tegen vrouwen had gezien en dat zij een soort nadere analyse zou maken, als ik haar goed heb begrepen. Mijn vraag was inderdaad: wat gaat de Minister hiermee doen? Gaat zij hier iets mee doen? Graag krijg ik daarover een verduidelijking, want er worden ook suggesties gedaan voor preventie en deskundigheidsbevordering.

Enerzijds wordt er gezegd dat economische zelfstandigheid van vrouwen belangrijk is, maar anderzijds verliezen heel veel vrouwen hun baan. Ik vind dat daartussen een discrepantie zit, maar goed, dat stellen wij vast.

De Minister vertelde wat er gedaan is rond de Olympische Spelen, onder anderen door de premier. Dat is hartstikke mooi, maar mijn vraag was: is zij er nu gelukkig mee? Laat ik het nog iets gemakkelijker stellen: als de Olympische Spelen vandaag zouden beginnen, zou zij het dan weer op die manier doen?

Tot slot dank ik de Minister voor de toezegging over het mbo. Wij zien graag de informatie tegemoet of die kwalificatie-eis goed wordt uitgevoerd.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Bij die laatste dankzegging, over het mbo, sluit ik me graag aan. Ik zei wel dat de emancipatie is voltooid, maar natuurlijk is de emancipatie niet voltooid, ook niet voor de Nederlandse autochtone vrouw. Maar er is toch wel heel veel reden om trots en blij te zijn als wij afgaan op de Human Development Index van 2013. Nederland is het allerbeste land van de wereld voor vrouwen. Ik stel echter toch wel vast dat dit niet gevierd wordt door de woordvoerders en de Minister. Er kan geen glimlachje af... ja, nu wel, nu ik erom vraag. Maar het maakt toch een wat zure indruk, want het is een super prestatie die verricht is, door generaties feministen, onderwijzers, leraren, vakbonden enzovoort. Het blijft goed gaan, vooral met meisjes in het onderwijs, die het beter gaan doen dan jongens. In het hoger onderwijs gaan jongens zelfs significant achterlopen. Dat is ook weer een zorgelijke ontwikkeling.

Daar waar het echte emancipatieleed te vinden is, namelijk in islamitische kring – dat is die olifant waar ik op duidde – houdt de solidariteit van de feministen op. De islamitische zuster moet het allemaal maar zelf uitzoeken. Er kan zelfs geen eenduidige erkenning af dat de islam toch het allergrootste obstakel is op weg naar het licht, zal ik maar zeggen: de ontwikkeling, de emancipatie en uiteindelijk de integratie. Dat vind ik jammer en beschamend.

De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording, althans wat betreft de delen waarop ik een reactie heb gevraagd. De Minister begon haar betoog met de algemene opmerking dat het dossier emancipatie nooit een gesloten dossier is, maar dat het altijd openstaat voor nieuwe onderwerpen. Ouderenemancipatie is daadwerkelijk zo'n nieuwe onderwerp. De Minister gaat hierop in bij het onderwerp LHBT, maar het is veel breder; het heeft niet alleen daarmee te maken. De Minister geeft dat zelf aan, wanneer zij praat over cultuur en het rapport van Rinnooy Kan dat gisteren is verschenen. Verder noem ik mantelzorg en arbeid.

De Minister zei dat de coördinatie zou moeten liggen bij de staatsecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Van Rijn, maar hij gaat over het ouderenbeleid. Begrijp ik goed dat de Minister zegt dat het hele ouderenemancipatievraagstuk niet valt onder haar als coördinerend Minister voor emancipatiezaken, maar onder de Staatssecretaris? Ik neem aan dat hij dan ook, in antwoord op mijn vraag, met de ouderenbonden over de ouderenemancipatie gaat praten. Zo niet, dan is het verstandig om een VAO aan te vragen, om helder te maken waar ouderenemancipatie onder valt.

De voorzitter: Vraagt u nu een VAO aan? Of bedoelt u dat het misschien wel goed is om een VAO aan te vragen?

De heer Klein (50PLUS): Ik vraag een VAO aan, tenzij de Minister een afdoende antwoord geeft.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Voor de Olympische Spelen en andere grote internationale sportevenementen verwijst de Minister naar haar collega van VWS. Zij geeft aan dat er overleg is met het COC en dat zij voor de zomer de Kamer zal informeren over concrete acties. Waar ik ook om heb gevraagd, is of de Minister het standpunt van GroenLinks deelt dat er bij het IOC en de UEFA moet worden aangedrongen op consequente naleving van de mensenrechten. Dit moet echt verbonden zijn aan het überhaupt toekennen van dit soort grote evenementen. Wat het geweld tegen LHBT'ers betreft: als wij kritisch zijn op andere landen, moeten wij extra kritisch zijn op onszelf. Ik wil daarom graag van het kabinet horen wat het hieraan gaat doen. Ik vind het zeer schokkend dat er nog steeds gemiddeld drie keer per week melding wordt gemaakt van antihomogeweld.

Ik kan mij zeer aansluiten bij de woorden van mevrouw Dijkstra en mevrouw Van Ark over de situatie rondom de transgenderzorg.

Tot slot: ook ik vind Krachtbedrijf een heel mooi initiatief. Het punt is alleen dat er in sommige gemeenten wel mee wordt gewerkt, maar dat er ook gemeenten zijn waar dit soort initiatieven juist wordt ontmoedigd. Is de Minister bereid om met gemeenten in gesprek te gaan om hen ervan te overtuigen om het Krachtbedrijf-initiatief te ondersteunen, dan wel soortgelijke initiatieven te ontplooien?

Minister Bussemaker: Voorzitter. Mevrouw Yücel vroeg naar de midterm review. Vanzelfsprekend wil ik daarin moties en toezeggingen meenemen, evenals een terugkoppeling van de expertmeeting over zelfbeschikkingsrecht. Mevrouw Yücel verwees naar problemen bij de gemeenten op het gebied van laaggeletterdheid; De tafel van één, zeg maar de moedermavo. Ik denk dat wij met de middelen die wij nu hebben, met het onderzoek dat is gedaan en met de initiatieven die daaruit zijn voortgekomen, samen met de beleidsvoorstellen voor volwasseneneducatie – binnenkort komt er een wetsvoorstel naar de Kamer over de wijze waarop wij daar de komende jaren mee omgaan – echt de ingrediënten hebben om gemeenten de gelegenheid te bieden om maatwerk te leveren. Een heel mooi voorbeeld heb ik onlangs hier in Den Haag gezien, waar ik Taal aan Zee heb mogen openen. Het gaat om een centrum dat is ingebed in het ROC Mondriaan, waar professionele taalcursussen worden gegeven, bijvoorbeeld aan asielzoekers en migranten. Maar er zijn ook vrijwilligers, die onder andere heel veel vrouwengroepen begeleiden. Met name betreft dat vrouwen uit gesloten gemeenschappen, die de deur niet uitkomen. Zij zitten allemaal op één plek en verbinden zich daar ook met elkaar. Dat is een heel mooie samenwerking tussen professionals en vrijwilligers, gericht op zowel laagopgeleide als hoogopgeleide migranten, die de Nederlandse taal niet spreken. Ze noemen het niet zo – het heet Taal aan Zee – maar dit is het soort voorbeelden dat aansluit bij de gedachten van mevrouw Yücel en mevrouw Dijkstra als het gaat om de digitale geletterdheid en de moedermavo 2.0.

Mevrouw Dijkstra vroeg naar beloningsverschillen in jaarverslagen. Ik wil daar naar kijken. Ik vind het een interessante gedachte, maar het moet wel aansluiten bij het geheel aan verantwoordelijkheden en niet alleen maar een bepaling in een wet zijn. Daarmee kom ik ook bij de inbreng van mevrouw Van Ark. Het moet handelingsperspectief bieden voor werkgevers en werknemers. Daar moeten wij naar kijken bij eventuele beleidswijzigingen die wij nog aanbrengen. Misschien is het wel veel efficiënter om geen nieuw beleid te maken, maar beleid dat er al is beter te implementeren en daar meer aandacht voor te vragen. Nogmaals, daarvoor moeten wij echt wachten op het advies van de Sociaal-Economische Raad over discriminatie.

Dan de motie Dijkstra/Van Ark over het kerndoel seksuele diversiteit: vanzelfsprekend moeten wij meer doen als het niet goed gaat. Maar laten wij het onderwijs ook de kans geven om te laten zien dat het goed gaat. Wij blijven het heel goed volgen.

Ik kan echt niet zeggen of het NZa-onderzoek naar de transgenders klaar is. Ik weet dat het volgende gesprek half april plaatsvindt. Het enige wat ik kan doen, is de vraag doorgeleiden naar mijn collega van VWS, met het verzoek of zij de Kamer over de huidige stand van zaken nader schriftelijk wil informeren.

De midterm review komt niet voor de zomer, want het moet wel «midterm» zijn. Wij hebben nog even de tijd nodig tot en met het zomerreces. De midterm review komt dus ergens in de herfst.

Ik hoop dat ik de vraag van mevrouw Van Ark over extra beleid voor gelijke beloning heb beantwoord. Wij gaan dus niet zomaar nieuw beleid over elkaar uitrollen. Wij gaan ook bezien of het werkt en wat wij ermee doen.

De heer Van Dijk had het over het Europese onderzoek over huiselijk geweld. Er wordt een analyse gemaakt, maar daar heeft VWS het voortouw bij. Die analyse is inclusief een genderscan.

Wat zou ik doen als de Olympische Spelen vandaag zouden beginnen? U bent zelf politicus, zeg ik tegen de heer Van Dijk, dus u weet dat je meestal niet op als-danvragen ingaat. Het lijkt mij verstandig om dat nu ook niet te doen.

Ik heb toegezegd dat ik de kwalificatie-eis mbo meeneem in de monitoring. Het is belangrijk dat wij dit goed volgen.

Volgens mij heeft de heer Beertema mij niet goed begrepen. Ik ben niet duidelijk geweest of hij heeft niet goed geluisterd. Heel veel initiatieven die ik heb genoemd, hebben met name betrekking op vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dat zijn wat wij betreft allochtone en autochtone vrouwen. Bij de bijeenkomst van afgelopen maandag in Roermond, waar veel over deze thematiek werd gesproken, was heel duidelijk zichtbaar dat er vrouwen uit de allochtone gemeenschapen aanwezig waren, die juist heel graag de stap naar de arbeidsmarkt willen zetten en bereid zijn andere vrouwen erbij te helpen. Iedereen komt er dus voor in aanmerking.

Tegen de heer Klein zeg ik dat ik niet beter weet dan dat de Staatssecretaris van VWS coördinerend bewindspersoon is voor ouderenbeleid. Het lijkt mij logisch om bij hem de emancipatie van ouderen onder te brengen. Ik besteed er met alle plezier aandacht aan, maar dan gaat het wel om thema's die te maken hebben met andere delen van mijn portefeuille, zoals LHBT en een leven lang leren. Volgens mij is het de rol van de coördinerend bewindspersoon, zoals ik dat ben voor vrouwenemancipatie en LHBT, dat je ook af en toe met je collega's praat en soms probeert hen aan te moedigen om bepaald beleid te voeren. Verder kan ik u niet geruststellen.

De heer Klein (50PLUS): Het gaat mij om de toezegging. Wij hebben natuurlijk ook een discussie gevoerd met de Staatssecretaris van VWS. Hij zegt: ouderenbeleid ja, maar emancipatie nee. In onze visie is ouderenemancipatie veel breder. Dan gaat het juist om de vraag hoe de andere generaties omgaan met ouderen. Als u daar met uw collega nog eens overleg over voert en aan de Kamers duidelijk maakt hoe het kabinet dit ziet, lijkt mij dat een heel verstandige weg. Dat spaart een VAO uit.

Minister Bussemaker: Dat zeg ik u toe, want wij moeten geen moties hebben over wat nu precies de taakverdeling tussen bewindspersonen is. Daarover moeten wij helderheid kunnen verschaffen. Ik ga dat opnemen met mijn collega van VWS.

De voorzitter: Is daarmee uw verzoek om een VAO ingetrokken?

De heer Klein (50PLUS): Ja, want dit is een heldere toezegging.

Minister Bussemaker: Mevrouw Voortman zei dat ik nog met NOC*NSF zou praten. Dat klopt niet helemaal. Mijn collega van VWS krijgt nog een brief van NOC*NSF. Daarin moet de discussie meelopen over het IOC en het toewijzen van grote sportevenementen. U krijgt van mij nog informatie over het overleg dat wij met het COC over mogelijke vervolgactiviteiten voeren.

Wat betreft de OCW-bijdrage op het gebied van geweld tegen LHBT'ers merk ik op dat wij de veilige wijken alliantie steunen, waarin het COC zich met andere organisaties ervoor inspant om de rol van lokale partijen te verbeteren. Dan gaat het vooral om het aanreiken van handelingsperspectieven. Dat doen wij bovenop alles wat ik zojuist al aangaf in de hele ketenaanpak: beginnen bij preventie, ervoor zorgen dat de politie geëquipeerd is, dat justitie vervolgt en ervoor zorgen dat wij op alle mogelijke manieren geweld tegen LHBT'ers aanpakken.

Tot slot kom ik op Krachtbedrijf. Ook daarover zou ik willen zeggen dat het een interessante formule is, maar ik ga die niet van bovenaf opleggen. Ik wil echter met alle plezier bij de regionale toer die wij maken en bij de afspraken die wij maken, bezien of dit voorbeeld ook in andere regio's een vervolg kan krijgen. Ik zal bezien of dit in volgende convenanten, die ik in navolging van dat van afgelopen maandag ga sluiten, kan worden meegenomen.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor haar antwoorden. Er zijn op vier punten concrete toezeggingen gegaan.

In het najaar van 2014 komt de Minister met de voortgangsrapportage emancipatie midterm review. Daarin worden de resultaten van de afspraken op het punt van de Gay-Straight Alliances meegenomen. Verder heb ik hier staan: acties die op dit moment lopen met betrekking tot LHBT op scholen, moties en toezeggingen en een expertmeeting zelfbeschikkingsrecht.

In december 2015 komen de resultaten van het thematisch onderzoek LHBT-ouderenbeleid.

In de eerste helft van 2016 ontvangt de Kamer het onderzoek van de inspectie over voorlichting over seksuele diversiteit op scholen.

De Minister komt terug op het overleg met de Staatssecretaris van VWS over de positie van ouderenemancipatie.

De heer Klein (50PLUS): Op welke termijn?

Minister Bussemaker: Wij gaan proberen om dat binnen een paar weken te doen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Zit het mbo-punt hier ook bij, betreffende de diversiteit?

Minister Bussemaker: Seksuele diversiteit in het mbo proberen wij mee te nemen in andere monitoren die al lopen. Ik kom erop terug in de midterm review of ik meld daarin wanneer wij zinvolle resultaten hebben die wij u kunnen meedelen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De Minister gaf met betrekking tot Krachtbedrijf aan dat zij een en ander niet van bovenaf wil opleggen. Dat was ook niet wat ik vroeg. Ik vroeg of zij in de regionale toeren wil bezien hoe initiatieven als Krachtbedrijf een plek kunnen krijgen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De Minister heeft ook toegezegd om aan haar collega van VWS te vragen om ons wat meer duidelijkheid te verschaffen over 15 april. Welke status heeft dat? Is het een eindgesprek of een begin? Dat is eigenlijk globaal gezegd de vraag.

De voorzitter: De Minister knikt, dus dat wordt toegezegd.

Ik dank de leden, ik dank de Minister, ik dank alle aanwezigen en ik sluit de vergadering.

Sluiting 17.35 uur.

Naar boven